Leven alsof het (niet ) óp kan Duurzaamheid: een vraag, Atomium, Rhenen, 15 mei 2009 Christiaan Hogenhuis, Oikos Moment van de waarheid Vaak zijn plotselinge veranderingen in de context beslissend voor grote maatschappelijke veranderingen. Denk aan de New Deal van Roosevelt na de beurscrisis van 1929. Of de oorlogseconomie van Churchill na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Of zulke uiteenlopende zaken als de invoering van een omvangrijke verzorgingsstaat, ontwikkelingssamenwerking en de Bretton Woods afspraken in de Wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog. Is de huidige kredietcrisis weer zo’n moment? Een crisis is een moment van onzekerheid, maar ook van helderheid en mogelijkheden; een moment van de waarheid. Is dit het moment om de koers van economische ontwikkeling fundamenteel bij te stellen, in de richting van duurzaamheid en rechtvaardigheid? Of levert de kredietcrisis zoveel onzekerheid dat andere ingrijpende veranderingen even geen kans maken? Over onzekerheid In onze samenleving is een grote mate van zekerheid bereikt. Dat geldt vooral voor de materiële kant van de behoeften: aan voedsel en onderdak (veiligheid). Voedsel is in onze welvarende maatschappij in principe volop beschikbaar en voor vrijwel iedereen is ook een redelijk voedingspakket financieel toegankelijk. Uiteraard moet van dag tot dag opnieuw voor voeding gezorgd worden, maar dat lijkt over het algemeen niet de grootste zorg van mensen. Op de lange termijn zijn er wel tegenstrijdige inzichten over de beschikbaarheid van voldoende voedsel voor de gehele, toenemende wereldbevolking. Maar het is nauwelijks voorstelbaar dat die inzichten de (intuïtieve) keuzes van mensen nu sterk bepalen. Even afgezien van de hypotheekcrisis in de VS lijkt ditzelfde ook in grote lijnen te gelden voor de behoefte aan onderdak. Anders ligt dit echter met de behoefte aan veiligheid (anders dan onderdak), zekerheid, acceptatie, verbinding, status en erkenning. Door allerlei auteurs wordt gewezen op de vluchtigheid en veranderlijkheid van de (post)moderne samenleving. De socioloog Richard Sennett (2000) spreekt van een samenleving ‘op drift’ waarin de ‘ijzeren kooi’ van een vaste (bureaucratische) structuur (Max Weber) is weggevallen en ‘de flexibele mens’ zijn weg moet vinden in ‘flexibele organisaties’. Erkenning van vaardigheden en expertise, ontplooiing en stijging op de sociale ladder zijn daarbij bepaald geen vanzelfsprekendheid meer. Volgens Sennett leidt dit tot angst en onzekerheid en een vermindering van het informeel vertrouwen in de samenleving. Geen wonder dat de toestroom van migranten zoveel onrust veroorzaakt. En met de huidige financiële crisis is onzekerheid voor heel veel mensen direct voelbaar. In dezelfde lijn maar misschien nog beeldender spreekt Zygmunt Bauman (2000) van de overgang van een 19e eeuwse ‘solide moderniteit’ naar een (post)moderne ‘fluïde moderniteit’ waarin niet alleen allerlei structuren en tradities ‘opgelost’ zijn, maar ook de verbindingen in families, buurten en klassen vloeibaar en veranderlijk zijn geworden, persoonlijke identiteit geen vast gegeven meer is maar een levenslange zoektocht en opdracht en de verbinding tussen persoonlijke levens en de politiek onduidelijk is. Moderniteit als persoonlijk opgave (vgl. Van den Brink 2007). Keerzijde is daarvan is een ‘postmodern ontevredenheid’ over een gebrek aan veiligheid en zekerheid (zie ook Bauman 1999, 5 en 171). Het traditionele antwoord Nu kunnen we stellen dat de ervaring van onzekerheid van alle tijden is. Het traditionele antwoord daarop is o.a. materieel bezit, materiële welvaart en groei daarvan. Onzekerheid van het bestaan is de condition humaine. Opheffen van alle onzekerheid is een illusie en met een bepaalde mate van onzekerheid valt ook prima te leven. Cultuur, beschaving (vgl. Bauman’s orde, reinheid en schoonheid) en moderniteit, en praktischer gezien technologie en welvaart zijn begrijpelijke en redelijke pogingen om deze onzekerheid in te dammen. Maar waar we inmiddels tegen aanlopen is het besef dat de huidige, door Van der Wal ‘uitwendig’ genoemde welvaartsopvatting, waarin niet ‘zijn’ maar ‘hebben’ centraal staat, door overaccentuering inmiddels contraproductief is geworden. Het leidt tot een paradoxale combinatie van verveling en onzekerheid. Van der Wal (2006) karakteriseert de moderne, westerse samenleving en cultuur met begrippen als: onttovering, antropocentrisme, activisme en instrumentalisme. Wellicht moeten we individualisme hieraan toevoegen. Dit zijn geen ‘opties’ waarvoor we bij wijze van spreken morgen andere in de plaats kunnen stellen, maar karakteristieken die in de loop van de geschiedenis diep zijn verankerd in de cultuur en de structuur van de samenleving. Gevolgen ervan zijn ontworteling, een gebrek aan verbinding (met elkaar, met de natuur en met God), een gebrek aan bestemming en zin. Met de ‘uitwendige’ welvaartsopvatting en de ermee samenhangende technologie hebben we de ervaring van begrenzing, beperking en lijden op veel punten naar de marge geschoven. Giddens spreekt in dit verband van sequestratie van de ervaring (Giddens 1991). De omgeving waarin mensen leven is als het ware getemd. Een gevolg daarvan is verveling (gebrek aan uitdaging en zingeving in een technologisch overgestructureerde samenleving). Maar via een omweg slaat de omgeving ook terug met nieuw risico’s en nieuwe schaarste, dankzij de concurrentie om steeds dezelfde hulpbronnen. Dat gevoel van schaarste versterkt de onderlinge concurrentie en de eis tot efficiëntie en productiviteit. Dit leidt tot toenemende rusteloosheid en haast en een afnemend gevoel van zekerheid en vertrouwen; nu dankzij zelfgeproduceerde risico’s, het wegvallen van een gevoel van inbedding (dankzij de steeds veranderende technologische mogelijkheden hebben we geen vanzelfsprekende relatie met en dus plaats in de wereld meer) en een afnemend gevoel van bestemming (zin). De alledaagse, vooral materiële onzekerheid is verschoven naar een existentiële onzekerheid: over onze plaats in de wereld, onze bestemming, onze toekomst, de zin van ons bestaan, de doelen die wij ons moeten stellen, de waarden die we vooropstellen, de invloed die we op ons eigen leven en de wereld daaromheen hebben en de reacties van mensen om ons heen (vgl. Bauman 1999, 175). Deze combinatie van verveling en onzekerheid maakt dat we in de samenleving zowel een zoektocht naar avontuur als naar veiligheid kunnen aantreffen, zowel naar variatie als voorspelbaarheid, soms in combinatie: een volledig verzekerde, high tech uitgeruste, tot in de puntjes verzorgde ‘avontuurlijke reis’ in het Verre Oosten, het warme Zuiden of het hoge Noorden. Niet toevallig worden beide gevoelens ook wel genoemd als grondstemming of grondprobleem van onze tijd (Prins, Van den Brink, Furedi, Beck, Bauman). Prins (2007) noemt verveling de grondstemming van onze tijd. De verveling kun je proberen te bestrijden door te genieten van geld, goed, materie en consumptie, door te zappen op je tv. Maar echte vervulling biedt dat allemaal niet. Het gaat niet om de alledaagse, kortstondige verveling tijdens het wachten op de bus of in de wachtkamer, maar om een existentiële verveling van lijden aan het leven en gebrek aan bezieling, omdat je geen antwoord hebt op de zin van je bestaan. Die verveling is in zekere zin van alle tijden, maar is versterkt door de genoemde karakteristieken van modernisering. Prins brengt dit met een citaat van Pascal in verband met de ervaring van grondeloosheid van het bestaan en de wereld: “De eeuwige stilte van de oneindige ruimten vervullen mij met angst en huiver.” Daarmee raakt de verveling aan de ervaring van onzekerheid. Van den Brink (2007) ziet dan ook in onzekerheid het grondprobleem van de huidige samenleving. Dit sluit aan bij karakteriseringen van de huidige samenleving als een risicosamenleving (Beck 1986). Onwillekeurig wijst ook Frank Furedi (2007/1997) met zijn niet onterechte aanklacht tegen de overdreven aandacht voor risico’s, gevaar, veiligheid, slachtofferschap en psychologisering – de cultuur van angst – op de centrale positie van onzekerheid. Volgens hem is de obsessie met veiligheid een belangrijke factor achter gevoelens van onzekerheid, fatalisme en cynisme. Tegelijk is ze echter een teken van gebrek aan (sociaal) vertrouwen. Het gaat echter ook hier niet alleen om een min of meer alledaags gevoel van angst voor risico’s, het gaat in diepere zin om een existentiële onzekerheid. Misschien hoeven we in deze onzekerheid en verveling niet direct een desintegratie van de samenleving te zien, zoals Sennett, Bauman en Van der Wal suggereren. Misschien hebben we eerder te maken met een zoektocht naar nieuwe vormen van sociale samenhang, verbinding, solidariteit, identiteitsvorming en zingeving in een steeds complexere, globaliserende en steeds sneller veranderende samenleving (o.a. Komter e.a. 2000; Beck & Beck-Gernsheim 2002). Dat neemt niet weg dat zolang deze zoektocht geen duidelijkheid oplevert een grote mate van onzekerheid in de samenleving aanwezig blijft. Die manifesteert zich nu bijvoorbeeld rond het migratie- en integratievraagstuk en de ‘opstand van de burgers’ tegen de gevestigde politiek. Dat wordt nog eens aangevuld met onzekerheid over de risico’s van klimaatverandering. Op dit moment staat zelfs dé (weliswaar schijnbare) basis van de huidige zekerheid – de materiële welvaart – op zijn fundamenten te schudden in de crisis op de financiële markten. Nieuwe onzekerheid Van belang voor ons is dat die (existentiële) onzekerheid niet alleen een gevolg van de huidige welvaartsopvatting en het achterliggende culturele denkkader is en de noodzaak van een omslag aanwijst, maar tegelijk een fundamentele belemmering voor verandering ervan is. Volgens Bauman is voldoende existentiële zekerheid een voorwaarde voor vrijheid, althans in de zin van het mét anderen doelgericht en zinvol kunnen vormgeven van de samenleving, die immers de omgeving vormt voor het persoonlijk leven. Daarmee is de existentiële onzekerheid direct verbonden met het gevoel van existentiële verveling, in de betekenis van gebrek aan zin en bezieling om het (samen)leven vorm te geven. Anders gezegd, stelt Bauman: zonder voldoende zekerheid is er geen politiek; geen inzet van mensen voor de publieke zaak. Aan de ene kant trekt de burger zich terug op zijn rol als consument ‘die steeds meer bescherming van de overheid eist, maar steeds minder wil bijdragen aan het functioneren van de overheid’. Aan de andere kant verschuift ten koste van de overheid alle aandacht naar de markt om te voorzien in de wensen van de consument; een markt die binnen dit kader bijna niet anders kan dan ‘globaliseren’. Bovendien dreigt de omslag naar duurzaamheid zelf nieuwe onzekerheid op te roepen. Dan gaat het vooral om de onzekerheid van het loslaten van de bekende welvaart, zonder precies te weten welke duurzame kwaliteit van leven daarvoor in de plaats zal komen, wat dat in het dagelijks leven zal betekenen, of voor het toekomstperspectief dat we onze kinderen willen bieden, hoe andere mensen daarop zullen reageren (zullen zij ook voor duurzaamheid kiezen?) en wat een dergelijke keuze betekent voor een nationale economie in een globaliserende wereld waarin (nog) niet alle landen deze keuze maken. Duurzaamheid, duurzaam leven is voor veel mensen nog teveel een black box, een onscherpe luchtspiegeling aan de horizon, een visioen zonder eigen ervaring. Een vraag inderdaad, zoals de titel van deze dag aangeeft. Die onzekerheid manifesteert zich zowel op het niveau van de burger/consument, als op het niveau van de politiek en de onderneming. Uit angst welvaart en invloed te verliezen houden allerlei partijen in de samenleving elkaar zo gevangen in een traditioneel economisch groeibeleid, waarbij voor duurzaamheid en ontwikkeling in het Zuiden alleen in de marge nog wat ruimte overblijft. Wat we hieruit kunnen afleiden is dat een omslag in onze economie en verandering van onze welvaartsopvatting – en die zijn overduidelijk nodig – alleen voldoende draagvlak en politieke kracht zullen krijgen als tegelijk een antwoord wordt gegeven op de nauw met elkaar verbonden gevoelens van existentiële onzekerheid en verveling. Antwoord: aantrekkelijke beelden én samenwerking Cruciaal is dan dat we preciezer én creatiever, beeldender, aantrekkelijker leren spreken over welvaart, groei en duurzame kwaliteit van leven. Laat ik eerst eens kijken naar duurzaamheid. Duurzaamheid en duurzame ontwikkeling zijn geen statische, uniforme natuurwetenschappelijk vaststelbare gegevens, maar gaat over betekenissen en waarden. Zelfs voor het beschermen van milieu en natuur moeten we eerst weten wát we willen beschermen en in hoeverre, en dat houdt waardeoordelen in. Daarmee is duurzaamheid verbonden aan cultuur. Wie natuur wil behouden vanwege de waarden en betekenissen die het vertegenwoordigt, zegt daarmee in feite ook dat hij die waarden wil behouden, en daarmee op zijn minst een deel van de cultuur waarin die waarden een plek hebben. Dat doen we niet voor onszelf, maar vooral voor de toekomstige generaties, wat trouwens ook ons eigen leven waarde geeft, onze eigen identiteit inhoud geeft. Nu kennen we de waarden van toekomstige generaties niet, en dat maakt keuzes over duurzaamheid bijna onmogelijk. Daarom is bijvoorbeeld ook een Duurzaamheidsmonitor zo moeilijk: het is onduidelijk wát we moeten monitoren, laat staan tegen welk referentieniveau we de actuele situatie moeten afzetten. Wat we wel kunnen en daarom het beste kunnen doen, is ons afvragen wat wíj van waarde vinden en om díe reden zouden willen overdragen aan volgende generaties, omdat wij willen dat zij er net als wij plezier aan kunnen beleven. Dát is daarom de centrale vraag van duurzaamheid, zoals ik in mijn boekje Leven alsof het (niet) óp kan heb beschreven. Het is tegelijk een centrale vraag als het gaat om gerechtigheid, mondiale rechtvaardigheid, tenminste als je rechtvaardigheid niet simpelweg definieert als gelijke verdeling, maar als gelijke rechten op ‘capabilities’: vermogens of mogelijkheden om belangrijke aspecten van het leven te realiseren (Sen, Nussbaum): leven dat de moeite waard is van normale lengte gezondheid en geschikt voedsel en onderdak lichamelijke onschendbaarheid en vrijheid van geweld ruimte voor verbeelding, denken, creativiteit emotionele verbindingen zonder grote zorgen of angsten vemogen een eigen beeld van het goede te vormen sociale verbanden met en zorg voor anderen, zonder vernedering relatie met en zorg voor de natuur spel en recreatie vormgeving van de omgeving: politieke participatie, (zinvol) werk, eigendom Naarmate je dat concreter probeert in te vullen zal het ook meer situatie- en cultuurafhankelijk worden, en daarmee onderwerp van discussie aan de hand van de vraag wat we nu echt waardevol en belangrijk vinden. Deze verbinding tussen duurzaamheid en gerechtigheid is ook niet vreemd: duurzaamheid wordt immers wel opgevat als rechtvaardigheid t.o.v. toekomstige generaties. Dan stuit je al snel op het probleem wij kunnen met hen niet kunnen communiceren en hun voorkeuren niet kennen, zodat wij eigenlijk alleen onze waarden als houvast hebben. Visser ’t Hooft komt in zijn mooie boekje Het recht van de toekomst via ‘rechtvaardigheid t.o.v. toekomstige generaties’ bij een vergelijkbare benadering van duurzaamheid: rechtvaardigheid t.o.v. toekomstige generaties kan worden gezien in termen van gelijkheid (objectief, tijd wegdenken), maar ook in termen van de behoefte van ons om zinvol in een keten van generaties te staan; dan is het in ons belang positief erin te investeren dat toekomstige generaties onze waarden delen, zodat we ervan kunnen uitgaan dat onze acties nu ook in de toekomst zinvol blijken. (vgl. Margalit? Pascal Mercier? Salman Rushdie?) kortom: wij hebben ambities voor de toekomst die ook ons leven zin geven; met ‘wat vinden wij van waarde en willen we daarom overdragen?’ vragen we naar die ambities Duurzaamheid heeft zo alles met zin te maken tegelijk is deze benadering van duurzaamheid een uiting van zorg voor en betrokkenheid bij de toekomst; juist die zorg verleent ons leven zin Het is trouwens tegelijk de centrale vraag van welvaart, en dat is eigenlijk een hoopvol gegeven, want dat suggereert dat duurzame welvaart mogelijk is, bijna een pleonasme is. Welvaart is immers, kort gezegd, de mate waarin is voldaan aan behoeften die we belangrijk vinden voor ons leven, en dat stelt in de eerste plaats de vraag wát we belangrijk vinden. Dan hebben we het niet zozeer over de financiële waardering van welvaart (zoals in het BNP), maar eerder over de functionele betekenis van welvaart; de échte welvaart, en de echte economie, zoals o.a. Heertje stelt: de mate waarin mensen (kunnen) voorzien in de reële, als waardevol ervaren en vervulbare behoeften (waarvoor de inzet van schaarse middelen nodig is en waarvoor men een prijs wil betalen). Of zoals Frank Dietz onlangs stelde: het plezier dat we beleven aan goederen en diensten. Dubbelzinnig gesteld: Welvaart is meer dan we verdienen. Zo’n benadering van welvaart komt dicht bij wat we meestal met kwaliteit van leven bedoelen: de mate waarin het leven dat we leven tegemoet komt aan wat we belangrijk vinden (daarvoor zijn allerlei elementen te noemen, zie bijvoorbeeld MaxNeef). Toekomstbeelden: leven alsof het (niet) óp kan! De vraag is dus: wat vinden wij dan zo van waarde dat we het willen overdragen. Dus: welk beeld van welvaart hebben wij hier eigenlijk en willen we doorgeven. Wil dat beeld van duurzame welvaart ons motiveren, dan moet dat zoals we al zagen een aantrekkelijk beeld zijn dat antwoord biedt op onzekerheid, wen wel zo: dat het tegemoet komt aan belangrijke waarden en behoeften in het dagelijks leven nu en laat zien hoe dat in de nabije toekomst eruit ziet. Laten we om onze gedachten te bepalen – nu kom ik wat meer in de richting van de theologie - eens kijken naar beelden van een goed leven in de Bijbel. Bijvoorbeeld in Deut. 8 : 7-9: ‘Voorwaar, de Heer uw God brengt u in een heerlijk land, een land met beken vol water, met bronnen en stromen die op de bergen en in de dalen ontspringen, een land met tarwe, gerst, wijnstokken, vijgen en granaatappels, een land met vette olijven en honing, een land waar u niet zuinig hoeft te zijn met brood en waar het u aan niets ontbreekt, een land waar ijzer zit in het gesteente en waar men koper delft uit de bergen’. Wat opvalt is dat hier een beeld wordt neergezet, zo niet van luxe dan toch van overvloed, die ook gebruikt en genoten mag worden. Leven alsof het niet óp kan. Daarbij gaat het niet om sombere soberheid. We hoeven er geen misverstand over te laten bestaan dat het in het mensenleven niet slechts gaat om overleven, maar om een goed leven, nu en ‘tot in de duizendste generatie’ (Deut. 4 : 10). Maar meteen worden de mensen ook opgeroepen deze overvloed niet als vanzelfsprekend te zien, maar er zich dankbaar over te tonen: ‘Maar als u daar volop te eten hebt, prijs dan de Heer uw God om het heerlijke land dat Hij u schonk’ (Deut. 8 : 10). Hoe kunnen we leven alsof het niet op kan zonder op te grote voet te leven? De kunst is om daarvan aantrekkelijke beelden te maken. Ik geef nog een voorbeeld: Zondagmorgen Het licht begint te wandelen door het huis En raakt de dingen aan. Wij eten Ons vroege brood gedoopt in zon. Je hebt het witte kleed gespreid En grassen in een glas gezet. Dit is de dag waarop de arbeid rust. Ida Gerhardt Ida Gerhardt zet met haar gedicht Zondagmorgen een prachtig beeld neer van een goed, maar ook simpel leven: van welverdiende rust na gedane arbeid, met goede gaven, aandacht voor elkaar en voor kleine dingen die de dag mooi maken, zonder opsmuk of luxe. Voor sommigen misschien een te calvinistisch beeld. Zij zullen andere beelden naar voren brengen. bourgondischer, dynamischer, weergegeven door korte slogans zoals ‘Malt whiskey, good food and fine cigars’ of ‘Wein, Weib und Gesang’ of ‘Sex, drugs and rock ’n roll’, of wat prozaïscher in het Nederlands: een uitdagende baan, een groot huis, een snelle auto, een mooie vrouw/man en een paar leuke kinderen. Een mooie, evenwichtige en wijze slogan is de wens die de Spanjaarden wel uitspreken als ze het glas heffen: ‘Salud, dinero y amor. Y tiempo para gustarlo’. Gezondheid, geld en liefde. En tijd om ervan te genieten. Evenwichtig vanwege het besef dat voor een goed leven geld nodig is maar dat dit alleen zinvol is als het is ingebed in een leven van gezondheid en liefde; en wijs vanwege het inzicht dat je aan dat alles niets hebt als je geen tijd hebt om ervan te genieten. Waar het om gaat is dat we daarover met elkaar de discussie aangaan en zo voor onszelf en elkaar het beeld van duurzaam leven invullen en hanteerbaar, aantrekkelijk en vertrouwenwekkend maken. Juist het feit dat we daaraan gezamenlijk werken, vergroot het vertrouwen dat we er niet alleen voor staan en dat het realiteit kan worden. Spiritualiteit, liturgie, netwerken en theologie Hier zou ik eigenlijk moeten stoppen, want nu komt het dus aan op het ontwikkelen en uitwisselen van beelden, op verbeelden en verbinden. Toch nog een paar opmerkingen, specifiek over de rol van religie en theologie. 1. Wat we al zagen is dat werken aan duurzaamheid en rechtvaardigheid direct verbonden is met zin: het stelt de vraag naar wat we van waarde vinden en het is verbonden met het vormgeven van ons leven op zo’n manier dat we de zin ervan zien. Dat maakt duurzaamheid en gerechtigheid tot kernpunten van religie en theologie. 2. Wat opvalt in de twee voorbeelden die ik heb gegeven – van Gerhardt en uit Deuteronomieën – is dat daaruit een gevoeligheid spreekt voor de rijkdom van simpele dingen uit de natuur, of simpele handelingen van anderen. Hierin draait het in de eerste plaats om aandacht en ontvankelijkheid voor en verwondering over ieders eigenheid, de schoonheid van de natuur en zelfs het ‘geheim van de dingen’ (Van den Beukel 1990). Dat is een andere beschrijving van spiritualiteit. Spiritualiteit is immers – even los van specifieke religieuze tradities - in de kern te omschrijven als (leren) leven vanuit opmerkzaamheid en ontvankelijkheid (Hogenhuis, Koelega en Noordegraaf 1998; Elzinga en Hogenhuis 2000; Hogenhuis 2006). Spiritualiteit is daarbij geen naar binnen gerichte zweverigheid, maar een combinatie van naar buiten gerichte aandacht en activiteit met opmerkzaamheid op wat die bij jezelf teweegbrengt. Juist die aandacht brengt je op het spoor van wat je werkelijk van waarde vindt en doet je er des te meer van genieten en voor zorgen. Ze brengt zo bovendien een verbinding tot stand, met andere mensen, de natuur, de dingen, en uiteindelijk met God. 3. Deze ontvankelijkheid komt niet vanzelf, die moet geoefend worden. Bij die oefening kunnen rituelen en liturgie een goede rol spelen. Liturgie is in feite methodisch ruimte maken voor de ervaring van het betekenisvolle geheim van de werkelijkheid, van het transcendente, van God, en het vieren ervan. Die ervaring kan plaatsvinden in een kerkdienst, maar evengoed in en door de ontmoeting met anderen en met de natuur. Daar hebben we deels nieuwe rituelen voor nodig. 4. Juist dat methodische en het herhalingskarakter van rituelen kan mensen met elkaar verbinden. Zo kunnen netwerken ontstaan waarin mensen samen optrekken in het werken aan duurzaamheid en rechtvaardigheid: netwerken van toewijding, zegt Houtepen. Dat kunnen kerkelijke groepen zijn, maar ook bijvoorbeeld LETS, of Transition Towns. 5. Ik sprak net over verbinding door aandacht. Die verbinding vormt de noodzakelijke voorwaarde voor vertrouwen, tegenover de onzekerheid die we eerder signaleerden. Dat vertrouwen, stelt de theoloog Borgman, behoort tot de kern van het christelijk geloof en hangt samen met een open, hoopvolle houding naar elkaar en de toekomst, tegenover apocalyptisch doemdenken en de illusie dat we de aarde in een grote machtsgreep kunnen en moeten redden. Bijbels gesproken kunnen we nooit zeggen dat het te laat is, maar ook niet dat utopia voor de deur staat. “Het gaat er niet om de apocalyps af te wenden, het gaat erom in de – onophefbaar – gebroken wereld te leven als in een ruimte van redding en daarin de concrete momenten van redding die zich altijd voordoen te zien en te versterken.” Gods ooit gegeven vertrouwen in de mens als ‘herscheppende rentmeester’ vormt de basis voor vertrouwen van mensen in het experiment van de schepping: mens, natuur en dingen. Het gaat erom vanuit dat vertrouwen kleine maar concrete stappen te zetten, deze aan elkaar te laten zien. Dan gaat het bijvoorbeeld om aandachtige ontmoeting met andere mensen en de natuur, rond ingrijpende gebeurtenissen zoals geboorte, dood, verlies, scheiding, verliefdheid. Om concrete zorg voor een ander, of de praktische inzet voor ‘natuurmonumenten’. Om ‘duurzame’ keuzes die we maken in ons alledaagse leven als kiezer en consument, werknemer en ouder, partner en collega. Waar het gaat om de grotere vraagstukken moeten deze kleine stappen worden opgenomen in een praktische strategie. Nogmaals: dat maakt het werken aan duurzaamheid tot een centraal element in geloof, religie en het kerkelijk leven. Omgekeerd kan zo goed als het hele kerkelijk leven in het teken van duurzaamheid worden gezien. En dat moeten we misschien ook wat meer, wat explicieter doen. 6. Tot slot is ook een andere visie nodig op de verhouding tussen technologie, natuur en God dan gebruikelijk in de kerken. a. een andere lezing van natuur in de bijbel: in termen van zorgzame overvloed i.p.v. bedreiging en schaarste. b. Duidelijk is dat zonder nieuwe technologie de combinatie van voldoende kwaliteit van leven, duurzaamheid en mondiale rechtvaardigheid niet mogelijk is. o dat vergt dan wel een meer inclusieve technologie, waarin ook recht wordt gedaan aan de belangen van de natuur en toekomstige generaties o zo’n technologie niet zien als overmoedige concurrentie met God, maar als antwoord op de uitnodiging van God aan de mens om ‘herscheppende rentmeester’ te zijn (Borgman) en voor en met God te leven zonder God (Bonhoeffer) Slot Kortom: het vraagstuk van duurzaamheid betekent dat er werk aan de winkel is. Of ‘werk aan de wereld’, zoals de titel van een nieuw project van Oikos zegt. Dat wisten we al en is natuurlijk een cliché. maar het gaat niet alleen om máákwerk, maar om werk van verbeelding, verbinding tussen beelden, die ook tot verbeelding tussen mensen, organisaties, bedrijven etc. kan leiden. Dat is werk voor iedereen, maar zeker ook voor theologen. Alleen met die verbeelding en verbinding kunnen we onzekerheid rond duurzaamheid het hoofd bieden en leren dat we ook dúúrzaam kunnen leven alsof het niet óp kan. Verbeelding en verbinding zijn dan ook de centrale doelen van het nieuwe project van Oikos.