Prehistorie (500.000 v. Chr. tot 57 v. Chr.) Als men het over de prehistorie heeft, wordt meestal de periode bedoeld, beginnende met de vroege steentijd, het paleolithicum, dat in Noordwest-Europa begon ongeveer 500.000 jaar geleden en eindigend met de inval van de Romeinen in 57 v. Chr. Archeologische vondsten bewijzen dat al lang voor het agrarische neolithicum, Noordwest-Europa werd bewoond door de zogenaamde Neanderthalers. Vuurstenen werktuigen van jagers en vissers dateren van ca. 500.000 v. Chr. Ook vuursteenindustrieën uit het laat-paleolithicum en skeletten uit het Weichselien (geologisch tijdvak uit het pleistoceen die duurde van 116.000 tot 11.500 jaar geleden) zijn op verschillende plaatsen aangetroffen. In het neolithicum (ca. 4000 v. Chr.) verschenen de eerste landbouwdorpen met ongeveer 100 inwoners. Door het warmer klimaat en het smelten van de ijskap vestigden rondtrekkende groepen zich in gemeenschappen. Zo vestigde de "Omaliengroep", bekend voor hun bandkeramiek, zich in Haspengouw. Door het ontstaan van deze "dorpen" ontstond er een landbouweconomie. Anderen specialiseerden zich in bijvoorbeeld handwerknijverheid (de Michelsberggroep, dit is een neolithische cultuur, die rond 4400 tot 3500 v. Chr. voorkwam in Zuid-Nederland, West-Duitsland en België.) en steenindustrie (Spiennes - zie historische bezienswaardigheden). Vanaf 3500 tot 2000 v. Chr. leefden onder andere in de Kempen, de Leemstreek en de Maasvallei culturen van het midden-neolithicum. In de midden-bronstijd van ca. 1500 tot 1100 v. Chr. was onder andere in Vlaanderen en de Kempen onder meer de Famennegroep gevestigd. Aan de hand van verschillende grafvormen werden ook verschillende andere groepen onderscheiden. Tijdens de ijzertijd waren de Keltische Hallstatt-cultuur (700 - 500 v. Chr.) en La Tène-periode de belangrijkste. In deze tijd ontstonden ook enkele versterkte markt- en handelsplaatsen en heuvelforten. Bovendien ontstond er een onderscheid tussen krijgers en gewone bevolking, waarschijnlijk onder invloed van binnenvallende Kelten. Tussen de Rijn en de Seine, een streek tussen Germanië en Gallië (Kelten), vestigden de Belgen zich. Zij vormden een buffer in het constante strijdgewoel tussen de Germanen en de Kelten. Het Kolenwoud overdekte het grootste deel van Midden-België. Het Zoniënwoud, Hallerbos, Buggenhoutbos, het Kravaalbos en het Meerdaalwoud, Heverleebos en Egenhovenboscomplex zijn nog overblijfselen van dit "oer"-woud. De prille Belgen jaagden in dit woud, ze leefden van kruiden en vruchten en een primitieve akkerbouw en veeteelt. Dit type van gemengde landbouw is nog steeds kenmerkend voor het België van vandaag. Het gezin was de basisstructuur van deze samenleving. Daarnaast ontstond er een kastenstelsel met daarin de adel, de geestelijkheid, de vrijen en de horigen.