Gamification van grammatica Handleiding voor docenten “Cause everyone likes a challenge” Handleiding - gamification van grammatica Inhoudsopgave 1. 1. Voorwoord 2. 2. Uitgangspunten 3. 3. Het Spel 4. 3.1 Verhaallijn 4. 3.2 Personages 4. 5. 4. Symbolen en begrippen 4.1 Onderdelen 5. 4.2 Levels 5. 4.3 Moeilijkheidsgraad 5. 4.4 Begrippen 6. 4.5 Soorten vragen 6. 4.6 Badges 7. 5. Opbouw en Ontleedzinnen 9. 5.1 Opbouw 10. 5.2 Ontleedzinnen 16. 1 1. Voorwoord Deze handleiding biedt een handvat voor het toepassen van gamification binnen grammatica. Deze handleiding geeft antwoord op vragen hoe grammatica kan worden gegamificeerd, hoe grammatica kan worden opgedeeld in niveaus, geeft een ruim aanbod aan bruikbare ontleedzinnen en bevat the game-elementen die binnen gamificatie wordt verwacht. Om niet te verdrinken in het enorme aanbod van game-elementen en ideeën. geopperd door onze begeleider, hebben wij besloten het product kernachtig en overzichtelijk neer te zetten. Vele beslissingen binnen de het spel, het geven van badges – door naar het volgende level – het geven van een hint voor binnen de verhaallijn en het aanhouden of aanpassen van die verhaallijn, zijn keuzes die de docent in vrijheid kan maken. 2 2. Uitgangspunten Deze onderdelen zijn gebaseerd op de onderdelen die binnen het VMBO aan bod komen. De leerlingen zullen stapsgewijs door deze onderdelen worden geleid. Bij elk onderdeel wordt er rekening gehouden met géén voorkennis. De leerlingen zijn in staat om op een afdoende niveau om te gaan met computers en computerprogramma’s. De leerling is in staat onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken. De docent is bekwaam in het aanbieden van digitale cursussen De docent is in staat de challenges planmatig aan te bieden. 3 3. Het spel 3.1 De verhaallijn Doel: Vind de moordenaar en het moordwapen. Er is een moord gepleegd in de gymzaal en het is aan de speler de taak uit te gaan zoeken wie het heeft gedaan. Je weet in ieder geval dat het een docent geweest moet zijn. Aan de hand van aanwijzingen die je krijgt door het uitspelen van de levels. De levels spelen zich af in de verschillende lokalen door de school verspreidt. Het spel begint in de gymzaal waarna vervolgens de levels: koelokaal, kooklokaal, docentenruimte, technieklokaal, vissenkom, kantine, schoolplein en fietsenstalling. 3.2 Personages Bep: Bep weet bijna alles van wat er op en rond school gebeurd , en geeft tijdens het spel dan ook de meeste tips. Maar maak haar niet kwaad want dan maak je het jezelf lastiger om de dader te vinden. Bep is in het spel te vinden in het level “de Kantine”. Mr. Pattijn: Meneer Pattijn is altijd eerlijk, goed te vertrouwen en hij kent alle geheimen van de school. Hij is in het spel te vinden in het level “de docentenruimte.” Kijk wel uit dat hij niet je ouders belt want dan moet je opnieuw beginnen aan het level. Mr. Koelink: Meneer Koelink geeft vaak goed advies, maar let op, hij houdt er van om overal een spel van te maken. Zo kan hij je raadsels geven om verder te komen in het spel en de aanwijzingen te vinden. Mr. Koelink is te vinden in het level “het schoolplein”. Mr. V/d Zalm Heeft een hoop verstand van messen, spiezen en andere moordwapens. Hij is altijd te vinden in het level “kooklokaal”. Mevr. Goorden Mevrouw Goorden kent iedereen bij naam en achternaam. En weet precies wie wanneer in de buurt van de vissenkom was, en wie er op een dag absent is. 4 4. Begrippen en symbolen Binnen het spel worden er verschillende begrippen en symbolen gebruikt. 4.1 Onderdelen 4.2 Werkwoorden Het hele werkwoord Het voltooid deelwoord De persoonsvorm Het werkwoordelijk gezegde Het onderwerp Het lijdend voorwerp Het meewerkend voorwerp Bijwoordelijke bepaling Levels Het spel bestaat uit negen levels. Binnen elk level wordt een ander onderdeel van de grammatica besproken. De levels worden stapsgewijs, volgens de gebruikelijke volgorde besproken. Allereerst wordt het werkwoord, het hele werkwoord en het voltooid deelwoord herhaalt, waarna de verdere onderdelen van de grammatica worden besproken. De invulling van de levels: Level 1: Level 2: Level 3: Level 4: Level 5: Level 6: Level 7: Level 8: Level 9: 4.3 Werkwoorden Het hele werkwoord Het voltooid deelwoord De persoonsvorm Het werkwoordelijk gezegde Het onderwerp Het lijdend voorwerp Het meewerkend voorwerp Bijwoordelijke bepaling Moeilijkheidsgraad – Easy/Medium/Hard Buiten de levels zijn de onderdelen ook verdeeld in moeilijkheidsgraad. De moeilijkheidsgraden lopen parallel op elkaar. Elke moeilijkheidsgraad heeft negen levels, dus binnen elke moeilijkheidsgraad, easy – medium of hard, worden alle grammatica-onderdelen besproken. Een leerling moet eerst alle levels binnen een graad doorlopen, voordat de leerling naar een niveau hoger kan gaan. Schema moeilijkheidsgraad – levels: Easy Level 1: Level 2: Level 3: Level 4: Level 5: Level 6: Level 7: Level 8: Level 9: Werkwoorden Het hele werkwoord Het voltooid deelwoord De persoonsvorm Het werkwoordelijk gezegde Het onderwerp Het lijdend voorwerp Het meewerkend voorwerp Bijwoordelijke bepaling 5 Medium Hard 4.4 Begrippen Challenge Een Challenge is een opdracht. Het verschilt per level hoeveel opdrachten er worden gesteld. De vragen zullen opgebouwd worden van weet-vragen naar productie-vragen. Een Challenge kan een meerkeuze vraag zijn of een open vraag. Last-Challenge The Last-Challenge is de laatste opdracht voordat de leerling naar het volgende onderdeel gaat van het level. Ook kan het de laatste opdracht zijn voordat de leerling naar het volgende level verplaatst kan worden. Deze opdracht vraag meer van de leerling, de leerling wordt minder bij deze opdracht begeleid. De leerlingen moeten zelf zinnen produceren. Instructie –skills Instructie wordt bij deze handleiding gezien als een skill. Dit wil zeggen een hulpmiddel om het level te halen. Deze skill kan op verschillende punten in het spel worden ingezet. Voor de opdracht: de skill wordt ingezet als instructie. Hierna wordt de opdracht gemaakt. Na de opdracht: de leerling krijgt de skill te zien als beloning. De skill kan worden gezien als een privilege, als een tip voor de volgende opdracht. Deze twee vormen, beloning of instructie, worden per instructiemoment aangekaart en er worden tips gegeven wanneer deze skill kan worden ingezet. Ingrijpen docent Aan de docent de taak om de vooruitgang van de leerling bij te houden. De handleiding biedt verschillende opdrachten om de leerling de kans te geven verder te komen in het spel. Als er meerdere malen spraken is van een uitval, de leerling komt niet de het onderdeel heen, is het de taak van de docent om met de leerling te gaan werken aan het onderdeel. 4.5 Soorten vragen MC Dit is een meerkeuze vragen, Multiple Choice. De leerling krijg meerder antwoorden, waaruit de leerling het juist antwoord moet kiezen. Er is altijd maar één antwoord juist. Mochten er meer vragen goed gerekend worden, wordt dit vermeld. Open keus Dit is een open vraag. Bij deze vraag wordt van de leerling het juiste antwoord gevraagd, maar in tegenstelling tot de MC-vragen worden er geen opties gegeven. De leerling moet zelf de juiste woordsoort benoemen. Stellingvragen Dit is een vraag waar ‘juist/onjuist’ aangekruist moet worden. De leerling krijgt een stelling voorgelegd, die hij moet beantwoorden door aan te geven of deze stelling juist is of niet. De leerling krijgt twee opties. Er is altijd maar één antwoord juist. 6 4.6 Badges Badgenaam: Like Uitdelen als: Leerling de Edmodo-groep binnenkomt. Badgenaam: Moviestar Uitdelen als: Leerling moeilijkheidsgraad HARD uitspeeld. Reward: Leerling mag film uitkiezen om in de klas te kijken. Badgenaam: Scorebooster Uitdelen als: Moeilijkheidsgraad EASY foutloos is uitgespeeld. Reward: 1 Bonuspunt, in te zetten bij toets naar keuze. Badgenaam: Comeback Uitdelen als: Leerling level haalt na 2 (of meer) pogingen. Badgenaam: Night owl Uitdelen als: Leerling level haalt tussen 00:00 en 06:00u. Badgenaam: Collector Uitdelen als: Leerling 6 of meer badges heeft verdiend. Badgenaam: Music Mania Uitdelen als: Leerling 5 goede vragen heeft gepost op Edmodo. Reward: Leerling mag 1 les muziek luisteren met oordopjes 7 Badgenaam: Helper Uitdelen als: Leerling een medeleerling heeft geholpen op Edmodo. Badgenaam: VIP Uitdelen als: Leerling alle badges heeft behaald, en alle levels heeft uitgespeeld. Reward: Leerling hoeft 1 toets niet te maken en haalt automatisch een voldoende. 8 5. Opbouw en Ontleedzinnen 9 5.1 Opbouw Level 1 – Werkwoorden Easy Medium Hard 1. Een werkwoord is iets wat je kan doen. Een werkwoord is een handeling of proces. Een scheidbaar werkwoord is een werkwoord, dat je kan splitsen. 2. Zinnen met één werkwoord. Meerdere werkwoorden in een zin. Scheidbare werkwoorden. / Verleden tijd Engelse werkwoorden. 3. Meerkeuzevragen Meerkeuze en open vragen Open vragen. Level 2 – Het Hele Werkwoord Easy Medium Hard 1. Je kan ‘wij’ voor het ww zetten om te checken of het een heel werkwoord is. Je kan ‘wij’ / ‘Ik kan’ voor het ww zetten om te checken of het een heel werkwoord is. Ik kan tips geven voor het vinden van het hele werkwoord. 2. Van een gegeven woord het hele ww maken. Van dikgedrukte ww in een zin het hele ww maken. Werkwoorden uit een zin halen en hiervan het hele ww maken. 3. Het hele werkwoord uit de zin halen. Werkwoorden uit een zin halen en hiervan het hele ww maken. *** 10 Level 3 – Het Voltooid deelwoord Easy Medium Hard 1. Je kan het voltooid deelwoord herkennen: Het voltooid deelwoord begint met ver-/be-/ge- Je kan het voltooid deelwoord herkennen: Het voltooid deelwoord begint met ver/be-/ge- Uitzonderingen en fouten herkennen van anderen. 2. Gegeven ww vervoegen. Gegeven ww vervoegen. Gegeven ww vervoegen. 3. Gegeven ww vervoegen. Gegeven ww vervoegen. Engelse ww vervoegen. Level 4 – De persoonsvorm Easy Medium Hard 1. Je kan de persoonsvorm vinden door de zin in een andere tijd te zetten of de zin vragend te maken. Persoonsvormproeven toepassen. Uitzonderingen en fouten herkennen. van anderen 2. Persoonsvorm proeven herkennen. Persoonsvorm zelfstandig vinden in de zin. Persoonsvorm zelfstandig vinden in de zin en vervoegen naar het hele werkwoord. 3. Persoonsvorm zelfstandig vinden in de zin. Persoonsvorm zelfstandig vinden in de zin. Persoonsvorm zelfstandig vinden in de zin. 11 Level 5 – Het Werkwoordelijk gezegde Easy Medium Hard 1. Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden uit een zin. Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden uit een zin. Uitzonderingen en fouten herkennen van anderen. 2. Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin halen. Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin halen. Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin halen. 3. Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin halen. Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin halen. Werkwoordelijk gezegde zelfstandig uit de zin halen. Level 6 – Het Onderwerp Easy Medium Hard 1. Het onderwerp kan je het beste omschrijven als ‘iemand die iets doet’. De formule die bij het onderwerp hoort, is: Wie/Wat + WWG? Er zit niet altijd een onderwerp in de zin. 2. Zelfstandig het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp uit de zin halen. Zelfstandig het onderwerp uit de zin halen. Gebiedende wijs. 3. Zelfstandig het onderwerp uit de zin halen. Zelfstandig het onderwerp uit de zin halen. Gebiedende wijs herkennen en zelfstandig het onderwerp uit de zin halen. 12 Level 7 – het Lijdend voorwerp Easy Medium Hard 1. De formule die bij het lijdend voorwerp hoort, is: Wie/Wat + WWG + OW? De formule die bij het lijdend voorwerp hoort, is: Wie/Wat + WWG + OW? Uitzonderingen en fouten herkennen van anderen. 2. Stapsgewijs zinnen ontleden. Zinnen zelfstandig ontleden. Lijdend voorwerp herkennen. 3. Stapsgewijs zinnen ontleden. Lijdend voorwerp herkennen. *** Level 8 – Het meewerkend voorwerp Easy Medium Hard 1. Je kan het meewerkend voorwerp herkennen door er ‘voor’ of ‘aan’ ervoor te zetten. Je kan het meewerkend voorwerp herkennen door er ‘voor’ of ‘aan’ ervoor te zetten. Beschrijvingen bij onderdelen koppelen. 2. Stapsgewijs het meewerkend voorwerp uit de zin halen. Stapsgewijs het meewerkend voorwerp uit de zin halen. Zelfstandig het meewerkend voorwerp uit de zin halen. 3. Stapsgewijs het meewerkend voorwerp uit de zin halen. Zelfstandig het meewerkend voorwerp uit de zin halen. Zelfstandig het meewerkend voorwerp uit de zin halen. 13 Level 9 – Bijwoordelijke bepaling Easy Medium Hard 1. De bijwoordelijke bepaling geeft onder andere de plaats en tijd aan in de zin. De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel. De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel. 2. W-vraag herkennen. Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit de zin halen. Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit de zin halen. 3. Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit de zin halen en Wvraag herkennen. Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit de zin halen en W-vraag herkennen. Zelfstandig de bijwoordelijke bepaling uit de zin halen. 14 5.2 Ontleedzinnen 15 Level 1 - Werkwoorden Challenge 1 – MC Easy Medium Wat is een werkwoord? Kies het beste Wat is een werkwoord? Kies het antwoord. beste antwoord. o Iets wat je kan doen. o Een werkwoord is een handeling o Iemand die het iets doet of proces. o Het belangrijkste woord in de zin. o Een werkwoord is een woord dat verteld waar het afspeelt. o Een werkwoord zegt iets over een persoon. Challenge 2 Easy – MC Medium – Open vraag Hard – Open vraag Wat is het werkwoord in de zin? 1. Apen spelen. 2. Zij worden. 3. Hij mailt. 4. De computer start. 5. De hond rent. 6. Het kuiken slaapt. 7. Jullie helpen. 8. Hij tennist. Challenge 3 – Open vraag Haal het werkwoord uit de zin. 1. De wilde eenden zijn ongelooflijk mooi. 2. De spion is dood. 3. De spion rijdt zijn auto. 4. De burgemeester woont in Kortrijk. 5. Tante loopt zenuwachtig door de kamer. 6. Ze gaf een cadeautje aan haar dochter. 7. Ze was in de war door de groep. 8. Hij geeft het cadeau. Wat is het werkwoord in de zin? 1. Mag jij vuurwerk afsteken? 2. Hij heeft een nieuwe auto gekregen. 3. De meeste leraren zijn aardig. 4. Zij mag zaterdag naar de disco gaan. 5. Dr. Atkins was toe weer drie kilo aangekomen. 6. Dat zou ik nooit gedaan hebben. 7. Hij laat zijn auto morgen repareren. 8. Hij heeft ons niet gelukkig kunnen maken. Haal het werkwoord uit de zin. 1. De gemeente besloot alle inwoners uit te nodigen. 2. Zoiets hoor je niet goed te keuren! 3. Dat heb ik altijd willen leren. 4. Ik stel mij voor hoe het is om rijk te zijn. 5. Ik zou graag willen kunnen duiken. 6. Ik wil hier geen dag langer doorbrengen. 16 Hard Opdoen is een scheidbaar werkwoord, want je kan zinnen maken als: “Ik doe mijn make-up op.” Bij deze zin in het werkwoord uit elkaar, gescheiden. Wat zal nog meer een voorbeeld zijn van een scheidbaar werkwoord? o Bezingen o Ontsnappen o Teleurstellen Wat is het werkwoord in de zin? 1. De gemeente nodigt alle inwoners uit. 2. Mijn zus geeft te veel geld uit aan kleren. 3. Ik stel mezelf teleur. 4. Ik stel mij voor hoe het is om rijk te zijn. 5. Het valt eigenlijk allemaal wel mee! 6. Stel je niet zo aan! 7. De emmer loopt langzaam vol 8. Zoiets hoor je niet goed te keuren! Vervoeg het werkwoord tussen haakjes zo dat het in de zin past. 1. We hebben in Den Bosch (Snookeren) 2. Mark (downloaden) je bestand. 3. Gisteren (barbecueën) we bij de buren. 4. Jij (saven) je werk straks. 5. Ik heb in het Amsterdamse bos (skaten). 6. Ik (updaten) mijn website een uur geleden. 7. De arts (faceliften) mijn moeder vorige 7. Hij haalt nog eens goed adem. week. 8. De man geeft de dief aan bij de politie. 8. Ik heb het programma inmiddels (upgraden) Level 2 – Hele werkwoord Challenge 1 - Challenge 2 - Easy Waar kan je het hele werkwoord aan herkennen? Kies het beste antwoord. o Je kan er ‘wij’ voor zetten. o Het is het belangrijkste werkwoord in de zin. o Je kan er ge-/ ver- of bevoor zetten. Medium Welke bewering over het hele werkwoord is NIET waar? o Om te checken of het een heel werkwoord is, kan je er ‘Ik kan’ voor zetten. o Je kan ‘wij’ voor het werkwoord zetten om te checken of het een heel werkwoord is. o Een heel werkwoord kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn. Hard Geef twee tips voor iemand, die het hele werkwoord zoekt in een zin. Maak van de volgende woorden het hele werkwoord. 1. vroeg 2. zwom 3. kreeg 4. stuitert 5. slijpt 6. groeit 7. breit 8. dartte 9. faxt 10. slaapt 11. draagt Maak van de dikgedrukte woorden een heel werkwoord. 1. Hij verborg zijn gezicht in zijn handen. 2.Was de wereld van het ene op het andere ogenblik veranderd, of kreeg hij ineens een kant te zien die er altijd al was geweest. 3. Als haar kleren nat zijn, moet ze zich verkleden zodat ze zich geen verkoudheid oploopt. 4. Nu pas merkte hij dat de wind alle wolken had weggeblazen en Zoek de werkwoorden in de volgende zinnen. Maak van elke werkwoord een heel werkwoord. 1. Onder het afdak van een krantenkiosk zocht ik beschutting en probeerde tegelijkertijd mijn gedachten te ordenen en te beslissen wat de volgende stap moest zijn. 2. We schuifelden een paar passen vooruit tot het einde van de gang en kwamen bij een 17 12. 13. 14. 15. knalde zong sliep veeg dat de hemel helder was geworden. 5. Het paard stond de hele dag te grazen en als hij niet graasde, staarde hij met glazige blik voor zich uit. 6. Hij kroop zijn bed uit en liep naar het raam. 7. Ze vertrokken meteen, nagewuifd door alle kinderen. 8. Hij bladerde wat in het boek, las enkel passages, bekeek de illustraties en klapte het boek weer dicht. 18 eetkamer met openslaande deuren naar een balkon. 3. De heer had betere tijden gekend en kwijnde tegenwoordig weg in een gammel kantoor, verstopt op de vijfde etage van een oud gebouw. 4. De tram steeg met de snelheid van een wandelaar door de bomenallee, en over de muren heen waren slotachtige huizen te zien in tuinen die ik mij vol standbeelden, fonteinen en geheime kapelletjes voorstelde. 5. Ik deed een paar stappen terug en liep de hoek om om een blik te werpen op de zuidelijke vleugel van het huis. 6. Ze leunden tegen de dikke stam van een boom, die ooit wat omgevallen en half in de rivier was beland, maar vrolijk door groeide. 7. Het was of je op een lege autobaan reed waar geen snelheidslimiet gold: je drukte het gaspedaal zo diep mogelijk in om te zien of de auto zijn maximale snelheid kon halen. 8. In Marokko glinsterde de tijd goudkleurig in stralen muntthee die schuimend neekwamen in kleine, bont gedecoreerde glazen. Challenge 3 - Wat is het hele werkwoord in de volgende zinnen. 1) De jongens stonden tot hun enkels in de modder. 2) Meester vroeg of ze het niet beter konden. 3) De kleuters lustten allemaal wel een ijsje. 4) Na een uurtje misten ze allemaal hun moeder. 5) Het was heel gevaarlijk op de weg omdat het overal mistte. 6) De tocht was lang maar ze hadden zich goed voorbereid. 7) In de grot vonden ze een aantal prehistorische schilderingen. 8) Ze wonden het touw van de vlieger om een plank. Zoek de werkwoorden in de volgende zinnen. Maak van de werkwoorden een hele werkwoord. 1. De man die hun kaartjes doormidden gescheurd had toen ze instapten sloot de deur. 2. Ze dronken een kopje koffie en luisterden naar muziek. 3. Hij belooft dat hij er met niemand over zou praten. 4. Ik denk dat ik het aan jou ga verkopen. 5. Ik geloof dat het nu tijd is geworden om naar huis te gaan. 6. Ze zegt dat je echt mag blijven eten. 7. We moeten uitkijken niet ergens op te gaan staan. 8. Ze bleef staan om te luisteren. 19 *** Level 3 – Voltooid deelwoord Challenge 1 - Easy Waar kan het voltooid deelwoord aan herkennen? o Het begint met ver-/be- of geo Je kan de getalsproef, vraagproef of tijdproef gebruiken om het voltooid deelwoord te vinden. o Je kan ‘wij’ zetten voor het voltooid deelwoord. Challenge 2 - Maak van het werkwoord tussen haakjes het voltooid deelwoord. 1. Ik heb me echt (haasten). 2. Ik voel me nog niet goed (uitrusten). 3. Deze storm was snel (bedaren). 4. De school heeft mij eindelijk (faxen). 5. Gisteren werd het kunstwerk (onthullen). 6. Ik ben tegen brandschade (verzekeren). 7. Hij is alleen naar huis (fietsen). 8. Ik heb alle naar buiten (vegen) Medium Waar kan je het voltooid deelwoord aan herkennen? Er zijn meerdere antwoorden goed. o Het kan beginnen met vero Het kan beginnen met beo Het kan beginnen met geo Het werkwoord ‘zijn’, ‘worden’ in de zin. o Bij de vraagproef komt het voltooid deelwoord naar voren. o Je kan ‘wij’ voor het voltooid deelwoord. Maak van het werkwoord tussen haakjes het voltooid deelwoord. 1. Ik ben tot het laatst (blijven). 2. Het bedrijf had onder de crisis (lijden). 3. Nu heb ik toch echt te veel (drinken). 4. Ik heb vandaag de betaling (ontvangen). 5. Jantienke had erover (zwijgen). 6. Heeft dit een beetje (helpen)? 7. Het dier is aan de jagers (ontkomen). 8. Ik heb het vlindertje levend (vangen). 20 Hard Jantje zegt: “Het woord ‘beantwoorden’ is toch een voltooid deelwoord? Het woord begint met be-” Waarom is het antwoord van Jantje FOUT. - Wij beantwoorden de vraag. Maak van het werkwoord tussen haakjes het voltooid deelwoord. 1. Ik ben alleen naar huis (fietsen). 2. Ik heb alles al (uitprinten). 3. Iemand heeft bij de toiletten (kotsten). 4. Dit heeft me een hoop centen (kosten). 5. Ze had nog naar mij (zwaaien). 6. De taart is (mislukken). 7. De kaarten zijn oneerlijk (verdelen). 8. Op zijn verjaardag heeft hij (trakteren). Challenge 3 - Maak van het werkwoord tussen haakjes het voltooid deelwoord. 1. Heb je lang op mij (wachten)? 2. Ik heb hem uiteindelijk zelf (bellen). 3. Maaike had mij voor die tijd al (mailen). 4. Ik ben met roken (stoppen). 5. Toen heb ik echt van angst (beven). 6. Veel mensen hebben tegen de AOW (protesteren). 7. Mijn ouders hebben het al (accepteren). 8. Ik heb heerlijk (lunchen). 9. Ik heb me echt (haasten). 10. Ik voel me nog niet goed (uitrusten). 11. Deze storm was snel (bedaren). 12. De school heeft mij eindelijk (faxen). 13. Gisteren werd het kunstwerk (onthullen). 14. Ik ben tegen brandschade (verzekeren). 15. Hij is alleen naar huis (fietsen). Maak van het werkwoord tussen haakjes het voltooid deelwoord. 1. Hij heeft zijn fiets zelf (repareren). 2. Hij heeft het jeugdelftal (trainen). 2. Ik heb haar heel erg (kwetsen). 3. Door dit smoesje was ik (dekken). 4. Ik heb een briefje (halen). 5. Ze heeft de kat (aaien). 6. Ik heb dit bij de bakker om de hoek (halen). 7. Ik heb een boek (schrijven) 8. Samen hebben wij nasi (eten) 21 Maak van het werkwoord tussen haakjes het voltooid deelwoord. 1. Op een warme zomeravond hebben wij altijd (barbecuen). 2. In een land als België moet er heel veel (lobbyen) worden, wil je een verantwoordelijke post bekleden. 3. President Bush heeft tijdens zijn ambtstermijn regelmatig (golfen). 4. Toen mijn opa nog leefde, (scrabbelen) ik vaak met hem. 5. In de laatste rit van de Ronde (finishen) de Spanjaard eerste. 6. Er gaat geen fuif voorbij of mijn broer (breakdancen, OTT). 7. Dankzij de nieuwe technologieën kan er naar hartelust worden (printen) en (faxen). 8. Elke avond (bingoën, OVT) televisiekijkend Vlaanderen erop los. 9. Het automatiseringsproces heeft ervoor gezorgd dat vele jonge mensen hun kennis hebben (saven) op harddisc. 10. (rugbyen OTT) jij nog elke zaterdag? Level 4 - Persoonsvorm Challenge 1 - Challenge 2 - Easy Hoe kan je de persoonsvorm vinden? o Door de zin in een andere tijd te zetten of de zin vragend te maken. o Door er ‘wij’ voor de zetten. o Door de zin in zinsdelen op de delen. Medium Gebruik de drie proeven. Gebruik de onderstaande zin, laat bij deze zin zien dat je alle drie de proeven kent. Wij gaan volgende week samen leren duiken. Hard Jantje zegt: “Wat is de pv, want het is een vraagzin en dat woord staat vooraan in de zin.” Waarom is het antwoord van Jantje FOUT? - Wat ga jij vanavond doen? Welke proef wordt er gebruikt in de volgende zinnen om de persoonsvorm te vinden? 1. Fatima poetst haar tanden. Poetst Fatima haar tanden? 2. De tandpasta was uitverkocht. De tandpasta’s waren uitverkocht. 3. Marianne moest vandaag boodschappen doen. Marianne moet vandaag boodschappen doen. 4. Ik wilde eigenlijk geen tv kijken. Ik wil eigenlijk geen tv kijken. 5. Dit apparaat verbruikt heel veel stroom. Haal uit de volgende zinnen de persoonsvorm. 1. De buren hebben een nieuwe auto. 2. Een lamineermachine kost zo'n 70 euro. 3. Veel mensen in Wognum worden werkloos. 4. Steeds minder mensen lezen een krant. 5. Het volgende proefwerk gaat over hoofdstuk 3. 6. Het dier rende plotseling de weg op. 7. Ons huis telt 6 kamers. 8. De kinderen gaan zitten. Maak van de persoonsvorm een heel werkwoord. 1. Wat eet jij in de pauze? 2. Hoe doe je deze oefeningen? 3. Waarom broeden die kippen niet? 4. Wanneer mag ik naar huis? 5. Wie rijden mee naar de klassenavond? 6. Waarvan mocht je niet eten? 7. Wiens jas hangt niet aan de kapstok? 8. Waarmee repareer je die fiets? 9. Waarin was hij zo goed? 10. Waar soldeer je mee? 11. Maar wat deed hij echt daar? 12. En nu is het genoeg geweest! 22 Challenge 3 - Verbruikt dit apparaat veel stroom? 6. Columbus ontdekte Amerika in de 15e eeuw. Ontdekte Columbus Amerika in de 15e eeuw? 7. De leraar strafte de klas met extra huiswerk. De leraar straft de klas met extra huiswerk. 8. De inkt was bijna op. Was de inkt bijna op? Haal uit de volgende zinnen de persoonsvorm. 1. Fatima poetst haar tanden. 2. De tandpasta was uitverkocht. 3. Marianne moest vandaag boodschappen doen. 4. Ik wilde eigenlijk geen tv kijken. 5. Dit apparaat verbruikt heel veel stroom. 6. Columbus ontdekte Amerika in de 15e eeuw. 7. De leraar strafte de klas met extra huiswerk. 8. De inkt was bijna op. 13. De persoonsvorm snap je nu wel. 14. Jij trapt nooit meer in de "vraagwoordjes". 15. Jij verandert dus de tijd of het enkelvoud/meervoud. Wat is de persoonsvorm in de volgende zinnen? 1 Waardoor viel het vliegtuig omlaag? 2 Het vliegtuig is omlaag gestort. 3 Het neergestorte vliegtuig was geheel vernield. 4 Het volk haatte de vreemde landvoogd. 5 De gehate landvoogd werd gevangen genomen. 6 Ik houd veel van voetballen. 7 Mijn broer vindt tennissen prettiger. 8 Houdt je vader ook van sport? 9 Vind je het prettig om te gaan vissen? 10 Wordt je die misstap nog steeds aangerekend? 11 Het ijzeren hek moet nodig hersteld worden. 23 Wat is de persoonsvorm in de volgende zinnen? 1 Die jongen zwerft de gehele dag langs de straat. 2 Vroeger groeiden er op dit land klaprozen. 3 Ontstemd schudt vader het hoofd. 4 De bakker kneedde het deeg. 5 Na de lange wandeling rustten wij heerlijk uit. 6 Vorig jaar kuchte ik erg. 7 Wie hees het zeil? 8 De sterke man hief het gewicht boven zijn hoofd. 9 De ondeugende jongens hebben de oude man uitgejouwd. 10 Wij hebben tijdens de jacht veel hazen geschoten. 11 In dat hotel hebben wij CocaCola gedronken. 12 De smid smeedt het ijzer. 13 Je moet het ijzer smeden als het heet is. 14 Je bent niet verplicht deze betrekking te aanvaarden. 15 Waarom maak je deze zin fout? 24 12 Dat gebeurt niet vaak. 13 Heeft hij ontkend of bekend? 14 Hij betaalt de rekening. 15 Waarom heb jij niet in euro's betaald? Level 5 – Werkwoordelijk gezegde Challenge 1 - Easy Hoe kan je het werkwoordelijk gezegde het beste omschrijven? o Alle werkwoorden in de zin. o Het belangrijkste werkwoord uit een zin. o Een werkwoord waar je ‘wij’ voor kan zetten. Medium Hoe kan het werkwoordelijk gezegde het beste omschrijven? Hard Jantje zegt: “Hoe kan ik deze vraag nu fout hebben? Ik heb toch alle werkwoorden uit de zinnen gehaald!” Waarom is het antwoord van Jantje fout gerekend? (Het antwoord van Jantje is dikgedrukt.) - Er zijn hele mooie liedjes gemaakt. Ik wil de mooiste liedjes van mijn zangjuf leren zingen. Challenge 2 - Haal het werkwoordelijk gezegde uit de zin. 1: Ik loop. 2: Ik heb vandaag gelopen. 3: Ik ben gisteren komen lopen. 4: Ik wilde vorige week komen lopen. 5: Ik liep. 6. Ik zou graag willen gamen. 7. Ik ga eten. 8. Wij fietsen. Haal het werkwoordelijk gezegde uit de zin. 1. Hij bracht iedere week zijn vuile was. 2. Ik kon me wel voor mijn kop slaan! 3. Als ik dit eerder had geweten! 4. Sophie kon hem al die jaren niet vergeten. 5. Ik werd er een beetje onpasselijk van. 6. De jongeren uit de wijk fietsten met zijn allen naar school. 7. Dit zou ik echt wel eens willen weten! 8. Had je me dat niet eerder kunnen vertellen? 25 Haal het werkwoordelijk gezegde uit de zin. 1. Steffi maakt op dit muziekspektakel haar debuut 2. De meisjes worden door verschillende mensen gecoacht 3. Door alle aandacht zijn de jongens in de spontane dochters van moeder geïnteresseerd. 4. Na afloop van de Night's zal de rust in het gezin terugkeren. 5. Ook heeft zij de badkamer schoon gemaakt. 6. Een grote groep jongeren bleef altijd veel te laat op straat. 7. Op het menu staat bloemkool. 8. Waarom heb je hen niet een kleine fooi gegeven? 9. Daarom stemmen wij dit jaar op een andere partij. 10. Wij gaan met z’n allen op pad Challenge 3 - Haal alle werkwoorden uit de zin. Het werkwoordelijk gezegde. 1. Ik wil alleen maar lekker uitslapen. 2. Hij wordt verdacht van volkerenmoord. 3. Zijn moeder strijkt altijd alle kleren van het hele gezin. 4. We vierden met zijn allen haar veertigste verjaardag. 5. Ik kon die avond echt niet komen! 6. Ik zit nu even de krant te lezen. 7. Haar collega is aan het lunchen. 8. Samen gaan wij wandelen. Haal het werkwoordelijk gezegde uit de zin. 1. Lieke en Steffie zingen een duet. 2. The Night of the Harmony brengt de zusjes dichter bij elkaar 3. Uit een huis in Kaatsheuvel klinkt de muziek van Krezip. 4. De beide blondines repeteren voor hun duet op dit muziekfestijn 5. Een half jaar geleden hebben zij op een door de weekse dag auditie gedaan. 6. Bij deze auditie waren zij na elkaar ingepland 7. Zo konden ze de zenuwen samen delen 8. Lieke laat voor de derde keer haar muzikale talenten zien. 26 Haal het werkwoordelijk gezegde uit de zinnen. 1. Onder het afdak van een krantenkiosk zocht ik beschutting en probeerde tegelijkertijd mijn gedachten te ordenen en te beslissen wat de volgende stap moest zijn. 2. We schuifelden een paar passen vooruit tot het einde van de gang en kwamen bij een eetkamer met openslaande deuren naar een balkon. 3. De heer had betere tijden gekend en kwijnde tegenwoordig weg in een gammel kantoor, verstopt op de vijfde etage van een oud gebouw. 4. De tram steeg met de snelheid van een wandelaar door de bomenallee, en over de muren heen waren slotachtige huizen te zien in tuinen die ik mij vol standbeelden, fonteinen en geheime kapelletjes voorstelde. 5. Ik deed een paar stappen terug en liep de hoek om om een blik te werpen op de zuidelijke vleugel van het huis. 6. Ze leunden tegen de dikke stam van een boom, die ooit wat omgevallen en half in de rivier was beland, maar vrolijk door groeide. 7. Het was of je op een lege autobaan reed waar geen snelheidslimiet gold: je drukte het gaspedaal zo diep mogelijk in om te zien of de auto zijn maximale snelheid kon halen. 8. In Marokko glinsterde de tijd goudkleurig in stralen muntthee die schuimend neekwamen in kleine, bont gedecoreerde glazen. Level 6 - Onderwerp Challenge 1 - Challenge 2 - Easy Hoe kan het onderwerp het beste omschrijven? o Iets wat je kan doen o Iemand die iets doet o Waar iets gebeurd. Geef bij de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp. 1 De kinderen spelen op straat. werk. gez. = onderwerp = Medium Welke formule hoort bij het onderwerp? o Wie/wat + WWG o Wie/wat + PV o Wie/wat + hele werkwoord Haal het onderwerp uit de volgende zinnen. 1. Gorus is een Egyptische godin. 2. In de Middellandse Zee is zwemmen fijn. 3. Jean doet al de hele tijd niets. 27 Hard Geef antwoord op de stelling. Er zit altijd een onderwerp in een zin. Juist/onjuist Maak de gebiedende wijs. 1: (komen) hier! 2: (wassen) je handen! 3: (luisteren) naar je moeder! 2 Jan en Piet voetballen 's zaterdags met hun vrienden. werk. gez. = onderwerp = 3 In de zomer oogsten de boeren het graan. werk. gez. = onderwerp = 4. De meeste leerlingen lopen gewoon wat rond. 5. In Brussel staan flatgebouwen kriskras door elkaar. 6. Arno heeft zijn pet op zijn hoofd gezet. 7. Arno heeft een meisje op het bord getekend. 8. Griet bestelt een monopolie. 4: (worden) wakker! 5: (zitten) stil! 6: (kopen) nu! 7: (verwennen) jezelf! 8: (bekijken) het maar! 4 's Avonds leest vader de krant. werk. gez. = onderwerp = 9: (gaan) liggen! 10: (sluiten) je mond! 5 Hebben jullie het nieuws al gehoord? werk. gez. = onderwerp = 6 Mijn broertje mag bij een vriendje eten. werk. gez. = onderwerp = 7 Welke delfstoffen vinden we in ons land? werk. gez. = onderwerp = 8 In 1648 werd de vrede van Munster gesloten. werk. gez. = 28 onderwerp = 9 Hoe laat zijn jullie gisteren thuisgekomen? werk. gez. = onderwerp = 10 Wat heeft de zeeman van zijn reizen verteld? werk. gez. = onderwerp = Challenge 3 Wat is het onderwerp in de volgende zinnen? 1. Nassira gaat met haar dochters winkelen. 2. De leraar heeft voor volgende week een toets opgegeven. 3. Gisteren heeft onze kat een nestje kittens gekregen. 4. Dennis en Alex spraken af bij het treinstation in Eindhoven. 5. We moesten de hele dag wachten op een pakketje van de post. 6. Op de universiteit krijg je veel theoretische colleges. 7. Heeft iemand hem binnen horen komen? 8. Dirk belde aan bij de buurman Wat is het onderwerp in de volgende zinnen? 1 Mariska maakt een grote put in de tuin. 2. Gelakte nagels zijn tegenwoordig heel modern. 3. Ze pakt stiekem uit de kast moeders lange haar. 4. De onderzeese wereld is wondermooi. 5. In bijna alle zeeën kun je zwemmen. 6. In de late herfst mislukt de oogst heel dikwijls. 7. In Egypte staan heel wat piramiden. 8. Emma verveelt zich stierlijk tijdens de studie. 9. Roseanne is de naam van de nieuwe kapster. 10. De gordijnen zijn door 29 Wat is het onderwerp in de volgende zinnen. Als er geen onderwerp is, laat je het antwoord open. 1. Het regent de hele dag al 2. Het spookte in dat oude huis 3. Het zat hem niet mee in het leven 4. Het lekt in de kleder 5. Ga toch weg! 6. Kom mee! 7. Bekijk het maar! 8. Laat maar zitten! moeder gewassen. Level 7 – Lijdend voorwerp Challenge 1 - Easy Welke formule hoort bij het lijdend voorwerp? o Wie/Wat + WWG + OW o Wie/wat + PV o Wie/Wat + hele werkwoord Medium Welke formule hoort bij het lijdend voorwerp? Kies het beste antwoord. o Wie/Wat + WWG + OW o Wie/Wat + OW + WWG o Wie/Wat + OW + PV 30 Hard Welke vraag heeft Jantje FOUT gemaakt? Zin 1, 2, 3, of 4? 1. Wijs de persoonsvorm aan. : Sander zingt een lied voor zijn oma. Antwoord Jantje: zingt 2. Zit er een voltooid deelwoord in deze zin? Mijn moeder vergist zich vaak in de namen. Ja, vergist 3. Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Mijn moeder geeft de man een hand. Antwoord: de man 4. Wijs het werkwoordelijk gezegde aan in de zin: Ik zou de rest van mijn leven willen blijven dansen. Antwoord: zou willen dansen Challenge 2 - Ontleed de volgende zinnen 1 Moeder schilt de aardappelen. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 2 Mijn zusje leert haar les. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 3 Poes drinkt de melk op. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 4 De vissers vangen veel haring. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 5 Tante bracht een leuk cadeautje mee. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 6 Koeien geven melk. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 7 Wij ontleden de zinnen. Ontleed de volgende zinnen. 1 De Evangeliepredikers hebben in ons land kerken, kloosters en scholen gesticht. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 2 Hebben jullie vanavond de krant ontvangen? werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 3 Waar heeft het meisje mijn schoenen gezet? werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 4 Volgens mij moet je Kees een euro teruggeven. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 5 Heb je dat al gezien? werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 6 Welk boek leest je broer? werk. gez. = 31 In welke zinnen zit een lijdend voorwerp? 1. Het vee moet in de stal blijven. 2. Ze zijn eergisteren naar Laos vertrokken. 3. Hij heeft beloofd dat hij Chinees zal leren. 4. Het geluid van de trommels klonk over de velden. 5. De lokale gids wilde de opvarenden van de kano overbluffen. 6. Rafting is een enorme ontspanning. 7. Moeder heeft die lekkere spaghetti bereid. 8. Hij weet wat een warme bakker is. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 8 Het vliegtuig vervoert de passagiers. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 9 De hut bood een veilig onderkomen. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 10 De postbode brengt de brieven en kranten rond. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = Challenge 3 - Ontleed de volgende zinnen. 1 Het land bracht verleden jaar een rijke oogst op. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = onderwerp = lijdend vw. = 7 Die brief heb je veel te haastig geschreven. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 8 Dat moet je netjes overdoen. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 9 Breda heeft Prins Maurits in 1590 ingenomen. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 10 Hebben jullie haar al ontmoet? werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = Haal het lijdend voorwerp uit de zin. Haal het lijdend voorwerp uit de zin. 1. Zij gaf de kat een snoepje 2. Ik heb deze tas gekocht. 3. Ik heb jouw vader niet gezien. 4. De school heeft een nieuwe kist besteld. 32 *** 2 De jongens maakten een diepe kuil. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 3 De vorige week verloor onze club de wedstrijd. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 4 Op mijn verjaardag kreeg ik een nieuwe fiets. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 5 Morgen verwachten we een brief uit Canada. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 5. Vorige week heb ik die nieuwe film gekocht. 6. Ik heb hem toen heel boos aangekeken. 7. Wil jij mijn rug even krabben? 8. De automobilist heeft het overstekende kind niet gezien. 9. Deze kaart had ik gisteren al gestuurd! 10. Zij had John drie keer gewaarschuwd. 11. Ik heb de bouwvakkers nauwelijks zien werken. 12. Niemand heeft dat kind gemist. 13. Sinterklaas brengt altijd kadootjes mee. 14. Ik heb voor zijn verjaardag een scheurkalender gekocht. 15. Voor het proefwerk had Noah vier fouten. 6 Op Koninginnedag viert heel Nederland feest. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 7 Natuurlijk steken alle burgers de vlag uit. werk. gez. = 33 onderwerp = lijdend vw. = 8 Iedereen heeft zijn vrije dag. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 9 Voor het raadhuis zingen de schoolkinderen enkele liederen. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = 10 's Avonds steekt men een prachtig vuurwerk af. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = Level 8 – Meewerkend voorwerp Challenge 1 - Easy Hoe kan je het meewerkend voorwerp herkennen? o Je kan er ‘voor’ of ‘aan’ voor zetten. o Door de zin vragen de maken. o Het is het belangrijkste deel uit een zin. Medium Hoe kan je het meewerkend voorwerp herkennen? Hard Koppel de woorden aan elkaar. 1. Je kan er ‘wij’ voor zetten 2. Door een proef te gebruiken, kan je het vinden. 3. Als er maar één werkwoord in de zin staat, noem je het zo 4. Je kan er ‘aan’ of ‘voor’ voor zetten a. Hele werkwoord 34 b. Persoonsvorm c. Persoonsvorm d. Meewerkend voorwerp Challenge 2 - Ontleed de volgende zinnen. 1. Jan leende zijn vriendje een boek. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = Ontleed de volgende zinnen. 1 Vanmorgen overhandigde de postbode moeder een brief. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 2 De moeder schreef een lange brief aan haar zoon. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 2 Op de markt verkocht de koopman zijn waren aan het publiek. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 3 Leenders gaf de kinderen een atlas mee naar huis. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 4 De dokter schrijft de zieke een nieuw geneesmiddel voor. werk. gez. = onderwerp = 3 In 1672 verklaarden vier vorsten ons land de oorlog. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 4 Willem van Oranje heeft ons volk grote diensten bewezen. werk. gez. = 35 Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen? 1. Deze formule heb ik de leerlingen wel al duizend keer uitgelegd! mv: 2. De dokter heeft haar een andere behandeling aangeraden. mv: 3. Ik heb mijn vriendin een mooie huwelijksreis beloofd. mv: 4. De leerkracht wiskunde moet ons nog extra oefeningen bezorgen. mv: 5. De bank wil de kansarme vrouw geen lening geven. mv: lijdend vw. = meew. vw. = 5 Vader heeft me een nieuwe fiets beloofd. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 6 Je moet je ouders onze groeten overbrengen. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 7 We wensten de emigranten een goede overkomst toe. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 8 Een euro bied ik je voor die oude voetbal. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 9 Vol trots liet Anneke haar rapport aan oma zien. onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 6. Kunt u deze klanten een catalogus sturen? mv: 5 De maaltijd heeft me heerlijk gesmaakt. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 7. Sofie doet je vele groetjes! mv: 6 Dit boek kan ik u hartelijk aanbevelen. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 9. Hij heeft de jongen een vakantiejob aangeboden. mv: 7 De spion briefde de vijand belangrijke geheimen over. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 8 Iedere avond brengt de krant ons het laatste nieuws. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 9 De goochelaar vertoonde de zaal 36 8. Ik zou iedereen veel werkplezier willen wensen! mv: 10. Heb je hem het slechte nieuws al verteld? mv: werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 10 Alva legde de burgerij zware lasten op. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = Challenge 3 - Ontleed de volgende zinnen. 1 De Bilt voorspelt de vakantiegangers mooi weer. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 2 Aan ons zangkoor werd de eerste prijs toegekend. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 3 De beklaagde betuigde de rechter zijn onschuld. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = enkele handige trucs. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 10 De Koningin verleende de veroordeelde gratie. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen? 1: Ik geef aan Piet een mooi cadeau. 0 2: Joep en Joris hebben aan Sinterklaas een tekening gegeven. 3: Barbapapa heeft een lelijke kleur. 4: Heb jij een legotrein van Sinterklaas gekregen? 5: Wij willen aan mijn moeder mooie bloemen geven. 6. Wij doen dit voor het goede doel. 7. Het meisje geeft voer aan de kippen. 8. De regering geeft het onderwijs 37 Haal het meewerkend voorwerp uit de zin. 1. Binnen twee tellen stond hij de hele klas het verhaal te vertellen meewerkend voorwerp: tip 2. We hebben hem niks gedaan! meewerkend voorwerp: tip 3. Waarom heb je niet meteen een afspraak gemaakt? meewerkend voorwerp: tip 4. De huisbaas hebben we wel op tijd de kamerhuur overgemaakt. meewerkend voorwerp: tip 5. De minister vroeg de Kamer de motie niet uit te voeren. meewerkend voorwerp: tip 6. Sommige scholen geven hun leerlingen geen punten maar salaris meewerkend voorwerp: tip meew. vw. = extra geld. 4 Gisteren heeft de tandarts vader een kies getrokken. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 5 De vrede bracht het land grote welvaart. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 6 De prinses werden bloemen aangeboden. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 7 De prijzen werden aan de winnaars uitgereikt. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 8 Op mijn verjaardag gaf ik mijn vriendjes een avondje. werk. gez. = 38 7. Eindelijk heeft mama ook eens bloemen voor papa meegenomen. meewerkend voorwerp: tip 8. De miljonair had de Nierstichting een lekker bedragje nagelaten in zijn testament. meewerkend voorwerp: tip 9. Je moet je planten op tijd voeding geven. meewerkend voorwerp: tip 10. Heeft Boris van Idols zijn nieuwe cd de naam Pleasure gegeven? meewerkend voorwerp: tip onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 9 Waarom hebben jullie me dat niet verteld? werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 10 De boeken moeten jullie mij morgen inleveren. werk. gez. = onderwerp = lijdend vw. = meew. vw. = 39 Level 9 – Bijwoordelijk bepaling Challenge 1 - Challenge 2 - Easy Wat is de beste omschrijving van de bijwoordelijke bepaling? o Het geeft de plaats en tijd aan in de zin. o Je kan er ‘aan’ of ‘voor’ voor zetten. o Het is het belangrijkste onderdeel in de zin. Op welke w-vraag geven de zinnen antwoord op? - Waarom? 1. Vanwege de sneeuw hebben we vandaag geen school. - Wanneer? 2. Rond drie uur komt ze thuis. - Hoe lang? 3. Een heel lange tijd heeft zij gedacht dat hij verliefd op haar was. - Waarheen? 4. Voor die wedstrijd moet je wel helemaal naar Frankrijk. - Waarvandaan? 5. Haar moeder belt helemaal vanuit Tunesië om te vragen hoe het gaat. - Wanneer? 6. Hij heeft die klok gisteren gemaakt. - Waarmee? 7. Zij heeft die taart met liefde Medium Wat heeft een bijwoordelijke bepaling te maken met de volgende begrippen. waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel. Hard Op welke vragen geeft een bijwoordelijke bepaling antwoord. waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel. Haal de bijwoordelijke bepaling Haal de bijwoordelijke bepaling uit de zin. uit de zin. 1: Ik geef morgen een cadeau aan 1: De leerlingen van de vierde klas wilden extra oefenmateriaal op de Linde. site geplaatst hebben. 0 2: Morgen ga ik naar mijn oma. 3: Hans zit op een mooi bankje. 0 2: Niek en Daan hebben gisteren op de site geoefend met de woordsoorten. 4: Om half 1 ga ik naar de huisarts. 3: Levi heeft vorige week op haar laptop geoefend met 5: Ik zie een mooie, rode auto op zinsdeelbenoeming. het fietspad rijden. 4. Bij regen blijf ik liever binnen. 6. De trein naar Den Haag staat klaar op perron 7. 5. Je kunt desnoods wel met mij 7. Simon is opgegroeid in Dieren. 8. Ik ga op de fiets naar het station. 40 meerijden. 6. Hoewel zij erg haar best deed, kon ze de anderen niet bijbenen. 7. Ondanks alle tegenslagen hebben we toch een prettige gemaakt voor haar man. 8. Langzaam ging hij van tafel. Challenge 3 - vakantie gehad. 8. Anne rende snel naar de bakker. Wat is de bijwoordelijke bepaling? Welke vraag is er gesteld? Welke ‘w-vraag’ hoort bij de volgende zinnen? Wat is de bijwoordelijke bepaling? 1. Onze hond krijgt binnenkort jongen 2. In de lente zijn er vaak jonge vogeltjes. 3. Die mevrouw werd met spoed het ziekenhuis in gebracht. 2. Dat meisje is geboren in een ander land. 3. In de kerstvakantie stuurden mijn oom en tante een brief. 4. Wij gaan naar Denemarken. 5. Dit keer heb ik mijn huiswerk wel goed gemaakt. 6. Ik kijk vandaag niet naar buiten. 7. Ik doe mijn spreekbeurt over tropische vissen. 8. Wij fietsen altijd naar mijn school. 1. Ga je daarmee naar Parijs? 2. . Bilal gaat met zijn vriendin op vakantie 3. Soep eet je met een vork. 4. Zondag ga ik naar school. 5. Ik rijd snel weg. 6. Ik bedenk gauw een antwoord 7. Morgen zal het beter gaan. 8. Waarom heb je dat gedaan? 41 Haal de bijwoordelijke bepaling uit de zin. 1. Door de hevige regenbuien zijn grote delen van Engeland onder water gelopen. 2. Zij liet van schrik het dure bord uit haar handen vallen. 3. Hij ging naar huis om de hond uit te laten. 4. Vanwege de geringe belangstelling is het congres afgeblazen. 5. Hij overtuigde zijn critici niet met die onduidelijke gegevens. 6. Ter verhoging van de feestvreugde is een band ingehuurd. 7. Hij heeft wekenlang hard gestudeerd om een voldoende te halen. 8. Tot grote blijdschap van de leerlingen was er 's middags geen les.