2012-04-26 Congregatie voor de Clerus, Brief aan de Priesters van de hele wereld, Feest van het Heilig Hart Rome (ZENIT.org) “De wereld van vandaag heeft met haar verscheurdheid die steeds pijnlijker en zorgwekkender wordt, de drie-ene God nodig en het is de opdracht van de Kerk Hem te verkondigen”, aldus kardinaal Mauro Piacenza en Mgr. Celso Morga Iruzubieta, respectievelijk prefect en secretaris van de Congregratie voor de Clerus, in hun Brief aan de Priesters, ter gelegenheid van het Feest van het Heilig Hart op 15 juni, dat ook de Wereldgebedsdag is voor de heiliging van de Priesters. “Om zich van deze taak te kwijten, moet de Kerk onlosmakelijk verbonden blijven met Christus en zich nooit van Hem laten scheiden: zij heeft heiligen nodig die in Jezus’ Hart wonen en gelukkige getuigen zijn van Gods drie-ene Liefde. En om dienstbaar te zijn aan de Kerk en de wereld, is het nodig dat priesters heilig zijn!”, zo benadrukt de Brief die ook aanwijzingen geeft in voorbereiding om het Jaar van het Geloof voor te bereiden. De Brief, het “Gewetensonderzoek voor Priesters” en het “Gebed van Zuster Faustina voor de Kerk en de Priesters” vormen een geheel. Dierbare Priesters, Op het aanstaande hoogfeest van het Heilig Hart van Jezus (op 15 juni 2012), vieren wij naar gewoonte de “Wereldgebedsdag voor de heiliging van de Priesters”. Het Schriftwoord “In de eerste plaats wil God dat gij u heiligt” (1 Tess. 4,3), richt zich tot alle christenen, maar bijzonder tot ons priesters, die niet alleen de uitnodiging aanvaard hebben ons te heiligen, maar ook de uitnodiging onze broeders te heiligen. Deze Goddelijke wil wordt in ons geval enigszins verdubbeld en tot in het oneindige verveelvoudigd, wij kunnen en moeten er gehoorzaam aan zijn bij iedere daad die wij in ons ambt vervullen. Dat is onze prachtige bestemming: wij kunnen ons niet heiligen zonder aan de heiligheid van onze broeders te werken, en wij kunnen niet werken aan de heiligheid van onze broeders zonder eerst gewerkt te hebben en nog te werken aan onze eigen heiligheid. Toen de gelukzalige Johannes Paulus II de Kerk in het nieuwe millennium binnenleidde, herinnerde hij ons aan de normaliteit van dit “volmaaktheidsideaal”, dat vanaf het allereerste begin aan de wereld moet aangeboden worden: “Aan een catechumeen vragen: ‘wil u het doopsel ontvangen?’ betekent hem tegelijk vragen: ‘wil u heilig worden?’ “ 1. Zeker, op de dag van onze priesterwijding heeft deze vraag om gedoopt te worden, opnieuw in ons hart weerklonken en om ons persoonlijk antwoord gevraagd, maar ze werd ons ook toevertrouwd 1 Apostolische Brief “Novo millennio ineunte”, nr. 31. 1 opdat wij die vraag tot onze gelovigen zouden richten door er de schoonheid en waarde van te bewaren. Deze overtuiging wordt niet tegengesproken door onze persoonlijke tekorten, zelfs niet door de fouten van sommigen die het priesterschap ten overstaan van de wereld soms ontluisterd hebben. Tien jaar later – en rekening houdend met het feit dat de berichten, waarvan sprake, nadien verergerd zijn – moeten wij de woorden die Johannes Paulus II op Witte Donderdag 2002 tot ons richtte, nog krachtiger en dringender in ons hart laten klinken: “Als priester worden wij op dit ogenblik bovendien persoonlijk ten diepste door elkaar geschud door de zonden van sommigen van onze broeders, die ontrouw geworden zijn aan de genade die zij bij de priesterwijding hebben ontvangen, door te zwichten voor de ergste uitingen van het mysterium iniquitatis dat in de wereld aan het werk is. Zo komen grote ergernissen aan het licht, die bijgevolg een donkere wolk van wantrouwen leggen over alle verdienstelijke priesters, die hun ambt eerlijk en coherent uitoefenen en soms met heldhaftige naastenliefde. Terwijl de Kerk haar zorg voor de slachtoffers tot uiting brengt en zich inspant om naar waarheid en gerechtigheid aan iedere pijnlijke situatie tegemoet te komen, zijn wij allen – bewust van de menselijke zwakheid, doch vol vertrouwen op de genezende kracht van de Goddelijke genade – geroepen om het “mysterium Crucis” te omhelzen en ons meer in te zetten om de heiligheid na te streven. Wij moeten God bidden dat Hij in Zijn voorzienigheid een edelmoedige heropleving wekt van de idealen van de totale gave aan Christus, die aan de basis liggen van het priesterambt”. 2 Als bedienaars van Gods barmhartigheid, weten wij dat het nastreven van heiligheid steeds opnieuw kan opgenomen worden, uitgaande van berouw en vergeving. Maar als priester voelen wij ook de nood er in naam van alle priesters en voor alle priesters om te vragen.3 Ons vertrouwen wordt verder versterkt door de uitnodiging die de Kerk zelf tot ons richt: opnieuw door de Porta fidei gaan en al onze gelovigen daarbij vergezellen. Wij weten dat het de titel is van de Apostolische Brief waarmee de Heilige Vader Benedictus XVI het Jaar van het Geloof heeft uitgeroepen, dat op 12 oktober aanstaande begint. Een reflectie over de omstandigheden van deze uitnodiging kan ons helpen. Zij situeert zich in het kader van de vijftigste verjaardag van de opening van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (11 oktober 1962) en van de twintigste verjaardag van de publicatie van de Catechismus van de Katholieke Kerk (11 oktober 1992). Bovendien werd voor de maand oktober 2012 de Algemene Vergadering bijeengeroepen van de Bisschoppensynode over het thema De nieuwe evangelisatie voor het overdragen van het christelijk geloof. Ons zal dus gevraagd worden elk “hoofdstuk” ervan grondig te verwerken: 2 Johannes Paulus II, “Brief aan de priesters op Witte Donderdag” van het jaar 2002. Congregatie voor de Clerus, « Le prêtre ministre de la Miséricorde Divine. Subside pour Confesseurs et Directeurs spirituels” (De priester bedienaar van de Goddelijke Barmhartigheid. Hulp aan Biechtvaders en Geestelijke Leiders), 9 maart 2011, 14-18; 74-76; 110-116 (“Le prêtre comme pénitent et disciple spirituel” - De priester als penitent en geestelijke leerling). 3 2 - - - Opdat het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw zou ontvangen worden als “de grote genade waarvan de Kerk in de XXe eeuw genoten heeft”: “Een veilig kompas om ons te oriënteren op de weg van de eeuw die begonnen is”, “een grote kracht voor de vernieuwing van de Kerk die altijd nodig is”4; Opdat de Catechismus van de Katholieke Kerk werkelijk zou aanvaard en gebruikt worden “als geldig en legitiem instrument ten dienste van de Kerkgemeenschap en als betrouwbare norm voor het geloofsonderricht”5; Opdat de voorbereiding van de volgende Bisschoppensynode werkelijk “een gunstige gelegenheid zou zijn om het geheel van de Kerk binnen te leiden in een bijzondere tijd van reflectie en herontdekking van het geloof”6. Op dit ogenblik – als inleiding op al die werkzaamheden – kunnen wij deze aanwijzing van de Paus, waarnaar alles convergeert, kort overwegen: “Het is de liefde van Christus die ons hart vervult en ons aanzet om te evangeliseren. Vandaag evenals toen, zendt Hij ons langs de wegen van de wereld om Zijn Evangelie te verkondigen aan alle volken van de aarde (cfr. Mt. 28,19). Door Zijn liefde trekt Jezus Christus mensen tot zich van alle generaties: in elke tijd roept Hij de Kerk samen en vertrouwt haar de verkondiging van het Evangelie toe, met een altijd nieuwe opdracht. Daarom is ook op onze dagen een meer overtuigd engagement van de Kerk nodig voor een nieuwe evangelisatie, om de vreugde te herontdekken van te geloven en opnieuw begeestering te vinden in het doorgeven van het geloof”. 7 “Alle mensen van alle generaties”, “alle volken van de aarde”, “nieuwe evangelisatie”: tegenover zo een universele horizont, zijn vooral wij, priesters, degenen die ons moeten afvragen hoe deze uitspraken met elkaar in verband kunnen gebracht worden en vaste vorm aannemen. Wij kunnen dan beginnen met in herinnering te brengen hoe de Catechismus van de Katholieke Kerk begint met een universele horizont, waar hij erkent: “De mens is bekwaam door God aangesproken te worden”8 en als eerste citaat deze tekst kiest van het Tweede Vaticaanse Concilie: “De diepste grond (“eximia ratio”) van de menselijke waardigheid is gelegen in de roeping van de mens tot gemeenschap met God. Reeds vanaf zijn geboorte wordt de mens uitgenodigd tot een dialoog met God: immers, hij bestaat alleen, doordat hij door God uit liefde (“ex amore”) is geschapen en door Hem altijd uit liefde (“ex amore”) in stand wordt gehouden; hij leeft niet volledig volgens de waarheid, als hij die liefde niet vrijwillig erkent en zich niet aan zijn Schepper toevertrouwt. Maar deze ‘innige en vitale verbondenheid met God’ (“hanc intimam ac vitalem coniunctionem cum Deo”) kan door de mens vergeten, miskend of zelfs uitdrukkelijk afgewezen worden.”9 Hoe vergeten, dat de concilievaders met een dergelijke tekst – ook door de rijkdom van de gekozen verwoording –niet geprobeerd hebben zich rechtstreeks tot de atheïsten te richten, wanneer zij 4 Cfr. “Porta fidei”, nr. 5. Ivi, nr. 11. 6 Ivi, nr. 5. 7 Ivi, nr. 7. 8 Eerste sectie. Eerste hoofdstuk. 9 “Gaudium et Spes”, nr. 19; cfr. Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 27.29. 5 3 spreken over de immense waardigheid van de roeping waarvan zij zich reeds als mens hadden verwijderd? En zij deden het met dezelfde woorden waarmee de christelijke ervaring beschreven wordt op het hoogtepunt van haar mystieke intensiteit! De Apostolische Brief Porta fidei begint eveneens met te zeggen dat deze ervaring “toegang geeft tot het gemeenschapsleven met God”, wat betekent dat zij ons direct onderdompelt in het centrale mysterie van het geloof dat wij moeten belijden: “Het geloof belijden in de Drie-eenheid – Vader, Zoon en Heilige Geest – staat gelijk met geloven in één enkele God die Liefde is” (Ivi, nr. 1). Dit alles moet bijzonder weerklank vinden in ons hart en ons verstand, om ons bewust te maken van wat vandaag het grootste drama is van onze tijd. De reeds gekerstende landen zijn niet meer geneigd te zwichten voor een algemeen atheïsme (zoals in het verleden) maar lopen het gevaar het slachtoffer te worden van het bijzonder atheïsme dat voortkomt uit het feit dat men de schoonheid en warmte van de Trinitaire Openbaring vergeten is. Vandaag zijn het vooral de priesters, die in hun dagelijkse aanbidding en dagelijks ambt alles moeten terugvoeren naar de Trinitaire Gemeenschap: het is maar door vandaar te vertrekken en er zich in onder te dompelen dat de gelovigen werkelijk het gelaat van Gods Zoon en Zijn eigentijdsheid kunnen ontdekken, en dat zij werkelijk het hart van elke mens en het vaderland waar wij allen toe geroepen zijn, kunnen bereiken. Alleen zo kunnen de priesters die wij zijn, de mensen van vandaag opnieuw aanbieden: de waardigheid een persoon te zijn, de zin van menselijke relaties en van het sociale leven, en het doel van heel de schepping. “Geloven in één enkele God die Liefde is”: geen enkele nieuwe evangelisatie zal echt mogelijk zijn indien wij christenen niet in staat zijn de wereld opnieuw te verbazen en te ontroeren door de verkondiging van de Liefdenatuur van onze God, in de Drie Goddelijke Personen die dit tot uitdrukking brengen en die ons in Hun eigen leven betrekken. De wereld van vandaag heeft met haar verscheurdheid die steeds pijnlijker en zorgwekkender wordt, de drie-ene God nodig en het is de opdracht van de Kerk Hem te verkondigen. Om zich van deze taak te kwijten, moet de Kerk onlosmakelijk verbonden blijven met Christus en zich nooit van Hem laten scheiden: zij heeft heiligen nodig die “in Jezus’ Hart” wonen en gelukkige getuigen zijn van Gods drie-ene Liefde. En om dienstbaar te zijn aan de Kerk en de wereld, is het nodig dat priesters heilig zijn! Vaticaan, 26 maart 2012, Hoogfeest van de Boodschap aan de Allerheiligste Maagd Maria. 4 LECTUUR EN TEKSTEN eventueel ter verdieping of voor vieringen BIJBELLEZINGEN Uit het Evangelie van Johannes, 15, 14-17 Uit het Evangelie van Lucas, 22, 14-27 Uit het Evangelie van Johannes, 20, 19-23 Uit de Brief aan de Hebreeën, 5, 1-10 TEKSTEN VAN DE KERKVADERS H. Johannes Chrysostomus, Het priesterschap, III, 4-5; 6. Origenes, Homilieën over Leviticus, 7, 5. TEKSTEN VAN HET LEERGEZAG Gaudium et Spes, nr. 19 en de Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 27. Johannes Paulus II, Brief aan de Priesters voor Witte Donderdag, 2001. Benedictus XVI, Homilie op Witte Donderdag, 13 april 2006. TEKSTEN VAN DE HEILIGEN H. Gregorius de Grote, Dialogen, 4, 59. H. Catharina van Siëna, Dialoog met de Goddelijke Voorzienigheid, c. 116; cfr. Ps. 104, 15. H. Theresia van Lisieux, Ms A 56r; LT 108; LT 122; LT 101; Pr n. 8. Z. Charles de Foucauld, Spirituele Geschriften, pp. 69-70. H. Theresia Benedicta van het Kruis (Edith Stein), WS, 23. Vert. Sorores Christi 5