Management Groeistrategieën d.m.v. 3 modellen en 2 verandertheorieën. - Scott, 3 fasen - Keuning, groeistadia / groeifasen - Greiner, leiderschap / crisis - Lewin, unfreezing / moving / freezing - Ezerman, veranderen & weerstand: acceptatie evolutie evolutie revolutie revolutie revolutie Evolutie = continue verandering Revolutie = opeens, absolute verandering Groeimodel van Scott: Fase 1 kleine organisatie Deze organisatie heeft een beperkt aantal functies, waarvan de meeste door de eigenaar vervuld worden. kenmerken van een kleine organisatie zijn: - Structuur: functionele indeling met weinig interne differentiatie - Personeelsbeoordeling: aan de hand van niet-geformaliseerde criteria - Beheerssysteem: persoonlijke beheersing - Strategiebepaling: afhankelijk van de persoon van de eigenaar Fase 2 volledig afdelingsgewijs opgebouwde organisatie De functionele indeling is volledig uitgebouwd. Aantrekken van specialismen in staf- of hulpdiensten gaat makkelijker. Groei van organisatie wordt gezocht in vergroting van marktaandeel en uitbreiding van product- en marktontwikkeling. Kenmerken van volledig afdelingsgewijs opgebouwde organisaties zijn: - Structuur: gecentraliseerde functionele indeling met veel interne differentiatie - Personeelsbeoordeling: gebaseerd op technische en economische criteria - Beheerssysteem: in toenemende mate op operationeel gebied op basis van delegatie - Strategiebepaling: persoonlijke besluitvorming - Research: vindt systematisch plaats met nadruk op product -verbetering, -ontwikkeling en procesinnovatie Fase 3 multidivisionele organisatie Direct onder de topleiding vind een splitsing plaats (interne specialisatie). Groei van deze organisaties vindt vooral plaats d.m.v. diversificatie, waardoor businessunits ontstaan. Naast zelfstandige organisatieafdelingen bevinden zich in de top van de organisatie ook nog diverse concerndiensten. Kenmerken van multidivisionele organisaties zijn: - Structuur: gedecentraliseerde divisievorm met interne specialisatie - Personeelsbeoordeling: veel nadruk op winst en andere financiële criteria - Beheerssysteem: strategische en operationele besluitvorming is t.a.v. productmarktcombinaties gedecentraliseerd. - Strategiebepaling: sterk procesmatig opgezet. In de top vooral gericht op verdeling van middelen in het concern, toe- en uittreding in bedrijfstakken. Pagina | 1 Groeimodel van Keuning Bijna alle bedrijven worden in ongeveer hetzelfde ontwikkelingsstadium met identieke problemen geconfronteerd. Voor een beter inzicht in de problematiek rondom groeiende ondernemingen, onderscheid je zeven groeistadia: Toelichting model: In welke stadium bevindt een bedrijf zich? Daar kun je achterkomen door een vijftal managementfactoren: stijl van leidinggeven, organisatiestructuur, mate van formalisering, strategische doelstellingen en betrokkenheid van eigenaren. Fase 1 – pioniersbedrijf: Stadium 1 bestaansopbouw Voornaamste zaken zijn klanten werven en de beloofde productlevering of dienstverlening nakomen. De organisatie is nog klein. 1. Organisatiestructuur = gecentraliseerde F-vorm met relatief geringe interne arbeidsverdeling. 2. Research en ontwikkeling = vallen toe aan eigenaar-leider. 3. Strategische keuze = afhankelijk van aspiraties van eigenaar-leider. 4. Prestatiemeting = door persoonlijk contact via subjectieve criteria. 5. Beloning en salariëring = veelal onsystematisch. 6. Beheersingssystemen voor controle en bijsturing = persoonlijke beheersing m.b.t. zowel strategische sturing en organisatiestructuurontwerp, als beheersing van operationeel uitvoerende processen. Stadium 2 overleven Bedrijf is levensvatbaar. Er zijn voldoende afnemers en de kwaliteit is goed genoeg. De nieuwe stap is nu het creëren van een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven. In de vroegste ontwikkelingsfase Pagina | 2 gaat het om een pioniersbedrijf dat nog door de oprichter wordt geleid. Pionier = iemand die een gat in de markt ontdekt en daar als ondernemer een creatief antwoord op vindt. Fase 2 – Afdelingsgewijze opbouw: Stadium 3 succes Er is een forse groei in de omzet en het aantal klanten. De organisatie wordt groter. Dit dwingt een organisatie tot heroriëntatie en reorganisatie. Men moet de bedrijfsvoering gaan baseren op een heldere arbeidsverdeling en coördinatie. Ondersteunende functies veranderen naar sturende functies en de organisatie wordt zowel kwantitatief als kwalitatief groter. 1. Organisatiestructuur = relatief gecentraliseerde F-vorm die via interne arbeidsverdeling volledig is uitgebouwd. 2. Research en ontwikkeling = ondergebracht in een eigen afdeling waar men nu systematisch zoekt naar productverbetering en –ontwikkeling en naar procesinnovatie. 3. Strategische keuze = keuzemogelijkheden, veelal verticaal geïntegreerd – voorwaarts of achterwaarts. 4. Prestatiemeting = steeds onpersoonlijker en indirecter, waarbij men nu technische en / of economische criteria hanteert. 5. Beloning en salariëring = systematisch, objectiverend, met de nadruk op stabiliteit en dienstjaren. 6. Beheersingssystemen voor controle en bijsturing = persoonlijk m.b.t. strategische besluitvorming, maar verder delegeert men steeds meer de operationele beslissingsbevoegdheid aan de hand van beleidslijnen, instructies, beslisregels en procedures. 7. Vergroting van marktaandeel = uitbreiding via verwante productlijnen of markten. Stadium 4 expansie Er kan sprake zijn van geografische uitbreiding. Meestal verandert een organisatie rondom deze stap ook van vorm. Er komen nieuwe (onder)afdelingen, er ontstaat een nieuwe afdelingsgewijze structuur en er komen nieuwe product- en marktactiviteiten d.m.v. (strategische) businessunits. Fase 3 – Volgroeide organisatie: Stadium 5 optimale verhoudingen Een bedrijf haalt stadium 5 bij effectieve aansturing binnen de organisatie met het creëren van toegevoegde waarde zonder overbodige overhead(kosten) in staf en hulpdiensten. 1. Organisatiestructuur = gedecentraliseerde divisievorm, ontstaan via interne specialisatie. Naast de functionele structuur direct onder de top is er nu een meervoudige bedrijfsdoelstelling ontwikkeld. 2. Research en ontwikkeling = uitgebreid tot het zoeken naar geheel nieuwe en andere producten. 3. Strategische keuze = keuze betreffende toe- en / of uittreding in bedrijfstakken, toewijzing van middelen aan divisies en bepaling van groeitempo van divisies en het concern als geheel. 4. Prestatiemeting = onpersoonlijk, waarbij men nu vooral financiële criteria of marktcriteria hanteert. 5. Beloning en salariëring = systematisch, waarbij voor het topkader beloningsverschillen aan prestatieverschillen geschild zijn. 6. Beheersingssystemen voor controle en bijsturing = delegeren van productmarktbeslissingsbevoegdheden binnen huidige activiteiten, dus voor zover dit de expansiestrategie betreft, gepaard gaande met indirecte beheersing via resultatenanalyse. Pagina | 3 Fase 4 – Volgroeide organisatie / ouderdom van organisatie: Stadium 6 verstarring Grenzen van groei zijn bereikt. Het geheel dreigt vast te lopen. Het bedrijf is toe aan veranderingen, nieuw leiderschap en nieuwe ideeën. Dit gebeurt d.m.v. druk van buitenaf of door vervanging van de top. In stadium 6 gaat het vooral om het volhouden van de organisatie en het voorkomen van problemen. Stadium 7 nieuwe vormen van groei Nu kunnen in stadium 7 nieuwe groei- en ontwikkelingscycli beginnen. Naar platte organisaties.. Waarom? Dan kan men beter aan eisen van externe partijen tegemoetkomen, flexibeler zijn, de satisfactie van medewerkers verbeteren en de productiviteit verhogen. Twee verschillende verplattingsoperaties: - Verplatting van middenkader = terugbrengen van aantal managementniveaus. Disfuncties die aanleiding geven tot verplatting zijn: o Problemen met marktgerichtheid en coördinatie o Te sterke scheiding tussen beleid en uitvoering o Te weinig ondernemerschap en resultaatgerichtheid o Weinig kansen voor ontwikkelen van integrale managementvaardigheden o Bureaucratische, rolgerichte cultuur - Verplatting van de top = bestuurslagen op divisieniveau worden in elkaar geschoven of geschrapt. Disfuncties die aanleiding geven tot verplatting zijn: o Gebrek aan commitment voor realisatie van plannen o Moeizame afbakening van taken en bevoegdheden o Dure concernstaf en overlegvormen o Elkaar bezighouden in de top o Overmatige toetsdrang o Vertraging in de besluitvorming Voor organisaties die beter willen inspelen op externe veranderingen staan verschillende mogelijkheden open. Bijv. wijzigingen in de organisatiestructuur = organisatiebesturing opnieuw bezien. Een juiste mix van ondersteunende maatregelen is nodig om tot een effectieve platte organisatie te komen. Organisaties van de toekomst: - intelligente, lerende organisatie - plat, slank en wendbaar - doet dingen waar ze goed in is - gebruikt via strategische samenwerking de eigen kerncompetenties en andermans bekwaamheden - doet aan outsourcing - neemt ‘best practices’ over van andere organisaties o.a. op grond van benchmarking - waardeert creativiteit hoog - zoekt steeds bronnen voor verbetering - probeert door mondigheid de menselijke talenten echt te benutten filosofie van intelligente organisaties (hoe willen ze dit bereiken): - selecteer en koester de eigen kernbekwaamheden door daarin te investeren - handhaaf activiteiten en diensten van wereldklasse en besteed maximaal uit - accepteer en ontwikkel alternatieve organisatievormen voor maximale flexibiliteit - ontwikkel vaardigheden om allianties met ander bedrijven aan te gaan - verleg macht naar mensen die contact onderhouden en zaken doen met de klant Pagina | 4 - kritische en intelligent professionals veranderen gemakkelijk van baan, creëer daarom een uitdagende werkomgeving LET OP: een zwak punt in dit proces is de intensieve en grootschalige uitbesteding. Wanneer je je extern afhankelijk maakt omdat je je bewust bent van interne tekortkomingen, heb je een beheersingsprobleem. Oplossing: manage een strategisch centrum als web van partners, ontwikkel een visie en zorg ervoor dat partners een toegevoegde waarde kunnen creëren. Het gaat in de toekomst dus vooral om het creëren van netwerken. Hier hangen echter voor- en nadelen aan: Voordelen – dynamisch netwerkstructuur verschaft niet direct zoveel toezicht en beheersing ; meer flexibiliteit ; betere inzet werknemers ; grotere efficiency van totaal. Nadelen – wanneer één element van het netwerk tekortschiet, lijden alle partners eronder ; groot verloop van medewerkers ; bedrijfsgeheimen kunnen op straat komen te liggen ; zekerheid omtrent input en financiële draagkracht. In netwerkorganisaties krijgen managers en medewerkers nieuwe taak vervullingen. Er wordt vooral meer geëist van kennis m.b.t. zowel het werk als de taak van het opbouwen en vasthouden van contacten. Werknemers moeten zichzelf steeds meer managen en zijn steeds meer betrokken bij de processen van de organisatie. Trainingen worden ook steeds belangrijker. Medewerkers zijn dan op meer plaatsen inzetbaar (en dus mobieler) en ze doen meer kennis op. Pagina | 5 Groeimodel van Greiner Bestaat uit zeven fasen. Iedere fase heeft een eigen managementstijl. Elke fase wordt gekenmerkt door een geleidelijke ontwikkeling (evolutie) die wordt afgewisseld door een crisis (revolutie). Na zo´n crisis volgt er een trendbreuk in de managementstijl. Elke overgang betekent verandering: Fase 1 – Groei door creativiteit: Start- of pioniersfase van organisatie. De nadruk ligt op het ontwikkelen van het product en de markt. Er is nog sterk sprake van een informele organisatie. Wanneer de organisatie gaat groeien, ontstaat er een leiderschapscrisis en wordt het noodzakelijk om de werkzaamheden meer te gaan organiseren. Fase 2 – Groei door dirigeren: In deze fase wordt de nadruk gelegd op een sterke besturing van de organisatie, waarbij dirigeren om uitbouw te realiseren van groot belang is. Medewerkers worden in hun zelfstandig functioneren beperkt en zullen op een gegeven moment de behoefte krijgen naar meer verantwoordelijkheid. Er zal een autonomiecrisis ontstaan. Fase 3 – Groei door delegatie: Door meer autonomie ontstaat er meer zelfstandigheid in een organisatie – delegatie = overdragen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar lagere niveaus. Medewerkers worden meer gemotiveerd, maar een gevolg is de beheerscrisis. Fase 4 – Groei door coördinatie: In deze fase zullen er extra coördinatiemechanismen moeten worden ingebouwd. Gevolg: toename van communicatie & informatie en regels & procedures. De organisatie krijgt een onflexibel karakter en er zal een bureaucratische crisis ontstaan. Fase 5 – Groei door samenwerking: Om de slagvaardigheid en flexibiliteit te verhogen zal er meer samengewerkt moeten worden tussen afdelingen, commissies en werkgroepen. Doel: verhogen van effectiviteit van werk. Er zal een overlegcultuur ontstaan die overgaat in een overlegcrisis. Pagina | 6 Fase 6 – Groei door verzakelijking en deregulering: In fase 6 streeft men naar een betere afstemming tussen activiteiten, maar wil men wel resultaatgericht blijven werken. Overbodige procedures, overlegstructuren, etc. zullen verdwijnen. Er zal sprake zijn van deregulering en intern ondernemerschap. In de organisatie zullen businessunits worden ingesteld. Intern zal er echter een sociale identiteitscrisis en extern een legitimatiecrisis ontstaan. Fase 7 – Groei door geïntegreerd mens- en omgevingsgericht beleid: In deze fase zal de nadruk gelegd worden op ‘public affairs’. Er zal een hoop aandacht besteed worden aan milieuvraagstukken, effectieve organisatiecultuur, imago en identiteit van de organisatie. Ook de samenhang tussen bevrediging van medewerkers en kwaliteit, efficiency en productiviteit van de organisatie is belangrijk. Pagina | 7 Groeimodel van Lewin Bestaat uit drie fasen: Fase 1 – Unfreezing In deze fase worden medewerkers voorbereid op de veranderingen. Ze zullen afstand moeten gaan nemen (ontdooien) van de tot dan toe normale werkwijze. Weerstand is een normaal gevolg van onzekerheid die met de verandering meegaat. De acceptatie van verandering wordt positief beïnvloed wanneer de personen die met de veranderingen geconfronteerd worden, daarbij al in een vroeg stadium betrokken worden. Fase 2 – Moving: Wanneer de veranderingen bij de medewerkers geaccepteerd zijn, kunnen de veranderingen doorgevoerd worden. Medewerkers krijgen hierbij de mogelijkheid om zich via opleiding en training op de nieuwe situatie voor te bereiden. Fase 3 – Freezing: In deze fase vindt vastlegging plaats. De veranderingen zijn nu een vast onderdeel van de normale organisatie geworden. Er is wel extra aandacht nodig voor medewerkers die terugvallen in de oude gewoontes. Pagina | 8 Groeimodel van Ezerman: Ezerman heeft niet echt een groeimodel, maar is meer van de veranderingsstrategieën. Het doel van een veranderingsstrategie is de acceptatie van de verandering door de betrokken medewerkers te vergroten: Ezerman onderscheidt zeven veranderingsstrategieën: Veranderingsstrategie 1 – Ontwijken: Personen zijn pas gemotiveerd, wanneer ze de noodzaak van verandering zelf inzien. Veranderingsstrategie 2 – Faciliteren: Voorwaarden en faciliteiten worden geschapen, waardoor de veranderingen tot stand komen. Dit kan gebeuren in materiële sfeer of in immateriële sfeer. Veranderingsstrategie 3 – Informeren: De betrokken medewerkers worden op de hoogte gebracht van de komende veranderingen. Zo kunnen ze zich alvast op de veranderingen voorbereiden. Veranderingsstrategie 4 – Ondersteunen (educatieve strategieën): Mensen worden opgeleid, opgevoed, gecoacht of begeleid m.b.t. het veranderingsproces. Het gaat hierbij vooral om informatieoverdracht. Veranderingsstrategie 5 – Onderhandelen: Wanneer mensen niet geneigd zijn zich neer te leggen bij een verandering, is onderhandeling een mogelijkheid. Daarbij zal in de meeste situaties een compromis de uitkomst zijn. Pagina | 9 Veranderingsstrategie 6 – Overtuigen: Mensen worden m.b.v. argumenten en logica tot andere gedachten gebracht. Voordelen worden maximaal voorgesteld en nadelen minimaal. Veranderingsstrategie 7 – Afdwingen (macht-, dwang- en pressiestrategie: Bij deze strategie gaat het vooral om het opleggen van de verandering. De nadruk ligt hierbij op het toepassen van beloning en straf! Pagina | 10