Methodescholen - Telenet Users

advertisement
Methodescholen
Ze bestempelen zichzelf als methodescholen, vermits ze verwijzen naar de pedagoog of het plan dat hen inspireert qua ideeën en technieken. Ze
bieden een kader en een visie waarin hun volgelingen zich kunnen vinden.
Methodescholen werden opgericht uit een onvrede met de zogenaamde traditionele onderwijsinstellingen.
1. Montessorionderwijs
Oprichter?
Maria Montessori (1870-1952): Italiaans arts en pedagoog
 Studeerde geneeskunde en pedagogiek
 Werkte in een ziekenhuis in Rome: kwam in contact met kinderen die aanzienlijk gehandicapt waren in hun verstandelijke
ontwikkeling. Ze ging er toe over jeugdigen te laten voelen, zien, horen en ruiken (a.d.h.v. materiaal dat de zintuigen
stimuleert), omdat ze ondervond dat de kinderen hierdoor nog veel meer konden leren dan men in die tijd aannam.
 Ontwierp voor de allerarmste kinderen in de Romeinse sloppenwijk San Lorenzo haar ‘Casa dei Bambini’, ‘huis van de
kinderen’ en bedacht daar een geheel nieuw systeem van onderwijs, voor kinderen van de allerarmsten: Ze bracht er de
ideeën die ze tijdens haar studie had ontwikkeld in praktijk door de kinderen te laten experimenten met het materiaal dat zij
doorheen de jaren had ontworpen.
 Haar visie op ontwikkeling geldt vooral voor kinderen van nul tot achttien jaar (het ontwikkelde materiaal tot ongeveer tien
jaar).
Wat houdt de 
methode in?

Kern: “Help mij het zelf te doen.”
Montessori ging uit van de natuurlijke neiging tot zelfontplooiing van kinderen, zij vond dat kinderen zichzelf konden
ontwikkelen met behulp van het materiaal, zonder dat ze de leraar/lerares nodig hadden. Ze creëerde een systeem waarin er
ruimte was voor die individuele ontplooiing en waarin de leerlingen sterk als individuen werden benaderd.
 Zo zette ze zich af tegen de school waarin volwassenen kinderen bepaalde ideeën opleggen en waarin alle leerlingen op
dezelfde manier benaderd worden en alles op hetzelfde tempo, in dezelfde volgorde moeten leren.
 Uitgangspunten:
1. Gevoelige periode:
 Kinderen zijn op een bepaald moment ontvankelijk voor lezen (en kunnen dan ook heel snel leren lezen), op andere
momenten interesseren ze zich vooral voor schrijven, rekenen enz. Het is heel belangrijk om aan te sluiten bij de
gevoelige periodes van de verschillende kinderen.
 De taak van de leraar hierbij: Observeren in welke gevoelige periode een kind zit en het juiste materiaal aanbieden,
zodat de juiste dingen geleerd worden in een bepaalde gevoelige periode (want als het kind moet leren lezen in zijn
gevoelige periode voor wiskunde, zal het volgens Montessori fout lopen).
2. Vanaf de geboorte is het belangrijk om positieve prikkelingen op het kind los te laten, zoals het geven van liefde en
opbouwende kritiek. Deze factoren stimuleren de geestelijke groei.
3. Combinatieklassen: Kinderen van verschillende leeftijden zitten samen in één klas. Montessori ondervond in de “Casa dei
1
bambini” dat dit goed werkte omdat oudere kinderen jongere kinderen konden helpen en omdat je als kind dan steeds in
verschillende rollen zit (in de eerste twee fasen ben je wat meer afhankelijk van en leer je van de oudere kinderen; in de
andere fase help je de jongere kinderen = tutorleren).
4. Montessorimateriaal:
 Montessori vond de hulp van volwassen belangrijk om kinderen zelf te laten leren. Daarom richtte ze de klassen in met
specifieke materialen. Dit materiaal stimuleert en ontwikkelt 1 specifieke vaardigheid. Bijvoorbeeld schuurpapieren
letters: door met hun vinger over de vorm van deze letters te gaan ( = een zintuiglijke ervaring) kunnen de leerlingen de
vormen van de letters in zich opnemen.
 Er wordt slechts aandacht geschonken aan één enkele vaardigheid (tegelijk aan meerdere vaardigheden werken
verstoort het ontwikkelingsproces volgens Montessori).
 Dit materiaal nodigt de leerlingen uit om op ontdekking te gaan (wat ik kan ik doen met dit materiaal? Doe ik het goed?
(= controlefunctie)).
Sterke punten?
-
Zwakke
punten?
De Nederlandse Montessori-vereniging ontwikkelt veel materiaal en past vernieuwingen toe.
De principes zijn tijdloos
In het regulier onderwijs wordt bepaald dat alle kinderen leren lezen in het 1e leerjaar; in het montessorionderwijs wordt het
aangeboden als het kind eraan toe is (dus kan ook vroeger of later): individuele leerlijn voor elke leerling
Er wordt aangesloten bij de gevoelige periodes van kinderen (door observatie)
Het positief prikkelen van het kind wordt aangemoedigd.
Combinatieklassen: leren van elkaar.
- Er is nog maar weinig echt veranderd aan de materialen en manier van les geven (nochtans 100 jaar geleden ontwikkeld).
- Tegenstrijdigheden: Kinderen moeten ontwikkelen los van de volwassenen (natuurlijke ontplooiing), maar anderzijds is de
hulp van volwassenen wel onmisbaar om de kinderen te laten leren (zie materialen en observaties).
- Ontwikkelen de leerlingen hun volledig potentieel als de leerkracht op de achtergrond blijft?
- Er wordt slechts één vaardigheid per soort materiaal ontwikkeld. Gaat er zo niet veel tijd verloren? Wordt al het nodige
geleerd?
- De combinatieklassen: moeilijker te organiseren
- Krijgt elk kind dan voldoende begeleiding, zeker als het daar vanuit zichzelf niet snel om zou vragen?
- Gaat her er niet zeer chaotisch aan toe in Montessori-klassen? Voldoende structuur?
- Materialen en visie gelden eigenlijk enkel voor jonge kinderen; wat dan in het middelbaar?
2
2. Freinetonderwijs
Oprichter?
Célestin Freinet (1896 -1966): Franse onderwijzer en pedagoog
 Begint aan de opleiding tot onderwijzer, maar moet deze staken omdat hij zwaar gewond geraakt tijdens zijn militaire dienst
gedurende de Eerste Wereldoorlog.
 Tegen medische adviezen in maakt Freinet zijn opleiding af en begint in oktober 1920 aan zijn onderwijsloopbaan.
Aanvankelijk werkt hij zoals geleerd in de opleiding, maar al gauw wordt hem duidelijk dat het anders en beter moet: de
school met haar mooie verhaaltjes en strakke discipline is bedrog, volgens Freinet.
 Hij merkt dat de leerlingen niet erg geïnteresseerd zijn in de leerstof, maar wel enthousiast reageren als het over hun eigen
leefwereld gaat. Freinet vindt daarom dat men niet moet vertrekken van het abstract intelligente, maar wel van het alledaagse
leven van de leerlingen. Zo ontwikkelt hij ‘de natuurlijke methode’: hij gaat met de kinderen op pad, laat ze verslagen
maken (teksten, kranten) en laat ze levend, zinvol en handelend leren in coöperatief overleg.
 Uit de wisselwerking tussen eigen ervaringen en experimenten enerzijds en studie, uitwisseling met collega’s,
geestverwanten en inspirerende voorbeelden anderzijds vormde zich de basis voor het onderwijsconcept bekend als ‘de
Freinetpedagogie’.
Wat houdt de
methode in?
 Uitgangspunten:
1. De leefwereld van het kind en leren door ervaring staan centraal: het onderwijs wordt opgebouwd op basis van datgene
wat leeft bij de leerlingen.
 De kinderen hebben de wens zaken uit te zoeken, tonen initiatieven en laten die in de groep horen
 Gezamenlijk wordt op basis daarvan onder begeleiding van de leerkracht een planning opgesteld.
 Thema’s en onderwerpen worden samen met de leerlingen gekozen: de leraar bepaalt niet eenzijdig wat er geleerd
wordt, maar de groep en de leraar plannen in democratisch/coöperatief overleg het werk.
 Leerkracht Freinetonderwijs: “Zo is iedere dag een avontuur!”
2. Het leren gebeurt door handelend te onderzoeken, zonder in de eerste plaats uitgelegd te krijgen hoe iets werkt
 Leren is volgens Freinet niet opnemen wat anderen bedacht hebben, maar handelend experimenteel zoeken en
ontdekken en daar met anderen over communiceren.
 Kinderen leren van de ervaringen van andere kinderen, volwassenen, culturen enz. De leraar brengt daarbij diepte en
structuur aan.
 Hierdoor kan er zonder (methode)boekjes gewerkt worden.
3. Kinderen kunnen verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven, onder de leiding van de leerkracht
 Kinderen leren om samen op democratische basis hun groep/klas/school te organiseren
 Er wordt een overzicht van taken voor de komende zes weken gemaakt: verplicht werk van de leerkracht, werk dat met
elkaar is afgesproken en werk dat je zelf wil bestuderen. De leerlingen beslissen zelf wanneer ze aan bepaalde taken
werken, maar ze moeten ervoor zorgen dat alles af is op het einde van de zes weken.
4. De leraar is gelijkwaardig aan de leerlingen
 De leraar is niet autoritair, maar onderdeel van de groep
 Hij/zij heeft wel een opvoedende rol
3

De leerkracht leert ook van de leerlingen (bijvoorbeeld gebruik computers)
Sterke punten?
 Kinderen leren het meest over onderwerpen waar ze echt over willen leren (interesse)
 Kinderen gaan met elkaar in gesprek over belangrijke zaken, nemen beslissingen
 Ze leren zelfstandig hun werk in te delen, te plannen en verantwoordelijkheid te nemen (belangrijke vaardigheden voor het
latere leven)
 De leerlingen worden assertiever, socialer en communicatiever.
 Het freinetonderwijs gaat mee met zijn tijd: ICT en de mogelijkheden daarvan nemen een belangrijke plaats in bij het
freinetonderwijs.
Zwakke
punten?
 Het hoe van de methode is maar gedeeltelijk op papier uit te leggen. De eigen ervaring in een Freinetklas en het contact met
Freinetleraren is een noodzakelijke aanvulling → moeilijk om volledig te vatten wat de methode inhoudt.
 Zullen de leerlingen geen achterstand oplopen op kennisvlak, aangezien er meer nadruk ligt op de communicatieve en
sociale vaardigheden?
 Is deze methode nog haalbaar in het middelbaar onderwijs?
 Kan je de leerlingen alles aanleren vanuit hun interesses?
 Wat met leerlingen die zich meer op de achtergrond houden, lui zijn in de klas, meer tijd nodig hebben om iets te begrijpen
of niet goed functioneren in groep?
4
3. Steineronderwijs
Oprichter?
Wat houdt de
methode in?
Sterke punten?
Zwakke punten?
Rudolf Steiner (1861–1925): Oostenrijkse filosoof, schrijver, architect en pedagoog.
 Studeerde aan de technische universiteit in Wenen, specialiseerde zich in wiskunde, natuurkunde en scheikunde.
 Hij vormde een nieuwe beweging, de antroposofie: De Antropos, de zich geestelijk ontwikkelende mens is maatgevend
voor wijsheid (Sofia).
 In 1919 leidde dit tot de oprichting van de "Freie Waldorfschule" in Stuttgart.
 Uitgangspunten:
1. Antroposofie: De mens wordt er gezien als een wezen van geestelijke oorsprong, het ‘ik’ is de sturende kracht in zijn
ontwikkeling, hierdoor wordt vrijheid mogelijk.
2. De opdracht van de leraar is niet om de kinderen die vaardigheden en competenties bij te brengen die kunnen bijgebracht
worden (externe doelstellingen). Het gaat erom datgene te helpen ontwikkelen wat op een bepaalde leeftijd aan de orde
is vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief (leeftijdseigen ontwikkeling stimuleren).
 Er wordt steeds een evenwicht gezocht tussen het begeleiden van de ontplooiing van elk kind volgens zijn eigen
aanleg en het bijbrengen van de noodzakelijke kennis en vaardigheden om in de samenleving een eigen weg te
kunnen gaan.
 Jongeren moeten vrije en zelfstandige mensen kunnen worden.
3. De mens is niet enkel een lichaam, maar ook een ziel en een geest. In het Steineronderwijs streeft men ernaar dat zowel
lichaam, ziel als geest worden aangesproken. Concreet vertaalt zich dit als onderwijs voor handen, hart en hoofd, wat
zich op zijn beurt weerspiegelt in het belang aan handvaardigheid- , kunst- en denkvakken. Er wordt geen nadruk gelegd
op intellectuele vermogens.
 Kunst is volgens Steiner een natuurlijke behoefte van ieder kind. Het Steineronderwijs kenmerkt zich dan ook door
de prominente rol die kunst erin heeft.
 Muziek, bewegingskunst, handwerken, toneelspelen en (voor-)lezen van mythen en sagen worden bij de
ontwikkeling minstens zo belangrijk gevonden als lezen, schrijven en rekenen.
 De leerlingen krijgen een brede ontwikkeling: ook aandacht voor de sociale, emotionele en motorische mogelijkheden.
 Kindgericht uitgangspunt: De school moet kinderen niet vormen zodat ze in de bestaande samenleving passen, maar moet
kinderen ontplooien zodat ze vanuit zichzelf iets nieuws aan onze samenleving kunnen toevoegen.
 De mogelijkheden en de aanleg van het individuele kind zijn het vertrekpunt voor het onderwijs.
 Op kennisgebied hinken de Steinerscholen achterop: de nadruk ligt meer op mensheidsontwikkeling.
 Door het ontbreken van verifieerbare bronnen in zijn geschriften, wordt de antroposofie of geesteswetenschap
pseudowetenschappelijk genoemd.
 De inzichten van waaruit gewerkt wordt, kunnen moeilijk omgezet worden in concrete systemen of methodes. Elke
onderwijsdaad moet bemiddeld worden door de leraar → moeilijk om volledig te vatten wat de methode inhoudt.
 Volgens Steinerscholen getuigt het zo vroeg mogelijk bijbrengen van politiek en economisch nuttige vaardigheden (‘leren
participeren zoals volwassenen dat doen’, ‘ICT-vaardigheden’, ‘vervroegd cognitief leren’ enz.) van weinig respect voor
de leeftijdseigen ontwikkeling van het kind → worden op deze manier belangrijke vaardigheden te laat aangeleerd?
5
Download