Regeerverklaring 16 oktober 2016 Zondag hield premier Michel zijn beleidsverklaring in de Kamer die enkele strategische hervormingen bevatte die de werkgelegenheid én de sociale cohesie zouden moeten bevorderen. Speerpunt van bovenstaande hervormingen zou de modernisering van de arbeidsmarkt moeten zijn die veruiterlijkt zal worden door de Wet Werkbaar en Wendbaar Werk, met o.a. de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Andere sociale hervormingen zijn de aanpassing van de Loonnormwet, het princiepsakkoord over de omzetting van de bedrijfswagen én de responsabilisering van de werkgever bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Hieronder een eerste poging tot meer verduidelijking en aanvulling van enkele belangrijke punten. Evenwel onder voorbehoud omdat de definitieve teksten niet publiek zijn. Wet Werkbaar en Wendbaar Werk Annualisering van de arbeidsduur Het element dat in de media voor de meeste opschudding zorgde was dat van de annualisering van de arbeidstijd. De arbeidstijd zou op jaarbasis vastgelegd worden en flexibeler kunnen ingevuld worden : in drukke periodes kan tot 45 uur gewerkt worden en in de dalperiodes minder dan 38 uur. Deze maatregel ging leiden tot een loonkostenverhoging. Want een flexibiliteit naar boven zou aanleiding geven tot overloon, terwijl een flexibiliteit naar beneden toe even duur zou blijven. Bovenstaand voornemen werd samen met de dreiging van de betaling van overloon van tafel geveegd. Wel werden « cosmetische » aanpassingen aangebracht aan bestaande flexibiliseringssystemen (de kleine en grote flexibiliteit). Kleine en grote flexibiliteit De zogenaamde kleine en grote flexibiliteit staan afwijkingen toe op de arbeidsduur op voorwaarde dat de wettelijke gemiddelde arbeidsduur nageleefd wordt over een periode die één jaar niet mag overschrijden. De referteperiode zal nu sowieso een kalenderjaar bedragen (tenzij een andere periode van 12 maanden wordt vastgelegd). De werkgever die in de toekomst de kleine flexibiliteit wil invoeren, heeft de keuze tussen het wijzigen van het arbeidsreglement of het sluiten van een CAO (dus geen cascade meer). Referteperiode inhaalrust De grens voor overuren wordt voor alle sectoren verhoogd naar standaard 143 overuren per jaar. Dit betekent voor onze arbeiders dat meer overuren mogen gepresteerd worden boven de wettelijk gemiddelde arbeidsduur vooraleer er verplicht inhaalrust moet toegekend worden waarna opnieuw overuren mogen worden gepresteerd. Overuren Positief zijn wij over de maatregel waarbij de werknemer voorafgaandelijk, schriftelijk én uitdrukkelijk akkoord is om tijdens een periode van zes maanden een bijkomend pakket van maximaal 100 vrijwillige overuren te presteren buiten de uurroosters. Deze uren worden onmiddellijk uitbetaald mét overloontoeslag, zouden geen melding bij de sociale inspectie vergen en ook geen motief. 25 overuren tellen niet mee voor de berekening van de interne grens. De sociale partners op niveau van sector kunnen het pakket overuren optrekken naar 360 en de overuren die niet meetellen voor de berekening van de interne grens verhogen naar 60 uren. Opleiding De op vraag van de vakorganisaties versterkte opleidingsinspanningen van gemiddeld vijf dagen per jaar per voltijdse equivalent (VTE) blijven behouden. De doelstelling van vijf dagen moet behaald worden op interprofessioneel niveau en kan op sectoraal niveau gerealiseerd worden. Meer concreet kunnen de sectoren hun bestaande opleidingsinspanningen verlengen (minstens gemiddeld twee dagen), maar dienen zij een groeipad uit te stippelen richting de nieuwe interprofessionele doelstelling. Het is ook mogelijk om twee dagen opleiding te voorzien op een individuele opleidingsrekening, met eveneens een groeipad zoals hiervoor omschreven. Het is nog niet duidelijk welk niveau aan zet is om de individuele opleidingsrekening te voorzien. Indien geen van beiden voorzien zijn, is elke individuele onderneming verplicht om gemiddeld twee dagen per jaar per VTE aan opleiding te voorzien. Het krediet kan dus ingezet worden voor enkel de werknemers met een opleidingsbehoefte. Voor KMO’s met minder dan 20 werknemers zou een specifieke regeling uitgewerkt worden en KMO’s met minder dan 10 werknemers vallen buiten het toepassingsgebied van bovenstaande regeling. In onze sector geldt een collectief vormingskrediet van twee dagen per jaar per arbeider, waarbij elke arbeider om de twee jaar één dag opleiding dient te volgen. Onze bedienden (APCB 200) hebben recht op vier dagen opleiding binnen werktijd gespreid over de jaren 2016 en 2017. De vroegere interprofessionele doelstelling van 1,9% én de sectorale opleidingsinspanningen worden ruim overtroffen door de nakende regeling. Vijf dagen opleiding is gelijk aan een kost van 3,59% (raming) voor de werkgevers omdat niet alleen de loonkosten, maar ook de opleidingskosten in rekening moeten gebracht worden. In vergelijking met het vroegere systeem, zijn evenwel geen sancties voorzien. Occasioneel telewerk Een werknemer met een functie die verenigbaar is met thuiswerk kan bv. om persoonlijke redenen vragen om thuis te werken. De werkgever die het verzoek niet kan inwilligen moet dit schriftelijk meedelen aan de werknemer. Loopbaansparen De werknemer zal tijd kunnen opsparen (o.a. de conventionele verlofdagen) die hij later tijdens de tewerkstelling kan opnemen. Bij het einde van de tewerkstelling heeft de werknemer recht op de volledige uitbetaling van zijn spaartegoed. De invoering gebeurt via een cascaderegeling waarbij eerst de sector aan zet is. Schenking verlofdagen De mogelijkheid waarbij de werknemer anoniem conventionele verlofdagen kan schenken aan een collega met een ziek kind die al zijn verlofstelsels heeft uitgeput, blijft gehandhaafd. Deeltijdse arbeid Een bescheiden vereenvoudiging bij deeltijdse arbeid : o.a. de afschaffing van de verplichting om alle mogelijke uurroosters op te nemen in het arbeidsreglement (een omschrijvend kader volstaat) en het afwijkingsdocument mag vervangen worden door een tijdsopvolging. Interessant lijkt de verruiming van het meerurenkrediet en het feit dat een wijziging van het uurrooster op vraag van de werknemer geen aanleiding kan geven tot betaling van overloon. Glijdende werktijden Het glijdend uurrooster met vaste perioden waarbinnen de werknemer verplicht aanwezig en ter beschikking van de werkgever moet zijn en variabele perioden waarbinnen de werknemer zelf het begin en het einde van zijn werkdag/pauzes kiest, wordt gedoogd door de Sociale Inspectie, maar zal opgenomen worden in een wettelijk kader. De arbeidsduur kan geflexibiliseerd worden tot 45 uur/week en een tijdsopvolgingsysteem volstaat. Loonnormwet van 1996 De Loonnormwet van 1996 bepaalt om de twee jaar de loonnorm (dus hoeveel de lonen mogen stijgen). Een te sterke loonsverhoging in vergelijking met onze buurlanden (Duitsland, Nederland en Frankrijk) zou op deze manier dus aan banden moeten gelegd worden. In de praktijk werden de verschillen echter niet voldoende gecorrigeerd. De Loonnormwet van 1996 zal dus worden aangepast om efficiënter/sneller te kunnen anticiperen op nieuwe loonkostenontsporingen en om de resterende werkelijke loonkostenhandicap van 10% verder te kunnen afbouwen. De loonmarge zal interprofessioneel worden vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst en bij gebrek aan een dergelijk akkoord, bij KB. De werkgevers die de loonnorm niet naleven riskeren een boete. Sectoren zouden een voorafgaand advies kunnen vragen over de conformiteit van een ontwerp-cao. Begroting Bedrijfswagens De fiscale aftrekbaarheid van tankkaarten voor bedrijfswagens wordt verlaagd. De regering heeft een princiepsakkoord dat zal toelaten dat werknemers met een bedrijfswagen kunnen kiezen voor de (gedeeltelijke?) omzetting van de bedrijfswagen in extra nettoloon, een cafetariaplan (bv. een groepsverzekering, een hospitalisatieverzekering, … ) of een mobiliteitskaart. De keuze voor een omzetting naar extra nettoloon is een beleidskeuze die niet sturend is richting mobiliteitsoplossingen en die een nefaste impact heeft op onze sector. Responsabilisering werkgever Werkgevers zullen bij arbeidsongeschiktheid de eerste zes maanden 10% van de ziekte-uitkering moeten betalen. Een responsabilisering bij een arbeidsongeschiktheid waarop de werkgever geen enkele impact kan hebben is onaanvaardbaar.