Hoofdstuk 2

advertisement
Hoofdstuk 2: Rechtstaat
§1 idee en oorsprong van de rechtstaat:
1.1| De overheid mag niet alles. Nederland is een democratische rechtsstaat (burgers
mogen meedoen aan vrije verkiezingen en daardoor indirect meebeslissen over politieke
kwesties). Een rechtsstaat geeft regels voor burgers én overheid. De rechtsstaat is een soort
sociaal contract (als jij als burger de regels nastreeft, zal de overheid zich ook aan de regels
houden). Een rechtsstaat staat haaks op dat van een dictatuur (hier is er één machthebber
die willekeurig bepaalt wat de regels zijn). De rechtsstaat bindt bestuurders aan maat en
regel (ze moeten zich houden aan regels en kunnen niet zomaar buitensporige straffen
opleggen zonder tussenkomst van een rechter (de maat)).
1.2| De basisgedachten van rechtstaat ontstonden in de loop van de 17e en 18e eeuw, toen
er koningen absolute macht hadden. Montesquieu vond dat er een parlement moest komen
dat door het volk gekozen werd. Deze mochten de wetten maken. Er moest ook een
rechterlijke macht bijkomen. Hieruit ontstond het idee van drie staatsmachten die elkaar in
evenwicht zouden houden: de trias politica. Sinds de Franse revolutie is er een einde
gekomen aan de absolute macht van vorsten en koningen. Ze zijn in een constitutionele
monarchie gebonden aan de grondwet. De rechtsstaat heeft ook voor grondwettelijke
bescherming (van godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging
en vergadering) gezorgd. In 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de
Mens, de UVRM, door de net opgerichte Verenigde Naties uitgebracht en in 1950 werd het
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, de EVRM, in Rome gesloten. Zonder
mensenrechten is er geen rechtsstaat en waar ze geschonden worden is de rechtsstaat in
gevaar. Grondrechten (= rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, de ontplooiing,
het welzijn en de bescherming van het individu en van groepen, dat ze in de grondwet zijn
vastgelegd). Een rechtsstaat wordt uitgevoerd door mensen en daardoor gaat er ook
weleens iets mis. Een rechtsstaat heeft een uiterste limiet of ondergrens waarin situaties,
gebeurtenissen, beslissingen en handelingen worden afgemeten.
§2 de grondwet en de grondrechten:
De grondwet wordt ook de constitutie genoemd. Dit betekent letterlijk: het ‘bottenstelsel’.
2.1| In Nederlands kan de grondwet een bindend middel vormen in een pluriforme
samenleving die uit steeds meer verschillende culturen bestaat en uiteenlopende waarden
en normen kent. De grondwet heeft als doel om:




De beperking van de macht van de staat aan te geven en daarmee de vrijheden van
burgers te garanderen
Fundamentele rechten van burgers vast te leggen
De eenheid van de staat uit te drukken en te zeggen dat de burgers, ondanks alle
verschillen, toch één willen zijn en één willen blijven
Aan te geven hoe de belangrijkste organen van de staat (koning(in), ministers,
parlement, rechterlijke macht en andere organen) in grote lijnen zijn georganiseerd
De Staatsregeling (Nederland kreeg in 1798 de Staatsregeling van de Bataafse Republiek)
was de voorloper van de eerste grondwet. In 1814 kwam de eerste echte grondwet, nadat
Nederland in 1806 een constitutionele monarchie was geworden. Deze moest al weer snel
gewijzigd worden in 1815 (Belgen erbij) en in 1840 (Belgen weer weg). Vanaf 1848 werd er
geregeerd met ministeriële verantwoordelijkheid (de ministers waren voortaan
verantwoordelijk voor het beleid en de koning(in) niet meer). Ook werd er in de grondwet
opgenomen dat er rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten
en de gemeenteraad zouden komen. Alleen mannen die belasting betaalden mochten
stemmen (censuskiesrecht). In 1922 kregen ook vrouwen kiesrecht en in 1983 kwamen er
ook sociale grondrechten.
2.2| Hoofdstuk 1 is het belangrijkste deel van de grondwet, omdat hierin de grondrechten
en burgerlijke vrijheden staan beschreven. Het begint met de klassieke grondrechten. Deze
staan in willekeurige volgorde, omdat de wetgever de één niet belangrijker of hoger vindt
dan de ander. De overheid moet zich op deze punten passief opstellen. Als een burger vindt
dat zijn grondrecht geschonden is, kan hij naar de rechter stappen.
In de artikelen 19 t/m 23 staan de sociale grondrechten beschreven. Ze bepalen dat de
overheid een zorgplicht heeft tegenover de burgers op het gebied van:




Werkgelegenheid en vrije arbeid
Bestaanszekerheid en welvaart
Volksgezondheid
Onderwijs
Het grote verschil met de klassieke grondrechten is dat de overheid zich actief moet
optreden om de sociale grondrechten waar te maken. Burgers kunnen ze niet afdwingen bij
de rechter.
In de hoofstukken 2 t/m 7 worden per hoofdstuk alle belangrijke organen en bestuurlijke
functies geregeld: koningschap, regering, Staten-Generaal, wetgeving en bestuur,
rechtspraak, provincies, gemeenten, waterschappen. In hoofdstuk 8 staat de wijziging van
de grondwet geregeld. Omdat de grondwet het fundament van de staat vormt, wil men dat
deze niet zomaar gewijzigd kan worden. Daarom moeten wijzigingen van de grondwet twee
keer het parlement (de Eerste en Tweede Kamer) passeren en ze moeten met 2/3
meerderheid worden aangenomen.
2.3| Grondrechten hebben horizontale werking als het gaat om verhoudingen tussen
burgers onderling. Ze hebben verticale werking als het draait om de verhouding tussen
burgers en overheid. Vooral binnen de horizontale werking is er sprake van botsende
grondrechten. Er zijn namelijk veel meningsverschillen. Botsende grondrechten kunnen
voorkomen worden door rangorde van grondrechten. De huidige grondwet heeft geen
rangorde. Dit komt omdat de objectieve criteria voor zo’n rangorde ontbreekt. Er is ook een
voorstel sommige botsingen van grondrechten zoals de vrijheid van godsdienst en
meningsuiting in Europees verband te laten beoordelen.
§3 trias politica: scheiding of evenwicht van machten?:
3.1| Montesquieu heeft het idee van trias politica geïntroduceerd in zijn boek ‘De l’esprit
des lois’ (‘over de geest van de wetten’) uit 1748, waarin hij verschillende samenlevingen
beschreef. Volgens hem moesten de taken (wetten uitvaardigen, recht spreken en de wetten
toepassen en uitvoeren) over drie machten verdeeld worden. De eerste is de wetgevende
macht (wetten maken, wijzigen of in te trekken). De tweede is de uitvoerende macht
(wetten in praktijk brengen en in concrete gevallen toepassen). De laatste en derde macht is
de rechtsprekende macht (in geval van onenigheid of conflicten die met rechtsregels
opgelost konden worden, mocht deze rechtspreken). Het idee hiervan was dat de machten
elkaar konden controleren en ze niks over elkaar te zeggen hadden. Hierdoor zou corruptie
en vriendjespolitiek vermeden worden. Tegenwoordig spreken we van checks and balances
(de drie machten weerhouden elkaar in het veroveren van te veel macht (‘checks’) en
houden elkaar daarmee in balans). De wetgevende macht kan de uitvoerende en
rechtsprekende macht controleren. De rechtsprekende macht kan de wetgevende en de
uitvoerende macht controleren.
3.2| wetgevende macht: In Nederland maken de regering (koning en ministers) en het
parlement (Tweede en Eerste Kamer, ook wel Staten-Generaal genoemd) samen de wetten.
1. Ministers en hun departementen komen met wetsvoorstellen.
2. Alle wetsontwerpen gaan voor advies naar de Raad van State (het belangrijkste
adviesorgaan van de regering).
3. Vervolgens wordt het wetsontwerp en het advies naar de Tweede Kamer gezonden.
4. Na de debatten beslist uiteindelijk de meerderheid van de Tweede Kamer over het
wetsvoorstel.
5. Dit wordt daarna eerst nog aan de Eerste Kamer voorgelegd.
Tweede Kamerleden mogen zelf ook met een wetsvoorstel komen, maar dit gebeurt in
praktijk niet zo vaak. Volgens Montesquieu moest deze macht in verschillende kamers
verdeeld zijn, zodat een wetsvoorstel altijd van alle kanten wordt bekeken en niet zomaar in
een opwelling tot stand komt. Goede wetten doen aan de volgende vereisten:



Ze moeten algemeen zijn. Ze mogen dus niet voor één persoon of voor één situatie
geschreven zijn.
Ze moeten duidelijk zijn; dit betekent dat iedereen ze moet begrijpen en ze
behoorlijk bekendgemaakt moeten worden.
Ze moeten haalbaar en uitvoerbaar zijn. Anders heb je er niets aan.
Het uitgangspunt in onze rechtsstaat is dat “iedereen geacht wordt de wet te kennen”. Dit
betekent niet dat je alle wetten vanbuiten moet kennen, maar dat je als je iets wilt
ondernemen alle daarvoor relevante wetten moet kennen.
Uitvoerende macht: ministers vormen de uitvoerende macht en zorgen dus dat eenmaal
aangenomen wetten goed worden uitgevoerd. Ministers (en hun ministeries) maken ook
bijna alle wetsontwerpen en hebben de eerste initiatieven. Hieraan zie je dat de ‘scheiding
der machten’ niet zuiver is uitgevoerd (dit is namelijk de eerste en tweede macht). De
uitvoerende macht van ministers betekent dat ze bevoegd zijn zaken te realiseren. Ze
worden daarbij geholpen door ambtenaren. De uitvoerende macht mag in sommige gevallen
eigenmachtig regels opstellen. Deze ministeriële regelingen zijn vaak uitvoeringsregels of
hoe wetten precies moeten worden uitgevoerd. Ambtenaren hebben zelf ook veel macht,
omdat zij bij de uitvoering van wetten vaak zelfstandig beslissingen nemen die de ministers
nooit allemaal kan controleren. Daarom worden de ambtenaren soms ook wel de vierde
macht genoemd. De minister heeft wel ministeriële verantwoordelijkheid (de minister
wordt wel gecontroleerd en hij moet dan alle daden van zijn ambtenaren voor zijn
verantwoordelijkheid nemen).
Rechtsprekende macht: deze macht is in handen van onafhankelijke rechters. Rechters
worden voor het leven genoemd en zijn niet af te zetten (tenzij ze een misdrijf plegen). Ze
hoeven dus niet bang te zijn dat ze ontslagen worden als ze uitspraken doen waar ministers
het niet mee eens zijn.
3.3| Rechters worden, anders dan politici, niet gekozen door het volk. Toch zijn ze niet
machtiger, omdat ze aan wetten zijn gebonden. Ze kunnen niet zelf wetten maken of
uitschrijven. Rechters doen uitspraken over concrete gevallen die zich hebben voorgedaan
en het parlement maakt wetten voor gevallen die zich voor kúnnen doen. De rechter kijkt
dus achterom (naar wat gebeurd is), terwijl de wetgever vooruit (maakt regels en wetten
voor de toekomst) kijkt. Een rechter mag een wet niet te speels interpreteren. Het geheel
van uitspraken door rechters duiden we aan met de term jurisprudentie. Het parlement kan
een uitspraak niet ongedaan maken, maar kan wel besluiten de wet te wijzigen. De uitspraak
blijft wel gewoon staan. Rechters geven soms wel advies over nieuwe wetten. Dit hoort bij
het samenspel van de drie staatsmachten. In plaats van scheiding kan er dus ook gesproken
worden over een evenwicht tussen de drie staatsmachten. In theorie zijn de drie machten
ook in balans, maar in praktijk lopen ze soms toch tegen elkaar aan. Een voorbeeld hiervan is
het conflict met het toetsingsrecht (rechters het recht te geven om wetten te toetsen aan de
grondwet).
§4 de rechtsorde:
Rechtsorde (= het geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen én de manier waarop het
recht is georganiseerd).
4.1| Rechtsregel (= gedragsregel die wettelijk door de overheid is vastgelegd). Er zijn twee
redenen voor het opstellen van rechtsregels:


Doelmatigheid, zodat er duidelijke afspraken zijn.
Zedelijk bewustzijn, zodat er regels zijn die normen en waarden weerspiegelen die
we in de samenleving met elkaar delen.
Rechtsregels geven een beoordeling van gedrag in de termen legaal of illegaal.
Sociale regels zijn niet opgeschreven en ze geven een beoordeling van gedrag in termen van
wel of geen rekening met elkaar houden aan. Morele regels geven op hun beurt een
beoordeling van gedrag in de termen goed en kwaad. Soms vallen de drie regels samen,
maar ze overlappen elkaar nooit helemaal. De regels kunnen ook botsen. Zo kan iets volgens
de wet strafbaar zijn, maar wordt het door veel mensen sociaal en moreel goedgekeurd. De
drie soorten regels veranderen ook, omdat de normen en waarden in een samenleving niet
stil staan. Soms gaan rechtsregels tegen het gevoel in van rechtvaardigheid.
4.2| Het systeem van rechtsregels kent een indeling oftewel rechtsgebieden. Het
belangrijkste is het verschil tussen privaatrecht (regelt alle relaties tussen burgers onderling)
en publieksrecht (regelt alle relaties tussen burgers en de overheid).
Privaatrecht: hierbij gaat het om horizontale relaties. Dit zijn allemaal rechtsbetrekkingen
die voortvloeien uit de eigen vrije wil van mensen. De regels van privaatrecht, ook burgerlijk
recht of civiel recht genoemd, zijn neergelegd in het Burgerlijk Wetboek, afgekort BW. Het
gaat hier ook wel om rechten en plichten. Tot privaatrecht horen de volgende gebieden:



Personen- en familierecht
Ondernemingsrecht
Vermogensrecht
Publiekrecht: regelt de verticale relaties tussen burgers en overheid. Hierbij komt steeds het
publieke belang op een of andere manier aan de orde. Het publieksrecht kent de volgende
indeling:



Staatsrecht
Bestuursrecht
Strafrecht
De politiek maakt uit of iets een publiek belang is (publieksrecht) en wat tot het vrije domein
van burgers onderling hoort (privaatrecht). De juridische organisatie van de rechtspraak is
opgebouwd als piramide. Er zijn 19 rechtbanken, vijf gerechtshoven en één Hoge Raad. Een
zaak begint bij de laagste rechter, waarna je in hoger beroep kunt gaan bij het gerechtshof
en ten slotte in cassatie bij de Hoge Raad, die in Den Haag is gevestigd.
§5 het strafproces in een rechtstaat:
5.1| Iedereen valt onder de grondwettelijke rechtsbescherming. Hierbij hoort het
onschuldvermoeden (een verdachte is onschuldig tot het tegendeel bewezen is). Gevangen
hebben ook recht op:




Voeding
Bezoek
Ontspanning
En mogen niet gemarteld worden of andere vernederende praktijken ondergaan
Je kunt niet zonder vorm van proces in de gevangenis gestopt worden. Er moet een geheel
proces ondergaan zijn met procesregels, die in het Wetboek van Strafvordering staan
vermeld. Alle regels voor handelingen van politieagenten, rechercheurs, officieren van
justitie en rechters noemen we samen het strafprocesrecht.
5.2| Het strafproces bestaat globaal uit zes fasen:
1. De aanhouding:
Iemand is een verdachte als er een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf of
overtreding bestaat. Je mag dan door de politie staande gehouden (laten stilstaan en
vragen naar je personalia) worden. Daarnaast mag men je ook aanhouden (je wordt
gearresteerd en meegenomen naar het politiebureau voor verhoor). Politie en
justitie mogen je ook aanhouden als er voldoende verdenking is.
2. Opsporing door de politie en recherche onder leiding van een officier van justitie:
De politie start met het verzamelen van informatie. Tijdens een opsporingsonderzoek
mag de politie dwangmiddelen gebruiken. Behalve staande houden en aanhouden
mag de politie de verdachte fouilleren en bewijsmateriaal in beslag nemen. Na de
eerste zes uur op het politiebureau kan een hulpofficier van justitie toestemming
geven om iemand nog drie dagen vast te houden. Daarna moet er toestemming zijn
van een rechter-commissaris. Iemand kan maximaal 110 dagen voorarrest zitten.
3. Vervolging door het openbaar ministerie:
De officier van justitie (die het Openbaar Ministerie vertegenwoordigt) beslist of een
zaak wordt uitgebracht bij de rechtbank. Dit heet het vervolgingsmonopolie. Het
Openbaar Ministerie kan een strafzaak ook afdoen door schikking of transactie (dan
gaat iemand akkoord met een geldboete of taakstraf (maximaal 180 uur) aan te gaan.
De zaak kan ook geseponeerd (besluiten om een zaak niet verder te vervolgen)
worden.
4. De berechting door een of meer rechters tijdens een openbare terechtzitting:
De officier van justitie brengt een strafzaak bij een rechtbank aan door middel van
een tenlastelegging (hierin staat precies de aanklacht tegen de verdachte
geformuleerd). Een strafzaak begint bij de rechtbank. Eenvoudige misdrijven komen
voor de politierechter die in zijn eentje rechtspreekt. Zwaardere zaken komen voor
de meervoudige kamer waar ze door drie rechters worden berecht. Op een
terechtzitting wordt de zaak: onderzocht, getuigen gehoord en het bewijs kritisch
bekeken. Dan houdt de officier van justitie zijn requisitoir (waarin hij om een
bepaalde straf vraagt), waarna de advocaat zijn pleidooi houdt. De verdachte heeft
recht op het laatste woord. De politierechter doet meteen uitspraak. Bij de
meervoudige kamer doen de rechters binnen veertien dagen uitspraak.
5. Eventueel hoger beroep en cassatie:
Na het vonnis van de rechtbank kan je in hoger beroep gaan bij het gerechtshof. Dit
is meestal in de hoop een lagere straf te krijgen. Hierbij wordt de strafzaak nog eens
overgedaan. Ten slotte kan men in cassatie gaan bij de Hoge Raad, die uitsluitend
nagaat of het recht juist is toegepast.
6. Het feitelijk uitvoeren van de opgelegde straf:
Een opgelegde gevangenisstraf wordt uitgevoerd door de ‘uitvoerende macht’. In het
recht voor gedetineerden staat de zorg van gevangenen geregeld.
Verdachte hebben ook drie rechten bij een strafproces:



Recht op een eerlijk proces
Recht op juridische bijstand (rechter)
Zwijgrecht
§6 Het strafrecht:
Strafrecht ondersteunt de rechtsstaat met drie belangrijke beginselen:



Legaliteitsbeginsel mensen kunnen niet veroordeeld worden voor iets dat niet van
te voren strafbaar is gesteld.
Strafbepaling duidelijk opgeschreven(geen vage zinsneden als ‘de staat in gevaar
brengen’.
Ne bis in idem-regelje kunt nooit twee keer vervolgd worden voor dezelfde
strafbepaling. Zelfs als er nieuwe feiten naar boven komen.
Wetboek van Strafrecht(WvS) opgebouwd uit drie delen:
1. Algemene bepalingen Bepaalt wanneer iemand strafbaar is.
2. Alle Misdrijven opgesomd Misdrijven zij de meer ernstige strafbare feiten
3. Alle Overtredingen opgesomd Overtredingen zijn minder ernstige strafbare feiten
Misdrijven blijven veel langer geregistreerd. Dit kan lastig zijn bij sollicitaties.
Materieel strafrecht = de inhoud van alle strafbepalingen
Rechtermag van maximale straf naar beneden afwijken, maar nooit hogere straffen geven
(in strijd met legaliteitsbeginsel)
Sommige strafbepalingen staan in aparte wetten.
Sprake van strafbaar feit de dader moet het willens en wetens gedaan hebben
Willens en wetens met zijn volle verstand en met zijn eigen wil.
Als dader door omstandigheden geen straf op krijgt gelegd dan strafuitsluitingsgronden.
Twee soorten strafuitsluitingsgronden:
 Rechtvaardigingsgronden
Hierbij is het gepleegde feit in het licht van bijzondere omstandigheden niet meer
strafbaar. Drie soorten:
 Noodweer: dader verdedigde zichzelf of iemand anders tegen geweld. Je bent
dan niet strafbaar, mits het door jou gebruikte geweld in verhouding staat tot
het gevaar of de dreiging.
 Overmacht-noodtoestand: dader overtrad de wet om iemand te redden
 Het opvolgen van Ambtelijk bevel: Als je door een agent iets wordt bevolen
en daardoor door een andere agent wordt aangehouden.

Schulduitsluitingsgronden feit is strafbaar, maar dader heeft geen schuld:
 Psychische overmacht: Als je door een ander gedwongen word
 Noodweer-exces: Zelfde als noodweer, maar dan overtreed je wel de grenzen
van noodzakelijke verdediging.
 Ontoerekeningsvatbaarheid: Als iemand echt niet weet wat hij doet,
voornamelijk bij geestelijke stoornis.
 Afwezigheid van schuld: bijvoorbeeld: je verkoopt als winkelpersoneel
gestolen goederen die door de winkelier in de winkel geplaatst zijn en daar
weet je niets vanaf.
Soorten straffen:
 Hoofdstraffen:
 Geldboete
 Taakstraf
 Vrijheidsstraf (bij overtredingen: hechtenis, bij misdrijven: gevangenisstraf)
 Bijkomende straffen  bijv. intrekking rijbewijs.
Hebben meestal relatie met het gepleegde delict.
Ten slotte zogenaamde maatregelen als schadevergoeding slachtoffer
Functies straffen:
 Wraak en vergeldingmisdaad mag niet lonen
 Afschrikking
 Voorkomen van eigenrichtingvoorkomen dat mensen recht in eigen handen
nemen
 Resocialisatie: heropvoeden van dader
 Beveiliging samenleving
Strafrecht voor minderjarigen
 Kinderen onder twaalfRaad van kinderbescherming
 12-18 jaar: lichte misdrijven Haltbureau. Zwaardere misdrijven jeugdgevangenis
 Persoonlijke stoornissenbehandelcentrum
Jeugdstrafrecht vooral gericht op resocialisatie.
Bij ernstige misdrijven strafmaxima afgelopen jaren erg veranderd
2003 Wettelijk mogelijk leiders terroristische organisaties levenslang op te leggen
2006 Maximale tijdelijke straf van 20 tot 30 jaar (aanleiding vervroegde
invrijheidstelling gevangenen vrijwel automatisch vrij na twee derde van straf uitgezeten
te hebben)
Rechtsstaat verbiedt doodstraf niet. Dat ligt aan het land.
§7 Crimineel gedrag: oorzaken en bestrijding:
Nederlanders zien criminaliteit als een van de grootste maatschappelijke problemen. Die
gevoelens worden versterkt door de ruime aandacht in de media voor (de dreiging van) terroristische
aanslagen, liquidaties in de onderwereld en zinloos geweld.
Crimineel gedrag wordt veroorzaakt door:
 Maatschappelijke oorzaken voorbeeld:
 Alcohol gebruik doordat steeds meer mensen uitgaan
 Sociale controle afgenomen, dus pakkans kleiner
 Crimineel gedrag bij jongeren met weinig matschappelijk gezien te weinig
perspectieven hebben (geen (afgeronde) schoolopleiding)
 Persoonlijke oorzaken crimineel karakter (straks theorieën)
Tweesporenbeleid:
 Preventieve maatregelen gericht op voorkomen van crimineel gedrag.
 Repressieve maatregelen strenger straffen
Maatschappelijke gevolgen
 Materiële schade Schade aan materiaal
 Immateriële gevolgen Gevoelens van onveiligheid, vermijdingsgedrag en
psychosomatische problemen
Politici beschouwen criminaliteit als een bedreiging van de rechtsorde
Linkse partijen leggen nadruk op maatschappelijke oorzaken van criminaliteit
Rechtse partijen benadrukken eigen verantwoordelijkheid en de individuele dader voor zijn gedrag
Standpunten 4 grootste partijen:
 CDAziet oplossing op het terrein van normen en waarden. Herstel van saamhorigheid, een
vitaal verenigingsleven en een politie, werken volgens de CDA preventief.
 PvdA hardere aanpak van overlast en criminaliteit, maar ook preventief te werk gaan.
Doormiddel van gezinscoaches en wijkagenten.
 SP lokale aanpak en pleit voor een sterkere binding van de politie met de gemeenten
waarin zij werken.
 VVD meer politie en hogere gevangenisstraffen, die meteen na veroordeling van daders
moet ingaan. Om gevangenissen te ontlasten: meerpersoonscellen en vrijlating op borgtocht.
Taakstraffen moeten langer en zwaarder worden.
Theorieën
 Lombrosotheoriecriminelen hebben laag voorhoofd en doorlopende wenkbrauwen
 Sociobiologie crimineel gedrag aan biologische factoren herkennen (bijv. lage hartslag)
 Bindingstheorie wanneer bindingen met andere mensen ontbreken, eerder geneigd tot
crimineel gedrag
 Aangeleerd-gedragstheorie criminaliteit leer je van anderen
 Anomietheoriecriminaliteit treedt op bij niet bereikte levensdoelen
§10 Grenzen aan de rechtsstaat:
Een rechtsstaat kan onderdruk staan door:




Grondrechten die botsen
Sterke roep naar zwaardere straffen
Aangepaste maatregelen voor georganiseerde misdaden
Aangepaste maatregelen tegen dreigend terrorisme
10.1| Sinds 2000 is de Wet BOB, Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden, tegen
georganiseerde misdaden. Hiermee krijgt de politie de bevoegdheid om in te breken om te
kijken of er ergens bewijsmateriaal is. Deze wet is ontstaan doordat opsporen moeilijker
wordt door moderne technieken (zoals moderne informatietechnologie om politie en justitie
af te luisteren).
10.2| Na aanslagen op 11 september 2001 op het WTC en Pentagon zijn er verschillende
terreurdreigingen van moslimgroepen en de daarop volgende War on Terror. Dit zorgt voor
indirecte aanslag op de rechtsstaat.
In Europa zijn ook internationale strafrechtelijke maatregelen genomen. Wel willen we hier
de onafhankelijke rechter houden. Alle EU-landen willen wel terreuraanslagen voorkomen
en hier hebben zij meer opsporingsbevoegdheden voor toegekend. Normaal gesproken wil
men ook geen vage woorden gebruiken in het strafrecht, maar men denkt zonder enige vage
woorden te gebruiken terreur niet te kunnen bestrijden.
Na ‘9-11’ was ook de angst in Nederland gestegen wat leidde tot meer
opsporingsbevoegdheden. De wet werd gewijzigd en een belangrijke verandering was de
nieuwe definitie van het begrip verdachte. Bij een terreurverdachte hoeft er geen redelijk
vermoeden meer te zijn, maar aanwijzingen dat iemand een terreurdaad voorbereidt
(bijvoorbeeld door de Algemene Inlichting- en Veiligheidsdienst (AIVD) geconstateerd) is al
genoeg voor een opsporingsonderzoek.
Privacy staat wel in strijd tegen terreur. Door ruimere bevoegdheden kan de politie
bijvoorbeeld al verdenkingen hebben bij het bezoeken van ‘verdachte sites’. Ook komen
andere privacygegevens gemakkelijk te strijd, doordat men de verdachte helemaal na mag
gaan, soms zelfs elke dag schaduwen.
Download