R10 Geschiedenis van het Privaatrecht

advertisement
1ste bach Rechten
Geschiedenis vh Privaatrecht
Wallinga
Q
R10
uickprinter
Koningstraat 13
2000 Antwerpen
www.quickprinter.be
5.50 EUR
Geschiedenis van het privaatrecht
Î waarom bestuderen we rechtsgeschiedenis?
3 redenen:
1. Vanwege het feit dat wij bij alle rechtstoepassing een norm toepassen uit het verleden op
een casuspositie uit het heden met een verantwoording in de toekomst
a. Recht evolueert doorheen de tijd. Het recht verandert de normen in verloop van tijd
2. Vanwege het academisch karakter van de universitaire rechtenopleiding: inzicht in de
samenhang tussen sociale, wetenschappelijke en juridische verschijnselen
a. ÙBeroepsopleiding: vaardigheden
b. Universiteit kijkt vooral naar het ‘waarom’, beroepsopleiding naar het ‘hoe’
3. Het verleden als schatkamer van ideeën
a. Het verleden kan ons veel leren over wetswijzigingen enz
b. Uit de verschillende oplossingen in het verleden voor een bepaald probleem kan
men leren
Î Waarom bestuderen we het Romeins recht?
Vanwege de receptie van het RR in het continentaal-Europese recht (en ook daarbuiten)
Bv. Japan neemt Duits recht over (Duits Recht => is gebaseerd op RR)
=
Het doordringen van het RR in de rechtspraktijk vanaf 1100-1900 => codificaties
=> aan de hand van het bestuderen van het RR (bronnen) kwam een verwetenschappelijking van het
recht op gang
x
DE JURISTEN
Zijn belangrijk voor het noteren en schappen van rechtsregels
A) Waar halen de Romeinen hun recht vandaan?
=> onderscheid is praktisch irrelevant gewondern
1. Ius civile (Tekst I-1): recht dat voortvloeit uit wetten, volksbesluiten, senaatsbesluiten,
plebiscieten,… = wettenrecht
MAAR: kan ook gezien worde tov ius naturale en ius gentius
Î Ius naturale = hetgeen de natuur aan alle dieren heeft bijgeleerd (verbintenis v
mannelijke en het vrouwelijke)
Î Ius gentium = het recht dat het gehele mensengeslacht toepast (verzetten zich tegen
geweld en onrecht)
Î Ius civile = het recht dat alleen mensen van een bepaald vak of die behoren tot een
bepaalde instelling onderling toepassen
1
2. Ius honorarium (Honorair recht: praetor = erenambt => honorair)
= praetorisch recht: helpen uitvoeren, aanvullen en verbeteren van het ius civile
Praetor = magistraat voor één jaar
Î Praetors hebben het imperium = oude koningsmacht: wetgever, UM en RS (RM)
Î Praetor verleent de rechtsingang
=> werkt met een edict
=> inhoud edict: welke voorwaarden voor rechtsingang
Î Praetor kan rechtsmiddel maken
= schepper van recht (acties + exepties)
Î Edicten op het Forum Romanium
B) Hoe komen we aan juridische teksten?
Æ Romeinen schreven op papyrus, deze documenten werden tot een papyrusrol aan elkaar geplakt
(geen boek!) MAAR papyrus raakte beschadigs in vochtige omgeving MAAR deze teksten werden
door de eeuwen heen overgeschreven op perkament
x
x
x
De Juristen
Klassieke periode: 100 v. Chr – 250 n. chr
Diverse commentaren, o.a. op het edict en op andere juristen; monografiën
x DE BRONNEN: TEKSTOVERLEVERING
o Het Corpus Iuris Civilis: keizer Justinianus (527-565)
De Keizer liet papyrusrollen overschrijven en verspreiden over het rijk
o Corpus iuris Civilis bestaat uit:
o Institutiones (533): leerboeken, inleiding van het recht + wetboek (alg)
o Digesten (533): fragmenten van klassieke romeinse juristen (casuïstisch)
o Codex (534): verschillende onderwerpen => antwoorden van keizers onder elkaar
(gehele keizerlijke recht)
o Novellen (na 534): een geheel van nwe wetgeving; alles wat na justinianus is
uitgevaardigd
o Men had problemen met het verspreiden van rechtstakken over het hele rijk: niet overal
waren er even veel rechtsteksten bv. dorp Ù grote stand. In dorp waren er minder
rechtsteksten als in de stad
G: rechtongelijkheid
o Justinianus (6e E)
o Wildde het westelijk Rijk herroveren (was veroverd door Germanen in de 5e E)
o Wilde het Oostelijk Rijk beschermen tegen de Perzen
o Bouw van kerken (Christeijk geloof verspreiden
ƒ Edict van Milaan 313: Chr toegestaan (erna staatsgodsdienst)
o Streeft naar één RR: RR omzetten in verschillende boeken + duidelijkheid
ƒ Ius van de klassieke juristen combineren met leges (keizerlijke constituties)
= ius (digesten, leges (codex)
ƒ Voor Justinianus: Citeerwet: adviezen van 5 klassieke juristen, hebben
bindende kracht
2
x
DE RECEPTIE
Hoe komen we nu van Justinianus (533) naar Bologna (italië, 1088)?
C) De evolutie van het Corpus iuris Civillis:
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Het corpus iuris civilis naar Italië:: 544-554: Sanctio Pragmatica pro petitione Vigilii
= pragmatische sanctie
o Op verzoek van de Paus: Iuris Civilis als geldend recht in Italië
o Codex Florentinus: geschreven in Constantinopel, naar Italië gebracht (=
oudere tekst van de digesten – 5eE)
Duistere ME: 476-1453
1088: Bologna
o Italiaanse steden worden onafhankelijk
o Juristen nodig voor uitbouw van bestuur
o Oprichten universiteit van Bologna in 1088 en navolging in andere
steden
Europese universiteiten
Glossatoren
ƒ Personen die glossen maken (= verklarende kanttekeningen)
ƒ Rond 1260: Iuris Civilis door glossen beschreven
Postglossatoren/Commentatoren
ƒ Schrijven meer in losse boeken
ƒ Obv een praktisch geval => een oplossing zoeken
Humanisten (16e E) = interpolatiekritiek
ƒ Gaan op zoek naar de meest zuivere tekst => niet die van de glossatoren dus
=> streven naar oorspronkelijk Justiniaans recht (Codex Florentinus)
Zelf op onderzoek uitgaan
Opm.: Compilatoren = samenstellers
ƒ Interpolatie:
x Schrappen/wijzigen van verouderde teksten
x Antinomiëen: tegenspraak wegwerken.
=> niet altijd gelukt (soms zelfs door het interpoleren)
Opm.: 1900: Duitse codificatie: interpolatiekritek
Klassieke periode kwam voor het eerst tot leven
Natuurrecht (contra)/Vernunftrecht ( ~verstand) (Code civil)
o Ù Romeins recht
o Eerste serieuze concurrent voor RR
o Recht gaat uit van de rede. Recht ontwikkelen door rede en niet door boek
(Verlichting)
De Historische school (pro)
o Op zoek naar bronnen/wortels van het recht (RR)
o Komen tot een wetboek dat zeer dicht bij het RR ligt
Ù Code Civil: beïnvloedt door Natuurrecht
3
Î Verschillen tussen het Romeins Recht en het hedendaags
(privaat)recht
1. Romeins Privaatrecht omvat weel meer dan het huidige privaatrecht: het was groter toen,
nu meer publiekrecht.
=> Bv. het delictenrecht: diefstal was toen privaatrecht
=> N.B.: onderscheid crimina publica (publieke diefstal) / delicta privata (private diefstal)
2. In het RR staat het procesrecht voorop
Ù niet het materieel recht => hedendaags recht (wetten e.d.)
“ubi remedium, ibi ius” = waar een rechtsmiddel is, daar is ook een recht
3. Het RR gaat uit van een concrete casusposite
Ù het huidig (continentaal-Europees) privaatrecht gaat uit van een geschreven wettekst of
van een algemeen rechtsbeginsel
4. De Romeinse staat was nog geen rechtsstaat (geen secundaire regels)
5. De rechtsbronnen hebben een andere hiërarchie
Î de verhouding tussen wetgeving, rechtspraak en rechtswetenschap is in de tijd veranderd
Î Studie van het RR is in twee opzichten nodig en nuttig, ook voor nu
1. Vanwege de mogelijkheid tot het vergelijken van rechtsregels en rechtsstelsels
(rechtsvergelijking)
=> RR verklaart het verschil
2. Vanwege het streven naar een eenvormig (privaat)recht in de EU
a. Unidroit
b. Commissie – Lando
c. Gandolfi (Pavia-Group)
d. European Group on Tort Law (Tilburg)
e. Common Core of European Private Law
Chronologie algemeen
x
x
x
Klassieke oudheid (500 v.chr – 500 n. chr)
ME (500-1500)
Nieuwe Tijd (1500-2005)
Romeinse Chronologie
x
x
x
x
Koningstijd (753/650 v. Chr. – 509 v. Chr)
=> Rome
Republiek (509 v.Chr.-27 v.Chr.)
=> Augustus
Principaat (27 v.Chr.- 284)
Dominaat (284 – 476/565 – Val WRR (of 1453? – Val ORR)
1. Koningstijd 753/650 v. Chr. – 509 v. Chr.
o Vanaf 753 v. Chr. Volgens Romeinse geschiedenis (stichting Rome)
=> Romulus en Remus
o 650 v.Chr.: archeologisch materiaal niet ouder, dus beginpunt gebaseerd op archeologie
4
o Men is aangewezen op mondelinge traditie die al eeuwen oud was
o Romeinen werde geregeerd door koningen
=> deze koningen hadden het imperium: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht (=
ongedeelde staatsmacht)
o 509 v. Chr.: einde regeringsperiode van de laatste koning
2. Republiek 509- 27 v.Chr.
Res Publica ontstaat en is van algemeen belang
x
Consuls: na de koning komt de macht in handen van twee consuls:
o Collegialiteit: controle van elkaar door elkaar (beveiliging tegen dictatuur)
o Annuïteit: maximum één jaar
o In noodgevallen soms aanstelling van een dictator voor een half jaar
=> op den duur deze deling van ambt ook bij andere magistraten: praetore, censoren,
aedielen, quaestoren, volkstribunen
x
x
x
x
x
Patriciërs en plebejers
Machtsstrijd
o Patriciërs: meest machtige groep => juridische macht
o Plebejers: trachten dezelfde rechten te verkrijgen als patriciërs
ƒ Gevolg: staking op de heuvel door plebejers en patriciërs doen toegevingen
XII Tafelen; 451 v.Chr.
Geschreven wetten in bronzen letters
=> op schrift stellen van de wetgeving (als antwoord van de patriciërs op staking)
=> 2 consuls: 1 patriciër en 1 plebejer
Leges Liciniae Sextiae: praetor (urbanus)
In 367 v.Chr.: openstelling consulaat voor plebejers
= één van de twee consuls moet vanaf dan plebejer zijn
Lex Hortensia (287 v. Chr.): plebiscieten
=> eigen volksvergadering van plebejers met besluiten (bindend)
Plebiscieten krijgen volle kracht van wet
=> dus: gelden voor patriciërs en plebejers
=> vanaf nu konden plebejers patriciërs ook de wet opleggen
242 v.chr.: het ambt van praetor werd opgesplitst om beter de privaat- en strafrechtelijke
rechtspleging te regelen
o Praetor Urbanus: vaardigde alleen recht over de Romeinen uit (= rechtspraak over
burgers van de stad)
o Praetor Peregrinus (2e praetor): vaardigde recht ver zowel Romeinen als
vreemdelingen uit (rechtspraak over buitenlanders en tussen burgers en
buitenlanders)
Praetor Peregrinus past algemeen privaatrecht toe
¾ Ius gentium: recht der volkeren
¾ Consensuele contractregels
¾ Bona Fides: behoorlijkheidsregels bv afspraken nakomen
5
Rechtsbronnen van het Romeinse recht
x
x
x
x
x
x
Wetten – leges
Besluiten van de volksvergadering ‘comitia centuriata’ op voortsel van de magistraat
o Magistraat is meestal de consul
o Laatste wet: 96 n. Chr.: Lex Agrari
Plebiscita
Besluiten van het ‘concilium plebis’ op voorstel van een volkstribuun
o Sinds de Lex Hortensia (287 v. Chr): bindend voor alle Romeinse burgers
o Meer plebiscieten dan leges van ‘comitia centuriata’ => efficiënter, want bij comitia
centuriata moest het hele leger worden samengeroepen
Senaatsbesluiten (Senatus Consulta)
Vergadering van ouderen (echt te betrouwen)
o Vooral van belang in de eerste eeuw voor Christus, met name ook voor het
privaatrecht (erfrecht)
Edicten
o Edicten van magistraten: vooral praetor
o De edicten zijn rechtsmiddelen-catalogi, waarin de burgers kunnen zien in welke
gevallen zij via de magistraat toegang kunnen krijgen tot de rechter
o Gewoonterecht: de gewoonten werden op den duur autonoom
Juristenrecht (‘gestold’ gewoontenrecht)
o Leggen het gewoonterecht vast op schrift (minder dynamisch)
o Tijdens de republiek: toenemend belang van de rechtswetenschap als rechtsbron;
taak van de juristen:
ƒ Cavere: opstellen van allerlei juridische documenten
ƒ Respondere: geven van juridisch advies
ƒ Agere: verlenen van procesbijstand voor de praetor
o +/- 100 v. Chr. Quintus Mucius Scaevola
Doet een toepassing van het onderscheid genus(alg)/species (bijz) op het recht
ƒ Geeft aanzet tot een wetenschappelijke benadering
x Ontstaan van verschillende soorten scholen: juridische opleidingen
o Begin jaartelling: Sabinus/Cassius en Proculus/Labeo als belangrijke jursten
Keizerlijke wetgeving (natuurlijk pas sinds 27 v. Chr.: begin vh Principaat)
o Verschillende constitutiones (= vaststellingen van de keizer over het recht)
ƒ Rescripta: epistula/subscriptio (terugschrijvingen)
=> op verzoek van iemand met een juridisch probleem
=> Schriftuur van de keizerlijke kanselarij bestemd voor één concreet geval
ƒ Decreta
=> Gerechtelijke uitspraken van de keizer
ƒ Mandata (opdrachten)
=> keizerlijke ambtsinstructies
ƒ Edicten (keizer was ook magistraat)
=> als magistraat kon de keizer edicten maken
3. Principaat 27 v. Chr. – 284
Valt min of meer samen et de periode van klassiek RR
6
x
1ste keizer = Augustus
=> machtsbasis:
o Imperium proconsulare maius – oppergezag in de provincies (macht groter dan de
proconsul) – bestuur
o Tribunicia potestas – vetorecht in Rome
o Auctoritas – persoonlijk gezag
=> Staatsstructuur ( theorie voortleving republiek >< praktijk: alleenheerser)
Is alleenheerser maar buit die positie niet uit
Hij handhaaft de republikeinse instellingen. Geen breuk met de republiek
Rechtsbronnen
x Juristenrecht (gestuurd door keizer)
Î verlenging van het ius respondendi (= het recht om in het openbaar namens de keizer
juridisch advies te geven)
Î Juristen werken in dienst van de keizer
Î Hierdoor wordt de zelfstandigheid van de juristen subtiel beperkt
WANT: ideeën van de juritsen op één lijn met dat van de keizer
o +/- 160 na christus: Gaius schrijft de instituten (institutiones) als systematisch
leerboek
o 3de E: Hofjuristen: Papianus, Ulpianus (tabel inkomstenderving)n Paulus
=> beantwoorden juridische vragen van de keizer
x Wetten (tot 96 n.chr.): besluiten volksvergadering op voorstel van de keizer
x Edicten
o Vastlegging van ‘Edictum Perpetuum’ (135-138 n.Chr) door salvius Justinianus in
opdracht van keizer Hadrianus
o Inperking zelfstandige betekenis edicten (worden minder belangrijk)
o Het Eeuwig Edict => praetor gaat geen nieuwe edicten uitbrengen + niet om het jaar
vervangen
x Senaatsbesluiten worden belangrijker
x Keizerlijke wetgeving
o Toenemend belang van de keizerlijke wetgeving
o 212 Constitutio Antoniana:
=> Alle vrije inwoners van het RR verkrijgen het Romeins burgerschap (belastingen
heffen op de zgn; ex of niet-Romeien)
ƒ Romeins recht van toepassing op alle Romeinse staatsburgers
o Nieuwe vorm van procederen: de cognitio extraordinaria komt op vanuit de
keizerlijke provincies
4. Dominaat 284 n.Chr. – 476-565 (of 1453?)
Midden 3e E: verhuizing, onrust door bedreiging andere volkeren
476: laatste keizer afgezet in WRR
565: dood van Justinianus
1453: Laatste keizer afgezet in ORR
7
=> iedere schijn dat het om een republiek ging viel weg
x
x
x
x
x
x
Eerste keizer tijdens Dominaat = Diocletianus (284-305)
Rijksdeling
=> splitsing ORR-WRR
Staatsstructuur = tetrarchie
o Twee keizers (Augusti)
o Twee opvolgers (hulpkeizers – Caesares)
Opkomst van het Christendom
o 313: Edict van Milaan (constantijn De Grote) => tekst I-2
=> Constantijn de Grote = eerste Christelijke keizer
=> Christendom wordt geaccepteers (maar nog gn staatsgodsdienst)
=> Christendom kreeg eenvoudige + duidelijke boodschap
o Concilie van Nicaea
=> Richting van het katholieke geloof werd aangegeven
o 380: Constitutio Cunctos Populos (Theodosius I) (tekst I-3)
=> Anderen (niet-Christenen) moeten worden vervolgd (wegens ketterij)
=> Christendom wordt staatsgodsdienst
o 381: Concilie van Constantinopel
=> Al deze Edicten en concilies zorgen voor binding tussen geloof en staat (geloof
houdt staat samen)
476: einde WRR
1453: Einde ORR/Byzantijnse Rijk
Rechtsbronnen
x Keizerlijk recht
=> in de vorm van leges generales (= alg wetten die gelden voor alle gelovigen)
x Private verzamelingen
o Codex Gregorianus – constituties tot 291
o Codex Hermogenianus – constituties uit 291-294
=> op particulier initiatief gemaakt
=> keizerlijke rechtsbeslissingen
x Vanaf de 5eE komt er minder wetgeving
=> eerste poging om zowel ius (oud juristenrecht) en leges (keizerlijke constituties) te
codificeren
x 426: Citeerwet
=> ordening juristenrecht: allen Paulus, Ulpinianus, Gaius, Modestinus en Papianus mogen
worden geciteerd
x 438: Codex Theodosianus
=> ordening keizerrecht van de 4e en begin 5de E (vanaf 313)
=> poging tot solide, gezonde rechtsbronnen
x Forum Romanium :wetten van de praetor
8
Î Overzicht Justiniaanse wetgeving
A) Keizer Justinianus (527-565) – Constantinopel
=> Begint aan de vastlegging van RR
x
x
Codex Justinianus (529/534) (=leges)
o Verzameling van het gehele keizerlijke recht
o 12 boeken onderverdeeld in titels
o Ter vervanging van Codex Theodosianus
Digesten (533) (=ius)
o Verzameling van het juristenrecht – knipselkrant
o 50 boeken, onderverdeeld in titels
o Geen afkortingen
o Codex Florentinus ( min of meer de versie vd Codex Justinianus)
=> Humanisten willen dit
o N.B.: Massentheorie van Bluhme Sabinus, edict, Pappianus, Appendix
ƒ Massentheorie van Bluhme: die theorie is opgehangen aan de
digestenfragmenten: de aanduidingen uit welk werk van welke jurist
afkomstig is. Bluhme heeft ontdekt dat in de diverse titels van d eDigesten
(‘over de Lex Aquilla’, ‘over de koop’,…) een zeker regelmaat in de
fragmenten te ontdekken valt, die is veroorzaakt doordat de juristen die de
Digesten samengesteld hebben de werken van de klassieke Romeinse
juristen niet in willekeurige volgorde lazen, maar in groepen van werken, of
zoals Bluhme ze noemt: Massen. Er is een groep met commentaren op de
werken van Sabinus (ius civile) (de Sabinusmasse), een andere met
commentaren op het eeuwige Edict (de Ediktsmasse – ius honorarium), één
met o.a. werken van Papianus (De Papianusmasse) en nog een restgroep (de
Apendixmasse). Ruwweg vinden we in iedere digestentitel dus eerst
fragmenten uit de Sabinusmasse, dan uit de Ediktsmasse,… dit helpt ons te
begrijpen hoe men de digesten slechts in drie jaar heeft kunnen
samenstellen
o Palingenesia mogelijk door inscripties (humanisme; Otto Lenel)
=> Palingenesia: het afzonderlijk sorteren voor verschillende fragmenten op auteur,
boek, onderwerp,…
o Instituten van Justinianus: (533) – institutiones
ƒ Naar het voorbeeld van de instituten van Gaius
ƒ Leerboeken, inleiding van het recht
o Novellen: nieuwe keizerlijke wetgeving van na 534
(niet meer door justinianus zelf gebundels)
Op welke wijze is het Corpus Iuris samengesteld?
Î interpolaties (= tussenvoegingen van woorden of getallen) + interpolatiekritiek (humanisten)
x
Justinianus: opdracht aan commissies om Digesten + Codex samen te stellen
=> Mogen tekst wijzigen en oude begrippen schrappen
9
x
x
x
x
Compilatoren van de Digesten
=> een tekst geselecteerd, uit de context gehaald en in samenhang geplaatst met andere
teksten
=> nieuwe wisselwerking tussen de teksten + nieuwe betekenis
Onderlinge tegenspraken wegwerken
Digesten en Codex zijn geen weergave van het oud/oorspronkelijk klassiek RR
o Justiniaans recht
o Waren met kracht van wet uitgevaardigd
ƒ Ontleenden gezag aan keizerlijke invoeringsconstituties
Humanisten: intrede in Romeinse oudheid
o Kritiek op Corpus Iuris, weergegeven in Middeleeuwe vulgaire uitgave (Colar
Bologna)
=> streven naar Codex Florentinus (digesten onder Justinianus)
=> Soms zelfs verder
HOOFDSTUK II: HET PROCESRECHT
Inleiding
x
x
x
Gaius: boek IV => behandelde het Romeins procesrecht in zijn geheel
=> Ius Civilis deed dit alleen in stukjes = casuïstisch
Formeel en materieel recht
o FR: over de vorm/procedure van hoe het R wordt toegepast (procesvorm) =
burgerlijk procesrecht – nodig om dit te handhaven
o MR: inhoud van het recht (BW)
MR kan niet zonder FR (recht kunnen handhaven)
Vraag naar recht = vraag of je kan procederen
o Waar een rechtsmiddel is, is een recht (ubi remediu, ubi ius)
o >< Hedendaags recht
Romeinse procesvormen
1. Legis actio-proces (450-17 v.Chr.) - XII Tafelen, Augustus
2. Formula-proces (tot 342 n.Chr)
3. Cognitie-proces (sinds begin principaat – 27 v.Chr.)
x
hebben naast elkaar bestaan
Legis actio-proces
1. Vooral formaliteiten: rituele bewoordingen (teksten II-1 en II-2)
=> indien verkeerd uitgesproken => leidde tot uitsluiting en verlies van de zaak
=> Procedure moet exact gevolgd worden
j Bij wet afgeschaft in 17 v.Chr. door Augustus
j Geen acties verleend door de praetor, maar op basis van wet bv XII tafelen
10
De Legis actio-procedure: de gerechtelijke procedure van het ius civile
Eerste fase
Tweede fase
In iure verwees naar Jurisdictio
In iure
Apud iudicem
Waarom deze opdeling?
Legis actiones
In iure – in rechte
Apud iudicem – macht van de rechtspraak
Macht van de rechtspraak
Eiser en verweerder verschenen voor een priester (geen praetor).
Deze bepaalde of het een zaak van het ius civile was, of er een
legis actio was en of men naar de rechter, in de tweede fase
(apud iudicem) mocht
Men brengt de bewijzen aan en er wordt gepleit en gevonnist
Vroeger bepaalde de koning wat voor soort bewijsmiddelen
zouden worden gebruikt. Veelal rituele handelingen ( lezen uit de
ingewanden van offerdier, lezen van andere tekens). Hierna kon
men overgaan naar het proces
Actie op basis van de wet / wettelijke verordening
x Formula-proces
o Kenmerken:
1. Proces in twee fasen:
¾ In iure: bij de praetor formules voor rechtsingang halen; afgesloten met de litis
contestatio)
=> niet bij praetor willen komen = proces voetstoots verloren
=> vgl met oude ijzerwinkel, winkel met toonbank en daarechter een oude grijze man
in stofjas? Achter hem allemaal kleine schuifjes waarin procesformules zitten
=> Eiser en verweerder moeten de omschrijving van hun geschil kiezen (eed) Æ
afgesloten met de litis contestatio (= procesovereenkomst/akkoord gaan met de
wijze waarop praetor de situatie schetst)
=> ‘Als het zo is gebeurd, dan moet er dit gebeuren’
¾ Apud iudicem: bij de rechter: komt het bewijs tot stand + vonnis stellen
=> rechter moet uitmaken of het ‘zo gebeurd is’
2. De rechter is een privépersoon
=> geen professionele functie zoals nu
=> in de formula staat meestal hoe de rechter moet oordelen (neutraal)
3. Geen hoger beroep
4. veroordeling tot een geldbedrag (condemnatio pecuniaria)
=> geldbedrag vastgesteld via de schatting van de eiser
=> rechter kan niet zeggen ‘geef fiets terug’: dief kan dit wel doen onder de druk vd
geldboete
5. Geen bewijsregels
=> Rechter moet zelf beslissen op gevoel / op basis van gezond verstand of iets bewezen is of
niet (schriftelijk + getuigenbewijs)
11
6. Gesloten systeem van acties = gelimiteerd aantal acties
=> gelimiteerd door praetor: 30-40 acties me ieder hun eigen formula. Dat zijn gevallen
waarin je kan procederen
x
x
x
Partijen: eiser en verweerder (in boek: verweerder = gedaagde)
o Vrije burger, eigenstandig
o Uitzonderingen (hebben wel vermogen)
ƒ Slaaf in vrijheidsproces
ƒ Gezagsonderworpen zoon met ‘legervermogen/buit’ (peculium castrense)
o Want: ja kan enkel procederen als je een eigen vermogen hebt
o 2 manieren om te verweren als verweerder:
ƒ Ten principale: JA/NEEN => de aangeklaagde ontkent
ƒ Exeptio: Ja, maar => de aangeklaagde ontkent niet, maar weerlegt met een
reden
o Het proces gaat vooraf aan het recht!! Je moet eerst een actio hebben om te
procederen alvorens je van recht kans psreken
Actio:
o = in het edict van de praetor genoemd rechtsmiddel (praetor verleent een actie)
o Biedt rechtsingang
Soorten acties:
A.
o Actio in rem – zakelijke actie (zakenrecht)
=> Relatie eiser-zaak
o Actio in personam – persoonlijke actie (verbintenissenrecht) (tekst II-3)
=> relatie tussen twee personen bv een contract
B.
o Actio directa (de standaard formula)
= actie die onder normale omstandigheden wordt verleend
o Actio…utilis (aangepaste actie: variant op de bestaande formula)
= actie die bij uitzondering wordt verleend, ook bij twijfelgevallen
o Actio in factum (aan de hand van feiten geformuleerd door de praetor) (tekst II-6)
= vordering gebaseerd op billijkheid (‘wenselijk dat er geprocedeerd wordt’)
=> Er is geen bestaande formula waar een variatie op kan gemaakt worden, geen
beginsel v/i een edict
C. Hoe is actie tot stand gekomen?
o Actio civilis (actie afkomstig uit het ius civile bv op grond van de Lex Aquilla
(plebisciet 287 v.Chr)
o Actio honoraria (actie gecreëerd door een magistraat, meestal de praetor)
D.
12
o Actio stricti iuris (actie van strikt recht)
=> geldboetes voor wat het waard is: objectieve voorwaarde
o Actio bona fidei (actie ogv goede trouw) (tekst II-4 en II-5: rechter bepaalt zelf)
=> boetes obv schending van de goede trouw
Opm.: Actio bona fidei: vordering beheerst door redelijkheid en billijkheid. Rechter heeft grote
discretionaire bevoegdheid om te bepalen wat er betaald moet worden.
Î Actio bona fidei bij welke contracten? Op 4 consensuele contacten beheerst door redelijkheid en
billijkheid: koop, locatio-conductio, vennootschap, lastgeving + ook op bruikleen, pand en
bewaargeving kan de actio bona fidei toegepast worden
Relevantie van verschil:
1.
¾ Goede of kwade trouw van partijen wordt meegeteld in bona fidei
¾ Bij strikt recht: gedrag van partijen telt niet mee bij contractuele vordering => men
moet een aparte vordering instellen die niet steunt op het contract zelf, maar op het
onbehoorlijk gedrag (niet nodig bij bona fidei)
2.
¾ Bona fidei: nakoming vorderen tot nevenbeding (nevenbeding is deel van hoofdovk)
¾ Strikt recht: nevenbeding is enkel verweer
E.
o Petitoire acties: over een recht
=> uitspraak over het recht van een bepaalde zaak
o Possessoire acties: over het bezit van een zaak (interdicta genoemd)
=> uitspraak over inbreuk van feitelijke macht
Bv. fiets gestolen: je brengt dader naar voor en zegt dat is mijn fietsÙ fiets gestolen
en pas ontdek je het dan mag dader de fiets soms nog houden omdat hij er al
9maand op rijdt => dus volgens possessoire actie is de fiets van de dief (hij/zij heeft
de fiets)
In corpus iuris verwijst actio naar eis/vordering Ù formula proces = specifieke procesformule
=> geen gesloten systeem meer. Om te kunnen procederen is het voldoende dat er een materiële
grondslag is, volgens het Corpus Iuris
x
x
Cognitie-proces (cognitio extra ordinem)
Kenmerken
o Proces voor één rechter: zowel formula als uitspraak
=> niet meer eerst praetor, dan rechter
o De rechter is een keizerlijk ambtenaar (geen privepersoon)
o Wel hoger beroep (keizer, praetorisch prefect)
13
Ook reële executie mogelojk
= uitvoering vh rechterlijk vonnis: je krijgt n alleen geldbedrag, ook afdwingen tot
afgeven van de zaak
o Procedure- en bewijsregels waar rechter zich aan moet houden (schriftelijk
getuigenbewijs)
Procedure: 3 delen
opm.: geen openbaarheid, hoor en wederhoor (audiatur et altera pars): iedere partij moet
aan het woord geweest zijn
o
x
1. Het begin: PRINCIPIUM LITIS – afgesloten door litis contestatio
o Eis: schriftelijke eis: libellus
eerst is de eis een verklaring van feiten => worden onderzocht. In tussenstadium kan rechter
eis afwijzen of bevestigen => dan wordt eis een officiële gerechtsakte
=> obscure libel = onbegrijpelijke eis
o Verweer: exepties (ja,maar…)/praescripties
o Procedurele exepties (moet in eerste fase – tijdens principium litis)
bv. rechter is niet bevoegd
o Dillatoire exepties (moet in eerste fase) = tijdelijke
=> over uitstel
Bv. ik moest betalen, maar pas in 2010: rechter zal het uitstellen
o Peremptoire acties (mag later) = eeuwige
=> over procedure/eis zelf
bv. heb inderdaad geld geleend maar lening is mij kwijtgescholden
=> eiser eist ten onrechte en zal dit nooit krijgen
Opgelet: procedurele en dillatoire acties moeten tijdens principium litis worden
voorgedragen, peremptoire acties mogen later
o Litis contestatio: gevolgen (nadat de verweerder zijn antwoord op eis heeft uitgesproken)
=> sluit de eerste fase af
=> Bij dezelfde rechter, niet praetor + na eisen en relevante verweren
o Passief onovererfelijke acties worden overerfelijk
Passief = zijde van de verweerder
ƒ Sterft je beklaagde na de litis contestatio: boete gaat over op efgenamen
ƒ Sterft de beklaagde voor de litis contestatio: proces stopt, geen overerving
van boete op erfgenamen
o Acties met termijn worden tijdloos
ƒ Na litis contestatio tijdsverloop niet van invloed
ƒ Bv met verborgen gebreken bij koop binnen het jaar
o Calumnia-eed (wordt verplicht gedaan
=> zweren om niet alleen te procederen om de andere lastig te vallen
=> te geloven in legitimiteit vanuit hun standpunt
o Gevolgen daden eiser/verweerder (gevaar bij eerste deel proces)
o Als eiser niet komt opdagen, verliest hij
o Als verweerder na drie aanmaningen niet komt => uitspraak bij verstek
14
o
Als verweerder niet verweert => vordering wordt toegewezen voor litis contestatio is
afgesloten
2. Medivm Litis
o Procedure: mondelinge procedure
=> rechter ondervraagt de partijen (feiten aanhoren + onderzoeken)
=> geen partijautonomie
o Bewijsvoering
o Ondervraging door de rechter (p.43)
Betwist of rechter actief naar de waarheid moet zoeken of zich lijdelijk moet opstellen
o Bewijslastverdeling: wie stelt moet bewijzen (p.44)
o Eiser tav de eis
o Verweerder tav de exepties (hij is eiser in zijn verweer)
o Evt omkering van bewijslast (verweerder moet bewijzen dat eis ongegrond is) als er
een sterk vermoeden speelt tov de eiser
o Bewijsmiddelen (p.45-46)
o Partijverklaring bij ondervraging door de rechter (verweerder kan bekennen)
o Partij-eed: onder eed legt een partij tov de rechter een verklaring af mbt het geschil
=> vordering bewijzen wanneer eiser partij-eed aflegt of verweerder de hem
opgelegde partij-eed niet wil afleggen
o Schriftelijk bewijs
ƒ Officiele akten: volledig bewijs (echtheid wordt niet bewtist) door
ambtenaren
ƒ Onderhandse akten evt nader te bewijzen
o Getuigenbewijs (unnus testis nullus testis)
ƒ Één getuige geldt als geen getuige
ƒ Minimum 2 getuigen nodig
3. Vonnis (definitiva sententia)
o Eindvonnis: binnen 3 jaar na litis contestatio (verplicht) - definitief
o Evt tussenvonnis (interlocutoir): men kan nog bewijs leveren om vrij gesproken worden en
bedrag kan nog wijzigen: zowel meer of minder dan de eiser gevraagd had – niet definitief
o Veroordeling hangt af van wat gevorderd wordt
o Geldbedrag
o Teruggave van een zaak (restitutio), bij:
ƒ Actio in rem (gebaseerd op een zakenrechtelijke positie van de eiser)
ƒ Possessoire actie (inbreuk op feitelijke macht)
ƒ Contractsantie: einde contract (bruikleen, bewaarneming, pand)
o Overdracht van eigendom (dare)
bv. schenking (veroordelen tot afgifte)
o Verschaffen van bezit of genot (tradere)
=> verplichting van de verkoper om bezit van een zaak over te dragen
o Verrichten van een handeling (mere facere)
o Bij tradere en mere facere meestal een geldbedrag in de plaats
15
o Kracht van eindvonnis: gezag van gewijsde (p.51)
=> eiser kan niet meer dezelfde actie tegen verweerder instellen, enkel een concurrerende
o Hoger beroep
o Moet worden ingediend bij de rechter die het vonnis in eerste aanleg heft gewezen
o Schriftelijk verslag van de rechter: zendbrief (p.52)
=> rechter die zijn standpunt over het appel op schrift moet stellen (litterae
demissoriae / apostoli)
o Dan legt de appelant het appel en het dossier voor aan de hogere rechter (keizer)
o Executie
o Met de sterke arm (met toepassing van verheidsgeweld ) (manu militari – voor
overhandigen van een zaak)
o Op persoon (gijzeling) of vermogen (inbeslagname) (voor een betaling)
HOOFDSTUK III HET INSTITUTENSYSTEEM (JUSTINIANUS)
Î Geînspireerd op Gaius, Institutiones (ca. 160 n.chr.)
tekst III-1, p.11: Gaius, Instituten
1. Personae (rechtssubjecten: boek 1 )
=> wie kan rechten hebben en veranderen (bv overdragen)
2. Res (rechten: boeken 2-3)
=> welke rechten zijn er?
3. Actiones (rechtsmiddelen: boek 4)
=> hoe kunnen we ze hard maken?
=> procesrechtelijke context: hierin staat alles over het formula-proces
Justinianus volgde Gaius:
1. Personenrecht: tegenwoordig zijn er ook RP
2. Vermogensrecht: optelsom van schulden en vorderingen (kan negatief zijn)
¾ Zakelijke rechten
¾ Erfrecht (= familiaal vermogenrecht)
¾ Verbintenissenrecht (verbintenissen komen voort uit contractus en delictum)
bv; stelen van ene fiets => boete betalen
3. Procesrecht
1. Personae (personen-en familierecht – RSJ)
o Personae: acteurs op het juridische toneel => Per Sonae (door klank)
Komt van oude romeinse maskers
o Verschillende rollen bv. koper-verkoper, eiser-verweerder
o Rol van de personen hangt af van de plaats in de familia
16
De Familia: hiërarchie
x
x
x
x
x
x
x
Pater familias: baas van de familie, centrale persoon met alle gezag
Echtgenote/uxor
Filius in potestate: zoon
=> in potestate: onder gezag van de pater familias
Filia in potestate: dochter
=> in potestate: onder gezag van de pater familias
Geadopteerde personen
=> adoptie
=> Zelfde positie als filius/filia
Geadrogeerde personen
=> opgenomen in de familie
=> zelfde positie als filius/filia
Slaven
Moderne begrippen
x
x
x
Rechtsbevoegdheid: wie kan rechten en plichten hebben?
Handelingsbekwaamheid: ontstaan + overdracht van rechten
=> wie is bekwaam om rechten te veranderen?
Delictsbekwaamheid: schade => RG’en
=> wie kan deze verbintenis krijgen?
Statusleer
A. Statusleer => Rechtsbevoegdheid
Î statusleer is relevant voor de rechtsbevoegdheid: de bevoegdheid om rechten en verplichtingen
te hebben
x
x
x
Status libertatis => status van vrijheid
Slaaf of vrij? => Meteen twee categorieën van RG’en
Status civitatis (verdwenen in 212 n.chr.)
Romeins burger? In 212 n.chr. Constitutio Antoniana: iedereen in RR = Romeins burger, dus
overbodig
Status familiae: status binnen de familie
o Binnen de familie te onderscheiden in personen:
ƒ Sui iuris = van eigen recht = altijd de pater familias (eigenstandig)
ƒ Alieni iuris = van andermans recht (gezagsonderworpen aan de pater
familias)
=> iedereen is afhankelijk van de pater familias in de familie
o De pater familias heeft het (familiale) vermogen en daardoor ook alle rechten en
plichten
De rest heeft in beginsel geen vermogen en dus ook geen rechten en plichten (je kan
enkel een proces aangaan als je een vermogen hebt)
17
B. Statusleer => handelingsbekwaamheid
Î De statusleer: relevant voor de handelingsbekwaamheid = de bekwaamheid om rechten en
plichten te doen ontstaan en tenietgaan
x
x
x
Leeftijd: als je oud en wijs genoeg bent => 25j = meerderjarig
Geslacht: mannen boven vrouwen => vrouwen voogd nodig
o Mannen vanaf een bepaalde leeftijd volledig handelingsbekwaam geacht
o Bij vrouwen niet helemaal: vrouwen hadden een voogd nodig
MAAR: werd wel ten tijde van Justinianus gelijkgesteld dus vrouwen hadden dan
geen voogd meer nodig
Geestesvermogens: de krankzinnige is niet handelingsbekwaam, heeft een curator nodig
=> ook geldverspillers hebben een curator nodig
C. Statusleer => Delictsbekwaamheid
Î De statusleer: relevant voor de delictsbekwaamheid = de mogelijkheid om uit delicten te worden
aangesproken.
x
x
x
Vermogen: alleen zinvol om te procederen tegen iemand met een eigen vermogen
bv. in formula proces moet verweerder geldbedrag kunnen geven
Leeftijd: (hele) jonge mensen worden niet geacht delicten te plegen. Hebben bv nog geen
besef dus kan je bv diefstal noemen ipv delict
Geestesvermogens: krankzinnigen weten niet goed wat ze doen
bv. gestoord zijn op oude leeftijd
Ze worden niet geacht een delict te kunnen plegen
SAMENVATTING: rechtsbekwaamheid handelingsbekwaamheid en delictsbekwaamheid
Î Rechtsbevoegdheid: eigen vermogen
a) Vrij en eigenstandig
b) Kinderen onder vaderlijk gezag kunnen eigen vermogen hebben bv. peculium castrense
(zoon met legerbuit – militair + als ambtenaar)
NIET: slaven of gezagsonderworpen kinderen zonder vermogen
Î deze kunnen wel over werkkapitaal beschikken, toegewezen door meester, blijft
goederrechtelijk van hel en dus geen eigen vermogen van hen maar van hun meester.
Î Handelingsbekwaamheid = in staat tot het sluiten van RH
a) Eigenstandig + meerderjarig (25j): volledige handelingsbekwaamheid
b) Meerderjarig + gezagsonderworpen zoon met eigen vermogen
c) Krankzinnigen en geldverspillers => bijstand curator
Beperkingen voor vrouwen: niet verbinden tov andere man bv. borg stellen
Privileges minderjarigen: sui iuris:
o Benadeeld door RH => herstel in oude toestand is mogelijk
18
o Ogv leeftijd bepaalde handelingen vernietigbaar
bv. bepaalde rituelen voor slaaf jonger dan 20j vrij te laten
o Jonger dan 7 = infantes: volledig HOB
o Ouder dan 7: bijstand van curator/voogd
o 7-12/14j: voogd nodig => beheert het vermogen van die persoon
o 12j voor jongens en 14j voor meisjes = volwassen (puberes) maar NIET
meerderjarig!
Î bijstand curator, geen voogd
Handelingsbekwaamheid gezagsonderworpen kinderen (ook slaaf) => niet eigenstandig
¾ Kunnen door peculium deelnemen aan rechtsverkeer
o Drager van rechten uit een contract = meester/pater familias
MAAR: kan eigendom verwerven (slaaf niet)
=> meester heeft vruchtgebruik
o Drager van plichten?
ƒ Vanwege machtiging door pater familias => aansprakelijk (= iussum)
ƒ Geen iussum/machtiging: kind of slaag geen eigen vermogen
Toch: natuurlijke verbintenis
niet afdwingbaar
kinderen en slaven zijn dus eigenlijk HOB en kunnen niet deelnemen aan RV. Ze
kunnen dit wel als ze peculium (geld) krijgen van hun pater familias met een
opdracht om iets te doen. De rechten die uit het contract voorkomen zijn voor de
meester/pater familias. Er is nog wel een verschil waarbij een kind eigendom akan
verwerven (bv een stuk grond kopen), maar een slaaf kan dat niet. Wie draagt nu de
plichten? Door de machtiging (iussum) wordt de pater familias aansprakelijk. Maar
als die gene iussum had gegeven, komt er toch een natuurlijke verbintenis tot stand
(want kind en slaaf hebben geen eigen vermogen). Deze natuurlijke verbintenis is
niet afdwingbaar.
Î Delictsbekwaamheid: als ze eigenstandig worden
¾ Alle vrije personen
o Niet te jong of krankzinnig
o Ook gezagsonderworpen kinderen of slaaf
ƒ Wel onrechtvaardig want je kan deze niet aanspreken voor een
boete
ƒ Noxale aansprakelijkheid van de meester bij slaaf
Meester heeft keuze:
a. boete betalen
b. slaaf uitleveren
De macht van de pater familias
1. Manus over de echtgenote (niet altijd)
=> manus = de hand
19
2. Dominium over de slaven
=> dominium = eigendom
=> Censor = persoon die om de 5j een soort controle doet over de behandeling van slaven
3. Patria potestasover zijn kinderen
=> = vaderlijke macht
Deze mensen beschikken niet over een vermogen: ze zijn in in alle gevallen vermogensrechtelijk
‘onmondig’
=> Pater familias draagt de rechten en plichten voor anderen
De aansprakelijkheid van de pater familias voor personen in zijn macht
¾ Uit delict:
Ten volle aansprakelijk voor zijn slaven (noxaal)
=> schade betalen
OF
=> Met de mogelijkheid van noxae deditio = uitlevering slaaf aan eiser (uitz op
geldboete) in eigendom geven
Vb. werken om schade te herstellen en daarna vrij
Meestal als prijs slaaf < prijs schade
¾ Uit contract
In beginsel niet aansprakelijk
o Behoudens 3 actio utilis:
ƒ Peculium van zoon/slaaf (actio…de peculio)
x Werkvermogen (stuk vermogen van de pater familias en dit
blijft ook van de pater familias + dit peculium kan naast geld
ook slaaf zijn)
x Pater familias kan aansprakelijkheid beperken door te
zeggen dat zijn peculium maar zoveel bedraagt
(want: maar aansprakelijk tot de hoogte van het peculium)
x Tekst II-2 en II-3
ƒ Actio…de in rem verso (bij verrijking)
x Een positief vermogensbestanddeel
bv. 1 krat bier van 3 gestolen kratten
x Levert pater familias een voordeel op en voor dat deel dat
hem een voordeel oplevert, wordt hij aansprakelijk gesteld
ƒ Actio…quod iussu (bij opdracht)
x Verkoper moet opdracht aantonen
bv. slaaf moet 3 kratten bier kopen van pater familias
o Is er een contract maar geen van de drie bovenstaande actio utilis, dan is er
nog daarbuiten: de natuurlijke verbintenis
ƒ Natuurlijke verbintenis kan je niet afdwingen:
geen actie => geen proces => geen sanctie
ƒ Maar betaalt de pater familias toch, omdat hij niet wist dat er geen
enkele van de 3 actio utilis waren (p.61) dan wordt de vader debiteur
omdat hij toch betaalt en is er geen sprake van een onverschuldigde
20
betaling
=> dwaling in rechte leidt tot nadeel
Echtgenote (uxor)
Manus-huwelijk ontstaat door:
(= vrouw verliest vermogen en komt onder gezag van de pater familiasà)
x
x
x
Confarreatio (formeem)
=> ceremonie met offerkoeken (vgl met ons huwelijk)
Coemptio (formeel)
=> hij koopt vrouw
Usus (verjaring)
=> als je gewoon één jaar samenwoont: na één jaar samenwonen krijgt de man manus over
de vrouw
MAAR: vrouw kan dit tegengaan door 3 nachten buiten huis te slapen = Trinoctium (middel
tegen usus) tekst III-4
Status vrouw in manushuwelijk vrouw is filliae loco: zelfde rechten als dochter in potestatio
Huwelijk
Verschil tussen drie soorten:
x
x
x
Matrimonium
Man en vrouw met de intentie (affectio maritalis) om een duurzame levensgemeenschap te
vormen en kinderen te krijgen (‘willen SL’en en kinderen krijgen’)
Concubinatus
Mist de affectio maritalis
bv. geen kinderen willen
Contubernium:
Sameneven à la matrimonium, maar dan tussen slaven of door meester en slavin (slaaf en
meester, kan niet, wordt als schande gezien)
o Huwelijkssluiting: kan informeel, niet wettelijk geregeld
o Affectio maritalis (huwelijkswil)
o ‘consensus facit matrimonium, nec concubitus’
o Kan bv blijken uit openlijk geen samenleven: deductio in domum mariti
o Echtscheiding
Kan informeel: bij onderlinge toestemming of door eenzijdige opzegging:
repudium/verstoting
o Juridische relevantie van het bestaan van huwelijk of scheiding
o Wettigheid van de kinderen (o.a. voor erfrecht)
=> kinderen volgen bij matrimonium de status van de vader bij de verwekking
=> anders de status van de moeder bij de geboorte
=> behoudens favor libertatis: de moeder ook maar op één moment tijdens de
zwangerschap vrij is wordt kind vrij geboren
o Toepasselijkheid van het schenkingsverbod tussen echtgenoten
21
ƒ
ƒ
Tekst III-5
Enkel toepasselijk wanneer echtgenoten een eigen vermogen hebben, dus
enkel bij een huwelijk zonder manus
Filius in potestate
x
x
Potestas eindigt door:
o Overlijden van pater familias of diens verlies van vrijheid of burgerrecht
o Door emancipatie: het vrijlaten van kind uit de eigenlijke kernfamilie. Kan door
trouwen zelf pater familias worden
o PS: als geen van beide gebeurt heb je soms iemand van 70j zonder vermogen en
onder gezag van de pater familias
Heeft geen eigen vermogen, behalve: (!!!)
o Peculium castrense / legervermogen
(gewone peculium is het vermogen van de pater familias)
o Peculium quasi-castrense
ƒ Als ambtenaar geld verdienen
o Bona materna
ƒ Nalatenschap vd moeder
o Bona adventica
ƒ Van ander dan vader verkregen, cadeau van iemand anders
Filia in potestate
x
x
Heeft geen eigen vermogen
Potestas eindigt door
o Overlijden van de pater familias, of diens verlies van vrijheid of burgerschap (sui
iuris)
o Door emancipatie: het vrijlaten van een kind uit de eigenlijke kernfamilie
o Door ontstaan van manus van haar EG, bij of na huwelijk
ƒ Dus nog steeds alieni iuris: onder manus EG, geen eigen vermogen
Slaven
x
x
Begint door:
o Krijgsgevangenschap
o Geboorte uit een slavin
o Zichzelf verkopen
ƒ Een vrij iemand verkleedt zich als slaaf: spreekt af met vriend zichzelf te laten
verkopen en na verkoop loop je snel weg en opbrengt deel je door twee
maar als je wordt gevat wordt je als straf slaaf
Eindigt door
o Vrijlating (manumissio)
Bij een testament wordt vaan een gedeelte van de slaven vrijgelaten
Sui iuris van jonge leeftijd (onder eigen recht van jonge leeftijd)
= diegene die een eigen vermogen heeft als er geen gezag meer wordt uitgeoefend door pater
familias
Grenzen en toename: hoe meer naar beneden hoe meer rechtsmogelijkheden
22
x
x
x
x
Infantes
o Tot 7j
o Bv als het alleen overblijft als heel familie uitgestorven is
o Kunnen geen RH verrichten
o Wel hun tutor/voogd
Impuberes
o Meisjes tot 12j
o Jongens tot 14j
o Kunnen zelfstandige RH verrichten, voor zover deze voor hen voordelig zijn:
negotium claudicans (hinkende RH) bij meerzijdige contracten
ƒ Als handelaar moet je dus uitkijken naar de laaftijd van je handelspartner!!!
o Kunnen geldige RH verrichten met bijstand van hun tutor/voogd
Minores viginti quinque annis: tot 25j
o Zelfstandig verrichte RH’en zijn in beginsel geldig: maar bij nadeel kan ‘in integrum
restitutio’ / herstel in de oude toestand gevraagd worden
ƒ Nadeel moet wel worden aangetoond
o Kunnen geldige RH verrichten met bijstand van hun curator
o Uitzonderingen:
ƒ De furiosi: geesteszieken
ƒ Geldzieken/verkwisters
ƒ = ook een curator bij +25 vereist
Volledig handelingsbekwamen: boven 25j
o De geestelijk gestoorden en geldverspillers worden nog wel onder gezag van een
curator geplaatst
Rechtspersonen
MAAR bij de bedrijven bestonden nog geen bedrijfsvennootschappen
o Geen algemene theorie in RR
o Wel teksten waarin een collectief in rechte optreedt
bv. begrafenisonderneming: mensen gaan geld storten zodat ze bij hun dood nog een
begrafenis hebben
Als alle personen buiten één overlijden, wordt het collectief vermogen gereduceerd tot één
persoon, als die ook sterft, gaat het collectief vermogen weg/verdwijnt het
Ù ME: collectief vermogen bleef wel overeind
bv. kloosterorde: monniken stierven uit, klooster blijft bestaan
=> collectief vermogen bleef overeind voor als er opnieuw monniken het klooster bevolkten
Erfrecht (familiaal vermogensrecht)
=> wat moet er gebeuren met het vermogen van een persoon als die sterft
Algemeen
x
Intestaat-erfrecht (= erfrecht bij versterf)
Geen handeling voor de dood, geen testament: zonder testament overleden
23
Download