H4 Les 3 Jagers en boeren Rond 6500 v. Chr. ontstonden in Soemerië, aan de oevers van de Eufraat en de Tigris, de eerste dorpen. Het klimaat was er erg warm en er viel nauwelijks neerslag. Toch was de landbouw zeer succesvol. Dat was te danken aan de irrigatielandbouw. Boeren legden hun akkers aan op de vruchtbare slib (modder) van de oevers en leidden daar, via een stelsel van kanaaltjes en dammetjes, rivierwater naartoe. Zo was er altijd voldoende water op hun akkers. Deze manier van irrigeren zorgde voor grotere oogsten dan in gebieden waar boeren voor het water helemaal afhankelijk waren van regen. Door de irrigatielandbouw namen ook de sociale verschillen tussen mensen toe. Boeren die goed oogstten, kregen meer aanzien en macht en werden vaak politieke leiders. Zij bestuurden, anderen bewerkten het land. Zulke leiders werden in de dorpen die uitgroeiden tot steden een soort koning. De steden kregen stadsmuren omdat strijd om macht leidde tot oorlogen. De dorpen in het zuiden van Mesopothamië waren rond 3500 v. Chr. zo gegroeid dat we ze stadstaten noemen: kleine staten ter grootte van een stad en haar directe omgeving, met elk een eigen bestuur. Er waren er in Soemerië ruim dertig toentertijd. Ze hadden gemiddeld wel 10.000 inwoners. Uruk was met 50.000 inwoners het grootst. De meeste hadden een aantal gemeenschappelijke kenmerken: een hiërarchische opbouw van de samenleving een godsdienstig centrum specialisten het gebruik van het schrift. De bevolking was verdeeld in sociale klassen. Onderaan stonden de slaven, vaak krijgsgevangenen. Daarboven kwamen de boeren, het grootste deel van de bevolking. Daarboven stonden de ambachtslieden: mensen die zich konden specialiseren in het maken van o.m. gereedschap en kleding of in de bouw van huizen en tempels. Daarboven stonden de priesters. De Soemeriërs [samen met de noordelijke streek Akkad maakte Soemer deel uit van het Tweestromenland of Mesopotamië] hadden een godsdienst met verschillende goden: polytheïsme. Priesters zorgden dagelijks voor het uitvoeren van rituelen en het brengen van offers aan de goden. Bovenaan stond de koning. Hij regeerde namens de goden. Hij was opperbevelhebber van het leger, opperrechter en bestuurder van de stad. In het centrum van de stadstaat stond een groot religieus bouwwerk: de ziggurat. Men geloofde dat de priesters boven op deze trapvormige tempeltoren dichter bij de goden konden komen. in de ziggurat werd de belangrijkste god van de stad vereerd. Voor Babylon was dat bijvoorbeeld Innanna. De ziggurat had echter ook een economische functie. Rondom werden goederen verhandeld en moesten boeren een deel van de oogst inleveren als belasting (in natura). In ruim daarvoor werden ze beschermd en werd het irrigatiesysteem onderhouden. Verhaal spraakverwarring Babylon. Volgens het bijbelboek Genesis (hoofdstuk 11, vers 1-9) was Babel de eerste stad die de nakomelingen van Noach bouwden in de vlakte van Sinear. Hun leider was Nimrod en onder zijn bewind wilde men een toren bouwen die 'tot aan de hemel' zou reiken. Om de macht van dat ongedeelde volk te beperken, dat tegen Gods bevel bijeen bleef, verwarde Hij hun taal en verspreidde hen over de hele aarde. Zo kwam het dat de toren en de stad niet afgebouwd werden. Volgens de Bijbel is dit ook de reden waarom de stad Babel genoemd werd (in het Hebreeuws betekent Balal "verwarren"). Uit deze ontstaansgeschiedenis van de talen is de uitdrukking 'Babylonische spraakverwarring' (een situatie waarin allen door elkaar praten en niemand er meer wijs uit wordt) voortgekomen. Net als veel andere Bijbelverhalen komt dit in meerdere godsdiensten voor: de Babyloniërs, Grieken, Azteken, Hmong in China, Minhasa in Indonesië, etc.