Bijeenkomst 3 Presentatie ‘Taal en Gender’ Taalverandering (hoofdstuk 19 Taal en Taalwetenschap) Vragen hoofdstuk 18 Methode-onderzoek Talen zijn geen onveranderlijke eenheden. Taalverandering kan plaatsvinden op alle linguïstische niveaus. Semantiek Syntaxis Fonetiek Morfologie Pragmatiek Fonologische verandering: klanksysteem verandert (koningggin) Lexicale verandering: mordelen: stoten Morfologische verandering: suffix verandering: -iteit als alternatief voor –heid: stommiteit Nieuwe verschijnselen roepen nieuwe woorden op. Woorden krijgen andere sociale betekenis (zenden – sturen) Betekenisverschuiving van woorden (milieu). Gastarbeider zwart - getint Heb je voorbeelden van woorden die een andere betekenis hebben gekregen of niet meer gebruikt worden? Statusverandering van een element Een lexicaal woord wordt een woord of woorddeel met grammaticale functie. Een veralgemenisering van de betekenis ‘lijk’ (lichaam) wordt ‘op de wijze van’ = liefelijk, wonderlijk. Een verandering van syntactische status van nomen (lijk) tot suffix (wonderlijk) en vaak klankreductie (/lijk/ wordt /luk/) Veranderingen in de zinsbouw Dubbele ontkenning wordt enkelvoudig (zestiende eeuw). Ik eet nooit geen vis. Nu fout! Woordvolgorde Proto-Indoeuropees : SOV-volgorde (zie vb. taalfamilies) Nederlands: SVOV: Jan gaat de kip stelen. Nederlands: SOV: Jan steelt de kip. Engels: SVVO (altijd): John will steal the chicken. Engels heeft zich verder verwijderd van het Proto- indoeuropees. Fonologisch: voorbeelden? Syntactisch: voorbeelden? Morfologisch: voorbeelden? Lexicaal: voorbeelden? Semantisch: voorbeelden? Pragmatisch: voobeelden? Historische taalwetenschap vergelijkt in een taal verschillende vormen met elkaar die in de loop der tijd veranderd zijn. Taalvariatie vormt de motor voor taalverandering. Diachrone studie (door de tijd heen) op basis van synchrone analyse (op een bepaald moment) van taalvariatie. Drie stadia: vorm X, vorm X en Y, vorm Y (sterke en zwakke werkwoorden, u heeft, u hebt) stadia 1 en 3: categoriaal stadium 2: variabel Nieuwe fonologische varianten verspreiden zich langzaam door de woordenschat van een taal. Lexicale diffusie vertoont vaak het patroon van een S-curve: Eerste stadium beperkt aantal woorden. Tweede stadium veranderen relatief veel meer woorden. Derde stadium: duurt het nog lang voordat de laatste woorden zijn veranderd. Lange i : bliven, ghi werd blijven, gij (gediftongeerd). Regio Van onder de rivier (Brabant) naar boven de rivier (Arnhem): Dat heb ik niet bij, dat is…. Sociaal economische klasse verandering van onderen naar boven: ‘hun-gebruikers’: jongeren uit de lagere sociale klasse, ‘als’ en ‘dan’. verandering van boven naar onderen: hypercorrectie door de op een na hoogste sociale klasse, wil zich meten aan de hoogste (beeldhouder). Etnische groep: Sterke bilabiale /w/ Frequent gebruik van het hulpwerkwoord gaan Uitdrukkingen Wat zegt die klok? Zet die tv dicht, man! autochtone jongeren nemen varianten over. Sekse: ‘vrouwenpraat’ geldt steeds minder. Leeftijd (jongeren gebruiken vaker de nieuwe variant en vatten dit niet als een tijdelijk verschijnsel op (‘Hun’ lopen). Sekse als sociale variabele: Poldernederlands: verandering in het Standaardnederlands waarin sommige klinkers worden verlaagd. Blaaif baai maai. Deze variant wordt veel gebruikt door vrouwen uit de hogere sociale klasse. De variant bestond al in veel regionale dialecten. Verschijnsel: ik doe afwassen, ik doe.... Bedenk nog enkele voorbeelden. Hoe zou je dit verschijnsel kunnen onderzoeken? Gebruik de informatie uit het boek Vragen hoofdstuk 18 Hoofdstuk 19 vragen maken Presentatie: het gebruik van u en jij. Lezen: A. Backus, Etniciteit als sociolinguïstische factor.