DIVERSITEIT EN EIGENHEID Portfolio Portfolio Diversiteit en Eigenheid Yvonne ten Voorde 316055 [email protected] Hanze Hogeschool Groningen Minor Licht verstandelijke beperking Dominique de Boer januari 2017 Diversiteit en eigenheid 1 Inhoudsopgave Week 1: Verstegen, psychiatrie en hechting........................................................................................... 3 Voorbereiding...................................................................................................................................... 3 Portfolio ............................................................................................................................................... 4 Week 2: Omgeving en over- en ondervragen ......................................................................................... 6 Voorbereiding...................................................................................................................................... 6 Portfolio ............................................................................................................................................... 7 Week 3: Sociaal-emotionele ontwikkeling, Sociale Informatieverwerking en oplossingsvaardigheden 9 Voorbereiding...................................................................................................................................... 9 Portfolio ............................................................................................................................................. 10 Week 4: Introductie diagnostiek ........................................................................................................... 13 Voorbereiding.................................................................................................................................... 13 Portfolio ............................................................................................................................................. 13 CGT & seksualiteit ................................................................................................................................. 15 Voorbereiding.................................................................................................................................... 15 Portfolio ............................................................................................................................................. 15 Trauma en EMDR................................................................................................................................... 19 Portfolio ............................................................................................................................................. 19 Eindopdrachten portfolio ...................................................................................................................... 20 Conclusie ............................................................................................................................................... 23 Bibliografie ............................................................................................................................................ 24 Diversiteit en eigenheid 2 Week 1: Verstegen, psychiatrie en hechting Voorbereiding “In de DSM-5 ligt de nadruk bij het vaststellen van een verstandelijke beperking op het sociaal adaptatievermogen. De rol van een IQ-score wordt hiermee minder belangrijk gemaakt dan in de vorige versie van dit classificatiesysteem, de DSM-IV-TR. Het is nu zaak om ook in de klinische praktijk de aandacht meer te richten op het sociaal adaptatievermogen.” Leg uit wat dit betekent voor het omgaan met de doelgroep LVB, aan een denkbeeldige groep eerstejaars studenten Sociaal Werk die van jou een introductie LVB krijgen. Tegenwoordig wordt de IQ test minder belangrijk als het gaat om de doelgroep lvb. Er wordt meer gekeken naar het sociaal adaptatievermogen van lvb’ers. Sociaal adaptatievermogen is breder dan alleen intelligentie, het heeft vooral ook te maken met taal-, sociale-, cognitieve- en probleemoplossende vaardigheden. Lvb’ers hun complete IQ, zal meestal lager uitpakken, dan wanneer er per vaardigheid gekeken wordt, omdat er altijd onderdelen in de IQ test zitten die de score naar beneden halen. Dit zal ook gelden voor de mensen zonder een lvb, echter worden de lvb’ers er op af gerekend, omdat deze groep tussen de 55 en 70 uitkomt en krijgen ze de stempel lvb. Voornamelijk als ze op het randje schommelen van wel al dan niet een lvb. Als er dan gekeken wordt per vaardigheid, wordt duidelijk waar deze mensen goed in zijn. Misschien is de ene lvb’er wel heel goed in de sociale vaardigheden en heeft hij veel vriendjes en kan goed om gaan met anderen. Maar wanneer hij een taaltoets heeft, klapt hij dicht en snapt hij het niet en haalt een onvoldoende. Door te kijken welke vaardigheden een lvb’er wel bezit, kan gekeken worden welke oplossing goed is voor het individu. Kan de hij/zij naar de reguliere basisschool, eventueel met een wat extra begeleiding, of is speciaal onderwijs wel nodig om mee te kunnen draaien en niet continu op de tenen te hoeven lopen. Mede door meer op het adaptatievermogen te testen, kan gekeken worden op welke vaardigheden de lvb’er hulp en begeleiding nodig heeft en kan er rekening gehouden worden met de lvb’er om onder- en overvraging te voorkomen. Bovendien kan worden gekeken naar de woonmogelijkheden. Begeleid wonen, of zelfstandig met ambulante hulp, in een instelling of midden in een woonwijk. Door vaardigheden te testen, krijg je per individu een goed beeld naar de (on)mogelijkheden en kan de lvb’er op zijn/haar eigen manier mee doen in de maatschappij. Het beeld wordt veel breder dan wanneer er alleen een IQ test wordt gedaan. Als jullie later in het werkveld werken met de doelgroep lvb, zullen jullie ook merken dat elke vb’er of het nou lvb, mvb of zvb is, anders is. Elk individu is anders, soms met meer problemen dan alleen lvb, zoals autisme of epileptie. Een nadeel van lvb is dat je het lang niet altijd ziet, mede hierdoor moet je als begeleider goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden van de lvb’er. Jij als begeleider kent de mogelijkheden van de lvb’er en weet wat hij/zij aan werk, school of woonvesting aankan. Dit weet jij doordat je de vaardigheden kent van de lvb’er. Echter als alleen de IQ test was afgenomen, waren die vaardigheden wellicht niet naar voren gekomen. Een lange IQ test kost veel concentratie, wat veel lvb’ers niet hebben, bovendien zal niet iedereen alle onderdelen snappen en komt er een IQ uit, wat enigszins wat zegt over de lvb’er, maar ook eigenlijk helemaal niks. Door de uitkomst van de IQ test te gebruiken, is de kans op ondervraging erg groot. Er zal weinig uitdaging zijn voor de lvb’er, omdat er gedacht wordt dat hij/zij niet veel kan met het lage IQ. Terwijl blijkt dat Diversiteit en eigenheid 3 hij/zij wel degelijk iets kan, maar de sociale vaardigheden zijn alleen wat minder. Kortom, geen een (l)vb’er is het zelfde, een IQ test zegt niet zoveel en kijk per individu naar de vaardigheden. Wil je een lvb’er testen, gebruik dan een test die zich richt op het adaptatievermogen van de lvb’er, waarmee je kunt kijken welke mogelijkheden er zijn voor werk, school en wonen en hou niet alleen vast aan de uitslag van de IQ test. Portfolio Hoe hangen de twee hoofdstukken uit Didden en de overige literatuur van week 1 volgens jou met elkaar samen? Onderbouw jouw antwoord. Uit de literatuur komt naar boven dat alles per persoon bekeken moet worden. Per individu is het verschillend hoe je de lvb-er moet behandelen of een test moet laten doen. Sommige zijn snel hun concentratie kwijt, anderen hebben door hechtingsproblematiek moeite met sociaal gedrag. Daarnaast is er de kans dat de lvb-er ook psychische problemen erbij heeft. Door zoveel verschillende problemen en gedragingen, is het moeilijk om doormiddel van een IQtest vast te stellen wat het vermogen van de lvb-er is. Pas wanneer rekening wordt gehouden met verschillende factoren, kunnen tests uitgevoerd worden passend bij de doelgroep. Bovendien kan er gekeken worden waar de lvb’er goed in is. Als je kijkt naar de risicofactoren in hoofdstuk 1 met betrekking tot het gezin, zijn er zaken die jij bij jezelf herkent? Of uit jouw omgeving? Kun je (met bewaking van jouw eigen grenzen natuurlijk) herleiden hoe dit doorwerkt in jouw leven of van de persoon uit jouw omgeving? In mijn eigen gezin herken ik de punten niet, maar bij een gezin die vroeger bij ons in de straat woonde herken ik wel punten. Het opleidingsniveau van beide ouders was niet hoog, allebei praktijk onderwijs gevolgd en inmiddels zijn ze gescheiden, waarbij de kinderen om de week bij de vader/moeder zijn. Het lage opleidingsniveau van de ouders, heb ik nooit veel van gemerkt, doordat ze allebei praktisch werk doen. Hierdoor functioneren ze goed in hun werk. Echter als je een gesprek met ze aan gaat, merk je soms wel dat ze een lager niveau hebben. Puur door uitspraken en inzicht, zoals we gaan in 1 dag naar de camping in zuid Italië. Dit leek hun haalbaar, maar na een gesprek met mijn moeder, die uitleg had gegeven over in de file kunnen staan, de kinderen worden vervelend achterin na zo lang rijden, hadden ze toch besloten om een overnachting te boeken halverwege. Na terug komst, waren ze erg blij dat ze dat hadden gedaan en gaven ze ook aan dat ze dat verkeerd hadden ingeschat. Nu ze gescheiden zijn, merk je een groot verschil in hoe ze met de kinderen om gaan. De ene ouder is heel erg gericht op ondersteuning en leuke dingen doen met het kind, terwijl de andere ook aandacht heeft voor de kinderen, maar eigenbelang ook belangrijk vindt. Beide kinderen zitten inmiddels ook op speciaal onderwijs, waarvan de oudste door de juiste begeleiding het volgend jaar op de reguliere middelbare school gaat proberen. Ondanks het minderhoge niveau, zijn ze allemaal inmiddels weer gelukkig en hebben ze veel voor elkaar over en gebruiken ze goed hun netwerk, om hulp te vragen wanneer dit nodig is. Diversiteit en eigenheid 4 Vervolgens, maar ook los van of jij dit herkent of niet: wat denk je dat het verschil is tussen jou en een persoon met LVB die met deze risicofactoren te maken heeft in het omgaan hiermee? Ik denk dat het verschil tussen mij en een lvb-er in omgang met de risico factoren is, dat ik alles beter kan overzien en merk wanneer er een risico is. Ik verwacht dat dit voor een lvb-er moeilijker is. Daarnaast heeft de lvb-er vaak een kleiner netwerk, waardoor hulpvragen niet altijd vanzelfsprekend is. Terwijl als ik hulp nodig ben, sneller kan terugvallen op mijn gemiddeld grotere netwerk dan die van een lvb-er. Bovendien kan ik verantwoordelijk nemen, wanneer ik denk dat het nodig is, bijvoorbeeld als ik problemen in de toekomst zie. Een lvb-er zal die problemen minder snel zien en minder goed weten hoe er mee om te gaan. Diversiteit en eigenheid 5 Week 2: Omgeving en over- en ondervragen Voorbereiding Wat vind jij, moeten falende ouders verplicht aan de anticonceptie? Onderbouw jouw mening. Ik vind dat wanneer ouders falen, deze verplicht aan de anticonceptie moeten. Omdat al gebleken is dat ze het niet kunnen en hun netwerk niet groot genoeg is of in staat is om genoeg ondersteuning te bieden. Ik vind het belangrijk dat kinderen zoveel mogelijk bij hun biologische ouders opgroeien, wanneer gebleken is dat dat niet mogelijk is, vind ik dan ook niet dat ze nog een kind mogen krijgen. Aangezien dan al duidelijk is dat het kind niet zal opgroeien bij de biologische ouders. Dat je de ouders dan een vrijheid ontneemt vind ik niet leuk, echter vind ik in dit soort situaties, dat je bescherming bied voor zowel de ouders die waarschijnlijk vervelende emoties ervaren bij het afstaan, als het kind die waarschijnlijk liefde vol opgevoed wordt door pleegouders, maar niet bij de biologische ouders kan opgroeien. Bovendien het ik niet het idee als het bij het ene kind fout gaat, dat het bij een ander kind opeens wel goed gaat. Echter vind ik wel dat anticonceptie verplicht kan worden gemaakt, wanneer ze wel de kans hebben gehad om het te proberen! Hoe hangt het falen in het ouderschap volgens jou samen met de theorie van vorige week en deze week? Gebruik minimaal 2 literatuurverwijzingen hierbij. In hoofdstuk 4 van het boek van (Didden R., 2007), staat: “Vanwege deze onveilige gehechtheidsrelatie of onveilige gehechtheidsrepresentaties zouden zij moeilijk hun emoties kunnen reguleren, omdat zij een buffer missen tegen stress. ” Deze zin geeft voor mij aan, dat de hechting van een kind goed moet zijn, vanaf de geboorte. Wanneer je zelf een lvb hebt, en zelf een slechte hechting hebt gehad en daardoor problemen hebt opgebouwd. Hoe kan je dat dan bij je eigen kind wel goed bieden. Als zelf met stress omgaan al moeilijk is, kan je geen stabiele basis bouwen voor een kind, wat niet bijdraagt aan een goed ouderschap. In hoofdstuk 5 van het boek van(Didden R, 2007), staat: “Het is ten eerste van belang om competentiebeleving en zelfbeeld van kinderen met een LVB realistische vormen te laten aannemen, door het kind te laten ervaren dat hij passende taken succesvol kan uitvoeren en door de vooruitgang hierin te benadrukken.” Om dit te realiseren, zullen de ouders hier ook een rol in moeten spelen, en de vooruitgang ook thuis benadrukken, echter heb ik mijn twijfels of lvb ouders dit kunnen. Want wanneer ze zelf geen competentiebeleving hebben en geen goed zelfbeeld, hoe breng je dat dan over op je kinderen? Dat lijkt mij niet mogelijk. Diversiteit en eigenheid 6 Portfolio Bekeken vanuit de ouders met LVB: wat vind jij van de kinderwens van deze groep? Onderbouw jouw mening en verwijs hierbij minimaal 1 keer naar de uitzending van Zembla. Als ik vanuit de ouders kijk, vind ik dat de ouders met een kinderwens de mogelijk moeten hebben om te laten zien dat ze een kind kunnen opvoeden alleen of met hun netwerk en hulpverleners. Echter vind ik het ook wel lastig, want wanneer bij voorbaat al duidelijk is dat de ouders het niet gaan redden om een kind op te voeden, vind ik wel dat er maatregelen moeten worden genomen als verplichte anticonceptie. Wanneer die maatregel in zou moeten gaan, zal in goed overleg tussen begeleiders en andere bekende van de ouders moeten plaats vinden. De uitspraak van oud kinderrechter N. Quick- Schuyt (Zembla, 2012) “Dan kunnen ze hun kinderen ook weer niet op voeden, daar kan je de klok op gelijk zetten” vind ik een duidelijk beeld geven van hoe het kan gaan met lvb ouders. Daaruit blijkt dan ook duidelijk dat de ouders niet voor het kind konden zorgen en niet de opvoedvaardigheden hebben kunnen doorgeven. Waardoor wanneer het kind zelf ook een kind krijgt, deze ook weer problemen heeft. Persoonlijk vind ik dat dat voorkomen moet worden. Of door het kind uit huis te plaatsen, in een pleeg gezin waar het kind wel de opvoedvaardigheden kan leren. Of verplichte anticonceptie om te voorkomen dat dit van generatie op generatie blijft gaan. Bekeken vanuit het kind: wat vind jij ervan dat zij bij ouders met LVB opgroeien? Wat is eventueel een (goed) alternatief? Onderbouw jouw visie met minimaal 3 literatuurverwijzingen met betrekking tot over- en ondervragen en beïnvloedbaarheid. Ik vind wanneer een kind bij lvb ouders opgroeit, dat er gekeken moet worden naar hoe het kind wordt opgevoed. Krijg het gezond eten, wordt het kind niet mishandeld, kan het een fijne jeugd hebben met een balans in uitdaging? Wanneer dit niet het geval is, zoals bij het verhaal van S. van Lissum, (Zembla, 2012) vind ik dat ze uit huis geplaatst moeten worden en naar een instelling of internaat, zoals uit de documentaire internaat de Hondsberg gebracht moeten worden om daar wel kind te kunnen zijn en waar goed wordt gezorgd voor het kind. Ook kan het kind dan balans krijgen in het leven, waardoor over- en/of overvraging voorkomen kan worden. Daarbij vind ik wel dat het kind de ouders nog moet kunnen zien, om wel een band te houden met de ouders, mocht dit mogelijk zijn. Dan kan een kind op latere leeftijd (18 jaar) ook zelf bepalen of ze contact wil houden met de ouders. Later in de documentaire geeft S. van Lissum (Zembla, 2012) aan dat ze na terugplaatsing de zorg voor haar broertjes/zusjes op zich nam, net zoals J. Prins. Beide gaven aan de taken om het gezin draaiende te houden op zich te nemen. Hierdoor wordt een kind overvraagd, want rond je 10de hoor je die taken niet te doen en hoor je geen gezin draaiende te houden. Daarnaast geeft J. prins in de documentaire (Zembla, 2012) ook aan dat uit haar onderzoek naar voren komt dat vrijwel alle kinderen mishandeld wordt. Niet allemaal fysiek, maar ook met slecht eten etc. Mede om deze reden ben ik ook voor uithuisplaatsing om een beter leven te creëren voor het kind, want het kind heeft er niet zelf voor gekozen om lvb ouders te hebben. En als laatst de verslavingen, roken, alcohol of drugs, wanneer ouders die gebruiken, kan dat bij de zwangerschap al problemen opleveren. Wanneer de ouders dit als normaal laten blijken, zal het kind ook sneller verslaafd raken, door beïnvloeding van de omgeving. Diversiteit en eigenheid 7 Koppel de theorie uit de handreiking Balans in beeld aan jouw maatje, omvang: 1 A4. Als ik naar mijn maatje kijk, zie ik een vrouw(33 jaar) die na mijn idee een goede balans heeft en geen onder of overvraging in de meeste gevallen. Ze werkt in het sportcomplex, waar ze koffie, thee en ranja klaar maakt, waar de schoonmaakt, de handdoeken bijvult, helpt met vervoeren van cliënten in de rolstoel, helpt cliënten met zwemmen, maakt praatjes met iedereen die langskomt en doet af en toe een spelletje met de begeleider(s). Ze is meestal heel vrolijk en enthousiast. Ze kent haar taken goed en heeft een lijstje waarop staat wat ze welke dag moet doen. Ze heeft elke week een gesprekje met haar begeleider van het sportcomplex. Ze woont in een woning die uit twee delen bestaat met aan elke kant van de woning zes personen allemaal met een licht verstandelijke beperking. In de woning heeft ze ook haar eigentaken en elke dag een momentje met een begeleider dat ze even haar verhaal kwijt kan. Dit vindt ze zelf erg belangrijk en hecht ze veel waarde aan. Ze heeft een goed overzicht van haar taken en verplichtingen en gaat vaak een keer wat leuks doen met een van haar vrijwilligers. Zoals naar Jan Smit (haar idool) of lekker winkelen. Elke week zwemt ze en doet mee met Nordic walking. Hierdoor komt ze ook aan haar ontspanning. Af en toe merk je dat ze overvraagd wordt, maar dat komt vooral doordat ze graag alles voor iedereen wil doen en moeilijk nee kan zeggen. Dan krijgt ze extra taken, waardoor het overzicht weg is. Dan kan ze in de stress raken, is ze minder vrolijk en weet ze niet meer wat ze moet doen. Wanneer dit voorkomt, gaat ze altijd meteen naar de begeleider toe en geeft ze aan dat ze het niet red of niet meer weet wat ze moet doen. Dan wordt ze weer op weg geholpen en wordt ze wanneer nodig met haar taken geholpen. Waardoor de overvraging al snel weer weg is. Soms voelt ze zich daarna nog even schuldig dat ze het niet aan kon, maar als er wordt aangegeven dat dat geen probleem is en dat het juist goed is dat ze hulp heeft gevraagd is dat meestal snel weer over. De tijd die ze krijgt voor haar taken is ruim genomen, waardoor ze genoeg tijd heeft om even wat voor haar zelf te doen. Ik denk dat dat zorgt voor de balans in haar werkdag. Ik vermoed als ze die niet had en aan een door moest om alles af te krijgen dat het haar te veel zou worden. Tegenwoordig is er een extra medewerker, die nog wat extra taken er bij pakt en mijn maatje ondersteunt in haar taken en ook leuke activiteiten met haar doet, zoals als knutselen. Het leuke daaraan vind ik dat ze haar heel erg uitdaagt in het knutselen. Ze zoekt themawerkjes uit die niet het meest makkelijk zijn. Dit gaan ze dan samen maken en versieren ze het gebouw mee. Ik heb het idee dat ze dat leuk vind om te doen. Ze laat ook altijd met trots zien wat ze heeft gemaakt. Voor zover ik de situatie ken en kan in schatten is het in balans en kan ze altijd naar begeleiders toe voor hulp en stimuleren ze haar ook in haar werkzaamheden en in de ontspanning, zowel thuis al op haar werk. Ze maakt meestal een ontspannen en enthousiaste indruk, mede daardoor denk ik dat ze balans goed is in haar werkzaamheden. Dat ze af en toe even persoonlijke aandacht nodig heeft, draagt denk ik ook bij aan de balans, omdat ze dan kwijt kan wat ze kwijt moet en ze er niet mee hoeft rond te lopen. Diversiteit en eigenheid 8 Week 3: Sociaal-emotionele ontwikkeling, Sociale Informatieverwerking en oplossingsvaardigheden Voorbereiding Als je deze theorie legt naast de theorie uit de eerste twee weken, wat zegt dit dan over de complexiteit van de handicap van onze doelgroep? Maak hierbij minimaal 3 literatuurverwijzingen. Omvang: minimaal 1 A4. De handicap van de doelgroep is behoorlijk complex. Dit heeft te maken met allerlei verschillende ontwikkelingen. Zoals de emotionele-, sociale- en cognitieve ontwikkeling. Ieder persoon ook zonder een handicap of beperking is al verschillend per ontwikkeling. Wanneer er nog een handicap bij komt kijken, is dit een nog groter verschil. Het begint al bij de opvoeding, wanneer iemand in zijn thuissituatie vervelende dingen mee maakt, als seksueel misbruik of mishandeling, is de kans dat ze dit later zelf gaan doen. Mede door onwetendheid en tekorten van emotionele en cognitieve ontwikkeling. Zoals in het boek van Dosen staat, brandstichten omdat ze niet goed zijn in communicatie, of emotionele spanning waar ze geen raad mee weten (Dosen, 2008). Persoonlijk vind ik dat heel complex, mede omdat ik me niet voor kan stellen dat ik brand zou stichten, omdat ik mijzelf niet kan uiten, of de spanning niet meer aan kan. Dat geeft ook het verschil aan tussen emotioneel sterkere en zwakkere ontwikkeling, in combinatie met het sociale. Wanneer ik in de knoop zou zitten, zal ik sneller hulp zoeken vanuit mijn netwerk. Echter kan die ontbreken bij de (l)vb’er, of weet hij/zij niet hoe die deze kan inzetten. Behandelmethoden om mensen met een (l)vb te helpen zijn ook niet vanzelf sprekend. Veel methodes zijn niet gericht op (l)vb’ers, waardoor de behandeling niet loopt zoals het de bedoeling was. Zoals methoden die gericht zijn op de verbale intelligentie, echter is dat lang niet altijd haalbaar. Daarom moet er goed gekeken worden naar passende methoden die wel aansluiten bij de (l)vb’er (Prins & Braet, 2004). Er moet gekeken worden, hoe de cliënt geholpen kan worden, hoe is de cliënt te motiveren en welke behandeling is effectief. Zowel tijdens behandelingen als het dagelijks leven, wordt informantie verstrekt, die bij de cliënt binnen moet komen. Het informatieverwerkingssysteem werkt bij (l)vb’ers wat anders, waardoor goed na gedacht moet worden hoe dingen gezegd en uitgelegd worden. Stappen worden overgeslagen, waardoor het verkeer geintepreteert kan worden of niet begrepen wordt wat bedoelt wordt. Het snel even uitleggen van een behandeling of iets anders wat ingewikkeld is, is niet zomaar gedaan (Zoon, 2012). Als je alle aspecten bekijkt, wordt duidelijk dat elke individuele (l)vb’er anders benaderd moet worden en geholpen moet worden. Iedereen heeft een andere ontwikkeling door gemaakt en ik op verschillende niveaus qua de ontwikkeling. De ene is emotioneel verder dan een ander en zal beter om kunnen gaan met situaties. Terwijl de andere daar mee ondersteuning bij nodig heeft. Dit is juist wat het zo complex maakt, ieder individu heeft een eigen behandeling, begeleiding en opvoeding nodig om goed te worden geholpen. Wanneer het individu op de juiste manier geholpen wordt, zal die veel meer gemotiveerd zijn om te helpen en zullen de psychische problemen minder worden, of misschien zelfs wel verdwijnen. Door de hoeveelheid aandoeningen en problemen die een (l)vb’er er bij kan krijgen, is het moeilijk om, om te gaan met situaties die lastig kunnen zijn, vooral bij lagere ontwikkeling. Kortom, bekijk per individu hoe deze geholpen kan worden en wat zijn de bijkomende problematieken die de cliënt ervaart en hoe kunnen deze zo goed mogelijk ondersteund en verholpen worden. Welke behandelingen slaan wel aan en welke hebben geen zin. Hier Diversiteit en eigenheid 9 zullen ze in de toekomst profijt van hebben, bij bijvoorbeeld het op zichzelf wonen of het krijgen van een relatie en zelf misschien wel kinderen. Portfolio We zeggen vaak: de cognitieve intelligentie gaat over het ‘kunnen’ en de sociale en emotionele intelligentie over het ‘aankunnen’. Geef minimaal 3 (praktijk)voorbeelden waarin jij deze drie aspecten toelicht. Benoem alle drie de onderdelen concreet en beschrijf ook wat de gevolgen waren van deze situaties voor de cliënt en de omgeving. Voorbeeld 1: Tijdens mijn stage heb ik op een woning activiteiten uitgevoerd, waaronder ook het overslaan van een ballon aan tafel. Hierbij zaten we met 6 personen aan tafel en sloegen we leuk een ballon over, iedereen deed leuk mee en was enthousiast. Een van de cliënten die mee deed, kon goed mee doen, snapte het spel, sloeg naar verschillende mensen over en pakte de ballon van de grond als iemand hem op de grond liet vallen. Echter het aangeven dat hij er zat van was en niet meer wilde, kon hij niet. Daarom liep hij na de la toe, pakte een pen en prikte de ballon lek. Vervolgens legde hij de pen terug gooide de ballon in de prullenbak en ging tv kijken. De overige cliënten die mee deden stonden ook op en gingen weer hun eigen ding doen, zonder op of om te kijken naar die cliënt die de ballon kapot had gemaakt. In dit voorbeeld komt naar voren dat hij de cognitieve intelligentie wel had, hij snapte het spel en deed goed mee. Het sociale aspect ging ook goed, hij deed het spel samen en sloeg naar verschillende mensen toe en pakte de ballon zelfs voor iedereen van de grond. Alleen het emotionele aspect was wat minder goed, voornamelijk omdat hij niet kon aangeven niet meer mee te willen doen. Na dat hij de ballon had kapot gemaakt, had ik nog na gevraagd waarom hij dat deed bij de begeleider. Die gaf aan dat hij het geluid van de ballon op den duur niet meer wil horen en niet kan/durft te zeggen dat hij er klaar mee is en daarom de ballon kapot maakt. Daarom keken de mede cliënten ook niet op of om toen het gebeurde en ging iedereen zijn eigen pad weer. Voorbeeld 2: Een cliënt ging in de oefenzaal altijd op de familieschommel. Soms gewoon zitten, soms schommelen. Als ik of een andere begeleider erbij op kwam zitten en hielp met schommelen, vond de cliënt dit leuk en gingen we samen schommelen. Echter wanneer een andere cliënt er bij op kwam zitten, wilde de cliënt dit niet en werd hij boos en ging er meteen af als de andere cliënt er niet af ging. De sociale en emotionele intelligentie van de cliënt was niet hoog. Ze wilde de schommel voor zichzelf, maar vond de aandacht van de begeleider wel leuk en daarom mocht die wel mee op de schommel. De schommel delen met een andere cliënt was niet mogelijk, hier werd ze boos van. Ook wanneer je haar uitlegde dat het een familie schommel is en dat die gemaakt is om met meerdere personen te schommelen, vond ze nog dat zij er alleen op mocht of zij en een begeleider. Hierbij denk ik dat de cognitieve intelligentie wel aanwezig was en zij begreep wat we zeiden, maar dat het een andere oorzaak had dat zij er alleen op wilde of met begeleider. Wanneer ze er boos af ging, ging ze of op de bank zitten, of ging ze wat anders doen in de oefenzaal en was ze meestal al snel niet boos meer. De andere cliënten uit de zaal reageerden wisselend. Sommige gingen meteen van de schommel af en ontweken haar daardoor. Anderen trokken zich er minder wat van aan en bleven op de schommel zitten en keken alleen hoe ze boos weg liep. Een oudere cliënt probeerde nog wel eens met haar te praten al ze boos weg liep, maar dit leverde niks op. Diversiteit en eigenheid 10 Voorbeeld 3 Een cliënt die werkt in het sportcomplex, kent haar taken en voert die zelfstandig uit. Ze is heel sociaal, kent bijna alle begeleiders die met groepen langs komen, deelt vaak een knuffel uit aan de begeleiders en maakt altijd een praatje met de cliënten en begeleiders. Ze zet ook altijd de thee, koffie en ranja klaar voor de cliënten, die wat komen drinken na het sporten. Echter wanneer er meerdere mensen wat aan haar vragen om te doen, wil ze het liefst voor iedereen het gene doen wat die vraagt. Alleen kan ze dit emotioneel niet aan en weet ze niet meer waar ze moet beginnen en raakt ze gestrest. Inmiddels is ze wel zo ver dat ze kan aangeven dat ze het niet meer weet. Ze vindt het nog wel moeilijk om aan te geven dat ze iets niet kan doen voor iemand, omdat ze er geen tijd voor heeft. Haar cognitieve intelligentie is goed, ze kan het allemaal wel. Echter is ze te sociaal, dat ze alles voor iedereen wil doen, waardoor ze het emotioneel niet meer aan kan en ze niet meer weet wat ze moet doen of waar ze mee moet beginnen. Gelukkig geeft ze aan als ze het niet meer weet en kijkt ze samen met haar begeleider wat ze moet doen en waar ze het beste mee kan beginnen. Als het nodig is helpt de begeleider haar met wat taken, zo dat ze het overzicht weer terug krijgt. Doordat ze het moeilijk vind om tegen iemand te zeggen dat ze er geen tijd voor heeft, heeft de omgeving niet altijd door dat het haar niet gaat lukken. Hierin wordt ze wel ondersteund door haar begeleider en geven ze soms samen aan dat het niet gaat lukken. Als ze het overzicht terug heeft, is ze weer vrolijk en gaat ze weer verder met haar taken. Leg uit aan ouders zonder LVB die een kind hebben met een LVB, wat de volgende thema’s betekenen voor de ontwikkeling van het kind én hun omgang met het kind: sociaal-emotionele ontwikkeling, sociale informatieverwerking, oplossingsvaardigheden, motivatie en coping. Onderbouw dit met minimaal 2 literatuurverwijzingen. Kinderen met een lvb hebben verschillende vlakken ondersteuning nodig, zoals op het sociaal-emotionele vlak. Om onder ander zelfvertrouwen, relaties met anderen, frustratietolerantie, sociale competenties en volwaardigheid te ontwikkelen. Geef je kind rust, ruimte en tijd om zich te ontwikkelen, maar signaleer op tijd wanneer je kind vast loopt en ga samen kijken waardoor dat komt. Door het eigen gedrag misschien? Te weinig weerbaar? Of ontbreken de sociale vaardigheden? Stimuleer je kind op zelfstandigheid en zelfvertrouwen. Geef positieve feedback en stel passende verantwoordelijkheden, dit voorkomt onder en/of overvraging. Denk erom als ouder, jij bent het rolmodel voor je kind. Ondersteun je kind bij het nemen van keuzes en geef inzicht in keuzes en taken. Zorg dat je je kind niet betutteld, maar stimuleert en ondersteunt (Zaal, Boerhave, & Koster, 2008). De sociale informatieverwerking en de oplossingsvaardigheden gaan bij kinderen met een lvb vaak anders, wat kan zorgen voor probleemgedrag. Sociale informatieverwerking doorloopt verschillende stappen, voordat je gedrag laat zien. Kinderen met een lvb doorlopen vaak niet alle stappen en zijn veel sneller geneigd een situatie als negatief in te schatten. Als ouder is het belangrijk dat je de communicatie aanpast op je kind. Vereenvoudig de taal, hierdoor verklein je de kans dat het verkeerd geïnterpreteerd wordt. Waar nodig kan je gebruik maken van het visueel maken van de communicatie. Wordt niet meteen boos als je kind het verkeerd interpreteert, maar neem het nogmaals door, tot dat je kind het snapt (Zoon, 2012). De oplossingsvaardigheden van kinderen met een lvb komen vaak niet naar boven, terwijl ze die vaak wel hebben. Ga als ouder met je kind oefenen in het dagelijks leven. Stel vragen Diversiteit en eigenheid 11 aan je kind om te kijken hoe hij/zij dat probleem zou oplossen. Vaak zit het idee wel in het kind, maar om het in gedrag over te zetten is lastig. Door vragen aan je kind te stellen, stimuleer je je kind om zelf na te denken over oplossingsvaardigheden. Zo krijg je een duidelijk beeld over hoe je kind dingen interpreteert (Didden, 2007). De motivatie van een lvb’er kan je als ouder stimuleren, door te realistische perspectieve te bespreken met je kind. Als je je kind helpt en uitgedaagd om te ontwikkelen aan de hand van realistische doelen, geef je als ouder je kind het gevoel van waardering en geef je je kind het gevoel dat je in hem/haar gelooft. Het is voor de ontwikkeling belangrijk dat je kind gemotiveerd blijft, dus ondersteun erin en laat zien dat je gelooft in je kind (Rot, 2013). Bij het omgaan met stress (coping), is sociale steun voor je kind erg belangrijk. Lvb’ers hebben sneller last van stress, dus is het van belang om je kind goede ondersteuning te bieden. Zorg dat de balans goed is, dat er geen over of ondervraging plaats vindt en blijf zelf rustig in stress situaties, dit voorkomt nog meer stress bij je kind. Biedt steun en zorg voor een veilige thuissituatie (Neijmeijer, Moerdijk, Veneberg, & Muusse, 2010). Leg uit waar het knelpunt ligt in het omgaan met relaties met leeftijdsgenoten als het gaat om oplossingsvaardigheden. Beschrijf meerdere aspecten van deze problematiek. De knelpunten in de omgang met leeftijdsgenootjes ligt aan verschillende aspecten. Zoals het opnemen van informatie. Ze richten zich beide meer op letterlijk gesproken informatie en vangen allebei negatieve informatie beter op. Waardoor ze negatief op elkaar zullen reageren en chagrijnig kunnen gaan praten tegen elkaar. Dit zal de relatie niet goed doen, aangezien er dan weinig positieve momenten naar voren zullen komen. Beiden zullen moeite hebben met het oplossen van de negatieve informatie. Wanneer er problemen zijn, zullen beide vaker agressief of passief reageren. Waarschijnlijk kiezen ze voor het zelfde, wanneer een agressief reageert, zal de ander dat waarschijnlijk ook doen. Zeer waarschijnlijk zal geen van de twee kiezen voor de assertieve oplossing dat de situatie zou kunnen redden, door te zeggen hoe hij/zij er over denkt. Door allebei passief te reageren, zullen ze er nooit uit komen en accepteren van elkaar, wanneer beide agressief reageren, zullen ze waarschijnlijk ruzie krijgen en weg gaan bij elkaar. Misschien is de beste manier dat een agressief en de ander assertief reageert, dan zijn er duidelijke rollen en weten ze van elkaar wat ze doen. Daarnaast zullen ze niet snel hulp vragen om te helpen bij het bedenken van juiste oplossingen bij begeleiders. Diversiteit en eigenheid 12 Week 4: Introductie diagnostiek Voorbereiding Opdracht: Wat is jouw mening ten aanzien van de DSM 5? Wat is er goed aan en moeten we (eventueel) behouden, wat zijn kritiekpunten en waar moeten we (eventueel) mee stoppen? Onderbouw jouw mening. De DSM 5 vind ik twee kanten hebben. Het kan mensen helpen die een diagnose nodig hebben om geholpen te kunnen worden of de behandeling vergoed te kunnen krijgen. Echter een diagnose geven aan zoveel mensen, kan er voor zorgen dat je anders wordt aan gekeken want jij hebt ‘iets’. Het goede eraan vind ik dat je er mensen mee kan helpen. Hiermee bedoel ik dat je door het krijgen van een diagnose snapt waarom jij je anders hebt gevoeld altijd. Je krijgt een soort bevestiging dat het niet aan jou ligt, maar je iets hebt waardoor je je ander voelt. Waardoor eventuele medicatie kan helpen om je beter te voelen. Daarnaast heb je de diagnose soms nodig om je medicijnen vergoed te krijgen. Dan is het goed dat de DSM5 er is, waarin allemaal diagnoses staan en er vast wel eentje is die bij jouw problemen past. Wat is minder goed vind, is dat er zoveel diagnoses zijn, dat bijna iedereen wel een diagnose kan krijgen. Wanneer iemand zich wat minder voelt, kan die meteen een diagnose krijgen en medicatie. Terwijl die medicatie misschien niet eens nodig was, maar alleen rust ook genoeg was geweest. Bovendien kan het vervelend zijn voor bijvoorbeeld een kind. Wanneer die een diagnose krijgt, heeft hij/zij meteen een sticker en zullen er kinderen zijn die het kind ontwijken. Want hij//zij heeft ‘iets’, daar wil ik niet mee omgaan, waardoor het kind misschien heel eenzaam wordt en geen of een beperkt aantal vriendjes heeft. Ik vind het vooral belangrijk dat de diagnoses gesteld kunnen worden, wanneer dit van waarde is voor de persoon. Als iemand er mee geholpen is dat de diagnose gesteld is, moet het zeker blijven bestaan. Bijvoorbeeld erkenning van het anders zijn/voelen of het beter voelen door medicatie. Het onnodig stellen van diagnoses en daardoor eventuele medicatie voorschrijving vind ik slecht. Het voegt niet altijd iets toe om iedereen maar te diagnosticeren. Het kan een heel impact hebben op een leven, want opeens heb je iets terwijl je er geen last van had. Dan voegt het voor mij niks toe en vind ik het onnodig om het boek te gebruiken. Kortom diagnosticeren is goed, over diagnosticeren vind ik niet nodig. Portfolio Waarmee moeten we volgens jou rekening houden in de diagnostiek van mensen met een LVB en waarom? Onderbouw met minimaal 1 van de bovengenoemde bronnen en 1 eigen bron. Door een juiste diagnostiek, kan er gekozen worden voor de juiste interventie. Dit vind ik er belangrijk, om zoveel mogelijk succes te hebben met de interventie. De zes verschillende kopjes uit het boek richtlijn effectieve interventies lvb, schetsen een mooi voorbeeld van alle punten waar je rekening mee moet houden. Zelf vind ik het punt veilige en positieve leeromgeving heel mooi en belangrijk. Zoals ook aangegeven staat in het boek (Wit, Moonen, & Douma, 2012) motiveer de jeugdige en vergroot het zelfvertrouwen. Dit zijn denk ik de basis ingrediënten om een interventie te laten slagen. Met veel positiviteit de cliënt benaderen. Daarnaast vind ik het belangrijk dat er goed gekeken wordt naar de diagnostiek Diversiteit en eigenheid 13 van de lvb’er om te voorkomen dat ze tussen wal en schip vallen (Hans M. Koot, 2007). Door juiste diagnostiek worden ze niet over het hoofd gezien en kunnen ze geholpen worden, met de juiste interventie. Jouw cliënt van 12 jaar oud met vermoedelijke LVB-problematiek, heeft te horen gekregen dat er bij hem een intelligentietest, een WISC, zal worden afgenomen en de behandelverantwoordelijke heeft hem naar jou verwezen voor meer uitleg hierover. Wat vertel jij jouw cliënt hierover en hoe vertel jij hem dit? Wat vertel je niet? Waarom maak jij deze keuzes? Verwoord alle vier de hierboven genoemde deelvragen duidelijk in jouw uitleg. Mijn cliënt van 12 jaar zou ik eerst zeggen dat hij een test gaan doen en wat de opstelling is. Dat hij tegenover de testleider zit en dat hij alleen met de testleider is. Daarna zou ik vertellen dat in de test uit verschillende onderwerpen bestaat, zoals rekenen, figuren leggen, taal en plaatjes leggen. Dat bij elk onderwerp een oefenvraag zit, zodat hij een beeld krijgt van de soort vragen. De testleider helpt door de oefeningen goed uit te leggen en de voorbeeldvraag door te nemen. Ook zou ik vertellen dat het niet erg is als hij fouten maakt en dat iedereen fouten maakt bij de test. Als ik dit vertel, zou ik tussendoor vragen of hij het snapt en eventueel laten herhalen. Zodat ik zeker weet dat hij snapt wat ik zeg. Wanneer blijkt dat hij het niet snapt zou ik alles nogmaals rustig uit leggen, tot dat hij wel snapt wat ik zeg. Eventueel zou ik nog wat visueel proberen te maken als hij iets niet snapt. Hiermee hoop ik hem vertrouwen te geven en hem gerust te stellen, dat hij niet bang of zenuwachtig hoeft te zijn. Wat ik niet zou vertellen is, het aantal vragen en dat er een tijdslimiet is. Ik denk dat hij door het vertellen van een tijdslimiet zenuwachtig wordt en daardoor misschien wel minder presteert. Het aantal vragen vertel ik niet omdat ik daar geen meerwaarde in zie net zoals elk onderwerp vertellen. Bovendien kan het zijn als ik alle onderwerpen al vertel dat er een aantal tussen zitten, waar hij heel zenuwachtig van wordt, omdat hij er niet goed in is. De uitslag zou ik hem ook niet vertellen, puur omdat hij er waarschijnlijk niks mee kan. Als ik kijk naar mijzelf op die leeftijd en je zou zeggen je hebt een IQ van 100, dan zou mij dat ook niks zeggen. Wellicht als uit de test komt hoeveel vragen je goed hebt, dat ik dat nog wel zou zeggen. Bijvoorbeeld je hebt 23 vragen goed beantwoord goed gedaan. Ik zou er voor willen zorgen dat hij gerust gesteld is en de basis weet van wat hem te wachten staat. Te veel weten, kan alleen maar zorgen voor teveel vooraf nadenken, wat weer kan zorgen voor extra stress. Diversiteit en eigenheid 14 CGT & seksualiteit Voorbereiding Wat vind jij van het werk van deze vrouw en waarom? Ik vind dat die vrouw belangrijk en mooi werk doet. Ik denk niet dat er veel mensen zijn die het kunnen. Maar hoe zij er over praat vind ik heel mooi om te horen. Ik vind het ook goed dat dit bestaat, omdat iedereen behoefte heeft aan aanraking en seks. Zoals ze ook in het filmpje zegt dat sommige mensen hunzelf niet kunnen bevredigen door spasme, dan vind ik het mooi dat er mensen zijn die dit werk willen en kunnen doen voor die mensen. Zodat ze ondanks hun beperking toch hun behoeftes kunnen laten bevredigen. Mag een cliënt het hier met jou over hebben? Licht jouw antwoord toe. Ja, dat zou wel mogen, maar ik denk dat ik het wel lastig zou vinden. Mede ook omdat ik nooit echt gesprekken heb gevoerd over dit soort dingen. Eigenlijk altijd over sport gerelateerde dingen, aangezien ik met de cliënten ging sporten. Ik zou er wel met de cliënt over willen praten als die behoefte er is en als het mijzelf niet lukt, zou ik wel kijken of er een andere is waar de cliënt mee kan praten. Omdat ik het alleen al heel knap vind als iemand het durft te zeggen en ik snap als ze die behoefte hebben. Dan wil ik ze graag helpen aan zo’n man/vrouw die dat werk doet. Portfolio Wat zijn volgens jou de signalen die wijzen op afwijkend gedrag van een cliënt die gedwongen wordt tot prostitutie? Beargumenteer met minimaal 1 eigen bron. Ik denk dat het dagelijks opgehaald worden door een mooie, dure auto een signaal kan zijn, voor gedwongen prostitutie. Wanneer iemand elke dag wordt opgehaald en laat weer terug komt, zou je denken dat dit wel een keer opgemerkt moet worden. Ook het sociaal wenselijke gedrag vertonen, om te voorkomen dat er wantrouwen komen. Dus thuis of op de instelling gedrag vertonen wat hun willen zien en vrolijk zijn, om te laten zien het gaat goed met me. Echter zodra ze ergens ander zijn bij hun ”nieuwe vrienden” hebben ze ander gedrag en kunnen ze ook moeilijk nee zeggen (de Groot, de Jong, & Tazelaar, 2015). Wanneer op de instelling bekend is dat iemand een nieuw vriendje heeft via facebook bijvoorbeeld, is het denk ik als begeleiders belangrijk om met haar in gesprek te gaan over de mogelijke gevolgen. Misschien nog wel belangrijker is om het gedrag goed te observeren. Als iemand opeens ander gedrag gaat vertonen of nieuwe vrienden krijgt, is het belangrijk dit te signaleren. Al denk ik wel dat dit heel lastig is, waarschijnlijk ook omdat lang niet iedereen op de hoogte is van het hebben van een nieuw vriendje bijvoorbeeld. Ik kan met voorstellen dat het daarom ook vaak over het hoofd wordt gezien. Ik denk dat verandering in gedrag en doen en laten het opvallendste signaal is, ook al is het soms moeilijk te ontdekken. Diversiteit en eigenheid 15 Noem de top 3 van dilemma’s voor jou en werk deze uit met argumenten. 1. Wel/niet helpen met masturberen Dit vind ik een belangrijk dilemma, aangezien ik vind dat iedereen zijn behoefte moet kunnen bevredigen, of kunnen laten bevredigen, wanneer iemand het zelf niet kan. Alleen wie moet dat doen? De begeleiders of moet er iemand ingehuurd worden. Ik denk dat het niet handig is om het door begeleiders te laten doen, echter het vertrouwen dat de cliënt heeft bij de begeleider zorgt wellicht voor een versterkte band. Het nadeel hiervan is dat de cliënt verkeerde bedoelingen kan gaan krijgen bij het zien van de begeleider en wil meer. Daarom vind ik iemand inhuren een beter idee, om de band tussen begeleider en cliënt te houden zoals die was. Echter zit je dan wel met een geldkwestie, omdat niet iedereen veel geld verdient of heeft. Maar ik denk dat het voor iedereen wel mogelijk moet zijn om bijvoorbeeld maandelijks iemand te laten langs komen. Hiermee wordt misschien niet elke keer de behoefte bevredigd, maar in elk geval maandelijks. Dat lijkt mij persoonlijk te minste het beste idee, om te voorkomen dat er rare of moeilijke situaties ontstaan tussen begeleiders en cliënten. 2. Iemand in zijn eigen kamer houden in de avond voor zijn/haar gedrag of helpen met het gedrag Iemand elke avond op zijn eigen kamer houden, om te voorkomen dat de cliënt seksueel getint gedrag vertoont, vind ik wel heel ver gaan, maar ik snap het wel als het niet meer houdbaar is. Als begeleiders en cliënten er last van hebben, zal het misschien wel noodzakelijk zijn. Echter denk ik dat er ook wel mogelijkheden moeten zijn om iemand te helpen zijn gedrag te stoppen, of in elk geval te verminderen. Dan hoeft een cliënt ook niet elke avond op de kamer te verblijven. Daarom is het vind ik het van belang om te achterhalen waarom iemand dat gedrag laat zien. Misschien heeft iemand wel behoeften die niet bevredigd worden, waardoor het gedrag naar voren komt. Daarom vind ik het belangrijk om te kijken of er wat aan het gedrag gedaan kan worden. Zolang niet duidelijk is waar het vandaan komt en het zorgt voor problemen, vind ik het wel verstandig om de cliënt in de avond op zijn kamer te houden, of een deel van de avond, zodat er geen escalaties plaats vinden. Maar vergeet deze cliënt niet, want waarschijnlijk zit er wat achter waarom de cliënt het gedrag vertoont. 3. Wel/niet gedwongen steriliseren Kan je iemand wel of niet dwingen om te steriliseren. Ik vind dat dat eigenlijk niet moet kunnen. Want je ontneemt ze iets wat niet hersteld kan worden. Echter wat moet je als iemand kinderen wil, maar dit niet kan opvoeden. Dan is het nog lastig om de cliënt van dat idee af te houden. Ik weet alleen niet of sterilisatie dan de beste optie is. Ik ben dan meer voor het verplicht nemen van een spiraaltje, of prikpil. Hiermee ontneem je ze om kinderen te krijgen, maar niet voorgoed. Stel iemand trekt nog bij of veranderd zijn leven, waardoor iemand wel voor een kind kan zorgen, dan is dat in elk geval nog wel mogelijk. Echter wat als iemand dat niet wil en weigert om de prikpil te nemen of een spiraaltje. Dan vind ik dat je dit mag verplichten, in overleg met de betrokkenen van de cliënt. Die weten wat goed is voor de cliënt en dan voornamelijk om te voorkomen dat er bijvoorbeeld kinderen komen, die meteen weer uit huis geplaatst worden. Steriliseren vind ik te ver gaan, maar voorkomen door tijdelijke voorbehoedsmiddelen, waar ze niet zelf om hoeven te denken, vind ik wel kunnen. Diversiteit en eigenheid 16 Op pagina 12 hiervan staat: “Als je het vermoeden hebt dat een cliënt worstelt met zijn/haar seksuele identiteit, wat is jouw reactie daarop? Hoe ga je het gesprek aan met de cliënt?”. Als ik bedenk hoe ik denk dat ik er mee om zou gaan, zou ik eerst een gesprek beginnen over koetjes en kalfjes tijdens bijvoorbeeld het afwassen. Om eerst een veilige omgeving te creëren. Waarna ik rustig richting dat onderwerp zou gaan, door te vragen of hij/zij ergens mee zit. Om zo rustig door te vragen naar mij vermoeden. Daarbij zou ik ook meteen zeggen dat ik de cliënt niet veroordelen of die wel al dan niet op hetzelfde geslacht valt. Ik zou een luisterend oor bieden en proberen zo goed mogelijk te helpen, door vragen te stellen waarom de cliënt twijfelt en hoelang hij al twijfelt als de cliënt aangeeft inderdaad te twijfelen. Ook zou ik aangeven dat hij/zij er zelf achter zou moeten komen, maar mij altijd om hulp of advies zou kunnen vragen. Beschrijf in jouw eigen woorden hoe jij het verschil tussen Gedragsanalyse en Cognitieve Gedragstherapie zou uitleggen aan een nieuwe collega. Het verschil tussen gedragsanalyse en cognitieve gedragstherapie heeft te maken met het gedrag analyseren of het de manier van denken veranderen om het gedrag te kunnen veranderen. Bij de gedragsanalyse wordt het gedrag geobserveerd tijdens dagelijks voorkomende situaties. Hoe wordt er gereageerd op een verandering of gedrag van een ander en wat is het effect daarvan. Bij cognitieve gedragsanalyse uitgevoerd in de therapiehal, wordt er meer gekeken naar de gedachten. Welke gebeurtenis geeft wat voor gevoel en welke automatische gedachten komen daar uit voort. Het gaat er om dat een gebeurtenis zorgt voor een gevoel waarop een automatische gedacht volgt. Als voorbeeld op school gaat niemand naast je zitten, je voelt je daarom eenzaam en je denkt dat niemand je aardig vindt. Met de cognitieve gedragstherapie ga je er voor zorgen dat je gedachten veranderen, om vervolgens je gedrag te kunnen aanpassen. Dus achterhalen bij de kinderen uit de klas of ze je niet mogen, als ze aangeven dat ze je wel mogen, zal je gedrag ook veranderen en vraag je of je naast iemand mag zitten en is het eenzame gevoel minder of weg. Hoe jij een fictieve cliënt met een LVB zou inlichten over de CGT die hij binnenkort zal gaan volgen. Wat vertel je wel, wat vertel je niet en waarom? Ik zou vertellen dat de cliënt met een therapeut gaat praten om hem te helpen met zijn gedrag. Ik zou aangeven dat de therapeut gaat vragen naar welk gedrag hij laat zien als hij bijvoorbeeld bang is, welk gevoel hij heeft bij dat gedrag, welke gedachten dan opkomen en wat het voor gevolg heeft. Daarbij geef ik wel duidelijk aan dat de therapeut de vragen duidelijk en rustig zal stellen en waar nodig het met plaatjes, tekeningen of gebaren zal doen en als hij het niet snapt dat hij dat kan aangeven. Daarna vertel ik dat de therapie zal helpen om zijn gedrag te verbeteren en dat er gekeken wordt waar het gedrag wat hij nu laat zien vandaan komt. Ook vertel ik dat er geen tijdsdruk achter zit, dat hij er lang over mag doen, zodat hij zich niet opgelaten en gestrest voelt en hij weet dat als het na één sessie nog niet beter is, dat dat niet raar of fout is. Diversiteit en eigenheid 17 Daarentegen zou ik niet vertellen, dat het gedrag binnen een paar keer veranderd moet zijn, maar kan zijn. Ook zou ik niet vertellen dat hij wellicht met zijn gedachten terug moet naar vervelende momenten in zijn leven, dit schrikt hem misschien af en dat wil hij niet meer heen of openstaan voor wat gaat komen. Wat vind jij zelf van CGT? Onderbouw jouw mening en maak minimaal 1 verwijzing naar het hoofdstuk. Ik vind het een mooie therapie, omdat het ook goed toe te passen is op de doelgroep lvb. Mede doordat het ook visueel gemaakt kan worden met gebaren kan worden vereenvoudigd. Daarbij kan je met een soort omweg, komen tot de kern van gedrag. Hiermee bedoel ik, door de zelfde situatie op verschillende manieren te bekijken. Wat dacht je, wat voelde je, wat was het gevolg, en deze vragen allemaal gericht op dezelfde gebeurtenis. Daarbij denk ik dat je je op deze manier bewuster wordt van je eigen gedrag tegenover andere situaties en gedragingen. Bovendien kan het op een rustige manier uitgelegd en ingezet worden, waardoor het ook begrijp baar is voor lvb. Zoals ook in het boek van (Didden R., 2007) wordt genoemd, het gedrag wordt ontwikkeld door zowel cognitieve processen als omgevingsfactoren. Wanneer deze goed in beeld zijn gebracht, wat mogelijk is met CGT, kan het gedrag veranderd worden. Diversiteit en eigenheid 18 Trauma en EMDR Portfolio Beantwoord de volgende vragen: Volgens Didden kan EMDR in vergelijking met andere therapievormen een adequate behandeling zijn bij cliënten met een licht verstandelijke beperking. Leg aan de hand van de theorie en de les van Rob van Wetten uit wat EMDR-therapie inhoudt, verwijs hierbij naar beide bronnen. EMDR-therapie is therapie waarbij een verband is tussen gebeurtenis en gevoel. De cliënt moet eerst terug naar de gebeurtenis en het gevoel wat er was bij het trauma. De therapeut vraagt de gebeurtenis nog een keer op te roepen, om vervolgens met het bewegen van de vingers voor de cliënt zijn ogen, de cliënt af te leiden. Dit gebeurt een aantal keer met korte pauzes er tussen. Door het afleiden en tussentijds de emotie te vragen, wordt de gebeurtenis minder heftig. De afleidingsstimuli zorgt voor een natuurlijke ontspanningsreactie, wat weer zorgt voor een veilige associatie tussen de nare herinnering en de ontspanningsreactie (Didden R., 2007). Zoals (Wetten, 2016) zei in de les, na een aantal sessies verschillend per persoon zal het “plaatje” van het korte naar het lange termijn denken gaan en zorgt het oproepen van de gebeurtenis weinig voor weinig emoties meer, omdat het beter verwerkt is. Om het te laten slagen is het van belang dat de cliënt open staat om de gebeurtenis en gevoelens boven te halen, anders wordt het een moeilijk verhaal. Benoem drie aspecten waarom dit een geschikte behandeling is voor mensen met een LVB, beargumenteer en onderbouw met bronnen. Bij mensen die lvb hebben, kan visualisatie helpen om duidelijkheid te scheppen. EMDRtherapie kan ook visueel gemaakt worden, mede daarom is het geschikt voor de lvb’er. Zoals (Wetten, 2016) in de les zei. Met de cliënt de nare beelden in een vuurkorf gooien. Hierbij laat je de cliënt inbeelden of tekenen dat hij/zij de beelden in een vuurkorf gooit en ze verbranden en dus weg zijn. Dit kan de lvb’er helpen. Hij/zij kan dan altijd terug denken aan de vuurkorf en weet dan dat de beelden er niet meer zijn. EMDR is ook geschikt voor lvb, omdat er niet veel bij gepraat hoeft te worden. De therapeut kan de cliënt vragen om de gebeurtenis te tekenen in plaats van te vertellen, Hierdoor kan het op het niveau van de cliënt gedaan worden. Voor jonge kinderen kan ook gekozen worden dat een ouder/begeleider het verhaal verteld, waardoor de beelden bij de cliënt naar boven komen. Daarbij kan bij het afleiden ook gekozen worden om stickers op de vingers te plakken om voor meer afleiding te zorgen of gebruik te maken van piepjes in een koptelefoon (Mevissen, Didden, & Jongh, 2016). EMDR heeft minder sessies nodig dan de meeste andere therapieën, waardoor het erg geschikt is voor de lvb’er. De behandeling is minder belastend voor zowel de cliënt als de therapeut en heeft hetzelfde resultaat als therapieën die langer duren en meer belastend zijn (Zoon, 2012). Diversiteit en eigenheid 19 Eindopdrachten portfolio Je gaat voor deze vraag jouw cliënt analyseren op de onderwerpen zoals besproken tijdens de lessen Diversiteit en Eigenheid. Cliëntkenmerken Kalenderleeftijd: 38 jaar Inschatting cognitieve leeftijd: 6 jaar Inschatting sociaal-emotionele leeftijd: 4 jaar Communicatie: Kan mondeling goed communiceren. Woon samenstelling: Woont in een gemengd huis 10 personen opgedeeld in 5/5 met allemaal lvb/mvb. Heeft veel begeleiding nodig. Hobby’s: Dansen, wii-en en fietsen De cliënt heeft snel last van overvraging. Tijdens mijn stage was ik bij de cliënt op de woning om sportieve activiteiten te proberen met de cliënten. Tijdens het testen wilde de cliënt eerst niet mee doen. Wel heel nieuwsgierig, maar mee doen was moeilijk. We deden stoelendans, maar dan met hoepels, wanneer de muziek stopt moesten ze in de hoepel staan waren ze op dan moest je aan de kant wachten. Door de muziek was de cliënt komen kijken na een keer gekeken te hebben, gevraagd of de cliënt ook een keer mee wilde doen. Na twijfel was de cliënt toch overgehaald om een keer mee te doen. Ik heb rustig de regels uitgelegd en gevraagd of de cliënt het snapte. Na de uitleg zijn we weer begonnen, de eerste twee ronden gingen goed, waarna de cliënt opeens wegliep en niet meer wilde. De cliënt gaf aan opeens niet lekker te zijn, terwijl dit de hele dag nog niet zo was en ook een half uur later bij het koffie drinken kon er wel een koekje bij. Wel kwam de cliënt nog weer kijken, maar werd was geïrriteerd als er werd gevraagd om nog een keer mee te doen. Als je de signalen van overvraging bekijkt, staan deze er ook tussen. Ook in gesprek met de begeleiders gaven ze aan dat de cliënt snel overvraagd is. Het lijkt of de cliënt veel kan en alles begrijpt, echter geeft de cliënt moeilijk aan het wel al dan niet te snappen. Waardoor de cliënt regelmatig geïrriteerd reageert en vaak wel ja zegt, maar dan op de bank blijft zitten en het niet uitvoert. De begeleiders gaven ook aan dat ze dat soms wel lastig vonden, aangezien de cliënt altijd heel nieuwsgierig is en wel van alles wil proberen. Zo begon het ook met dansen, dit vindt de cliënt heel leuk om te doen, maar dit was eerst ook lastig en liep de cliënt regelmatig boos weg of had opeens last van iets. Pas na dat de danslerares meer aandacht en uitleg gaf aan de cliënt ging het langzaamaan beter en als de cliënt het niet meer weet gaat de cliënt op de bank zitten kijken. Daarom is het bij de cliënt belangrijk om de tijd te nemen bij nieuwe dingen en duidelijke uitleg te geven. Doordat de cliënt het lastig vindt om aan te geven dat het te veel wordt, maken ze vaak de afspraak dat de cliënt even weg mag lopen of aan de kant mag gaan zitten om even tot zichzelf te komen en weer verder te kunnen. De cliënt heeft hechtingsproblematiek. De cliënt vraagt veel aandacht van je en is de vriend van iedereen. Vanaf het moment dat ik binnen kwam in de woning, of de cliënt in de oefenzaal waar ik was, maar ook andere begeleiders, wilde de cliënt altijd meteen aandacht van iemand, wanneer je dit niet meteen kon geven, was de cliënt meteen wat geïrriteerd. De cliënt heeft ook niemand waar de cliënt altijd mee om gaat, elke keer is het een ander waar de cliënt mee om gaat. De cliënt kwam een keer in de oefenzaal meteen naar mij toe. Terwijl ik nog even met een begeleider van de vorige groep stond te praten. Ik gaf daarom aan dat de cliënt even moest wachten en ik straks even met de cliënt zou praten. Hierdoor liep de cliënt wat geïrriteerd weg en ging met een andere begeleider praten. Na dat ik was uitgepraat, ben ik nog even weer met de cliënt gaan praten, die was inmiddels al niet meer geïrriteerd en hebben we nog even met de bal overgegooid. Ook viel mij op dat de cliënt Diversiteit en eigenheid 20 vaak na een activiteit op de bank ging zitten en rondkijken, observeren wat anderen doen. Het meest opvallende vond ik misschien nog wel toen mijn laatste dag was, toen was de groep van de cliënt ook in de oefenzaal. Aan het einde toen de cliënt nog weer bij mij kwam, gaf ik aan dat het mijn laatste dag was, waarna de cliënt niet meer zei dan: “o dus je komt niet meer, oké” en vervolgens liep de cliënt weg. Dit vond ik wel een raar moment, omdat ik niet zo goed wist, of ze boos of teleurgesteld was, of dat het haar niks deed en dat weet ik nu nog steeds niet. Wat er vroeger bij haar hechting fout is gegaan weet ik niet precies, maar ik denk dat het wel een vermijdende hechting kan zijn geweest, ook omdat de zo goed als niet reageerde toen mijn laatste keer was. Echter is dit puur een idee en weet ik niet of het klopt. Ik kan dat niet want ik heb een beperking. Dat is een zinnetje die de cliënt ook graag zegt, wanneer de cliënt ergens geen zin in heeft. Een keer in de oefenzaal, moesten in het midden stoelen neer gezet worden, om over te gooien met de grote luchtbal. Vaak zetten de begeleiders soms met een cliënt de stoelen klaar. Een keer toen ik de cliënt op het bankje zag zitten heb ik de cliënt gevraagd om mee te helpen om stoelen neer te zetten, maar nee dat kon niet want de cliënt heeft een beperking. Ik vond dat geen reden om niet mee te helpen, want ik wist zeker dat de cliënt dat wel kon. Waardoor ik de cliënt wel de eigen stoel heb laten neer zetten. Zodat de cliënt in elk geval een stoel had gedaan. Echter is mij ook vaker bij de woning opgevallen, dat als de cliënt ergens geen zin in had aangaf een beperking te hebben en het dus niet te kunnen. Terwijl de cliënt sommige taken al vaak genoeg gedaan had, maar wanneer de cliënt geen zin had kon de cliënt het opeens niet door de beperking. De cliënt misbruikte daarmee de diagnose die gesteld was en probeerde dit soms te gebruiken om onder dingen uit te komen. Daarom is diagnostiek soms wel lastig, omdat het misbruikt kan worden door bijvoorbeeld de cliënt op momenten dat het de cliënt uit komt. De Novo heeft een vacature voor een assistent bewegingsagoog. Schrijf een sollicitatiebrief waarin jij zowel jouw kennis als jouw vaardigheden beschrijft om goed aan te kunnen sluiten bij de doelgroep. Handvatten hierbij zijn o.a.: jouw zicht op de complexiteit van de hulpvraag, een kritische blik op de beroepspraktijk, jouw kennis en kwaliteiten. Bedum, 6 januari 2017 Betreft: Sollicitatiebrief assistent bewegingsagoog Geachte heer/mevrouw, Naar aanleiding van de vacature voor assistent bewegingsagoog stuur ik deze brief. Tijdens mijn opleiding Sport, Gezondheid en Management aan de Hanzehogeschool in Groningen heb ik ervaring opgedaan betreft de doelgroep mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Deze kennis heb ik vergaard door de minor Licht verstandelijk beperkt te volgen en door een stage bij Stichting de Trans. Tijdens de minor heb ik veel kennis opgedaan over de licht verstandelijk beperkten. Hierin kwamen veel onderwerpen aanbod, waardoor ik een brede kennis heb op gedaan. Onderwerpen die naar voren kwamen waren onder andere delinquente jongeren met een lvb, lvb ouders, verslavingen, bijkomende problematieken en seksualiteit. Ook moesten we een tijdschrift maken, waarbij ik mij meer heb verdiept in autisme en lvb, verslavingen en digitaliseren en lvb. Ook heb ik kennis gekregen over intelligentie testen voor lvb’er en hoe voor je dat uit, trauma verwerking, over- en ondervraging en oplossingsgerichte gesprekken voeren, zonder zelf voor te kauwen. Diversiteit en eigenheid 21 Door deze minor heb ik een breder beeld gekregen over mensen met een beperking, dan alleen gericht op sport en gezondheid. Aangezien ik tijdens de stage bij Stichting de trans heb geleerd, wat de doelgroep allemaal kan met betrekking tot bewegen en sporten voor zowel lvb’ers als mvb tot zvb’ers. Ook heb ik geleerd dat de meest makkelijke oefeningen, als een bal overrollen al een mooi begin kan zijn om verder te komen. Door rustig aan met kleine stapjes te beginnen, of zelf laten beginnen met kijken naar anderen die aan het bewegen zijn of op de trampoline liggen met een zware deken, kan al een mooi begin maken voor meer beweging/ontspanning. Daarnaast heb ik ook op de stage geleerd om wel uitdaging te bieden. Altijd hetzelfde en vertrouwde is wel goed, maar af en toe wat nieuws laten proberen is ook goed voor de ontwikkeling. Bovendien in beweging goed voor de gezondheid, daarom vind ik het belangrijk dat iedereen de kans moet krijgen om zich op zijn eigen niveau te kunnen ontwikkelen. Daar draag ik graag aan bij. Zelf ben ik iemand met een open en rustige houding, die graag wil leren en van aanpakken houdt. Verder heb ik veel doorzettingsvermogen en ben ik flexibel, vrolijk en kan zowel zelfstandig als in teamverband werken. In mijn CV vindt u mijn persoonlijke gegevens. Ik hoop via deze brief tot een persoonlijk gesprek te komen, om mijn motivatie verder toe te lichten en te kijken of en wat de eventuele mogelijkheden zijn. Met vriendelijke groet, Yvonne ten Voorde Bijlage: Curriculum Vitae Diversiteit en eigenheid 22 Conclusie Diversiteit en eigenheid heeft mij een breder en verdiepend beeld over de doelgroep lvb gegeven. Doordat er meerdere onderwerpen aan bod zijn geweest, heb ik een breder beeld ontwikkeld. Mede door het maken van de opdrachten in dit portfolio, heb ik mij er ook dieper in verdiept. De onderwerpen die aan bod zijn geweest, vind ik passend bij het omgaan met de doelgroep het waren onderwerpen waar bijna iedereen met een lvb mee te maken krijgt. Door er zelf meer over na te denken en mijn mening er over te geven, waren het leerzame lessen en de gastdocenten zorgden voor nog meer diepgang en gerichte informatie. Veel onderwerpen was ik nog niet veel mee in aanraking gekomen en vond ik dan ook lastig om me in te beelden hoe ik er mee om zou gaan. Toch is het wel goed geweest om bij deze onderwerpen stil te staan, omdat deze veel al in het werpveld naar voren komen. Ook zal ik misschien sneller gedrag herkennen, bijvoorbeeld bij over- of ondervraging. Kortom, de lessen en de opdrachten hebben mij een verdiepend beeld over de doelgroep gegeven en de informatie zal ik later in het werkveld kunnen gebruiken. Diversiteit en eigenheid 23 Bibliografie Didden, R. (2007). In persectief gedragsproblemen, psychische stoornissen en licht verstandelijke beperking (Vol. Hoofdstuk 8 ). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Didden, R. (2007). In perspectief gedragsproblemen, psychische stoornissen en licht verstandleijke beperking (Vol. hoofdstuk 6). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Didden, R. (2007). In perspectief, gedragsproblemen, psychische stoornissen en lichtverstandelijke beperking (Vol. Hoofdstuk 5 ). Houten: Bohn stafleu van Loghum. Didden, R. (2007). In perspectief, gedragsproblemen, psychische stoornissen en lichtverstandelijke beperking (Vol. Hoofdstuk 4). Houten: Bohn stafleu van Loghum. Dosen, A. (2008). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap: Een interatieve benadering bij kinderen en volwassenen (Vol. Hoofdtuk 15). Assen: Koninklijike van Gorcum. Groot, R.d, de Jong, L., & Tazelaar, W. (2015). Peiling loverboyproblematiek BJz Haaglanden 2014. Gouda: JSO. Hans M. Koot, M. J.-S. (2007). Kinderen en jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Kind en adolecent, 75-77. Mevissen, L., Didden, R., & Jongh, A. d. (2016). EMDR voor trauma- en stressorgerelateerde klachten bij patiënten met een verstandelijke beperking. Dth directieve therapie, pp. 8-9. Neijmeijer, L., Moerdijk, L., Veneberg, G., & Muusse, C. (2010). Licht verstandelijk gehandicapten in de GGZ. Utrecht: Trimbos-instuut. Prins, P., & Braet, P. (2004). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Rot, E. (2013, april). Handreiking Balans is Beeld. Opgeroepen op december 8, 2016, van Vilans: http://www.vilans.nl/docs/producten/balans-in-beeldhandreiking.pdf Wetten, R. v. (2016, December). EMDR. Wit, M. d., Moonen, X., & Douma, J. (2012). Richtlijnen effectieve interventies LVB. Utrecht: Dekkers. Zaal, S., Boerhave, M., & Koster, M. (2008, september). Sociaal-emotionele ontwikkeling. Opgeroepen op december 8, 2016, van Kennisplein gehandicaptensector: http://www.kennispleingehandicaptensector.nl/docs/KNP/KNP%20GS/licht_verstande lijke_beperking_fasen_Sociaal-emotionele-ontwikkeling_2008.pdf Diversiteit en eigenheid 24 Zembla, v. (Regisseur). (2012). Vader en moeder: ongeschikt [Film]. Zoon, M. (2012, januari). Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Opgeroepen op december 8, 2016, van NJI: http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/LVB_Wat_werkt.pdf Zoon, M. (2012). Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Opgehaald van Nji: http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/LVB_Wat_werkt.pdf Diversiteit en eigenheid 25