Kenmerkende aspecten Tijdvak 9: 1. 2. 3. 4. Het totalitair karakter van het communistisch politiek systeem De economische wereldcrisis Het racistisch en totalitair karakter van het nationaalsocialisme De Duitse bezetting en de jodenvervolging Begrippen bij het Interbellum 1. Lopende band: productiesysteem waarbij werknemers telkens dezelfde handeling uitvoeren aan voorbijkomende producten 2. Inflatie: minder waard worden van geld 3. Concentratiekamp: gevangenkamp 4. Depressie: langdurige achteruitgang van de economie met dalende productie en hoge werkloosheid 5. Dolkstootlegende: het verhaal dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog verloor door verraad van democraten (en joden in Berlijn) 6. Totalitair: system waarbij het individu volledig ondergeschikt is aan de staat 7. Beurskrach: sterke en snelle daling van de aandelenkoersen op de beurs (1929) 8. Aanpassingspolitiek: politiek om de overheidsuitgaven aan te passen aan dalende inkomsten 9. Hyperinflatie: de waarde van het geld daalde per minuut, een arbeider liet zijn vrouw zijn verdiende geld ophalen om brood te kopen tussen de middag want later op de dag zouden zij er minder brood voor kunnen kopen! 10. Propaganda: politiek reclame, manier om de mening van mensen te beïnvloeden 11. Verzuiling: verdeling van eht volk in levensbeschouwelijke groepen met eigen organisaties zoals omroepen 12. NEP: Nieuwe Economische Politiek, politiek die Lenin gebruikte om de boeren een beetje eigen grond te laten verbouwen na de Russische Revolutie. Teruggedraaid door Stalin en zijn Vijfjarenplannen vanaf 1928. 13. Planeconomie: economie waarbij de staat voorschrijft wat moet worden geproduceerd 14. Koelakken: rijke boeren, grootgrondbezitters 15. Kolchozen: priveboerderijen waren opgegaan in staatsbedrijvenna de collectivisatie van de landbouw. Alle productiemiddelen zijn in handen van het volk, dus ook de boerderijen. Boeren moeten alles delen. Het optreden van president Hoover (maart 1929- maart 1933) is te omschrijven als “Laisser faire”. Dit betekent dat hij weinig wilde ingrijpen in de economie na de beurskrach van 1929 op Wall Street. In werkelijkheid hielp hij de economie wel degelijk. Hij verhoogde de belastingen maar het hielp niet. (met meer belastinginkomsten kun je meer uitgeven als overheid aan uitkeringen en werkverschaffing) Zijn opvolger, Franklin Delano Roosevelt, had echter een verdergaand plan: de New Deal. In dit plan werden de werkloze mannen echt aan het werk gezet.