6238_1607272_Handl. Gamification

advertisement
Gamification
van grammatica
Handleiding voor docenten
“Cause everyone likes a challenge”
Handleiding - gamification van grammatica
Inhoudsopgave
1.
1. Voorwoord
2.
2. Uitgangspunten
3.
3. Het Spel
4.
3.1 Verhaallijn
4.
3.2 Personages
4.
5.
4. Symbolen en begrippen
4.1 Onderdelen
5.
4.2 Levels
5.
4.3 Moeilijkheidsgraad
5.
4.4 Begrippen
6.
4.5 Soorten vragen
6.
4.6 Badges
7.
5. Opbouw en Ontleedzinnen
9.
5.1 Opbouw
10.
5.2 Ontleedzinnen
16.
1
1.
Voorwoord
Deze handleiding biedt een handvat voor het toepassen van gamification binnen grammatica. Deze handleiding
geeft antwoord op vragen hoe grammatica kan worden gegamificeerd, hoe grammatica kan worden opgedeeld
in niveaus, geeft een ruim aanbod aan bruikbare ontleedzinnen en bevat the game-elementen die binnen
gamificatie wordt verwacht. Om niet te verdrinken in het enorme aanbod van game-elementen en ideeën.
geopperd door onze begeleider, hebben wij besloten het product kernachtig en overzichtelijk neer te zetten.
Vele beslissingen binnen de het spel, het geven van badges – door naar het volgende level – het geven
van een hint voor binnen de verhaallijn en het aanhouden of aanpassen van die verhaallijn, zijn keuzes die de
docent in vrijheid kan maken.
2
2.
Uitgangspunten
 Deze onderdelen zijn gebaseerd op de onderdelen die binnen het VMBO aan bod komen.
 De leerlingen zullen stapsgewijs door deze onderdelen worden geleid.
 Bij elk onderdeel wordt er rekening gehouden met géén voorkennis.
 De leerlingen zijn in staat om op een afdoende niveau om te gaan met computers en
computerprogramma’s.
 De leerling is in staat onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken.
 De docent is bekwaam in het aanbieden van digitale cursussen
 De docent is in staat de challenges planmatig aan te bieden.
3
3.
Het spel
3.1
De verhaallijn
Doel: Vind de moordenaar en het moordwapen.
Er is een moord gepleegd in de gymzaal en het is aan de speler de taak uit te gaan zoeken wie
het heeft gedaan. Je weet in ieder geval dat het een docent geweest moet zijn. Aan de
hand van aanwijzingen die je krijgt door het uitspelen van de levels. De levels spelen
zich af in de verschillende lokalen door de school verspreidt. Het spel begint in de
gymzaal waarna vervolgens de levels: koelokaal, kooklokaal, docentenruimte,
technieklokaal, vissenkom, kantine, schoolplein en fietsenstalling.
3.2
Personages
Bep:
Bep weet bijna alles van wat er op en rond school gebeurd , en geeft tijdens het spel dan ook
de meeste tips. Maar maak haar niet kwaad want dan maak je het jezelf lastiger om de dader
te vinden. Bep is in het spel te vinden in het level “de Kantine”.
Mr. Pattijn:
Meneer Pattijn is altijd eerlijk, goed te vertrouwen en hij kent alle geheimen van de school.
Hij is in het spel te vinden in het level “de docentenruimte.” Kijk wel uit dat hij niet je ouders
belt want dan moet je opnieuw beginnen aan het level.
Mr. Koelink:
Meneer Koelink geeft vaak goed advies, maar let op, hij houdt er van om overal een spel van te
maken. Zo kan hij je raadsels geven om verder te komen in het spel en de aanwijzingen te
vinden. Mr. Koelink is te vinden in het level “het schoolplein”.
Mr. V/d Zalm
Heeft een hoop verstand van messen, spiezen en andere moordwapens. Hij is altijd te vinden
in het level “kooklokaal”.
Mevr. Goorden
Mevrouw Goorden kent iedereen bij naam en achternaam. En weet precies wie wanneer in
de buurt van de vissenkom was, en wie er op een dag absent is.
4
4.
Begrippen en symbolen
Binnen het spel worden er verschillende begrippen en symbolen gebruikt.
4.1
Onderdelen









4.2
Werkwoorden
Het hele werkwoord
Het voltooid deelwoord
De persoonsvorm
Het werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp
Het lijdend voorwerp
Het meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Levels
Het spel bestaat uit negen levels. Binnen elk level wordt een ander onderdeel van de
grammatica besproken. De levels worden stapsgewijs, volgens de gebruikelijke volgorde
besproken. Allereerst wordt het werkwoord, het hele werkwoord en het voltooid deelwoord
herhaalt, waarna de verdere onderdelen van de grammatica worden besproken.
De invulling van de levels:
Level 1:
Level 2:
Level 3:
Level 4:
Level 5:
Level 6:
Level 7:
Level 8:
Level 9:
4.3
Werkwoorden
Het hele werkwoord
Het voltooid deelwoord
De persoonsvorm
Het werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp
Het lijdend voorwerp
Het meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Moeilijkheidsgraad – Easy/Medium/Hard
Buiten de levels zijn de onderdelen ook verdeeld in moeilijkheidsgraad. De
moeilijkheidsgraden lopen parallel op elkaar. Elke moeilijkheidsgraad heeft negen levels, dus
binnen elke moeilijkheidsgraad, easy – medium of hard, worden alle grammatica-onderdelen
besproken. Een leerling moet eerst alle levels binnen een graad doorlopen, voordat de leerling
naar een niveau hoger kan gaan.
Schema moeilijkheidsgraad – levels:
Easy
Level 1:
Level 2:
Level 3:
Level 4:
Level 5:
Level 6:
Level 7:
Level 8:
Level 9:
Werkwoorden
Het hele werkwoord
Het voltooid deelwoord
De persoonsvorm
Het werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp
Het lijdend voorwerp
Het meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
5
Medium
Hard
4.4
Begrippen
Challenge
Een Challenge is een opdracht. Het verschilt per level hoeveel opdrachten er worden gesteld.
De vragen zullen opgebouwd worden van weet-vragen naar productie-vragen. Een Challenge
kan een meerkeuze vraag zijn of een open vraag.
Last-Challenge
The Last-Challenge is de laatste opdracht voordat de leerling naar het volgende onderdeel
gaat van het level. Ook kan het de laatste opdracht zijn voordat de leerling naar het volgende
level verplaatst kan worden. Deze opdracht vraag meer van de leerling, de leerling wordt
minder bij deze opdracht begeleid. De leerlingen moeten zelf zinnen produceren.
Instructie –skills
Instructie wordt bij deze handleiding gezien als een skill. Dit wil zeggen een hulpmiddel om
het level te halen. Deze skill kan op verschillende punten in het spel worden ingezet.
Voor de opdracht: de skill wordt ingezet als instructie. Hierna wordt de opdracht gemaakt.
Na de opdracht: de leerling krijgt de skill te zien als beloning. De skill kan worden gezien als
een privilege, als een tip voor de volgende opdracht.
Deze twee vormen, beloning of instructie, worden per instructiemoment aangekaart en er
worden tips gegeven wanneer deze skill kan worden ingezet.
Ingrijpen docent
Aan de docent de taak om de vooruitgang van de leerling bij te houden. De handleiding biedt
verschillende opdrachten om de leerling de kans te geven verder te komen in het spel.
Als er meerdere malen spraken is van een uitval, de leerling komt niet de het onderdeel heen,
is het de taak van de docent om met de leerling te gaan werken aan het onderdeel.
4.5
Soorten vragen
MC
Dit is een meerkeuze vragen, Multiple Choice. De leerling krijg meerder antwoorden, waaruit
de leerling het juist antwoord moet kiezen. Er is altijd maar één antwoord juist. Mochten er
meer vragen goed gerekend worden, wordt dit vermeld.
Open keus
Dit is een open vraag. Bij deze vraag wordt van de leerling het juiste antwoord gevraagd, maar
in tegenstelling tot de MC-vragen worden er geen opties gegeven. De leerling moet zelf de
juiste woordsoort benoemen.
Stellingvragen
Dit is een vraag waar ‘juist/onjuist’ aangekruist moet worden. De leerling krijgt een stelling
voorgelegd, die hij moet beantwoorden door aan te geven of deze stelling juist is of niet. De
leerling krijgt twee opties. Er is altijd maar één antwoord juist.
6
4.6
Badges
Badgenaam: Like
 Uitdelen als:
Leerling de Edmodo-groep binnenkomt.
Badgenaam: Moviestar
 Uitdelen als:
Leerling moeilijkheidsgraad HARD uitspeeld.
 Reward:
Leerling mag film uitkiezen om in de klas te
kijken.
Badgenaam: Scorebooster
 Uitdelen als:
Moeilijkheidsgraad EASY foutloos is uitgespeeld.
 Reward:
1 Bonuspunt, in te zetten bij toets naar keuze.
Badgenaam: Comeback
 Uitdelen als:
Leerling level haalt na 2
(of meer) pogingen.
Badgenaam: Night owl
 Uitdelen als:
Leerling level haalt tussen 00:00 en 06:00u.
Badgenaam: Collector
 Uitdelen als:
Leerling 6 of meer badges heeft verdiend.
Badgenaam: Music Mania
 Uitdelen als:
Leerling 5 goede vragen heeft gepost op Edmodo.
 Reward:
Leerling mag 1 les muziek luisteren met
oordopjes
7
Badgenaam: Helper
 Uitdelen als:
Leerling een medeleerling heeft geholpen op
Edmodo.
Badgenaam: VIP
 Uitdelen als:
Leerling alle badges heeft behaald, en alle levels
heeft uitgespeeld.
 Reward:
Leerling hoeft 1 toets niet te maken en haalt
automatisch een voldoende.
8
5.
Opbouw en Ontleedzinnen
9
5.1
Opbouw
Level 1 – Werkwoorden
Easy
Medium
Hard
1.
Een werkwoord is iets wat je kan doen.
Een werkwoord is een handeling of proces.
Een scheidbaar werkwoord is een
werkwoord, dat je kan splitsen.
2.
Zinnen met één werkwoord.
Meerdere werkwoorden in een zin.
Scheidbare werkwoorden. / Verleden
tijd Engelse werkwoorden.
3.
Meerkeuzevragen
Meerkeuze en open vragen
Open vragen.
Level 2 – Het Hele Werkwoord
Easy
Medium
Hard
1.
Je kan ‘wij’ voor het ww zetten om te
checken of het een heel werkwoord is.
Je kan ‘wij’ / ‘Ik kan’ voor het ww zetten om
te checken of het een heel werkwoord is.
Ik kan tips geven voor het vinden van het
hele werkwoord.
2.
Van een gegeven woord het hele ww
maken.
Van dikgedrukte ww in een zin het hele ww
maken.
Werkwoorden uit een zin halen en hiervan
het hele ww maken.
3.
Het hele werkwoord uit de zin halen.
Werkwoorden uit een zin halen en hiervan het
hele ww maken.
***
10
Level 3 – Het Voltooid deelwoord
Easy
Medium
Hard
1.
Je kan het voltooid deelwoord
herkennen: Het voltooid deelwoord
begint met ver-/be-/ge-
Je kan het voltooid deelwoord herkennen:
Het voltooid deelwoord begint met ver/be-/ge-
Uitzonderingen en fouten herkennen van anderen.
2.
Gegeven ww vervoegen.
Gegeven ww vervoegen.
Gegeven ww vervoegen.
3.
Gegeven ww vervoegen.
Gegeven ww vervoegen.
Engelse ww vervoegen.
Level 4 – De persoonsvorm
Easy
Medium
Hard
1.
Je kan de persoonsvorm vinden door
de zin in een andere tijd te zetten of
de zin vragend te maken.
Persoonsvormproeven toepassen.
Uitzonderingen en fouten herkennen.
van anderen
2.
Persoonsvorm proeven herkennen.
Persoonsvorm zelfstandig vinden in de zin.
Persoonsvorm zelfstandig vinden in de
zin en vervoegen naar het hele
werkwoord.
3.
Persoonsvorm zelfstandig vinden in
de zin.
Persoonsvorm zelfstandig vinden in de zin.
Persoonsvorm zelfstandig vinden in de
zin.
11
Level 5 – Het Werkwoordelijk gezegde
Easy
Medium
Hard
1.
Het werkwoordelijk gezegde zijn
alle werkwoorden uit een zin.
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle
werkwoorden uit een zin.
Uitzonderingen en fouten herkennen van
anderen.
2.
Werkwoordelijk gezegde zelfstandig
uit de zin halen.
Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin
halen.
Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de
zin halen.
3.
Werkwoordelijk gezegde zelfstandig
uit de zin halen.
Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin
halen.
Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de
zin halen.
Level 6 – Het Onderwerp
Easy
Medium
Hard
1.
Het onderwerp kan je het beste omschrijven als ‘iemand die
iets doet’.
De formule die bij het onderwerp
hoort, is: Wie/Wat + WWG?
Er zit niet altijd een onderwerp in
de zin.
2.
Zelfstandig het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp uit
de zin halen.
Zelfstandig het onderwerp uit de
zin halen.
Gebiedende wijs.
3.
Zelfstandig het onderwerp uit de zin halen.
Zelfstandig het onderwerp uit de
zin halen.
Gebiedende wijs herkennen en
zelfstandig het onderwerp uit de
zin halen.
12
Level 7 – het Lijdend voorwerp
Easy
Medium
Hard
1.
De formule die bij het lijdend voorwerp hoort, is:
Wie/Wat + WWG + OW?
De formule die bij het lijdend
voorwerp hoort, is:
Wie/Wat + WWG + OW?
Uitzonderingen en fouten
herkennen van anderen.
2.
Stapsgewijs zinnen ontleden.
Zinnen zelfstandig ontleden.
Lijdend voorwerp herkennen.
3.
Stapsgewijs zinnen ontleden.
Lijdend voorwerp herkennen.
***
Level 8 – Het meewerkend voorwerp
Easy
Medium
Hard
1.
Je kan het meewerkend voorwerp
herkennen door er ‘voor’ of ‘aan’ ervoor
te zetten.
Je kan het meewerkend voorwerp herkennen door er
‘voor’ of ‘aan’ ervoor te zetten.
Beschrijvingen bij onderdelen koppelen.
2.
Stapsgewijs het meewerkend voorwerp
uit de zin halen.
Stapsgewijs het meewerkend voorwerp uit de zin halen.
Zelfstandig het meewerkend voorwerp
uit de zin halen.
3.
Stapsgewijs het meewerkend voorwerp
uit de zin halen.
Zelfstandig het meewerkend voorwerp uit de zin halen.
Zelfstandig het meewerkend voorwerp
uit de zin halen.
13
Level 9 – Bijwoordelijke bepaling
Easy
Medium
Hard
1.
De bijwoordelijke bepaling geeft
onder andere de plaats en tijd aan
in de zin.
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de
volgende vragen: waar, wanneer, waarom,
waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord
op de volgende vragen: waar, wanneer,
waarom, waarmee, waardoor, hoe en
hoeveel.
2.
W-vraag herkennen.
Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit de zin
halen.
Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit
de zin halen.
3.
Zelfstandig de bijwoordelijke
bepaling uit de zin halen en Wvraag herkennen.
Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit de zin
halen en W-vraag herkennen.
Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit
de zin halen.
14
5.2
Ontleedzinnen
15
Level 1 - Werkwoorden
Challenge 1 – MC
Easy
Medium
Wat is een werkwoord? Kies het beste
Wat is een werkwoord? Kies het
antwoord.
beste antwoord.
o Iets wat je kan doen.
o Een werkwoord is een handeling
o Iemand die het iets doet
of proces.
o Het belangrijkste woord in de zin.
o Een werkwoord is een woord
dat verteld waar het afspeelt.
o Een werkwoord zegt iets over
een persoon.
Challenge 2
Easy – MC
Medium – Open vraag
Hard – Open vraag
Wat is het werkwoord in de zin?
1. Apen spelen.
2. Zij worden.
3. Hij mailt.
4. De computer start.
5. De hond rent.
6. Het kuiken slaapt.
7. Jullie helpen.
8. Hij tennist.
Challenge 3 – Open vraag
Haal het werkwoord uit de zin.
1. De wilde eenden zijn ongelooflijk mooi.
2. De spion is dood.
3. De spion rijdt zijn auto.
4. De burgemeester woont in Kortrijk.
5. Tante loopt zenuwachtig door de
kamer.
6. Ze gaf een cadeautje aan haar dochter.
7. Ze was in de war door de groep.
8. Hij geeft het cadeau.
Wat is het werkwoord in de zin?
1. Mag jij vuurwerk afsteken?
2. Hij heeft een nieuwe auto gekregen.
3. De meeste leraren zijn aardig.
4. Zij mag zaterdag naar de disco gaan.
5. Dr. Atkins was toe weer drie kilo
aangekomen.
6. Dat zou ik nooit gedaan hebben.
7. Hij laat zijn auto morgen repareren.
8. Hij heeft ons niet gelukkig kunnen
maken.
Haal het werkwoord uit de zin.
1. De gemeente besloot alle inwoners uit
te nodigen.
2. Zoiets hoor je niet goed te keuren!
3. Dat heb ik altijd willen leren.
4. Ik stel mij voor hoe het is om rijk te
zijn.
5. Ik zou graag willen kunnen duiken.
6. Ik wil hier geen dag langer
doorbrengen.
16
Hard
Opdoen is een scheidbaar werkwoord,
want je kan zinnen maken als: “Ik doe
mijn make-up op.” Bij deze zin in het
werkwoord uit elkaar, gescheiden.
Wat zal nog meer een voorbeeld zijn van
een scheidbaar werkwoord?
o Bezingen
o Ontsnappen
o Teleurstellen
Wat is het werkwoord in de zin?
1. De gemeente nodigt alle inwoners uit.
2. Mijn zus geeft te veel geld uit aan kleren.
3. Ik stel mezelf teleur.
4. Ik stel mij voor hoe het is om rijk te zijn.
5. Het valt eigenlijk allemaal wel mee!
6. Stel je niet zo aan!
7. De emmer loopt langzaam vol
8. Zoiets hoor je niet goed te keuren!
Vervoeg het werkwoord tussen haakjes
zo dat het in de zin past.
1. We hebben in Den Bosch (Snookeren)
2. Mark (downloaden) je bestand.
3. Gisteren (barbecueën) we bij de buren.
4. Jij (saven) je werk straks.
5. Ik heb in het Amsterdamse bos (skaten).
6. Ik (updaten) mijn website een uur
geleden.
7. De arts (faceliften) mijn moeder vorige
7. Hij haalt nog eens goed adem.
week.
8. De man geeft de dief aan bij de politie. 8. Ik heb het programma inmiddels
(upgraden)
Level 2 – Hele werkwoord
Challenge 1 -
Challenge 2 -
Easy
Waar kan je het hele
werkwoord aan herkennen?
Kies het beste antwoord.
o Je kan er ‘wij’ voor zetten.
o Het is het belangrijkste
werkwoord in de zin.
o Je kan er ge-/ ver- of bevoor zetten.
Medium
Welke bewering over het hele
werkwoord is NIET waar?
o Om te checken of het een
heel werkwoord is, kan je
er ‘Ik kan’ voor zetten.
o Je kan ‘wij’ voor het
werkwoord zetten om te
checken of het een heel
werkwoord is.
o Een heel werkwoord kan
nooit het enige
werkwoord in de zin zijn.
Hard
Geef twee tips voor iemand, die
het hele werkwoord zoekt in
een zin.
Maak van de volgende woorden
het hele werkwoord.
1. vroeg
2. zwom
3. kreeg
4. stuitert
5. slijpt
6. groeit
7. breit
8. dartte
9. faxt
10. slaapt
11. draagt
Maak van de dikgedrukte
woorden een heel werkwoord.
1. Hij verborg zijn gezicht in zijn
handen.
2.Was de wereld van het ene op
het andere ogenblik veranderd, of
kreeg hij ineens een kant te zien
die er altijd al was geweest.
3. Als haar kleren nat zijn, moet
ze zich verkleden zodat ze zich
geen verkoudheid oploopt.
4. Nu pas merkte hij dat de wind
alle wolken had weggeblazen en
Zoek de werkwoorden in de
volgende zinnen. Maak van elke
werkwoord een heel
werkwoord.
1. Onder het afdak van een
krantenkiosk zocht ik
beschutting en probeerde
tegelijkertijd mijn gedachten te
ordenen en te beslissen wat de
volgende stap moest zijn.
2. We schuifelden een paar
passen vooruit tot het einde van
de gang en kwamen bij een
17
12.
13.
14.
15.
knalde
zong
sliep
veeg
dat de hemel helder was
geworden.
5. Het paard stond de hele dag te
grazen en als hij niet graasde,
staarde hij met glazige blik voor
zich uit.
6. Hij kroop zijn bed uit en liep
naar het raam.
7. Ze vertrokken meteen,
nagewuifd door alle kinderen.
8. Hij bladerde wat in het boek,
las enkel passages, bekeek de
illustraties en klapte het boek
weer dicht.
18
eetkamer met openslaande deuren
naar een balkon.
3. De heer had betere tijden
gekend en kwijnde tegenwoordig
weg in een gammel kantoor,
verstopt op de vijfde etage van
een oud gebouw.
4. De tram steeg met de snelheid
van een wandelaar door de
bomenallee, en over de muren
heen waren slotachtige huizen te
zien in tuinen die ik mij vol
standbeelden, fonteinen en
geheime kapelletjes voorstelde.
5. Ik deed een paar stappen terug
en liep de hoek om om een blik te
werpen op de zuidelijke vleugel
van het huis.
6. Ze leunden tegen de dikke stam
van een boom, die ooit wat
omgevallen en half in de rivier
was beland, maar vrolijk door
groeide.
7. Het was of je op een lege
autobaan reed waar geen
snelheidslimiet gold: je drukte het
gaspedaal zo diep mogelijk in om
te zien of de auto zijn maximale
snelheid kon halen.
8. In Marokko glinsterde de tijd
goudkleurig in stralen muntthee
die schuimend neekwamen in
kleine, bont gedecoreerde glazen.
Challenge 3 -
Wat is het hele werkwoord in
de volgende zinnen.
1) De jongens stonden tot hun
enkels in de modder.
2) Meester vroeg of ze het niet
beter konden.
3) De kleuters lustten allemaal
wel een ijsje.
4) Na een uurtje misten ze
allemaal hun moeder.
5) Het was heel gevaarlijk op de
weg omdat het overal mistte.
6) De tocht was lang maar ze
hadden zich goed voorbereid.
7) In de grot vonden ze een aantal
prehistorische schilderingen.
8) Ze wonden het touw van de
vlieger om een plank.
Zoek de werkwoorden in de
volgende zinnen. Maak van de
werkwoorden een hele
werkwoord.
1. De man die hun kaartjes
doormidden gescheurd had toen
ze instapten sloot de deur.
2. Ze dronken een kopje koffie en
luisterden naar muziek.
3. Hij belooft dat hij er met
niemand over zou praten.
4. Ik denk dat ik het aan jou ga
verkopen.
5. Ik geloof dat het nu tijd is
geworden om naar huis te gaan.
6. Ze zegt dat je echt mag blijven
eten.
7. We moeten uitkijken niet
ergens op te gaan staan.
8. Ze bleef staan om te luisteren.
19
***
Level 3 – Voltooid deelwoord
Challenge 1 -
Easy
Waar kan het voltooid
deelwoord aan herkennen?
o Het begint met ver-/be- of
geo Je kan de getalsproef,
vraagproef of tijdproef
gebruiken om het voltooid
deelwoord te vinden.
o Je kan ‘wij’ zetten voor het
voltooid deelwoord.
Challenge 2 -
Maak van het werkwoord
tussen haakjes het voltooid
deelwoord.
1. Ik heb me echt (haasten).
2. Ik voel me nog niet goed
(uitrusten).
3. Deze storm was snel (bedaren).
4. De school heeft mij eindelijk
(faxen).
5. Gisteren werd het kunstwerk
(onthullen).
6. Ik ben tegen brandschade
(verzekeren).
7. Hij is alleen naar huis (fietsen).
8. Ik heb alle naar buiten (vegen)
Medium
Waar kan je het voltooid
deelwoord aan herkennen? Er
zijn meerdere antwoorden goed.
o Het kan beginnen met vero Het kan beginnen met beo Het kan beginnen met geo Het werkwoord ‘zijn’,
‘worden’ in de zin.
o Bij de vraagproef komt het
voltooid deelwoord naar
voren.
o Je kan ‘wij’ voor het
voltooid deelwoord.
Maak van het werkwoord
tussen haakjes het voltooid
deelwoord.
1. Ik ben tot het laatst (blijven).
2. Het bedrijf had onder de crisis
(lijden).
3. Nu heb ik toch echt te veel
(drinken).
4. Ik heb vandaag de betaling
(ontvangen).
5. Jantienke had erover
(zwijgen).
6. Heeft dit een beetje (helpen)?
7. Het dier is aan de jagers
(ontkomen).
8. Ik heb het vlindertje levend
(vangen).
20
Hard
Jantje zegt: “Het woord
‘beantwoorden’ is toch een
voltooid deelwoord? Het woord
begint met be-” Waarom is het
antwoord van Jantje FOUT.
-
Wij beantwoorden de vraag.
Maak van het werkwoord
tussen haakjes het voltooid
deelwoord.
1. Ik ben alleen naar huis
(fietsen).
2. Ik heb alles al (uitprinten).
3. Iemand heeft bij de toiletten
(kotsten).
4. Dit heeft me een hoop centen
(kosten).
5. Ze had nog naar mij
(zwaaien).
6. De taart is (mislukken).
7. De kaarten zijn oneerlijk
(verdelen).
8. Op zijn verjaardag heeft hij
(trakteren).
Challenge 3 -
Maak van het werkwoord
tussen haakjes het voltooid
deelwoord.
1. Heb je lang op mij (wachten)?
2. Ik heb hem uiteindelijk zelf
(bellen).
3. Maaike had mij voor die tijd al
(mailen).
4. Ik ben met roken (stoppen).
5. Toen heb ik echt van angst
(beven).
6. Veel mensen hebben tegen de
AOW (protesteren).
7. Mijn ouders hebben het al
(accepteren).
8. Ik heb heerlijk (lunchen).
9. Ik heb me echt (haasten).
10. Ik voel me nog niet goed
(uitrusten).
11. Deze storm was snel
(bedaren).
12. De school heeft mij eindelijk
(faxen).
13. Gisteren werd het kunstwerk
(onthullen).
14. Ik ben tegen brandschade
(verzekeren).
15. Hij is alleen naar huis
(fietsen).
Maak van het werkwoord
tussen haakjes het voltooid
deelwoord.
1. Hij heeft zijn fiets zelf
(repareren).
2. Hij heeft het jeugdelftal
(trainen).
2. Ik heb haar heel erg
(kwetsen).
3. Door dit smoesje was ik
(dekken).
4. Ik heb een briefje (halen).
5. Ze heeft de kat (aaien).
6. Ik heb dit bij de bakker om de
hoek (halen).
7. Ik heb een boek (schrijven)
8. Samen hebben wij nasi (eten)
21
Maak van het werkwoord
tussen haakjes het voltooid
deelwoord.
1. Op een warme zomeravond
hebben wij altijd (barbecuen).
2. In een land als België moet er
heel veel (lobbyen) worden, wil
je een verantwoordelijke post
bekleden.
3. President Bush heeft tijdens
zijn ambtstermijn regelmatig
(golfen).
4. Toen mijn opa nog leefde,
(scrabbelen) ik vaak met hem.
5. In de laatste rit van de Ronde
(finishen) de Spanjaard eerste.
6. Er gaat geen fuif voorbij of mijn
broer (breakdancen, OTT).
7. Dankzij de nieuwe
technologieën kan er naar
hartelust worden (printen) en
(faxen).
8. Elke avond (bingoën, OVT)
televisiekijkend Vlaanderen erop
los.
9. Het automatiseringsproces
heeft ervoor gezorgd dat vele
jonge mensen hun kennis hebben
(saven) op harddisc.
10. (rugbyen OTT) jij nog elke
zaterdag?
Level 4 - Persoonsvorm
Challenge 1 -
Challenge 2 -
Easy
Hoe kan je de persoonsvorm
vinden?
o Door de zin in een andere
tijd te zetten of de zin
vragend te maken.
o Door er ‘wij’ voor de
zetten.
o Door de zin in zinsdelen
op de delen.
Medium
Gebruik de drie proeven.
Gebruik de onderstaande zin,
laat bij deze zin zien dat je alle
drie de proeven kent.
Wij gaan volgende week samen leren
duiken.
Hard
Jantje zegt: “Wat is de pv, want
het is een vraagzin en dat woord
staat vooraan in de zin.” Waarom
is het antwoord van Jantje FOUT?
- Wat ga jij vanavond doen?
Welke proef wordt er gebruikt
in de volgende zinnen om de
persoonsvorm te vinden?
1. Fatima poetst haar tanden.
Poetst Fatima haar tanden?
2. De tandpasta was uitverkocht.
De tandpasta’s waren uitverkocht.
3. Marianne moest vandaag
boodschappen doen.
Marianne moet vandaag boodschappen
doen.
4. Ik wilde eigenlijk geen tv
kijken.
Ik wil eigenlijk geen tv kijken.
5. Dit apparaat verbruikt heel
veel stroom.
Haal uit de volgende zinnen de
persoonsvorm.
1. De buren hebben een nieuwe
auto.
2. Een lamineermachine kost zo'n
70 euro.
3. Veel mensen in Wognum
worden werkloos.
4. Steeds minder mensen lezen
een krant.
5. Het volgende proefwerk gaat
over hoofdstuk 3.
6. Het dier rende plotseling de
weg op.
7. Ons huis telt 6 kamers.
8. De kinderen gaan zitten.
Maak van de persoonsvorm een
heel werkwoord.
1. Wat eet jij in de pauze?
2. Hoe doe je deze oefeningen?
3. Waarom broeden die kippen
niet?
4. Wanneer mag ik naar huis?
5. Wie rijden mee naar de
klassenavond?
6. Waarvan mocht je niet eten?
7. Wiens jas hangt niet aan de
kapstok?
8. Waarmee repareer je die fiets?
9. Waarin was hij zo goed?
10. Waar soldeer je mee?
11. Maar wat deed hij echt daar?
12. En nu is het genoeg geweest!
22
Challenge 3 -
Verbruikt dit apparaat veel stroom?
6. Columbus ontdekte Amerika
in de 15e eeuw.
Ontdekte Columbus Amerika in de 15e
eeuw?
7. De leraar strafte de klas met
extra huiswerk.
De leraar straft de klas met extra
huiswerk.
8. De inkt was bijna op.
Was de inkt bijna op?
Haal uit de volgende zinnen de
persoonsvorm.
1. Fatima poetst haar tanden.
2. De tandpasta was uitverkocht.
3. Marianne moest vandaag
boodschappen doen.
4. Ik wilde eigenlijk geen tv
kijken.
5. Dit apparaat verbruikt heel
veel stroom.
6. Columbus ontdekte Amerika
in de 15e eeuw.
7. De leraar strafte de klas met
extra huiswerk.
8. De inkt was bijna op.
13. De persoonsvorm snap je nu
wel.
14. Jij trapt nooit meer in de
"vraagwoordjes".
15. Jij verandert dus de tijd of het
enkelvoud/meervoud.
Wat is de persoonsvorm in de
volgende zinnen?
1 Waardoor viel het vliegtuig
omlaag?
2 Het vliegtuig is omlaag gestort.
3 Het neergestorte vliegtuig was
geheel vernield.
4 Het volk haatte de vreemde
landvoogd.
5 De gehate landvoogd werd
gevangen genomen.
6 Ik houd veel van voetballen.
7 Mijn broer vindt tennissen
prettiger.
8 Houdt je vader ook van sport?
9 Vind je het prettig om te gaan
vissen?
10 Wordt je die misstap nog
steeds aangerekend?
11 Het ijzeren hek moet nodig
hersteld worden.
23
Wat is de persoonsvorm in de
volgende zinnen?
1 Die jongen zwerft de gehele dag
langs de straat.
2 Vroeger groeiden er op dit land
klaprozen.
3 Ontstemd schudt vader het
hoofd.
4 De bakker kneedde het deeg.
5 Na de lange wandeling rustten
wij heerlijk uit.
6 Vorig jaar kuchte ik erg.
7 Wie hees het zeil?
8 De sterke man hief het gewicht
boven zijn hoofd.
9 De ondeugende jongens hebben
de oude man uitgejouwd.
10 Wij hebben tijdens de jacht
veel hazen geschoten.
11 In dat hotel hebben wij CocaCola gedronken.
12 De smid smeedt het ijzer.
13 Je moet het ijzer smeden als het
heet is.
14 Je bent niet verplicht deze
betrekking te aanvaarden.
15 Waarom maak je deze zin fout?
24
12 Dat gebeurt niet vaak.
13 Heeft hij ontkend of bekend?
14 Hij betaalt de rekening.
15 Waarom heb jij niet in euro's
betaald?
Level 5 – Werkwoordelijk gezegde
Challenge 1 -
Easy
Hoe kan je het werkwoordelijk
gezegde het beste omschrijven?
o Alle werkwoorden in de
zin.
o Het belangrijkste
werkwoord uit een zin.
o Een werkwoord waar je
‘wij’ voor kan zetten.
Medium
Hoe kan het werkwoordelijk
gezegde het beste omschrijven?
Hard
Jantje zegt: “Hoe kan ik deze
vraag nu fout hebben? Ik heb toch
alle werkwoorden uit de zinnen
gehaald!” Waarom is het
antwoord van Jantje fout
gerekend? (Het antwoord van
Jantje is dikgedrukt.)
-
Er zijn hele mooie liedjes
gemaakt. Ik wil de mooiste
liedjes van mijn zangjuf leren
zingen.
Challenge 2 -
Haal het werkwoordelijk
gezegde uit de zin.
1: Ik loop.
2: Ik heb vandaag gelopen.
3: Ik ben gisteren komen lopen.
4: Ik wilde vorige week komen
lopen.
5: Ik liep.
6. Ik zou graag willen gamen.
7. Ik ga eten.
8. Wij fietsen.
Haal het werkwoordelijk
gezegde uit de zin.
1. Hij bracht iedere week zijn
vuile was.
2. Ik kon me wel voor mijn kop
slaan!
3. Als ik dit eerder had geweten!
4. Sophie kon hem al die jaren
niet vergeten.
5. Ik werd er een beetje
onpasselijk van.
6. De jongeren uit de wijk
fietsten met zijn allen naar school.
7. Dit zou ik echt wel eens willen
weten!
8. Had je me dat niet eerder
kunnen vertellen?
25
Haal het werkwoordelijk
gezegde uit de zin.
1. Steffi maakt op dit
muziekspektakel haar debuut
2. De meisjes worden door
verschillende mensen gecoacht
3. Door alle aandacht zijn de
jongens in de spontane dochters
van moeder geïnteresseerd.
4. Na afloop van de Night's zal de
rust in het gezin terugkeren.
5. Ook heeft zij de badkamer
schoon gemaakt.
6. Een grote groep jongeren bleef
altijd veel te laat op straat.
7. Op het menu staat bloemkool.
8. Waarom heb je hen niet een
kleine fooi gegeven?
9. Daarom stemmen wij dit jaar
op een andere partij.
10. Wij gaan met z’n allen op pad
Challenge 3 -
Haal alle werkwoorden uit de
zin.
Het werkwoordelijk gezegde.
1. Ik wil alleen maar lekker
uitslapen.
2. Hij wordt verdacht van
volkerenmoord.
3. Zijn moeder strijkt altijd alle
kleren van het hele gezin.
4. We vierden met zijn allen haar
veertigste verjaardag.
5. Ik kon die avond echt niet
komen!
6. Ik zit nu even de krant te
lezen.
7. Haar collega is aan het
lunchen.
8. Samen gaan wij wandelen.
Haal het werkwoordelijk
gezegde uit de zin.
1. Lieke en Steffie zingen een duet.
2. The Night of the Harmony
brengt de zusjes dichter bij elkaar
3. Uit een huis in Kaatsheuvel
klinkt de muziek van Krezip.
4. De beide blondines repeteren
voor hun duet op dit
muziekfestijn
5. Een half jaar geleden hebben zij
op een door de weekse dag auditie
gedaan.
6. Bij deze auditie waren zij na
elkaar ingepland
7. Zo konden ze de zenuwen
samen delen
8. Lieke laat voor de derde keer
haar muzikale talenten zien.
26
Haal het werkwoordelijk
gezegde uit de zinnen.
1. Onder het afdak van een
krantenkiosk zocht ik
beschutting en probeerde
tegelijkertijd mijn gedachten te
ordenen en te beslissen wat de
volgende stap moest zijn.
2. We schuifelden een paar
passen vooruit tot het einde van
de gang en kwamen bij een
eetkamer met openslaande deuren
naar een balkon.
3. De heer had betere tijden
gekend en kwijnde tegenwoordig
weg in een gammel kantoor,
verstopt op de vijfde etage van
een oud gebouw.
4. De tram steeg met de snelheid
van een wandelaar door de
bomenallee, en over de muren
heen waren slotachtige huizen te
zien in tuinen die ik mij vol
standbeelden, fonteinen en
geheime kapelletjes voorstelde.
5. Ik deed een paar stappen terug
en liep de hoek om om een blik te
werpen op de zuidelijke vleugel
van het huis.
6. Ze leunden tegen de dikke stam
van een boom, die ooit wat
omgevallen en half in de rivier
was beland, maar vrolijk door
groeide.
7. Het was of je op een lege
autobaan reed waar geen
snelheidslimiet gold: je drukte het
gaspedaal zo diep mogelijk in om
te zien of de auto zijn maximale
snelheid kon halen.
8. In Marokko glinsterde de tijd
goudkleurig in stralen muntthee
die schuimend neekwamen in
kleine, bont gedecoreerde glazen.
Level 6 - Onderwerp
Challenge 1 -
Challenge 2 -
Easy
Hoe kan het onderwerp het
beste omschrijven?
o Iets wat je kan doen
o Iemand die iets doet
o Waar iets gebeurd.
Geef bij de volgende zinnen het
werkwoordelijk gezegde en het
onderwerp.
1 De kinderen spelen op straat.
werk. gez. =
onderwerp =
Medium
Welke formule hoort bij het
onderwerp?
o Wie/wat + WWG
o Wie/wat + PV
o Wie/wat + hele
werkwoord
Haal het onderwerp uit de
volgende zinnen.
1. Gorus is een Egyptische godin.
2. In de Middellandse Zee is
zwemmen fijn.
3. Jean doet al de hele tijd niets.
27
Hard
Geef antwoord op de stelling.
Er zit altijd een onderwerp in een
zin.
Juist/onjuist
Maak de gebiedende wijs.
1: (komen) hier!
2: (wassen) je handen!
3: (luisteren) naar je moeder!
2 Jan en Piet voetballen 's
zaterdags met hun vrienden.
werk. gez. =
onderwerp =
3 In de zomer oogsten de boeren
het graan.
werk. gez. =
onderwerp =
4. De meeste leerlingen lopen
gewoon wat rond.
5. In Brussel staan flatgebouwen
kriskras door elkaar.
6. Arno heeft zijn pet op zijn
hoofd gezet.
7. Arno heeft een meisje op het
bord getekend.
8. Griet bestelt een monopolie.
4: (worden) wakker!
5: (zitten) stil!
6: (kopen) nu!
7: (verwennen) jezelf!
8: (bekijken) het maar!
4 's Avonds leest vader de krant.
werk. gez. =
onderwerp =
9: (gaan) liggen!
10: (sluiten) je mond!
5 Hebben jullie het nieuws al
gehoord?
werk. gez. =
onderwerp =
6 Mijn broertje mag bij een
vriendje eten.
werk. gez. =
onderwerp =
7 Welke delfstoffen vinden we in
ons land?
werk. gez. =
onderwerp =
8 In 1648 werd de vrede van
Munster gesloten.
werk. gez. =
28
onderwerp =
9 Hoe laat zijn jullie gisteren
thuisgekomen?
werk. gez. =
onderwerp =
10 Wat heeft de zeeman van zijn
reizen verteld?
werk. gez. =
onderwerp =
Challenge 3
Wat is het onderwerp in de
volgende zinnen?
1. Nassira gaat met haar dochters
winkelen.
2. De leraar heeft voor volgende
week een toets opgegeven.
3. Gisteren heeft onze kat een
nestje kittens gekregen.
4. Dennis en Alex spraken af bij
het treinstation in Eindhoven.
5. We moesten de hele dag
wachten op een pakketje van de
post.
6. Op de universiteit krijg je veel
theoretische colleges.
7. Heeft iemand hem binnen
horen komen?
8. Dirk belde aan bij de buurman
Wat is het onderwerp in de
volgende zinnen?
1 Mariska maakt een grote put in
de tuin.
2. Gelakte nagels zijn
tegenwoordig heel modern.
3. Ze pakt stiekem uit de kast
moeders lange haar.
4. De onderzeese wereld is
wondermooi.
5. In bijna alle zeeën kun je
zwemmen.
6. In de late herfst mislukt de
oogst heel dikwijls.
7. In Egypte staan heel wat
piramiden.
8. Emma verveelt zich stierlijk
tijdens de studie.
9. Roseanne is de naam van de
nieuwe kapster.
10. De gordijnen zijn door
29
Wat is het onderwerp in de
volgende zinnen. Als er geen
onderwerp is, laat je het
antwoord open.
1. Het regent de hele dag al
2. Het spookte in dat oude
huis
3. Het zat hem niet mee in
het leven
4. Het lekt in de kleder
5. Ga toch weg!
6. Kom mee!
7. Bekijk het maar!
8. Laat maar zitten!
moeder gewassen.
Level 7 – Lijdend voorwerp
Challenge 1 -
Easy
Welke formule hoort bij het
lijdend voorwerp?
o Wie/Wat + WWG + OW
o Wie/wat + PV
o Wie/Wat + hele
werkwoord
Medium
Welke formule hoort bij het
lijdend voorwerp? Kies het
beste antwoord.
o Wie/Wat + WWG + OW
o Wie/Wat + OW + WWG
o Wie/Wat + OW + PV
30
Hard
Welke vraag heeft Jantje FOUT
gemaakt? Zin 1, 2, 3, of 4?
1. Wijs de persoonsvorm aan. :
Sander zingt een lied voor zijn
oma.
Antwoord Jantje: zingt
2. Zit er een voltooid deelwoord
in deze zin? Mijn moeder vergist
zich vaak in de namen.
Ja, vergist
3. Wat is het lijdend voorwerp in
deze zin? Mijn moeder geeft de
man een hand.
Antwoord: de man
4. Wijs het werkwoordelijk
gezegde aan in de zin: Ik zou de
rest van mijn leven willen blijven
dansen.
Antwoord: zou willen dansen
Challenge 2 -
Ontleed de volgende zinnen
1 Moeder schilt de aardappelen.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
2 Mijn zusje leert haar les.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
3 Poes drinkt de melk op.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
4 De vissers vangen veel haring.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
5 Tante bracht een leuk cadeautje
mee.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
6 Koeien geven melk.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
7 Wij ontleden de zinnen.
Ontleed de volgende zinnen.
1 De Evangeliepredikers hebben in
ons land kerken, kloosters en
scholen gesticht.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
2 Hebben jullie vanavond de
krant ontvangen?
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
3 Waar heeft het meisje mijn
schoenen gezet?
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
4 Volgens mij moet je Kees een
euro teruggeven.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
5 Heb je dat al gezien?
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
6 Welk boek leest je broer?
werk. gez. =
31
In welke zinnen zit een lijdend
voorwerp?
1. Het vee moet in de stal blijven.
2. Ze zijn eergisteren naar Laos
vertrokken.
3. Hij heeft beloofd dat hij
Chinees zal leren.
4. Het geluid van de trommels
klonk over de velden.
5. De lokale gids wilde de
opvarenden van de kano
overbluffen.
6. Rafting is een enorme
ontspanning.
7. Moeder heeft die lekkere
spaghetti bereid.
8. Hij weet wat een warme
bakker is.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
8 Het vliegtuig vervoert de
passagiers.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
9 De hut bood een veilig
onderkomen.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
10 De postbode brengt de brieven
en kranten rond.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
Challenge 3 -
Ontleed de volgende zinnen.
1 Het land bracht verleden jaar
een rijke oogst op.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
onderwerp =
lijdend vw. =
7 Die brief heb je veel te haastig
geschreven.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
8 Dat moet je netjes overdoen.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
9 Breda heeft Prins Maurits in
1590 ingenomen.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
10 Hebben jullie haar al ontmoet?
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. = Haal het lijdend
voorwerp uit de zin.
Haal het lijdend voorwerp uit
de zin.
1. Zij gaf de kat een snoepje
2. Ik heb deze tas gekocht.
3. Ik heb jouw vader niet gezien.
4. De school heeft een nieuwe
kist besteld.
32
***
2 De jongens maakten een diepe
kuil.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
3 De vorige week verloor onze
club de wedstrijd.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
4 Op mijn verjaardag kreeg ik een
nieuwe fiets.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
5 Morgen verwachten we een
brief uit Canada.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
5. Vorige week heb ik die nieuwe
film gekocht.
6. Ik heb hem toen heel boos
aangekeken.
7. Wil jij mijn rug even krabben?
8. De automobilist heeft het
overstekende kind niet gezien.
9. Deze kaart had ik gisteren al
gestuurd!
10. Zij had John drie keer
gewaarschuwd.
11. Ik heb de bouwvakkers
nauwelijks zien werken.
12. Niemand heeft dat kind
gemist.
13. Sinterklaas brengt altijd
kadootjes mee.
14. Ik heb voor zijn verjaardag
een scheurkalender gekocht.
15. Voor het proefwerk had Noah
vier fouten.
6 Op Koninginnedag viert heel
Nederland feest.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
7 Natuurlijk steken alle burgers
de vlag uit.
werk. gez. =
33
onderwerp =
lijdend vw. =
8 Iedereen heeft zijn vrije dag.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
9 Voor het raadhuis zingen de
schoolkinderen enkele liederen.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
10 's Avonds steekt men een
prachtig vuurwerk af.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
Level 8 – Meewerkend voorwerp
Challenge 1 -
Easy
Hoe kan je het meewerkend
voorwerp herkennen?
o Je kan er ‘voor’ of ‘aan’
voor zetten.
o Door de zin vragen de
maken.
o Het is het belangrijkste
deel uit een zin.
Medium
Hoe kan je het meewerkend
voorwerp herkennen?
Hard
Koppel de woorden aan elkaar.
1. Je kan er ‘wij’ voor zetten
2. Door een proef te gebruiken,
kan je het vinden.
3. Als er maar één werkwoord in
de zin staat, noem je het zo
4. Je kan er ‘aan’ of ‘voor’ voor
zetten
a. Hele werkwoord
34
b. Persoonsvorm
c. Persoonsvorm
d. Meewerkend voorwerp
Challenge 2 -
Ontleed de volgende zinnen.
1. Jan leende zijn vriendje een
boek.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
Ontleed de volgende zinnen.
1 Vanmorgen overhandigde de
postbode moeder een brief.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
2 De moeder schreef een lange
brief aan haar zoon.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
2 Op de markt verkocht de
koopman zijn waren aan het
publiek.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
3 Leenders gaf de kinderen een
atlas mee naar huis.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
4 De dokter schrijft de zieke een
nieuw geneesmiddel voor.
werk. gez. =
onderwerp =
3 In 1672 verklaarden vier vorsten
ons land de oorlog.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
4 Willem van Oranje heeft ons
volk grote diensten bewezen.
werk. gez. =
35
Wat is het meewerkend
voorwerp in de volgende
zinnen?
1. Deze formule heb ik de
leerlingen wel al duizend keer
uitgelegd!
mv:
2. De dokter heeft haar een andere
behandeling aangeraden.
mv:
3. Ik heb mijn vriendin een mooie
huwelijksreis beloofd.
mv:
4. De leerkracht wiskunde moet
ons nog extra oefeningen
bezorgen.
mv:
5. De bank wil de kansarme
vrouw geen lening geven.
mv:
lijdend vw. =
meew. vw. =
5 Vader heeft me een nieuwe fiets
beloofd.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
6 Je moet je ouders onze groeten
overbrengen.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
7 We wensten de emigranten een
goede overkomst toe.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
8 Een euro bied ik je voor die oude
voetbal.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
9 Vol trots liet Anneke haar
rapport aan oma zien.
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
6. Kunt u deze klanten een
catalogus sturen?
mv:
5 De maaltijd heeft me heerlijk
gesmaakt.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
7. Sofie doet je vele groetjes!
mv:
6 Dit boek kan ik u hartelijk
aanbevelen.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
9. Hij heeft de jongen een
vakantiejob aangeboden.
mv:
7 De spion briefde de vijand
belangrijke geheimen over.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
8 Iedere avond brengt de krant
ons het laatste nieuws.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
9 De goochelaar vertoonde de zaal
36
8. Ik zou iedereen veel
werkplezier willen wensen!
mv:
10. Heb je hem het slechte nieuws
al verteld?
mv:
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
10 Alva legde de burgerij zware
lasten op.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
Challenge 3 -
Ontleed de volgende zinnen.
1 De Bilt voorspelt de
vakantiegangers mooi weer.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
2 Aan ons zangkoor werd de
eerste prijs toegekend.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
3 De beklaagde betuigde de
rechter zijn onschuld.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
enkele handige trucs.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
10 De Koningin verleende de
veroordeelde gratie.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
Wat is het meewerkend
voorwerp in de volgende
zinnen?
1: Ik geef aan Piet een mooi
cadeau.
0
2: Joep en Joris hebben aan
Sinterklaas een tekening gegeven.
3: Barbapapa heeft een lelijke
kleur.
4: Heb jij een legotrein van
Sinterklaas gekregen?
5: Wij willen aan mijn moeder
mooie bloemen geven.
6. Wij doen dit voor het goede
doel.
7. Het meisje geeft voer aan de
kippen.
8. De regering geeft het onderwijs
37
Haal het meewerkend voorwerp
uit de zin.
1. Binnen twee tellen stond hij de
hele klas het verhaal te vertellen
meewerkend voorwerp: tip
2. We hebben hem niks gedaan!
meewerkend voorwerp: tip
3. Waarom heb je niet meteen een
afspraak gemaakt?
meewerkend voorwerp: tip
4. De huisbaas hebben we wel op
tijd de kamerhuur overgemaakt.
meewerkend voorwerp: tip
5. De minister vroeg de Kamer de
motie niet uit te voeren.
meewerkend voorwerp: tip
6. Sommige scholen geven hun
leerlingen geen punten maar
salaris
meewerkend voorwerp: tip
meew. vw. =
extra geld.
4 Gisteren heeft de tandarts vader
een kies getrokken.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
5 De vrede bracht het land grote
welvaart.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
6 De prinses werden bloemen
aangeboden.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
7 De prijzen werden aan de
winnaars uitgereikt.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
8 Op mijn verjaardag gaf ik mijn
vriendjes een avondje.
werk. gez. =
38
7. Eindelijk heeft mama ook eens
bloemen voor papa meegenomen.
meewerkend voorwerp: tip
8. De miljonair had de
Nierstichting een lekker bedragje
nagelaten in zijn testament.
meewerkend voorwerp: tip
9. Je moet je planten op tijd
voeding geven.
meewerkend voorwerp: tip
10. Heeft Boris van Idols zijn
nieuwe cd de naam Pleasure
gegeven?
meewerkend voorwerp: tip
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
9 Waarom hebben jullie me dat
niet verteld?
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
10 De boeken moeten jullie mij
morgen inleveren.
werk. gez. =
onderwerp =
lijdend vw. =
meew. vw. =
39
Level 9 – Bijwoordelijk bepaling
Challenge 1 -
Challenge 2 -
Easy
Wat is de beste omschrijving
van de bijwoordelijke bepaling?
o Het geeft de plaats en tijd
aan in de zin.
o Je kan er ‘aan’ of ‘voor’
voor zetten.
o Het is het belangrijkste
onderdeel in de zin.
Op welke w-vraag geven de
zinnen antwoord op?
- Waarom?
1. Vanwege de sneeuw hebben we
vandaag geen school.
- Wanneer?
2. Rond drie uur komt ze thuis.
- Hoe lang?
3. Een heel lange tijd heeft zij
gedacht dat hij verliefd op haar
was.
- Waarheen?
4. Voor die wedstrijd moet je wel
helemaal naar Frankrijk.
- Waarvandaan?
5. Haar moeder belt helemaal
vanuit Tunesië om te vragen hoe
het gaat.
- Wanneer?
6. Hij heeft die klok gisteren
gemaakt.
- Waarmee?
7. Zij heeft die taart met liefde
Medium
Wat heeft een bijwoordelijke
bepaling te maken met de
volgende begrippen.
waar, wanneer, waarom, waarmee,
waardoor, hoe en hoeveel.
Hard
Op welke vragen geeft een
bijwoordelijke bepaling
antwoord.
waar, wanneer, waarom, waarmee,
waardoor, hoe en hoeveel.
Haal de bijwoordelijke bepaling Haal de bijwoordelijke bepaling
uit de zin.
uit de zin.
1: Ik geef morgen een cadeau aan
1: De leerlingen van de vierde klas
wilden extra oefenmateriaal op de
Linde.
site geplaatst hebben.
0
2: Morgen ga ik naar mijn oma.
3: Hans zit op een mooi bankje.
0
2: Niek en Daan hebben gisteren
op de site geoefend met de
woordsoorten.
4: Om half 1 ga ik naar de huisarts. 3: Levi heeft vorige week op haar
laptop geoefend met
5: Ik zie een mooie, rode auto op
zinsdeelbenoeming.
het fietspad rijden.
4. Bij regen blijf ik liever binnen.
6. De trein naar Den Haag staat
klaar op perron 7.
5. Je kunt desnoods wel met mij
7. Simon is opgegroeid in Dieren.
8. Ik ga op de fiets naar het station.
40
meerijden.
6. Hoewel zij erg haar best deed,
kon ze de anderen niet bijbenen.
7. Ondanks alle tegenslagen
hebben we toch een prettige
gemaakt voor haar man.
8. Langzaam ging hij van tafel.
Challenge 3 -
vakantie gehad.
8. Anne rende snel naar de
bakker.
Wat is de bijwoordelijke
bepaling? Welke vraag is er
gesteld?
Welke ‘w-vraag’ hoort bij de
volgende zinnen? Wat is de
bijwoordelijke bepaling?
1. Onze hond krijgt binnenkort
jongen
2. In de lente zijn er vaak jonge
vogeltjes.
3. Die mevrouw werd met spoed
het ziekenhuis in gebracht.
2. Dat meisje is geboren in een
ander land.
3. In de kerstvakantie stuurden
mijn oom en tante een brief.
4. Wij gaan naar Denemarken.
5. Dit keer heb ik mijn huiswerk
wel goed gemaakt.
6. Ik kijk vandaag niet naar
buiten.
7. Ik doe mijn spreekbeurt over
tropische vissen.
8. Wij fietsen altijd naar mijn
school.
1. Ga je daarmee naar Parijs?
2. . Bilal gaat met zijn vriendin op
vakantie
3. Soep eet je met een vork.
4. Zondag ga ik naar school.
5. Ik rijd snel weg.
6. Ik bedenk gauw een antwoord
7. Morgen zal het beter gaan.
8. Waarom heb je dat gedaan?
41
Haal de bijwoordelijke bepaling
uit de zin.
1. Door de hevige regenbuien zijn
grote delen van Engeland onder
water gelopen.
2. Zij liet van schrik het dure bord
uit haar handen vallen.
3. Hij ging naar huis om de hond
uit te laten.
4. Vanwege de geringe
belangstelling is het congres
afgeblazen.
5. Hij overtuigde zijn critici niet
met die onduidelijke gegevens.
6. Ter verhoging van de
feestvreugde is een band
ingehuurd.
7. Hij heeft wekenlang hard
gestudeerd om een voldoende te
halen.
8. Tot grote blijdschap van de
leerlingen was er 's middags geen
les.
Download