Verkorte versie economische en sociale geschiedenis Hoofdstuk 1 De cliometrische revolutie Verschillende benamingen voor deze nieuwe stroming laatste helft 20e eeuw ontstaan: new economic history / quantitative analytic history / retrospective econometrics. De econometrie hield zich bezig met vooral de bestudering van de effecten van economischpolitieke overheidsmaatregelen door middel van een combinatie van wiskundige economie en statistische toetsingprocedures. In het begin hadden de nieuwelingen weinig succes juist door de weigering van economischhistorische tijdschriften om mee te werken. Ook de (straat)taal liet geen positieve indruk achter. Midden jaren 70 wisten ze via de economische faculteiten grond aan de voet te krijgen. Ze spraken dezelfde taal en waren op hetzelfde uit: verklaring economische groei. Maar na 1975 zorgde de interesse in de institutionele structuur (cultuur/maatschappij) voor een toenadering tussen de NEH en de traditionele historici. De cliometristen waren het scharnier. De twee centrale vragen in het boek: * * wat zijn de belangrijkste veranderingen geweet in het vakgebied van de economische geschiedenis in de laatste halve eeuw? waardoor ontstaat economische groei? Keynes was iemand die economische groei op de kort termijn voorstelde. Bij hem was de vraag: hoe is een recessie te voorkomen? Terwijl de lange termijn-vraag is: wat is de reden van economische groei? Vier redenen tussen WO II en nu die economische groei in het middelpunt plaatsten: 1. Jaren 70 recessie. De Keynes-theorie faalde. (stagnerende productie en oplopende werkloosheid gecombineerd met oplopende inflatie) 2. Negatieve effecten economische groei: milieu, uitputting, overbevolking, voedselschaarste in het rapport van de club van Rome, lange termijn denken werd prominenter. 3. Aandacht voor mislukking ontwikkelingshulp aan Derde Wereld. Hoe kwam Zuid-OostAzie zonder hulp tot economische groei? 4. Bijna overal stagnatie in voormalig Oostblok na 1989. De convergentie-theorie bleek niet haalbaar. Verschil rijk en arm zou blijven tussen landen en inkomensgroepen. Hoofdstuk 2 Het ontstaan van de traditionele economische geschiedenis Pas eind 19e eeuw werd economische geschiedenis een officieel erkende wetenschappelijke discipline, maar let wel ze kwam uit de economie. Door toedoen van het positivisme paste men eigenschappen afkomstig uit de natuurwetenschappen toe op de menswetenschappen (sociologie, economie). Alleen geschiedenis zette zich af tegen het positivisme. Want dachten de historici: wij kunnen niet werken met vaste wetten in het historisch proces. Dit leidde tot het ontstaan van de historische school. De andere menswetenschappen hadden eveneens hetzelfde probleem: hoe de theorie te toetsen in de praktijk? Dit alles leidde tot de Methodenstreit, waaruit de economische geschiedenis is geboren. De theoretische school zette zich af tegen de klassiekers met hun empirische, descriptieve methode (Smith, Ricardo enz.). Zij ontwikkelden daarvoor in de plaats in de tweede helft van de 19e eeuw een formele, deductief georiënteerde analyse doorspekt met begrippen uit de mechanica (natuurwetenschappen). Dit alles werd de neo-klasieke school, met vooral wiskundige economie. Hun theorie vonden ze waar indien de basisbegrippen precies gedefinieerd waren, veronderstellingen niet in conflict waren met de empirie en geen onderlinge tegenstrijdigheden bestonden. Toch werd deze school voornamelijk gedomineerd door de Angelsaksische wereld en de Fransen (de geïndustrialiseerde landen). Kritiek kwam daarom niet verwonderlijk uit de minder geïndustrialiseerde landen: Duitsland en Oostenrijk. Vrijhandel was voor hun nog uit de boze, een heilig dogma onder de neo-klassiekers. De Duitssprekende geleerden zochten steun bij de historische school. De neo-klassieker econoom Carl Menger viel de historische scholieren Gustav von Schmoller en Karl Bücher aan. De laatsten meenden dat economische wetten tijdelijk zijn en niet vast. Elke periode heeft haar specifieke economische kenmerken. Dus geen natuurwetenschappelijke zaken in de menswetenschappen. De historische school maakte gebruik van empirischhistorisch onderzoek en dus geen economische systemen met een wiskundig model. De economische ontwikkelingen werden met veel pijn en moeite in een fasentheorie geduwd. Toch had ze succes: aan de universiteiten ontstonden leerstoelen in de economische wetenschap volgens de historische methode. Haar opvolger heette dan ook de traditionele economische geschiedenis. Tenslotte, de econometrie is zeer empirisch ingesteld. Letterlijke betekenis: vorm van economisch onderzoek waarin de hypothesen afgeleid uit de in wiskundige vorm gegoten economische theorie op hun empirische houdbaarheid getoetst worden aan kwantitatieve gegevens met behulp van statistische methoden en technieken. De NEH vond de econometrie eigenlijk niets. Maar Douglas maakte een toenadering door de theoretische geschiedenis te herleiden naar de neo-klassiekers en daar de angel uit te halen, namelijk de abstractie in de manier van theoretiseren, waardoor een theorie niet aangepast kon worden wanneer het gaat om specifieke factoren als belemmeringen in de markt. Trouwens de neo-klassiekers hadden geen verklaring voor bijvoorbeeld stagnatie. Hoofdstuk 3 De École des Annales Ontstaan in de jaren dertig rond met de oprichting van het Franse tijdschrift Annales door Marc Bloch en Lucien Febvre. Twee typische punten van kritiek: 1. geschiedenis was een elitaire aangelegenheid (politiek/diplomatiek) 2. te weinig verbanden in historische processen bij verklaringen en geen gebruik van andere menswetenschappen De kritiek kwam uit het positivisme (tegenhanger historisme). De ondertitel van het tijdschrift: economies, sociétes; civilizations. Na WO II steeg de invloed met historici als Goubert, Le Roy Ladurie, Le Goff en Braudel op de Franse academies. Histoire totale was het toverwoord. Niet evenementen alleen, maar ontwikkelingsprocessen met structuren, conjuncturen en oke nog steeds de evenementen. Een andere nieuwigheid was niet het individu maar een groep, gebaseerd op economische/sociale of geografische criteria, stond centraal. Geografisch werd gesproken over regio's, niet met staten dus. Omdat staten tijdelijk zijn en te nationalistisch. Ook werd besloten termen en begrippen uit de bestudeerde tijd te gebruiken, maar ook termen uit andere wetenschappen. Statistiek werd een belangrijk historische specialisatie gemaakt. De histoire sérielle was de benaming voor modellen voortgekomen uit het samenbrengen van verschillende ontwikkelingen in het historische proces. De economische geschiedenis werd niet zozeer beïnvloed door deze Franse school. Mede omdat economische groei niet centraal stond plus de kloof tussen de Engelse en Franse taal. Hoofdstuk 4 De opmars van de new economic history in de VS Twee economische vragen na de WO II: 1. ontwikkelt een markteconomie van nature naar evenwicht of moet overheid ingrijpen 2. economische opbouw, dekolonisatie, Koude Oorlog (negatieve denkbeelden) Marxisme is in opkomst wanneer het gaat om lange termijn economie. Economische theoretici toonden belangstelling voor de economische geschiedenis wanneer het ging over lange termijn-economie en economische groei. Rostow (1960) kwam met een fasentheorie waarin hij de theorie van de historische school mixte met de moderne economische theorie. Dit boek was tevens een ander geluid dan het marxistische. De econoom-historici hadden de kritiek dat de fasen per land verschillend waren en zelfs door elkaar liepen, terwijl economen de overgansfasen niet voldoende gespecificeerd vonden. In Amerika kwamen bij de topuniversiteiten (de Ivy League Universities) en aan grote economische onderzoeksinstituten (National Bureau of Economic Research) kwamen nieuwe onderzoeksinitiatieven: 1. nieuwe economische theoriën gericht op langetermijnverklaring van economische groei, erg wiskundig, moeilijk empirisch controleerbaar 2. meer kwantitatief onderzoek (verzamelen, reconstrueren, analyseren), samenwerking tussen economen en economische historici, resultaat waren nationale jaarrekeningen met econometrische constructies 3. een geheel nieuwe mix van verschillende afgedankte economische/historische scholen Conrad/Meyer speelden met The economics of slavery in the antebellum South (1958) een hoofdrol in de nieuwe gedachte. Slaven werden gezien als productiemiddelen in dit boek. Kritiek kwam van oude historici, omdat gesproken werd over een gemiddelde, niet een individuele situatie. Gemiddelden is een vrucht van econometrie. In de vraagstelling was het morele niet besloten. Fogel kwam met zijn theorie over de spoorwegen en kanalen in de VS met het begrip counterfactual analysis. Stel dat… - beeld. De traditionele economische historice noemden dit niet verwonderlijk non-history. De NEH vond de manier plausibel, maar het begrip niet slecht gevonden. De traditionelen vonden zo en zo de vermenging met theoretische economische begrippen niet aanvaardbaar en de weglating van de hypothese. Bij de hypothese komt juist de tegenkritiek: 1. in een impliciete hypotheses kunnen onderlinge tegenstrijdigheden zitten 2. hypothesen veranderen naar gelang de resultaten van het onderzoek, waardoor de onderzoeker eindigt met een conclusie waar hij het zich persoonlijk mee kan vinden De NEH stelde dat de visies in de economische geschiedenis moest worden gebaseerd op samenhangen ontleend aan de economische theorie, expleciet wordt aangegeven waarop de theorie van toepassing is. Dus geen vaagheden en dubbelzinnige begripsomschrijvingen meer. Een ander punt was overgenomen van de econometrie: statistieken. Een tegenargument bij de werkwijze van de NEH was dat door de statistieken het een gemiddelde was gebaseerd op steekproeven, is dat wel representatief. Eigenlijk vonden de traditionelen dat de NEH bezig waren met een toegepaste economie. Eind jaren zeventig was de strijd in de VS uitgewoed omdat de NEH de cruciale posten op de universiteiten plus tijdschriftredacties in handen hadden gekregen. In andere landen afgezien van Canada en het VK was de methodenstrijd nog maar net begonnen.