THEORIE REFORMPEDAGOGIEK TIJDBALK Tijd van weinig aandacht voor het kind. Deze werd meer gezien als kleine volwassene. Aandacht voor het kind groeit. Lagere scholen en bewaarhuizen worden opgericht. Tijd van de reformpedagogiek, waarin het kind centraal staat en vernieuwingsbewegingen opkomen. Weinig aandacht voor onderwijsvernieuwingen door de Tweede Wereldoorlog en de crisis daarna. Hernieuwde interesse voor het onderwijs. Nieuwe onderwijsvernieuwingen komen tot stand. WAT IS REFORMPEDAGOGIEK? De algemene en pedagogische theorieën waarin uitdrukking wordt gegeven aan vernieuwingsvoorstellen op het gebied van opvoeding en onderwijs, voor zover ze zijn ontstaan aan het begin van de twintigste eeuw. WAT ZIJN REFORMPEDAGOGEN? Dit zijn onderwijsvernieuwers uit het begin van de twintigste eeuw, die kwamen met nieuwe ideeën t.a.v. opvoeding en onderwijs. De meerderheid van hen rekent zichzelf tot de ‘Nieuwe Schoolbeweging’, waarin zich na WOI vele pedagogen verenigden. FACTOREN DIE BIJDROEGEN AAN HET ONTSTAAN VAN DE VERNIEUWINGSSCHOLEN Ontevredenheid De eerste reden is dat men ontevreden was over het 19e eeuwse onderwijssysteem. Door de invoering van de leerplichtwet in Nederland in 1900 nam het aantal schoolgaande kinderen en dus ook het aantal lagere scholen toe. Het lager onderwijs werd hierdoor belangrijker gevonden en het toenmalige klassikale schoolsysteem werd voor sommige onderwijskundigen uit die tijd het onderwerp van kritiek. De onderwijsvernieuwers lieten het niet alleen bij kritiek, maar kwamen ook met ideeën voor een nieuwe basisschool. De reformbeweging was een reactie op het leerstofjaarklassikale, verbale onderwijs van de 19e eeuw. De kritiek van de reformbeweging op het toenmalige onderwijs: - De passiviteit van de leerling - Het eenzijdig intellectuele karakter van het gegeven onderwijs - De opdeling van het onderwijs in afzonderlijke vakken - De massale aanpak van het onderwijs (iedereen past zich aan het gemiddelde aan) De neoromantiek Hierbij greep men terug op de ideeën van Jean Jacques Rousseau. Deze ging uit van de gedachte dat de mens van nature goed is en dat wanneer je hem de vrijheid geeft zijn goede natuur weer boven komt. Gedachten uit deze stroming waren bijvoorbeeld de hang naar de natuur (het echte) en de vrijheid van het individu. De opkomst van het socialisme Aandacht voor de achtergestelden in de samenleving. De Russische revolutie van 1917 maakte de belangstelling voor het socialisme en communisme alleen maar groter. Teleurstelling over het verval van de mens tijdens de eerste wereldoorlog Via opvoeding en onderwijs hoopte men een nieuwe (betere) mens te kweken. UITGANGSPUNTEN VAN DE REFORMBEWEGING Pedocentrisme Het kind staat centraal en moet worden gerespecteerd. Bovendien zou de leerstof aan het kind moeten worden aangepast en niet andersom. De leerstof moet aansluiten bij de leef- en belevingswereld van het kind. Kinderen zouden een eigen inbreng moeten hebben in het onderwijs en bovendien zouden ze de mogelijkheid moeten hebben om op hun eigen manier door de leerstof te gaan (een meer individuele aanpak). De actieve school Handenarbeid werd belangrijk en verbonden met vakken als rekenen, taal, aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. De kinderen moeten niet meer alleen maar passief luisteren naar wat de leerkracht vertelt, maar juist actief bezig zijn met de leerstof. Leren door doen wordt belangrijk: Activiteiten onderwijs, zelfstandig werken en verantwoordelijkheid. Totaliteitsonderwijs De schoolvakken moeten zoveel mogelijk met elkaar in verband worden gebracht (thematisch, vakoverschrijdend onderwijs), in plaats van een indeling in allerlei losse, niet aan elkaar gerelateerde, vakken. Bovendien zou men behalve aan intellectuele vakken als rekenen en taal ook aandacht moeten schenken aan bijvoorbeeld creativiteit, lichamelijke opvoeding en sociale vorming (vorming van hoofd, hart en hand). Andere ideeën - De scheiding tussen de school en de maatschappij moet worden opgeheven. - Tussen de groepsleider en de kinderen moet een vertrouwensrelatie bestaan. Samengevat in één kerngedachte: De gerichtheid op het individuele kind in al zijn facetten in een sociale samenleving. BELANGRIJKE REFORMPEDAGOGEN De vijf meest belangrijke reformpedagogen die ervoor hebben gezorgd dat hun uitgangspunten werden vertaald in de dagelijkse praktijk zijn: - Helen Parkhurst (Dalton onderwijs) Célestin Freinet (Freinet onderwijs) Peter Petersen (Jenaplan onderwijs) Maria Montessori (Montessori onderwijs) Rudolf Steiner (Vrije School) De verzamelnaam voor deze schoolsoorten (traditionele vernieuwingsscholen) is pas ontstaan in de tijd van de totstandkoming van de basisschool (1985). Om de scholen die werkten vanuit de visie van één van de reformpedagogen te onderscheiden van de andere vernieuwingsscholen, zoals bijvoorbeeld het Ervaringsgericht Onderwijs, gebruikt men het woord ‘traditioneel’. In Nederland waren vooral Jan Ligthart en Kees Boeke actief in de reformpedagogiek. WAT HEBBEN ZIJ UITEINDELIJK BEREIKT? In Nederland zijn vooral de scholen van de meest bekende Europese pedagogen overgebleven. Opvallend is dat niemand van de Nederlandse onderwijsvernieuwers een onderwijssysteem heeft nagelaten, met uitzondering van Kees Boeke. Het waren vooral de buitenlandse pedagogen die een blijvende invloed op het Nederlandse onderwijs uitoefenden. Op dit moment vind je in Nederland Freinetscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Jenaplanscholen en Vrije Scholen. Ook in de jaren 90 vinden er nog incidenteel onderwijsvernieuwingen plaats. De vernieuwing die in ons land veel aandacht kreeg is het EGO (Ervaringsgericht Onderwijs). Veel van de uitgangspunten van de bovenstaande reformpedagogen vind je hier in terug. De meeste onderwijsvernieuwers slaagden er echter niet in om hun beweging voort te zetten. Of dit wel of niet lukte hing vooral van de volgende factoren af: - Lukte het de vernieuwer om een groep aanhangers / leerlingen om zich heen te verzamelen? - Konden de ideeën ook worden doorgegeven in het buitenland? - Werd er een totaal onderwijsconcept gepresenteerd of alleen delen daarvan? - Waren de ideeën tijdsgebonden? DALTON ONDERWIJS HELEN PARKHURST Helen Parkhurst leefde van 1887 tot 1973 en was een Amerikaanse lerares en schoolleider, later ook hoogleraar en pedagoge met een eigen radio- en tv-programma over wat kinderen werkelijk bezig houdt. Ze werkte een aantal jaren samen met Maria Montessori, maar werd vooral bekend door haar inzet voor geïndividualiseerd onderwijs, zowel in praktijk als in theorie. Haar ideeën werden onder andere doorgevoerd op een Highschool in het Amerikaanse plaatsje Dalton. Vandaar ook dat Helen Parkhurst de naam Daltonplan aan haar inzichten heeft gegeven. Citaat: “Dalton is no system, but a way of life” Voor Parkhurst waren de Daltonprincipes in de eerste plaats een levensweg voor mensen en een norm voor de samenleving. In de gebonden vrijheid op school leren kinderen levenstaken op zich te nemen. Parkhurst probeert in haar onderwijs voorwaarden te scheppen voor een verantwoordelijke samenleving. Men spreekt in Nederland vaak over een Daltonsysteem en denkt daarbij een pasklaar onderwijsstelsel aangeboden te krijgen. Er is echter geen sprake van een systeem. Het Daltonplan is in tegenstelling tot de methode van Maria Montessori geen uitgewerkte methode. Het plan geeft alleen de grondbeginselen aan. Het is geen systeem met speciale leermiddelen en een voorgeschreven schoolorganisatie. PRINCIPES Het Daltononderwijs berust op drie principes: Bevorder de vrijheid Om het werk in een eigen volgorde aan te pakken, Om al dan niet met andere leerlingen samen te werken, Om zelf te beslissen welke bronnen en middelen gebruikt gaan worden, En deels ook om zelf de tijd in te delen. “Een vrijheid in gebondenheid” (de grenzen hiervan worden bepaald door de vrijheid van andere mensen) Bevorder de onderlinge samenwerking Naar keuze werkt men met elkaar aan een taak, waarbij de individuele prestatie echter wel zichtbaar moet blijven. Belangrijk is dat leerlingen elkaar assisteren. Zo ontstaat al heel vroeg bij de leerlingen het gevoel dat je elkaar nodig hebt om verder te komen. Samenwerking is meer dan wederzijdse hulp, het is een pedagogisch doel. Bevorder de zelfwerkzaamheid / zelfstandigheid Een Daltonschool vindt het zelfstandig worden van kinderen essentieel. De leerkrachten willen kinderen helpen op weg naar zelfstandigheid. Daarvoor willen ze hen ook de nodige vrijheid geven. DOEL Door kinderen zelf verantwoordelijk te maken voor het leren, hen de vrijheid te geven dat zelf te organiseren en door hen te laten samenwerken bereid je hen voor op het leven in een democratie. FREINET ONDERWIJS CELESTIN FREINET Célestin Freinet werd geboren in 1896 als boerenzoon in Zuid-Frankrijk. Deze boeren achtergrond heeft zijn latere pedagogisch denken beïnvloed. In 1913 werd hij student aan de “Ecole Normale” (De toenmalige Franse lerarenopleiding basisonderwijs). Als dienstplichtige raakte hij in 1914 betrokken bij de eerste wereldoorlog. Hij raakte daarbij gewond en kreeg een aanstelling als leraar aan de lagere school in Bar-sur-Loup. Hier ontdekte hij dat kinderen weinig belangstelling hadden voor school. Hij begon hij met wandelingen buiten de school. Eerst maakte hij zelf verslagen van de wandelingen, daarna liet hij de kinderen er teksten over maken. Hij nam de leerlingen mee de natuur in en bezocht ambachtslieden in het dorp, omdat de traditionele manier van lesgeven en orde houden hem niet aanstond en omdat hij door zijn slechte longfunctie daartoe gedwongen werd. In 1923 verscheen voor het eerst een drukpers in de klas: De ervaringen van leerlingen konden zo bewaard en verspreid worden. In 1934 bouwde hij een huis bij Vence om tot school samen met enkele leerlingen. Onder die leerlingen bevonden zich twee uit Duitsland verdreven kinderen van Joodse ouders. Freinet was actief bij de bestrijding van opkomend fascisme. Bij het uitbreken van WO II werd hij dan ook gearresteerd vanwege linkse opvattingen en antifascisme en in een gevangenenkamp geplaatst. Na de oorlog schreef Freinet een aantal boeken en organiseerde hij congressen waarbij zijn ideeën werden uitgewisseld. Naar aanleiding van deze congressen werd de Freinet beweging opgericht. Op 8 oktober 1966 overleed Freinet en hij werd begraven in zijn geboortedorp Gars. Na zijn dood bleef het aantal leden van de Freinetbeweging stijgen. Citaat: “We doen als de moeders: We luisteren naar onze leerlingen die vrijuit praten en geven aan ieder de nodige aandacht. Dan, en daar begint de uiterst belangrijke taak van de leerkracht, zoeken we in die stortvloed van verhalen de uitgangspunten die ons het meest vruchtbaar lijken voor onze taak.” Ook erg belangrijk ten aanzien van de opvoeding is het idee van gelijkwaardigheid en democratie. Volgens Freinet zijn kinderen niet gelijk, maar wel gelijkwaardig en moeten ook als zodanig behandeld worden. PRINCIPES De vier belangrijkste uitgangspunten van het Freinetonderwijs luiden als volgt: - De ervaringen en belevingen van de leerlingen vormen het vertrekpunt van het onderwijs, waarna de leerkracht en de groep ervoor zorgen dat er zinvol gewerkt wordt. - Leren is: Het al handelend experimenteel zoeken en ontdekken waarbij zelf gevonden mogelijkheden in een nieuw verband gezet worden (tastenderwijs uitproberen). - Het werk van de leerlingen moet plaatsvinden in een voor hen zinvolle context. - De opvoeding op school staat niet los van de maatschappij; er zijn geen eenzijdige gezagsverhoudingen, maar de opvoeding vindt plaats door democratisch / coöperatief overleg. DOEL Opvoeding en leren moet vooral op een natuurlijke manier plaatsvinden. Freinet streefde naar een zo perfect mogelijke overgang van de thuis- naar de schoolsituatie. JENAPLAN ONDERWIJS PETER PETERSEN Peter Petersen werd in 1884 geboren in een boerengezin in een dorp in Duitsland aan de Duits / Deense grens. In 1923 werd Peter Petersen hoogleraar in de opvoedkunde. Hij kreeg toen ook de leiding van het pedagogisch seminarie en van de universitaire oefenschool in het Oost-Duitse Jena. Op verzoek van ouders heeft Peter Petersen de oefenschool ingericht naar zijn vernieuwingsinzichten. Petersen had veel kritiek op het klassikaal onderwijs. Van 1923 tot 1950 is Petersen in Jena actief geweest en vanaf 1928 werkte zijn vrouw Else met hem samen. De laatste jaren van zijn leven zijn bijzonder bitter geweest, doordat zijn levenswerk in het in de DDR liggende Jena systematisch werd afgebroken. Een jaar voor zijn dood werd de universiteitsschool van Jena gesloten door de Russen, omdat ze vonden dat deze politiek gezien een zeer gevaarlijk overblijfsel vormde van de Weimar-republiek. Ondanks deze tegenslagen bleef Petersen tot het einde actief. Hij overleed in 1952. PRINCIPES - De school is een vrije, algemene volksschool: De school moet kinderen opvoeden in de bredere geest van humaniteit en eerlijke verdraagzaamheid. Bovendien is de school voor kinderen van beide geslachten, alle begaafdheden en levensbeschouwingen. - De school is een gemeenschapsschool: Alles wordt gedaan om verhoudingen te ontwikkelen die gericht zijn op het blijvend bestaan van deze gemeenschap. - De school is de voortzetting van de oorspronkelijke opvoeding: Daarom is een innige samenwerking tussen ouders en school noodzakelijk. - Afbouw van het jaarklassensysteem: In plaats daarvan een organisatie in heterogene stamgroepen. - Op een Jenaplanschool streeft men zelfstandig werk van de leerling na en een eigen verwerking van de leerstof. Bovendien worden de vakgrenzen doorbroken (totaliteitsonderwijs). - Het Jenaplan is geen vaststaand onderwijsmodel, maar een ‘interpreteerbaar grondmodel’. Omdat het Jenaplan geen dwingende gedragsregels voorschrijft, is geen enkele Jenaplanschool gelijk. - De jenaplanschool is een kinderantropologische school. Dit houdt is dat er van de behoeften van elk kind wordt uitgegaan. Ook werkt men vanuit het standpunt dat elk kind uniek is en dus ook unieke behoeften heeft. DOEL Petersen gaat uit van het begrip opvoeding. Onderwijs ligt ingebed in de opvoeding. De mens wordt pas mens door opvoeding en dit proces duurt een leven lang. MONTESSORI ONDERWIJS MARIA MONTESSORI Maria Montessori werd geboren op 3 augustus 1870 in Chiaravalle, een klein plaatsje in Italië. Na haar middelbare schooltijd kiest ze, tegen de gewoonte van de tijd in, voor een studie medicijnen. Ze is daarmee de eerste vrouwelijke medicijnenstudent van Italië en in 1896 de eerste vrouwelijke arts. In november 1896 komt ze in het Santo Spirito-ziekenhuis in Rome in contact met 'idiote' kinderen. Ze ontdekt dat deze kinderen helemaal niet 'idioot' zijn, maar dat ze zich, volstrekt verstoken van enig speelgoed of leermiddel, nooit hadden kunnen ontwikkelen. Zij trekt zich het lot van deze kinderen aan. Tijdens dit werk leert ze het onderwijswerk van de Fransen Itard en Séguin kennen. Séguin werkte in Parijs met zelf ontworpen materiaal voor o.a. motorische en zintuiglijke ontwikkeling. Montessori ging dit materiaal ook in Rome gebruiken en voegde er materiaal van zichzelf aan toe dat onder andere voor lezen en schrijven bedoeld was. Later ging ze haar methode ook toepassen op normale kinderen. PRINCIPES De gevoelige perioden Het onderwijs moet worden afgestemd op de gevoelige perioden van het kind. Dit is het belangrijkste uitgangspunt van het Montessorionderwijs; Het kind staat centraal en ontwikkelt zich volgens bepaalde fasen. Het onderwijs moet op deze fasen worden afgestemd. Wanneer men de school op juiste wijze inricht voor de gevoelige perioden van het kind, dan doet het kind zelf de rest. Het kind zal dan actief zijn om zich te ontwikkelen en om te leren. De voorbereide omgeving De opvoeder helpt het kind door de omgeving voor te bereiden. Hij/zij probeert aan de behoefte van het kind tegemoet te komen. Bij begeleiden hoort ook het verschaffen van de middelen waarmee het kind zelf actief bezig kan zijn. De belangrijkste onderdelen waaruit deze omgeving bestaat zijn: De groep waartoe het kind behoort, de directe omgeving (de school), de wijdere omgeving (natuur, dorp, stad), het didactisch (Montessori-) materiaal en de Montessori-leidster Vrijheid door zelfdiscipline De vrijheid zoals Montessori die opvat betekent niet: Doen wat je wilt, maar ‘vrij doen wat goed is’. De kinderen krijgen de vrijheid om zelf keuzen te maken, zelf initiatief tot leren te nemen en zelf actief te zijn. Deze vrijheid wordt beperkt door de vrijheid van anderen. Een kind moet leren zich vrij en zinvol te bewegen in een geordend milieu. Alleen dan zal een kind zich als een totale persoonlijkheid ontwikkelen. Deze zelfdiscipline maakt ook straffen en beloningen overbodig. DOEL Volgens Montessori hebben kinderen zelf de mogelijkheid om tot zelfstandigheid te komen. Ze hebben hierbij begeleiding van een opvoeder nodig, geen leiding. Opvoeding is dus eigenlijk zelfopvoeding. De vraag die het kind aan zijn opvoeder stelt is: “Help mij het zelf te doen”. VRIJE SCHOOL RUDOLF STEINER Ruldof Steiner werd geboren in 1861, in een dorpje aan Hongaars-Kroatische grens, als de zoon van een stationschef. Aan de technische Hochschule in Wenen studeert hij natuurwetenschappen, literatuurgeschiedenis en filosofie. In 1891 promoveert hij tot doctor in de filosofie aan de universiteit van Rostock. Vervolgens gaat hij naar Berlijn waar hij vijf jaar geschiedenis doceert aan een school voor arbeidersontwikkeling. In Berlijn komt hij in aanraking met de theosofie en leert hierbij ook zijn latere vrouw kennen. Na enkele interne conflicten wordt Steiner uit de theosofische kring gestoten en richt hij mrt zijn leerlingen de ‘Anthroposofische Gesellschaft’ op. Hieruit ontstond uiteindelijk ook de Vrije School. Verder bleef Steiner ook nog veel reizen, schrijven en voordrachten geven, tot hij uiteindelijk in 1925 overleed. PRINCIPES Antroposofie betekent letterlijk ‘wijsheid over de mens’ en is een aftakking van de theosofie. Met antroposofie bedoelt Steiner geesteswetenschappelijk onderzoek naar de aard en de oorsprong van de mens en de wereld. Het doel van de antroposofie is proberen om door te dringen tot het wezen van de dingen om zo de ware zin van het leven te achterhalen. Door de studie van zelfreflectie over de mens probeert men de eigen plaats en de lotsbestemming van de mens te leren kennen. Elk mens heeft een opdracht meegekregen vanuit de geestelijke wereld en krijgt meerdere levens om deze opdracht uit te voeren. In de geestelijke wereld zijn wezens werkzaam die de mens begeleiden in zijn ontwikkeling. Het denken, voelen en willen van de mens moeten hierbij in harmonie zijn. De naam ‘Vrije School’ zorgt vaak voor misverstanden. Veel mensen denken dat de Vrije School zijn naam ontleent aan het feit dat de kinderen volledig vrij worden gelaten. Dit is echter niet waar. Vergeleken met andere vormen van vernieuwingsonderwijs als bijvoorbeeld Montessori en Freinet wordt het kind juist veel minder vrij gelaten. Bovendien wordt het onderwijs heel sterk bepaald door de antroposofische leer en Steiners denkbeelden. De naam Vrije School komt voort uit het feit dat deze school vrij wíl zijn van enige staatsbemoeienis. Nu nog is de Vrije School redelijk vrij van staatsbemoeienis. Het voortgezet onderwijs van de Vrije School (de bovenbouw) voldoet niet aan het eisenpakket van de overheid. De opleiding wordt dan ook niet officieel erkend en leerlingen moeten aan een apart staatsexamen deelnemen om zich te kunnen kwalificeren voor bijvoorbeeld een MBO, HBO of Universiteit. De onderbouw wordt wel gesubsidieerd, omdat deze nog voldoet aan de eisen. Wanneer de eindtermen voor het basisonderwijs ingevoerd worden zouden er echter problemen kunnen ontstaan. DOEL Volgens Steiner vormen ‘de grote wereld’ (de macrokosmos, het universum, God) en de mens (microkosmos) een eenheid. Men streeft naar een harmonisch mens-zijn, waarin natuur en cultuur in evenwicht zijn.