Carte > orange – 1 - Het nieuwe Frans leren

advertisement
Carte > orange – 1
A. Wat vind je makkelijk en wat vind je moeilijk?
Schrijf twee dingen op die je makkelijk vindt:
Schrijf twee dingen op die je moeilijk vindt bij Frans:
Schrijf twee dingen op die jou helpen:
B. Qu’est-ce que c’est?
Zet voor het woord le, la of les. Schrijf de vertaling erachter:
1
table
2
hôtel
3
photo
4
autoroute
5
village
6
appartement
7
acteur
8
classe
9
collège
C. Lisa et Julien
Lisez le texte et répondez aux questions :
Lisa rencontre Julien à la terrasse d’un café. Lisa est au collège Vernot. C’est dans
la ville. Julien est le copain de Lisa. Julien est au collège Voltaire. Le sport préféré
de Julien est le basket. Il habite dans un autre quartier. Il prend le car pour
rencontrer Lisa. Il habite à 4 kilomètres.
1 Wie zijn de twee hoofdpersonen ?
2 Hebben ze elkaar op school ontmoet?
3 Waarom wel/niet?
4 Wat is de belangrijkste hobby van Julien?
5 Woont hij dichtbij?
1
D. De, het.
Wat is het verschil tussen:
le copain
la copine
Let op:
Net als in het Nederlands heb je in het Frans lidwoorden.
De en het worden le, la, of l’ : le als het zelfstandig naamwoord mannelijk is.
la als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is.
en
l’ als het zelfstandig naamwoord met een klinker begint. Je kan dan niet
meer zien of het mannelijk of vrouwelijk is.
Zet het juiste lidwoord voor de volgende woorden, en vertaal ze.
1
football
2
classe
3
village
4
ville
5
autoroute
6
copain
7
océan
8
quartier
E. Een
Wat is het verschil tussen:
un copain
une copine
Een wordt un of une:
un une als het zelfstandig naamwoord mannelijk is.
als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is.
Zet het juiste lidwoord voor de volgende woorden, en vertaal ze.
1
ville
2
garçon
3
football
4
pays
5
village
6
fille
7
océan
8
quartier
F. Dialogue: qui es-tu?
Lees het dialoogje. Probeer het daarna na te spelen met je buurman of buurvrouw. Gebruik wel je eigen
gegevens!
Bonjour, je m’appelle David.
Comment tu t’appelles?
Je suis au collège Voltaire.
Et toi, tu es en quelle classe ?
e
Moi, je suis en 5 H.
Au revoir Estelle !
G. Comment dire ?
Hoe zeg je in het Frans :
1 Zij heet Estelle.
2 Hij is in de klas van Estelle
3 Heb je pijn? Ja, een beetje.
4 Daar is een snelweg.
5 Frankrijk is een land.
6 Het is een vriend.
7 Sophie is in de klas van David.
8 Sophie is aardig.
Bonjour David.
Je m’appelle Estelle.
Tu es à quelle école ?
Moi aussi !
e
Je suis en 5 G.
Au revoir David.
Download