MET EEN SCHEEF OOG - avondmaalspreek over Genesis 49:13 – Aanwijzingen voor de liturgie: Orde van Dienst B, morgendienst Votum en vrede-/zegengroet Zingen: Psalm 112:1 en 2 Lezing van de wet des HEREN Zingen: Psalm 107:4 en 5 Gebed Lezen: Jesaja 8:23b-9:6 Matteüs 4:12-17 Tekst: Genesis 49:13 Preek Zingen: Lied 26:1,2,3 en 4 (Liedboek voor de Kerken) Dankgebed en voorbede Collecte Zingen: Psalm 112:3 en 4 Viering van het Heilig Avondmaal Zingen: Psalm 89:7 en 8 Zegen MET EEN SCHEEF OOG - avondmaalspreek over Genesis 49:13 – Gemeente van onze Here Jezus Christus! Zo dadelijk, zullen we met elkaar het Heilig Avondmaal weer vieren. Zullen de tekenen van Christus’ lichaam en bloed, in ons midden weer rondgedeeld worden. En we allemaal, weer eten van het ene brood. En drinken, uit de ene beker. En als u vorige week, toen we begonnen met de voorbereiding daarop. Ook aanwezig bent geweest. Zult u zich misschien nog herinneren, dat er toen op gewezen is. Dat dat alles, ook een opdracht met zich mee brengt. Want als je eet, van het ene brood. En drinkt, uit de ene beker. Heb je samen, ook één lichaam te zijn! Wat dat betreft, heb ik vorige week gezegd. Zou je de gemeente van Christus, wel wat kunnen vergelijken met een huwelijk. Waarin twee mensen, ook één lichaam worden. En met elkaar, een diepe verbondenheid ervaren. Maar de vraag is dan, altijd weer. In het huwelijk, én in de gemeente. Of die verbondenheid, nu ook echt wel gevonden wordt. En pas dat dan maar toe, op de avondmaalsviering van deze morgen. Want nogmaals: u bent niet de enige, die straks zult eten van het brood. En drinken, van de wijn. Als het goed is, zullen heel wat andere gemeenteleden. Dat óók doen. Maar zeg ‘ns: weet u zich, met al die verschillende mensen. Dan ook diep verbonden, in het lichaam en bloed van Christus? Of valt dat tegen? En gunt u, om zomaar te zeggen. Niet elk van hen, een plaats aan zijn tafel? Ik weet: dat kan een móeilijke vraag zijn. Omdat die meteen, de tegenstellingen en ruzies in de gemeente aan het licht brengt. Maar, tegelijk: die moeite is niet alleen maar iets, van déze tijd. Maar ook, en net zo goed. Van vróeger tijden. Zo werden we, door de tekst van de preek van vanmorgen. Weer aan het sterfbed gezet, van de oude Jakob. Waar we, in eerdere preken over Genesis 49. Al heel wat haat en nijd, aan het licht hebben zien komen. En ja, vanmorgen. Gaat het dan, over Zebulon. Een zoon, en een stam – zo blijkt, als we de Bijbel erop naslaan. Die door de andere zonen, en: de andere stammen. Wel eens met een scheef oog is aangekeken. Al was het alleen maar, om de plek. Die het kreeg toebedeeld, in het beloofde land. Want het grondgebied van Zebulon, dat kon je nou niet echt ‘het hart’ van dat land noemen. En: ‘het centrum’. Zebulon, was toch een wat afgelegen gebied. En dan weet ik wel: dat konden de Zebulonieten óók niet helpen. Maar, het was wel de werkelijkheid. En bovendien, wat ze wél helpen konden. Was, dat ze zich altijd wat afzijdig hielden. Wat afzonderden. ‘Zijn gebied strekt zich uit tot aan Sidon’ – had vader Jakob al gezegd. En dat was ook precies, Zebulons blikrichting. Méér dan met hun broeders, hielden ze zich bezig. Met die vreemde, die buitenlandse stad. Met z’n scheepvaart, en handel. En ja, hóe je het ook wendt of keert. Als je je zó opstelt, en: daarvoor kiest. Vervreemd je je, op de lange duur – van je familie. En, wat nog erger was. De Zebulonieten hadden zich, op de lange duur. Langzaam maar zeker, ook vervreemd van de HERE. Want weet u, hoe hun gebied wel genoemd werd? In de dagen van de Here Jezus? Nu, dat hebben we voor de preek gelezen. In Matteüs 4. Het ‘Galilea van de heidenen’. Een veelzeggende naam, is dat! Maar gemeente, de vólgende vraag is dan natuurlijk. Hoe je daar, als familie. Dan mee omgaat. Met zo’n broer, die zich altijd wat afzijdig houdt. Zich vervreemdt, van de rest. En z’n contacten, buiten de familie zoekt. Of, in ons geval: buiten de gemeente. Moet je die, dan ook maar links laten liggen? En, inderdaad – met een wat scheef oog aankijken? Of is dat toch niet, de manier? En vraagt de HERE van ons, als broeders en zusters. Toch iets anders? Nu, weet u: ook daar, hebben we van gelezen. Vóór de preek. Want toen de Here Jezus Nazaret verliet, na de dood van Johannes de Doper. Week Hij uit, en ging Hij uitgerekend wonen. Midden, in dat ‘Galilea van de heidenen’. Dat gebied, van buitenbeentje Zebulon. Ja, het is nog sterker zelfs: uitgerekend daar, is Hij zijn werk op aarde. En zijn prediking. Ook begonnen. En denk maar niet, dat dat toevallig is geweest. Want zo, móest het gaan! Immers, lazen we ook niet dat stukje uit Jesaja 8 en 9? Waar de profeet, in opdracht van de HERE. Profeteert, dat het licht. Het licht, van het evangelie. En: van de verlossing. Op heeft moeten gaan, ‘in het land van Zebulon en Naftali’? Want zo, heeft de HERE het gewild! En tot op de dag van vandaag, heeft dat zijn kinderen véél te zeggen. Want als Hij, heel bewust. Het zó doet. Zouden wij, die zijn gemeente zijn. Het dan anders mogen doen? En, natuurlijk – dan weet ik ook wel. Dat de HERE, ook van dat land van Zebulon en Naftali. En van het volk, dat in duisternis ronddoolde. Geloof en bekering, vroeg. Want zonder die twee, gaat het niet. En is er geen verlossing. Maar toch: uit alles blijkt, dat de HERE hen niet zomaar heeft afgeschreven. En losgelaten. Maar Hij veel geduld met hen gehad heeft, en hen. Juist hen! Gezocht heeft. En hetzelfde, hebben ook wij als gemeente te doen. Beter, dan broeders en zusters met een scheef oog aan kijken. Is het, om hen te zoeken. En laten we eerlijk zijn: wie zijn wij ook, om dat niet te doen? Want ons, heeft de HERE toch zeker ook gezocht? In zijn goedheid, en genade. En dat, terwijl wij nog wel heel wat verder weg waren. Dan zelfs, het land van Zebulon. En daarom, laten we avondmaal vieren. Als mensen, die zelf gezocht en gevonden zijn. En dus zelf ook zoeken en vinden willen. Amen.