Het balanceren tussen Moderne utopie en Sociale realiteit: de sociale woningbouw in Latijns Amerika gedurende 1930-1970 Marie Vanderghote Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae Begeleiders: dr. Rika Devos, prof. dr. ir.-arch. Emiel De Kooning Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2010-2011 Het balanceren tussen Moderne utopie en Sociale realiteit: de sociale woningbouw in Latijns Amerika gedurende 1930-1970 Marie Vanderghote Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae Begeleiders: dr. Rika Devos, prof. dr. ir.-arch. Emiel De Kooning Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2010-2011 Dankwoord Deze thesis zou niet tot stand gekomen zijn zonder externe steun en hulp . Mijn bijzondere dank gaat dan ook naar mijn thesispromotor Prof. Lagae. Elke begeleiding en raadgeving resulteerden in een extra motivatie en wisten me telkens terug op de goeie weg te helpen. Zijn raad en steun voor Erasmus Mundus Brazilië, zal ik nooit vergeten. And last but not least, het engelengeduld… Ook Prof. Devos zou ik graag bedanken voor de waardevolle begeleiding. Verder zou ik ook mijn dank willen betuigen aan Prof. Medrano van Unicamp, São Paulo voor zijn extra bijstand ter plaatse. Ook Prof. Falbel van Unicamp en Prof. Recaman van USP, die mijn visie over het plaatselijk debat in Brazilië verruimd hebben, wil ik zeker vermelden. Tenslotte zou ik ook graag mijn familie bedanken voor hun grenzeloze steun. Tot slot, wou ik Toby en Marcío nog vermelden voor hun waardevolle inbreng. Marie Vanderghote De auteur geeft de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef. 6 juni 2011 HET BALANCEREN TUSSEN MODERNE UTOPIE EN SOCIALE REALITEIT: DE SOCIALE WONINGBOUW IN LATIJNS-A MERIKA GEDURENDE 1930-1970 Marie Vanderghote Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae Begeleiders: dr. Rika Devos, prof. dr. ir.-arch. Emiel De Kooning SAMENVATTING Deze studie wil de impact van de stadssociologie, in de geschiedenis van de Latijns-Amerikaanse Moderne Architectuur en planning voor de sociale huisvesting gedurende de 1930-1970, onderzoeken. Enerzijds wordt uiteengezet waarvoor de CIAM, Congrès Internationaux d’Architecture Moderne, stond en wat de impact was van de verspreiding van CIAM naar de Latijns-Amerika. Anderzijds wordt de evolutie van de stadssociologie besproken: de verschillende paradigma’s die ontstonden over de Latijns-Amerikaanse stad en de implicaties hiervan op de sociale huisvesting. Tenslotte worden drie toonaangevende woningbouwbouwprojecten geanalyseerd in het debat van zowel de sociologie als de architectuur. TREFWOORDEN CIAM, sociale woningbouw, stadssociologie, LatijnsAmerika, Inhoudsopgave 2. HET SOCIOLOGISCH GEDACHTEGOED OVER DE SOCIALE DANKWOORD ................................................................................................7 VOORWOORD ................................................................................................. I 1. HET CIAM-GEDACHTEGOED EN DE SOCIALE WONINGBOUW ... 1 1.1 DE ONTWIKKELING VAN CIAM IN EUROPA................................. 2 1.1.1 HET ONTSTAAN VAN CIAM ..................................................................3 1.1.2 DE EVOLUTIE NAAR HET .........................................................................9 HART VAN DE STAD .........................................................................................9 1.2 DE VERSPREIDING VAN HET CIAM-GEDACHTEGOED NAAR LATIJNS-AMERIKA ............................................................................ 15 1.3 CASE-STUDIE: TOWN PLANNING ASSOCIATES IN LATIJNS-AMERIKA ..................................... 23 A. TOWN PLANNING ASSOCIATES EN DE RELATIE MET CIAM ............................25 B. CIDADE DOS MOTORES, DE RELATIE MET DE VERENIGDE STATEN ...................26 C. CIDADE DOS MOTORES, DE FUNCTIONELE STAD IN LATIJNS-AMERIKA ............28 D. DE VERDERE ONTWIKKELING VAN TPA, WEG VAN DE FUNCTIONELE STAD .......35 E. DE IMPACT VAN DE CIDADE DOS MOTORES ................................................39 WONINGBOUW ....................................................................42 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 DE THEORIEVORMING OVER DE LATIJNS-AMERIKAANSE METROPOOL .......43 HET ONTSTAAN VAN DE URBAN STUDIES ............................................. 44 HET ONTSTAAN VAN DE LATIJNS- AMERIKAANSE METROPOOL ................ 48 DE WISSELENDE PARADIGMA’S VAN DE LATIJNS-AMERIKAANSE STAD ....... 51 2.2 VAN SLOPPENWIJK NAAR BUURTWIJK: D E G E T R A N S F O R M E E R D E V I S I E O P D E S O C I A L E W O N I N G B O U W .56 2.2.1 DE VERANDERDE BENADERING VAN DE SLOPPENWIJK IN DE THEORIE ........ 57 2.2.2 WERKEN AAN DE SLOPPENWIJK EN DE ROL VAN JOHN F. TURNER............. 63 3. DE SOCIALE WONINGBOUW IN LATIJNS-AMERIKA: DRIE CASES-STUDIES .............................................................69 3.1 PEDREGULHO | AFFONSO REIDY RIO DE JANEIRO, BRAZILIË, 1946-1958............................................71 A. ONTSTAANSCONTEXT ............................................................................ 72 C. BOUWHISTORIEK .................................................................................. 78 D. PLAATS IN HET ARCHITECTUURDEBAT ...................................................... 85 E. PLAATS IN HET SOCIOLOGISCH DEBAT ....................................................... 90 3.2 23 DE ENERO |CARLOS RAÚL VILLANUEVA CARACAS, VENEZUELA,1954-1957 .......................................................... 92 A. ONTSTAANSCONTEXT .............................................................................93 B. OPDRACHTFORMULERING .......................................................................95 C. BOUWHISTORIEK ...................................................................................96 D. PLAATS IN HET ARCHITECTUURDEBAT ......................................................101 E. PLAATS IN HET SOCIOLOGISCH DEBAT ......................................................109 3.3 PREVI ARCHITECTURE LIMA, PERU, 1969-1976 ........................................................... 112 A. ONTSTAANSCONTEXT ...........................................................................113 B. OPDRACHTFORMULERING .....................................................................115 C. BOUWHISTORIEK .................................................................................117 D. PLAATS IN HET ARCHITECTUURDEBAT ......................................................121 E. PLAATS IN DE STADSSOCIOLOGIE.............................................................125 CONCLUSIE .................................................................................... 127 B I B L I O G R A F I E ......................................................................... 129 R E F E R E N T I E F I G U R E N ......................................................... 135 Voorwoord Ik herinner me levendig toen ik voor het eerst Casa Vidro van Lina Bo Bardi in de les Architectuuractualia te zien kreeg. Is het de fenomenale setting, de eenvoudige elegantie of de tropisch getinte details? Het geheel heeft een onbeschrijfelijk aura. In de zoektocht naar een thesisonderwerp, was de kogel snel door de kerk: ik zou me verdiepen in de Moderne Architectuur in Brazilië. Een eerste ontdekkingsreis leidde me van de ene naar de andere recente publicatie: van de implementatie van het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika, over de geopolitieke context van de tentoonstelling Brazil Builds, tot de motivatie voor een herziening van de lang onbeschreven Paulista1 architectuur in Brazilië. Het kon niet op, wat wou een liefhebber meer? Na alle mooie plaatjes in die recente publicaties van de LatijnsAmerikaanse architecturale realisaties, ontdekte ik het boek Two Brazilian capitals: Architecture and Urbanism in Rio de Janeiro and Brasilia van Norma Evenson uit 1973. Een boek van bijna 40 jaar oud, bedacht ik met enthousiasme en verwondering, onwetend besefte ik het belang van die periode in de architectuurgeschiedenis nog niet! Ik bladerde in het boek, tot ik gefascineerd bleef hangen op één enkele pagina met twee contrasterende afbeeldingen van enerzijds het Moderne woningbouwproject Pedregulho en anderzijds de favelas: de 1 Paulista architectuur is de moderne architectuur ontwikkeld in São Paulo. De Braziliaanse professor Ruth Verde Zein publiceerde veel over dit onderwerp (www.arquiteturabrutalista.com.br ) VOORWOORD | i Moderne Utopie versus de Sociale Realiteit – La Realidad Latina - in één oogopslag! Was het de typische fascinatie van een architect of misschien wel de typische fascinatie van een hedendaagse architect? Het eerste bedacht ik tijdens mijn onderzoek in België, het tweede toen ik in Brazilië verbleef in het najaar van 2010. In Brazilië kreeg ik de kans om gedurende vier maanden te studeren aan Universidade Estadual de Campinas, ‘vlakbij’ São Paulo: een prachtige en leerrijke ervaring. Meermaals vertelde mijn Braziliaanse professor me met een ongelovige ondertoon dat de laatste jaren hele horden buitenlandse studenten de favelas komen onderzoeken, om er vervolgens een ontwerp voor te maken en tenslotte alles te publiceren in een klein boekje. Dit alles realiseren de studenten in een paar weken tijd. Uitte mijn professor met zijn ongelovige ondertoon zijn bedenkingen over die korte tijdsspanne, over de recente toestroom van studenten of over de grote interesse voor een onderwerp als de favelas, wie zal het zeggen? Waar mijn interesse en fascinatie ook vandaan komt, ik veronderstel dat een liefhebber altijd nog iets meer wil. Door die éne bladzijde in Norman's boek, besefte ik dat ik onder noemer Moderne Architectuur in Brazilië niet het hele verhaal kon vertellen dat mij plotseling begeesterde. Ik besloot mijn onderwerp op een andere manier af te bakenen en besloot om de sociale woningbouw in LatijnsAmerika gedurende de jaren ’30 tot ’70 verder te bestuderen. In de volgende paragrafen probeer ik mijn keuze te motiveren. Waarom sociale woningbouw, waarom Latijns-Amerika en waarom die periode? Zoals Malcolm Quantrill uiteenzet in een recente publicatie 2, is de geschiedenis van de Latijns-Amerikaanse Moderne Architectuur altijd beschreven geweest vanuit het Euro-Amerikaanse standpunt. Quantrill stelt dat het beter zou zijn te spreken over een driehoeksrelatie betreffende moderne architectuur in deze drie continenten. In dit opzicht is Latijns-Amerika tot op heden ondergewaardeerd, in mijn thesis heb ik geprobeerd Quantrill hierin bij te treden. Ik betrek ook het sociologisch debat dat van 1930 tot 1970 in Latijns-Amerika plaatsvond en schets dus ook de tijdsgeest waarin de architectuur van sociale woningbouw op dat continent zich ontwikkelde. Eén van de beweegredenen van de Moderne Architectuur en meer bepaald van de CIAM, het Congrès International d’Architecture Moderne, was het verbeteren van ‘de levenstandaard’ van de mens. In die optiek waren de woningbouw en stadsplanning veelbesproken thema's en het gedachtegoed hierover evolueerde aanzienlijk gedurende de periode van 1930 tot 1970. Bovendien ontwikkelde zich in de eerste helft van de 20e eeuw de stadssociologie, een nieuwe discipline in de sociologie die de mens analyseert binnen het kader van de stad, waarbij logischerwijs ook uitspraken gedaan worden over de bebouwde omgeving. Ook op het Latijns-Amerikaanse continent kende de stadssociologie ingang. Het stadssociologische debat beïnvloedde de opvattingen over de sloppenwijk en deze veranderende perceptie had een impact op de benadering van de sociale woningbouwprojecten. M. QUANTRILL (ed.), Latin American architecture: six voices, TAMU Press, Texas, 2000 2 Gedurende de jaren ’30 tot ’60 realiseerde men in Latijns-Amerika een aantal sociale woningbouwprojecten naar Euro-Amerikaans model, onder meer volgens de principes van de CIAM. De sociologische perceptie van de Latijns-Amerikaanse stad werd in die periode gedomineerd door de Euro-Amerikaanse benadering. De jaren ’60 en ’70 kunnen gezien worden als een kantelpunt in zowel de moderne stadsplanning als de stadssociologie. Enerzijds wordt de CIAM in 1959 ontbonden en gaat een nieuwe generatie architecten verder onder de naam Team X, dat een meer humanistische benadering hanteert. Anderzijds werd in datzelfde jaar het vernieuwde sociologisch ideeëngoed, waarbij de Latijns-Amerikaanse stad benaderd werd vanuit de realiteit zelf, voorgesteld op Seminar on the problems of urbanization in Latin America. De realiteit werd met een meer positieve blik benaderd: de favela werd niet louter meer als een probleem gezien dat zo snel mogelijk uit de wereld moest gebannen worden, maar als een deel van de oplossing. Vanzelfsprekend is Latijns-Amerika een zeer divers continent wat betreft politieke en culturele context. Daarom benaderen we in de eerste twee hoofdstukken de Moderne architectuur en stadsplanning en het sociologisch debat in Latijns-Amerika in zijn geheel. In het derde hoofdstuk werken we drie specifieke casestudies uit. In het eerste hoofdstuk overlopen we de intrigerende geschiedenis van de CIAM en de assimilatie van hun gedachtegoed binnen de tijdsgeest. We bespreken eerst de Congressen die in Europa plaatsvonden, vervolgens de verspreiding van het gedachtegoed naar Latijns-Amerika en tot slot concretiseren we deze bevindingen met een toelichting over de projecten in Latijns-Amerika van Town Planning Associates van José Lluís Sert en Paul Lester Wiener. In Hoofdstuk II bekijken we de verschillende theorieën over de LatijnsAmerikaanse stad in de stadssociologie. De sloppenwijk en de sociale huisvesting was een belangrijk thema binnen deze verschillende paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad en worden vervolgens toegelicht. Tenslotte zoomen we in op de implicaties van deze sociologische benadering op het debat over woningbouw. In hoofdstuk III werken we vanuit dit algemeen kader drie casestudies uit. We bespreken drie sociale woningbouwprojecten in drie verschillende Latijns-Amerikaanse landen in drie verschillende periodes, elk binnen hun context van het toen gangbare architecturale en sociologische debat: Pedregulho in Rio de Janeiro (1946-1958), 23 de Enero in Caracas (1954-1957) en PREVI in Lima (1972-1976). De drie besproken sociale woningbouwprojecten kwamen recent opnieuw in de spotlights in het debat over Latijns-Amerika, onder meer in monografieën, overzichtswerken van de Latijns-Amerikaanse Moderne architectuur of stadsplanning, in de studies over de informele stad, enzovoort. Zowel in het sociologisch debat als in het architecturaal debat is de periode 1930-1970 een voortdurend balanceren tussen de sociale realiteit van de sloppenwijken en het geloof in de utopische maakbaarheid van de Moderne Stad, vrij van sloppenwijken; en tussen de ideeën om de rurale bevolking te huisvesten in Moderne woningbouwcomplexen en de ideeën over zogenaamd self-help housing. Toen ik de eerste maal langskwam bij het bureau van mijn thesispromotor glimlachte ik om de prent van een balancerende man op een koord. Later bleek het werk enige profetische waarde te hebben: ook als architect én als architectuurliefhebber balanceerde ik tijdens mijn thesisperiode soms tussen gevoelens van appreciatie voor moderne architectuur en voor de architectonische waarde van een gebouw enerzijds en het bewustzijn van de sociologische beperkingen van datzelfde gebouw anderzijds. Bovendien was het schrijven van mijn thesis een constante afweging tussen de aandacht voor het globale plaatje en het belang van het detail. Of ik in mijn evenwichtsoefening geslaagd ben, laat ik aan u over. 1 HET CIAM-GEDACHTEGOED EN DE SOCIALE WONINGBOUW Valerie Fraser stelt dat de Latijns-Amerikaanse overheden, de nieuwe moderne architectuur en planningsprincipes, gedurende de periode van de jaren ’30-’60, inzetten om een modern beeld van hun maatschappij naar voor te schuiven. Grootschalige projecten zoals universiteitssteden, overheidsgebouwen en huisvestingsprojecten waren hierbij de paradepaardjes van deze utopische aspiraties. De toenmalige sociale woningbouwprojecten in Latijns-Amerika, en de utopische aard ervan, brengt men veelal in verband met het CIAM-gedachtegoed, de publicatie hiervan in Charte d’Athènes (1933) en Le Corbusier’s visionair ideeëngoed. Om de sociale woningbouwprojecten in Latijns-Amerika te kunnen kaderen, wordt de CIAM, Congrès Internationaux d’Architecture Moderne, in dit hoofdstuk uiteengezet. Wat was het CIAMgedachtegoed en hoe bereikte het Latijns-Amerika? Eerst wordt er ingegaan op de intenties waarmee men de CIAM oprichtte, hoe het gedachtegoed evolueerde op de Congressen en op welke manier dit gedachtegoed werd uitgedragen. Vervolgens wordt er ingezoomd op de verspreiding van het gedachtegoed naar Latijns-Amerika. Welke ideeën staken de oceaan over en, gezien de diversiteit van het Latijns-Amerikaanse continent, in welke landen vonden ze opgang? De verspreiding wordt geschetst aan de hand van de immigratie en reizen van CIAM-leden, het ontstaan van CIAM-groepen, de publicaties en projecten in Latijns-Amerika. Om deze verspreiding iets beter te kunnen aflijnen, wordt er tenslotte een Case-studie uitgewerkt, meer bepaald het werk van Town Plannings Associates in Latijns-Amerika, die een sleutelrol speelden in de verspreiding van moderne planningsprincipes in Latijns-Amerika. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 1 1.1 D E ONTWIKKELING VAN CIAM IN EUROPA Eerst worden de intenties voor de oprichting van CIAM uiteengezet. Het doel van het Congres was onder meer de Moderne Architectuur meer draagvlak geven in de moderne maatschappij. Om dus het CIAMgedachtegoed, die Latijns-Amerika bereikte, te kunnen vatten, zonder in de geschiedenis van de Moderne architectuur te vervallen, wordt er in dit deel ingezoomd op de inhoud van congressen en de verspreiding ervan in de publicaties. Deze publicaties droegen het CIAMgedachtegoed uit maar genereerden ook een vertekend beeld aangezien het CIAM-gedachtegoed op de Congressen continu evolueerde. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 2 1.1.1 Het ontstaan van CIAM en de evolutie naar de Functionele Stad De geboorteakte van CIAM: de Verklaring van Sarraz De CIAM werd in 1928 opgericht tijdens een eerste bijeenkomst op het kasteel van La Sarraz (Zwiterserland) . De initiatiefnemers waren Hélène Mandrot, Le Corbusier en Karl Moser. 3 De belangrijkste doelstelling die zij met de CIAM nastreefden, was de Moderne Architectuur een grotere plaats in de hedendaagse samenleving te geven. 4 Dit werd duidelijk in de proloog van het programma van het eerste CIAM Congres: « Dit eerste Congres wordt bijeengeroepen om een algemeen programma van actie vast te stellen dat tot doel heeft de architectuur met kracht uit de academische impasse te halen en in zijn werkelijke economische en 3 Men moet dit ook binnen de context plaatsen van de competitie voor het Volkerenbondpaleis in Genève, waarbij een ontwerp volgens de Beaux-Arts traditie uiteindelijk werd geselecteerd en Le Corbusier en Pierre Jeanneret werden gediskwalificeerd. In tegenstelling tot wat men in eerdere geschiedschrijving over CIAM veronderstelde, kwam het initiatief niet van Le Corbusier maar van Sovjet avant-gardist El Lissitzky die le Corbusier initieel uitnodigde in 1924. E. MUMFORD, The CIAM discours on Urbanism, 1928-1960, MIT Press, Cambridge, 2000, p. xii 4 De premisse van Moderne Architectuur was de reden waarom deze moderne architecten zich niet aansloten bij andere, reeds bestaande organisaties zoals International Federation of Housing and Town Planning en Congrès Internationaux des Architectes, die respectievelijk hun tiende en twaalfde congres organiseerden op het moment dat de CIAM opgericht werd. Deze organisaties beoogden om oplossingen te bieden voor de hedendaagse problematiek rond stedenbouw en architectuur, elke vakman kon toetreden, los van het feit of deze al dan niet volgens de moderne architectuur bouwt. sociale omgeving te plaatsen». 5 In tegenstelling tot de traditionele architectuur, werd gesteld dat enkel moderne architectuur de potentie in zich draagt om zich in de hedendaagse, moderne context te gedijen en de moderne maatschappij van dienst te zijn. Deze basisstelling zal doorschemeren in de volgende Congressen. Het resultaat van het 1e congres van de CIAM werd neergeschreven in de Verklaring van La Sarraz en werd ondertekend door de 23 aanwezige architecten. De Verklaring behandelde vier thema's. Het eerste thema, ‘Algemene efficiëntie’, duidde op de noodzaak voor rationalisatie en standaardisatie van het bouwproces. Vervolgens werd de problematiek van de stedenbouw gedefinieerd in ‘Planning van stad en regio’. In de openingsclausule van dit deel van de Verklaring wordt een belangrijke kernidee van de CIAM weergegeven, namelijk de functionele benadering van de stad en de stadsplanning: «Stadsplanning is de organisatie van de functies van het collectieve leven. Stedenbouw kan nimmer op grond van voorafgaande esthetische overwegingen worden bepaald, de essentie is ordening van de functies.» Er werden vier functies afgebakend: wonen, werken, recreatie, circulatie (onderverdeeld in transport en communicatie). Tot slot werd in de laatste thema’s 'Architectuur en publieke opinie’ en ‘Architectuur en de relatie tot de Staat’ de rol van de architect en de architectuur binnen de maatschappij toegelicht. In dit laatstgenoemde thema werd onder andere de internationale ambitie van de CIAM opgenomen: «Er zal een internationaal comité van beschermheren 5 A. VAN DER WOUD, Het Nieuwe bouwen Internationaal CIAM: Volkshuisvesting, Stedenbouw, Delft University Press, Delft, 1982, p. 54 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 3 gevormd worden met personen uit maatschappelijke, economische, industriële en politieke kringen om aan dit congres een wereldwijd belang te geven». Een dergelijk beschermcomité zoals bedoeld in de Verklaring kwam er niet, maar anderzijds werd het CIAM-gedachtengoed wel internationaal verspreid via publicaties, onderwijs en projecten. De Verklaring van La Sarraz werd in de twee voertalen, Frans en Duits opgemaakt. De twee versies verschilden in subtiele nuances onderling van elkaar. Deze verschillen kunnen verklaard worden door de onderliggende, meer essentiële meningsverschillen 6 tussen de Duitstalige en de Franstalige strekking, omtrent de rol van CIAM en het resultaat dat men met de Congressen wou bekomen.7 De Duitstalige strekking - met aanhangers van Neues Bauen zoals Walter Gropius, Hannes Meyer en Ernst May – streefde initieel meer naar het afbakenen van een praktijkgericht kader, door empirisch onderzoek, voor de Moderne Architectuur. Het was eerder deze strekking die de koers van de eerstvolgende CIAM-congressen bepaalde. De Franstaligen legden meer nadruk op een conceptuele benadering - een richting die de latere Congressen onder Le Corbusier typeerde. 6 Giorgio Ciucci lichtte dit opmerkelijk verschil toe in het artikel The invention of the Modern Movement in Oppositions 24, zomer 1981, p. 68-92. Het verschil in aanpak is al duidelijk in de verschillende benadering van architectuur. We kunnen het Neues Bauen en L’Architecture Moderne zeker niet onder één noemer plaatsen. De laatsgenoemde legde veel meer de nadruk op het rationaliseren van het bouwproces daar waar de Neues Bauen, hoewel ze de traditionele architectuur afwijzen, de architectuur toch nog als schone bouwkunst benaderde. Het verschil is echter zeker niet zwart-wit maar eerder een nuanceverschil, dat anderzijds zeker een rol speelt binnen een internationaal overkoepelend orgaan als de CIAM. Het tweede en derde Congres: de analyse van de woningbouw Nadat in de Verklaring van La Sarraz de vier functies waren afgebakend, concentreerde men zich op het tweede en derde congres enkel op de functie wonen. Wonen werd via een empirische methode geanalyseerd. Op voorstel van Ernst May - die bezig was met het 10-jarenplan voor de volhuisvesting in Frankfurt – werd CIAM 2 in 1929 in de stad aan de Main georganiseerd. 8 CIAM 2 had als thema 'De woning voor het bestaansminimum'. Er werd een staat opgemaakt van de huidige woningproblematiek in de grootstad, om vervolgens mogelijke oorzaken van de aanwezige problemen te achterhalen en oplossingen te formuleren. Op het congres werden vier lezingen gegeven en er werd een analytische tentoonstelling georganiseerd over minimumwoningen in Europa. De geëxposeerde grondplannen en sneden toonden enkel vloer- en raamoppervlaktes en de plaats van het meubilair in de woningen. Het volledige beeld van de woning werd achterwege gelaten om de aandacht niet af te leiden van de empirische gegevens. Bijhorend bij de tentoonstelling werd het boek ‘Die Wohnung für das Existenzminimum’9 uitgegeven. Zowel de tentoonstelling als het boek gaven enkel een stand van zaken inzake de toenmalige woonproblematiek. In tegenspraak met de vooropgestelde doelstelling van het Congres, werden noch mogelijke A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouden internationaal CIAM, p. 55 8 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 27 7 9 Die Wohnung für das Existenzminimum, Julius Hoffman, Stuttgart, 1929 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 19 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 4 oorzaken van de problemen noch oplossingen geformuleerd. Men besloot om de problematiek verder uit te werken op het volgende Congres.10 Op CIAM 3: Rationele bebouwingswijzen - georganiseerd in Brussel in 1930 - onderzocht men de doeltreffendheid van de verschillende manieren van bouwen en deed men een nieuwe poging om een aantal richtlijnen op te stellen omtrent de minimumwoning. De hoeveelheid bebouwde oppervlak t.o.v. het aantal m² straatoppervlak, het aantal woningen en bewoners per hectare en de grondprijs van ontsloten en onontsloten terrein werd empirisch onderzocht. Deze uiterst rationele benadering mondde uit in een discussie rond de effectiviteit van het gebruik van laag- , middelhoog- en hoogbouw voor de minimumwoning. Er werden vier lezingen georganiseerd rond deze vraagstelling. Le Corbusier pleitte stellig voor de hoogbouw, met als argument een optimale effectiviteit inzake mobiliteit en circulatie. Herbert Böhm en Eugen Kaufman - twee medewerkers van Ernst May – toonden aan de hand van prijsoffertes aan dat hoogbouw niet kostenefficiënter was dan de andere bouwmethodes. Richard Neutra lichtte – vanuit zijn Amerikaanse ervaring – toe dat hoogbouw enkel economisch interessant was indien het verwezenlijkt werd met behulp van standaardisatie.11 Walter Gropius tot slot stelde in zijn lezing de strikt rationele benadering van CIAM zelf in vraag. Hij benadrukte dat een rationele analyse wel 10 11 degelijk meer dan enkel economische aspecten betreft. Hij besloot dat hoogbouw zowel vanuit sociaal als economisch standpunt het interessantst was, laagbouw met tuin iets minder, middelhoogbouw was uit den boze omdat deze de nadelen van laag- en hoogbouw combineert. 12 Als synthese van de vier lezingen werd een verrassende - doch niet rigide - conclusie geformuleerd, namelijk dat hoogbouw « tot een oplossing voor de minimumwoning kan leiden, zonder hoogbouw als enige nastrevenswaardige vorm te beschouwen». Verdere richtlijnen werden, andermaal in tegenspraak met de initiële doelstelling van het congres, niet opgesteld. CIAM 4: De Functionele Stad Desondanks de eerder vage slotnoot van het derde Congres, besloot men om in het volgende Congres de andere functies van de stad, naast die van wonen, te betrekken in de analyse.13 Tijdens de voorbereiding van dit 4e Congres: De Functionele Stad werd CIAM zich bewust van de noodzaak om concretere uitspraken te doen. Cornelis Van Eesteren – die na het ontslag van Karl Moser als voorzitter werd verkozen - pleitte in de Richtlijnen voor CIAM 4 voor een meer reële aanpak, waarbij men diende te streven naar duidelijk omlijnde conclusies. Van Eesteren stelde voor om de analyse van de Functionele Stad in drie etappes te doen, op drie verschillende Congressen. De eerste etappe A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 58 Neutra relativeert zijn keuze voor hoogbouw met zijn ervaring dat de consument laagbouw prefereert en dat hoogbouw in principe eerder is weggelegd voor de hogere klasse. 12 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 64 13 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 66 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 5 was een analyse van de bestaande stad. In de tweede etappe kon een programma opgemaakt worden voor de nieuwe, moderne stad. De derde etappe tenslotte betrof de implementatie van het in de tweede etappe opgestelde programma.14 In de Richtlijnen voor CIAM 4 werden eveneens een aantal tekenconventies vastgelegd. Op die manier werd een kader gecreëerd dat het mogelijk maakte om verschillende steden met elkaar te vergelijken. In de aanloop naar CIAM 4 - de analyse van de bestaande stad – onderzochten de respectievelijke CIAM-groepen telkens één stad. De stad werden opgedeeld volgens de functionele classificatie van de stadselementen, reeds bepaald in de Verklaring van Sarraz: wonen, werken, recreatie en circulatie.15 Van elke stad werden drie plannen opgemaakt: één dat wonen, werken en recreatie in beeld bracht, een ander verkeersstructuren en -capaciteit, het derde plan bracht de regio rond de stad in kaart. CIAM 4 vond plaats van 29 juli tot 14 augustus 1933 aan boord van het schip SS Patris II, tijdens een reis van Marseille naar Athene en gedurende haar achtdaags verblijf in de Griekse hoofdstad. Op het Congres werden de voorbereide plannen in Athene voorgesteld op een expositie16 en werden de verschillende steden verder geanalyseerd en vergeleken. Opnieuw werden een aantal lezingen gegeven. 14 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p.66 15 J. R. GOLD, Creating the Charter of Athens: CIAM and the Functional City, 19331943 in The Town Planning Review, 1998, nr. 3, p. 231 Men wilde CIAM ook meer bekendheid geven naar de buitenwereld toe: er werden zes kleinere groepen aangesteld die zouden instaan voor de verspreiding van de resultaten van het Congres. Twee groepen namen de organisatie van een tentoonstelling, volgend op het Congres, op zich en werkten aan de herziening van CIAM’s protocol. De tentoonstelling werd gerealiseerd in het Stedelijk Museum van Amsterdam in 1935. Vier groepen werkten rond de thema's Pers, Statistieken, Resoluties en Publicaties. Men had de bedoeling om enerzijds een populariserend en anderzijds een wetenschappelijk boek uit te geven om op deze manier een breder doelpubliek te bereiken. Na verschillende pogingen, werden deze twee publicaties uiteindelijk niet gerealiseerd. 17 De bevindingen van CIAM 4 werden gebundeld in de zogenaamde Constateringen. De voor interpretatie vatbare vaststellingen in dit document stonden nog ver van de rigide theorie waarmee CIAM en de principes van de Functionele Stad later geassocieerd zouden worden. In navolging van de eerder opgestelde presentatiemethode bleef het concept van de Vier Functies de grondgedachte van de Constateringen. Met betrekking tot de functie Wonen werd de relatie tussen de gebouwen en de open ruimte benadrukt. Men stelde dat een meer adequate zonering van open ruimte en ruimte voor woningen, de leefbaarheid kon verbeteren en vervuiling en overbevolking kon tegengaan. Voor wat betreft de functie Recreatie concludeerde men dat er in de toenmalige steden onvoldoende recreatieruimte en groene ruimte aanwezig was voor alle stadsbewoners. Men pleitte voor de 16 Bij de expositie hoorde een publicatie: Rationelle Bebauungsweisen, Englert and Schlosser, Frankfurt, 1931 17 J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 238 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 6 bescherming van de groene ruimte door regelgeving omtrent landgebruik. Inzake de functie Werken stelde men een wanverhouding vast tussen de werk- en woonplaats van de stadsbewoners. Het inefficiëntie gebruik van de ruimte veroorzaakte filevorming en onnodig lange trajecten naar het werk en bracht beperkte uitbreidingsmogelijkheden van handelszones met zich mee. De Constateringen stelden dat de werk- en industriële zones dicht bij de hoofd- en spoorwegen dienden gelegen te zijn. Hierop aansluitend kwam men tot de conclusie dat de functie Circulatie gereorganiseerd diende te worden, rekening houdend met de verschillende bewegingssnelheden en de specifieke functie van de bewegingen binnen het verkeersnetwerk. Er werd aangeraden om de wegen voor voetgangers en auto’s te scheiden en kruispunten met meerdere niveaus, zoals het klaverblad, te gebruiken. 18 CIAM 5: Een kantelmoment in de benadering De Constateringen waren opgesteld als aanzet voor de verdere uitwerking van de Functionele Stad op de volgende Congressen. De Franse CIAM-groep ASCORAL met onder andere Le Corbusier en J.L. Sert stonden in voor de organisatie van het 5de Congres. Het strikt ontwerpmatig gedachtengoed van Le Corbusier en de zijnen drukte haar stempel op het 5de Congres. Op een onofficiële samenkomst in Parijs, schrapten de Fransen echter het - in de Richtlijnen van Van Eesteren vooropgestelde - idee om op 18 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 236 basis van de Constateringen een programma op te maken voor de nieuwe, moderne – Functionele - stad. Als alternatief stelden de organisatoren Wonen en ontspannen voorop als thema. Ze wierpen op dat dit als meest urgente19 te behandelen thema toch nog kaderde binnen het onderzoek naar de Functionele Stad.20 De hoofdmoot van het 5de Congres werd uitgemaakt door drie lezingen. De eerste lezing, Principiële Oplossingen, werd door Le Corbusier zelf gehouden. Le Corbusier stelde vijf rigide uitgangspunten voor het beleid inzake de inrichting en het gebruik van de stedelijke ruimte voor. Het tweede uitgangspunt bijvoorbeeld schuift ‘woningbouw in hoge flatgebouwen met groene terreinen ertussen’ als norm naar voren, daar waar het in het bijvoorbeeld in het 3de Congres enkel als suggestie werd gegeven. Het derde uitgangspunt pleit voor ‘onteigening en herverkaveling', wat zou leiden tot 'bevrijding en mobilisatie'. J.L. Sert behandelde de reorganisatie van de steden in zijn lezing Geval van toepassing: de steden. Hij beschouwde woningbouw en het bevrijden van de grond als een belangrijke taak voor de overheid. Net als Le Corbusier beschouwde Sert het vrije plan als een vereiste voor een optimale realisatie. In tegenstelling tot de andere twee lezingen, kreeg 19 Of dit onderwerp enkel urgent is voor Le Corbusier persoonlijk, om steun te verkrijgen van Front Populaire die in 1936 een meerderheid bekwam in het Franse parlement of de relatie tussen wonen en recreatie echt als urgent aanzien werd, is niet volledig duidelijk. (van der Woud, 1983, p. 79) (Mumford, The CIAM Discourse on Urbanism, 1928-1960, 2000, p. 110) 20 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 110 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 7 de lezing van Helena Syrkus, Geval van toepassing: de regio’s en het platteland minder aandacht. vrije plan kregen veel aandacht en werden als een vereiste naar voren geschoven. De drie lezingen werden gerapporteerd en beoordeeld door drie commissies. Op basis van die rapportage wilde men een samenvattende slotverklaring van het Congres formuleren, wat een heel andere aanpak was dan de vroegere rationele benadering. Uiteindelijk volgde er geen dergelijke Congresverklaring. 21 Conclusie Op de eerste congressen ging de aandacht uit naar woningbouw. Via een empirische benadering kwam men tot een aantal concepten, bijvoorbeeld hoogbouw, als een mogelijke oplossing voor de woningnood. Op het 4de Congres (1933): De Functionele Stad werd de analyse van de woningen uitgebreid met de analyse van de andere stadsfuncties. De vaststellingen werden opgetekend in de zogenaamde Constateringen aan de hand van de Vier Functies: Wonen, Werken, Recreatie en Circulatie. De Constateringen werden niet gezien als een vaste theorie, maar dienden als aanzet voor de verdere uitwerking van de ideeën op de twee volgende Congressen. Op het 5de Congres, het laatste voor WO II, maakte onder invloed van Le Corbusier de empirische benadering van de Functionele Stad plaats voor een conceptuele aanpak. De analyse werd naar de achtergrond geschoven en lezingen kregen een centrale rol. De hoogbouw en het 21 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 76-78 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 8 1.1.2 De evolutie naar het Hart van de stad Al in de twee verschillende taalversies van de Verklaring van La Sarraz was het verschil tussen enerzijds de rationele benadering, zoals aangehouden van het 1ste tot het 4de Congres en anderzijds de conceptuele benadering, aangehouden vanaf het 5de Congres duidelijk aanwezig.22 Deze conceptuele benadering, waarbij de rationele analyse naar de achtergrond werd geschoven en lezingen een centrale rol kregen, werd doorgetrokken in de naoorlogse congressen. Daarbij evolueerde het gedachtegoed op de naoorlogse congressen verder weg van het vooroorlogse gedachtegoed maar waren twee boeken gepubliceerd die het vooroorlogse gedachtegoed, meer bepaald rond hoogbouw en de Functionele stad, algemeen verspreidden. De appendix van CIAM: De Functionele Stad Op CIAM 6 (1947) wilde men het thema Open Ruimte (lucht, licht en groen) verder uitwerken. Het Congres zou oorspronkelijk plaatsvinden in 1939 in Luik maar werd afgelast door de dreiging van Wereldoorlog II. Alle CIAM-activiteiten werden stopgezet gedurende de oorlogsjaren, inclusief de collectieve uitwerking van de beoogde publicaties over de 22 E. MUMFORD, p. 19 Functionele Stad. Toch publiceerden zowel Le Corbusier als José Luis Sert elk een boek dat aangaf het resultaat te zijn van CIAM 4: Functionele Stad. Le Corbusier’s invulling van de Functionele Stad kwam uit als Charte d'Athènes in 1943, Sert publiceerde Can Our cities Survive? in 1942.23 Het Charte d'Athènes werd gepubliceerd onder de naam van Le Groupe CIAM-France en werd ten onrechte gezien als een officiële publicatie vanuit CIAM zelf. Het Charter was opgedeeld in 95 bepalingen die gelijklopend waren met de Constateringen. Deze bepalingen werden ondergebracht in 3 delen. In het eerste deel, Généralités, definieert Le Corbusier de stad en de stadsregio. Het tweede deel, État actuel des villes, critiques et remèdes analyseert de Vier Functies, met twee onderdelen per functie: ‘Observations’ en ‘Il faut exiger’. De conclusies volgen in het derde deel, Points de Doctrine, die kunnen beschouwd worden als een herwerking van de conclusies van Constateringen in een meer rigide vorm. Zo was bijvoorbeeld in de Constateringen hoogbouw voorzichtig gesuggereerd als een mogelijke nieuwe methode om grote, open ruimte te voorzien. Het Charter koos met dezelfde motivatie resoluut voor hoogbouw, omwille van het aangename zicht, de verse lucht, het licht en de mogelijkheid om gemeenschapsvoorzieningen in de nabijheid te voorzien. De Constateringen stelden dat de circulatie gekenmerkt was door verschillende bewegingssnelheden en de verschillende functies van het verkeer, waarbij men technische oplossingen voorstelde voor het verbeteren van de verkeersstroom. Het 23 J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 238 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 9 Charter van Athene daarentegen stelde een strikte scheiding voor van de verschillende stromen met elk hun eigen bewegingssnelheid.24 Sert’s Can Our Cities Survive? An ABC of Urban Problems, their analysis, their solutions; based on the proposals formulated by C.I.A.M. (1942) was minder rigide en bevatte een aantal humane elementen die de koerswijziging van de daaropvolgende, naoorlogse Congressen kenmerkte. Enerzijds sloot Sert’s boek aan bij de vaststellingen in de Constateringen, betreffende de woningbouw en circulatie. Ook Sert schoof de hoogbouw als suggestie naar voren. Hij stelde dat wanneer er nood was om een groot aantal mensen te huisvesten, alleen deze woningtypologie een open ruimte kon creëren voor ontspanning, gemeenschapsvoorzieningen en parkeermogelijkheden, en de appartementswoning kon voorzien van lucht, licht, zon en zicht. Betreffende de circulatie, vulde Sert de Constateringen enkel aan met de nodige voorbeelden. 25 Anderzijds introduceerde Sert, onder meer door toedoen van de opmerkingen van historicus-filosoof Lewis Mumford 26, humanistische elementen in de analyse van de Functionele Stad. Sert had Mumford gevraagd om de inleiding van het boek te schrijven, maar Mumford sloeg dit voorstel af en wees Sert erop dat de Vier Functies veel te beperkt waren om van een stad – laat staan een gemeenschap – te kunnen spreken. Mumford verduidelijkte dit met de metafoor dat in de Functionele Stad alle organen – de Vier Functies – aanwezig waren maar dat het belangrijkste deel van de stad, de nucleus – het Stadscentrum – ontbrak.27 Hij benadrukte de culturele en spirituele kracht van de stad en zijn gemeenschap en beklemtoonde hierbij het belang van het Stadscentrum als de «visible expression of man’s higher aspirations». 28 De boeken van Le Corbusier en Sert werden in andere tijdsgeest gepubliceerd dan die waarin de Constateringen tot stand waren gekomen. Bij de hereniging van de CIAM-leden in de getransformeerde context na Wereldoorlog II, besliste men dan ook om het 6e Congres te wijden aan de huidige draagwijdte van de Moderne Architectuur in de verschillende landen en aan de vraag welke richting men verder met de CIAM wou uitgaan.29 José Lluís Sert werd aangesteld als president en Van Eesteren werd weggepromoveerd tot Honorary president. Deze machtswisseling wees erop dat men zich minder zou gaan concentreren op de uitwerking van de Functionele Stad volgens de voorgaande empirische werkwijze. 30 27 24 J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 242 MUMFORD E. & SARKIS H., Josep Lluís Sert: the architect of urban design, 19531960, MIT Press, Cambridge, 2008, p. 83 25 J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 241 28 J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM,, p. 242 29 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 171 30 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 175 26 Lewis Mumford (1895-1990) studeerde aan de University College of New York en ontdekte het werk van Patrick Geddes en. Hij was een historicus en architectuurcriticus en onderzocht de stad en de maatschappij, HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 10 CIAM 6 en CIAM 7: De queeste naar assimilatie in de naoorlogse context CIAM 6 werd in 1947 georganiseerd in Bridgewater (UK). Sert presenteerde zijn essay Human Scale in City Planning31, over het begrip Stadscentrum (Civic Centre) als Vijfde Functie.32 In zijn essay ijverde hij ook voor het principe van de Neighborhood Unit. Clarence Perry had dit principe al voorgesteld in 1923 voor de huisvesting van de arbeiders in de nieuwe, geïndustrialiseerde steden in Amerika 33 . Ook Gropius benadrukte in zijn lezing het belang van stadsplanning voor alle klassen en pleitte eveneens voor de decentralisatie van de stad d.m.v. de Neigborhood Units. Giedion lichtte de problematiek rond New Monumentality toe. J.M. Richards pleitte ervoor om de architecturale expressie in relatie te brengen tot het publiek van de architect, namelijk de man in de straat. 34 Opvallend hierbij is dat de mens telkens35 centraal staat en dat de benadering verschuift van een rationele naar een meer immateriële 31 Deze lezing had J.L. Sert gegeven naar aanleiding van een uitnodiging van de American Abstract Artists, Nine points of Monumentality. E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 151 32 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 151 33 Het principe van de Neighborhood Unit werd in 1929 gebruikt in het regionaal plan voor New York. Zie PERRY C., ‘The Neighborhood Unit: A scheme of Arrangement for the Family Life Community’ in Regional Plan of New York, Regional Plan Association, New York, Volume 7 (1929) 34 benadering. Deze verschuiving uit zich duidelijk in de herdefiniëring van de ‘Doelen van CIAM’ uit de Verklaring van La Sarraz. De Verklaring van Bridgewater bepaalt als doelstelling ‘Werken voor de creatie van een materiële omgeving die de emotionele en stoffelijke behoeften van de mens zal bevredigen en zijn geestelijke groei zal stimuleren’ .36 CIAM 7 (Bergamo, Italië, 1949) zou aanvankelijk verder focussen op de Neighborhood Unit. Onder invloed van de organiserende Franse ASCORAL-groep met Le Corbusier koos men voor drie andere thema's: het zogenaamde CIAM-Grid, de synthese van architectuur en de kunsten, en het architectuuronderwijs. CIAM was uitgegroeid tot een grote groep architecten. Enerzijds hadden veel CIAM-leden hun werkveld verruimd tot buiten Europa en anderzijds sloten nieuwe groepen zich aan bij d CIAM: naar Latijns-Amerika, naar kolonies van Frankrijk zoals Marokko (met zijn GAMMA-groep), Algerije, Tunesië, Frans Indochina en naar landen die net onafhankelijk waren zoals Turkije, India (met de latere MARG-groep), Israël en Brits Colombia. Door deze internationalisering werden op het Congres dan ook projecten getoond uit de hele wereld. Dit nieuwe werkveld genereerde een andere maatschappelijke context. Deze context had een wederzijdse invloed op de verdere invulling van de naoorlogse congressen. E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 175 35 De Esthetische benadering die Giedion voorstelde hield geen direct verband met de mens. De benadering van J. M. Richards legde een relatie tussen deze esthetiek en de noodzaak dat ook de man in de straat de mogelijkheid moest krijgen om de architectuur te appreciëren en zich ermee te vereenzelvigen. A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 84 36 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 86 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 11 CIAM 8: Het hart van de Stad De resultaten van CIAM 7 waren beperkt en kregen een zekere kritiek zowel van gedelegeerden als van buitenstaanders. Men besliste om opnieuw rond één thema te werken op het 8e Congres in Hoddesdon vlakbij London - in 1951. Le Corbusier stelde voor om een Charter van de Habitat uit te werken - in navolging van het Charter van Athene. Onder andere Sert en de Britse MARS-groep schoven het Hart van de stad als thema naar voor.37 Met deze keuze ging de CIAM een meer humane richting uit in de benadering van de stadsplanning. MARS formuleerde het als volgt: «Wonen, Werken, Cultiveren van Geest en Lichaam, Verkeer: er is nog een heel ander element dat een gemeenschap tot een gemeenschap maakt en niet alleen maar een verzameling van individuen is. Op elk niveau is er vraag naar het scheppen van een speciaal materieel milieu als kader voor de uiting van dit gemeenschapsgevoel en als feitelijke uiting zelf. Dit is het materiële hart van de Gemeenschap, het kernpunt, De Kern».38 Het begrip Kern had een bredere inhoudelijke betekenis dan Sert’s gebruikelijke definiëring van Stadscentrum. De term Kern maakte een symbiose mogelijk van de verschillende interessegebieden van de CIAMleden, zoals de habitat, de synthese van de kunsten, neighborhood planning en community planning. Het begrip was ook toepasbaar binnen de context van de heropbouw van de gebombardeerde steden, de planning van New Towns en de verstedelijking van de Derde Wereld. De doelstelling van CIAM 8 was het bepalen van een programma en definitieve oplossingen voor de Kern. Er werden vijftien lezingen gehouden en toepasselijke projecten van CIAM-leden werden voorgesteld. Op het einde van het Congres werden vervolgens conclusies opgesteld, die de koerswijziging duidelijk weergeven. Samengevat stelt CIAM: De Kern is een plaats waar mensen elkaar ontmoeten, daarom is het gemotoriseerd verkeer er verboden. De Kern dient de mogelijkheid te geven voor spontane manifestaties van het maatschappelijke leven en dient dit op een onpartijdige wijze te doen. De Kern is de plaats waar de synthese van de kunsten het meest effectief tot stand kan komen. CIAM stelt dat deze synthese een uitdrukking moet zijn van de eigen tijd, en daarom kan alles pas waargemaakt worden als men trouw blijft aan de principes van de CIAM. CIAM zal helpen bij de verbetering van de levensomstandigheden voor de grote massa der mensen en voor hen die in de grootste nood verkeren. Daarom is het de plicht van de CIAM om mogelijke oplossingen te presenteren aan de autoriteiten, ministeries en ieder soort organisatie die leiding geeft in de openbare werken. Het Stadscentrum kan het passieve individu in de maatschappij omvormen tot een actieve deelnemer aan het maatschappelijke leven.40 Met deze verklaringen gaat CIAM aanzienlijk verder in zijn sociale betrokkenheid dan voorheen. 39 37 E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 202 38 VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 92 39 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 91-4 40 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 95 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 12 Van het Hart van de Stad naar een Stad van Relaties Voor CIAM 9 in 1953 in Aix-en-Provence besliste men om de thematiek van de Stadskern verder uit te werken en werd het begrip ‘Habitat’ naar voor geschoven. In de voorbereiding van CIAM 9 kwam men er echter niet toe om het begrip Habitat te definiëren en besliste men om enkel de grenzen van het begrip te bepalen. 41 Op het Congres werd in verschillende commissies het idee van Habitat zowel conceptueel, door het opstellen van een ideaaltype, als praktisch, door de analyse van voorbeelden, benaderd. De commissie die werkte rond De Rol van de Esthetiek in de Habitat wierp een ander licht op de westers georiënteerde benadering van de CIAM. Zij onderzochten de architectuur van de "primitieve" volken en concludeerden: «een hut in Kameroen heeft meer esthetische waardigheid dan het merendeel van de geprefabriceerde huizen» en dit door «zijn eenheid in verstand en gevoel». Hierop aansluitend benadrukte de jonge generatie, ‘tegen’ de oudere generatie en de stichtende leden van CIAM in, dat het absurd was om alle volkeren in de wereld op een gelijkaardige manier te benaderen en gelijkaardige, moderne oplossingen aan te bieden voor stedenbouwkundige vraagstukken in Chandigarh, Chimbote, Berlijn, Algiers of St. Dié.42 De stad werd niet langer aanzien als een stad van functies maar als een stad van relaties. De herwerking van het bestaand CIAM-grid, ontwikkeld 41 door de ASCORAL groep naar aanleiding van CIAM 7, onderlijnt deze koerswijziging. Het nieuwe Urban Re-identification Grid, opgesteld door de Smithsons43, ging ruimer dan het CIAM-grid met de Vier functies, doordat ook de menselijke perceptie en de relatie tussen de ruimte en de mens werd weergegeven. Er werd op verschillende schalen gewerkt: van op het niveau van de stad tot de buurt, tot de straat en tot slot het huis. Het nieuwe grid werd gedocumenteerd met plannen maar daarenboven demonstreerden ook foto’s het leven in de straat en bij de woning. Het was duidelijk dat de nieuwe, naoorlogse generatie zich niet meer helemaal kon vinden in de meer rigide benaderingen van de vooroorlogse CIAM. Men besliste dan ook om de CIAM stilaan over te laten aan de nieuwe generatie. De organisatie van het 10e Congres werd in handen gegeven van de jongere CIAM-leden, Team X genaamd. Op het 10de Congres, De Habitat, probleem van relaties, in 1956 in Dubrovnik (Kroatië) ging men een heel stuk verder in de humanistische benadering. Begrippen als Cluster, Mobiliteit en Groei veranderden de opvatting van de stad als een Functionele Stad naar een stad die bestaat uit relaties. De architectstedenbouwkundige kreeg een rol van sociale regelaar en zijn deelname aan de gemeenschap kon «gelijkgesteld worden aan die van een politicus of econoom». 44 Uiteindelijk werd de CIAM op het 11e Congres in Otterlo (Nederland) in 1959 ontbonden. De jongere generatie zette de werkzaamheden verder onder de naam Team X. E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 221-222 42 Het waren deze projecten die getoond werden op CIAM 8 als een voorbeeld van stadsplanning met een Hart. A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 99 44 A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 103 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 13 Conclusie De naoorlogse CIAM wordt vooral beheerst door de zoektocht naar haar rol binnen de veranderde context. Na de kritiek van onder andere J.M. Richards, Lewis Mumford en later Bruno Zevi voelt men aan dat de CIAM niet meer de avant-garde rol speelt die ze in de vooroorlogse context had. Men beseft dat de initiële motivatie, vastgesteld in de Verklaring van La Sarraz, om architectuur te maken voor een moderne maatschappij, eigenlijk de mens zelf voorbij loopt. Het 6e Congres staat in teken van het herdefiniëren van CIAM binnen de nieuwe naoorlogse tijdsgeest. Maar het waren net de lezingen en het verbrede werkveld in Afrika en Latijns-Amerika die een aanloop waren naar de nieuwe waarde van de CIAM in de naoorlogse maatschappij. Op het 6de en 7de congres wordt het principe van de Neighborhood Unit behandeld, een principe dat veel zal gebruikt worden in de sociale woningbouw. Vanaf het 8e Congres - het Hart van de stad - krijgt de relatie tussen de mens en de architectuur een centrale plaats in het debat en CIAM verandert ideologisch van koers. Vanuit een meer humane benadering, streeft men naar Moderne architectuur die de mogelijkheid geeft aan de mens om zijn leefomgeving optimaal te ervaren. Op het 9e Congres stelt men dat de stad geen geheel is van functies maar een geheel van relaties. De jonge generatie verwerpt de ‘materiële’ benadering en daarmee de eigenlijke raison d'être van het vooroorlogse CIAM, de moderne architectuur voor de mens dient plaats te maken voor moderne architectuur van de mens. De in de jaren '30 avant-gardistische CIAM dooft langzaam uit en een nieuwe avant-garde stroming, verenigd in Team X geeft een hernieuwd elan aan de implementatie van de moderne architectuur. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 14 1.2 D E VERSPREIDING VAN HET CIAM-GEDACHTEGOED NAAR LATIJNS-AMERIKA Het CIAM-gedachtegoed evolueerde continu op de Congressen en is niet te herleiden tot het ideeëngoed over de Functionele Stad, dat in de naoorlogse context verspreidde door publicaties en projecten. De impact van het CIAM-gedachtegoed op Latijns-Amerika en vice versa, is dus moeilijk te vatten. In deze paragraaf wordt toegelicht, hoe de verschillende landen in Latijns-Amerika in contact kwamen met de CIAM en in welke mate dit contact onderhouden werd. Er ontstond een CIAM-netwerk in een aantal Latijns-Amerikaanse landen. Onder meer als onrechtstreeks gevolg door de geopolitieke context tussen Latijns-Amerika en de VS, steeg de interesse vanuit de CIAM voor Latijns-Amerika in de naoorlogse context. De opkomst van de Latijns-Amerikaanse ‘CIAM-groepen’ op de naoorlogse Congressen bleef beperkt. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 15 Het ontstaan van een CIAM netwerk Reeds vóór het ontstaan van de CIAM, waren in enkele LatijnsAmerikaanse landen avant-gardistische, moderne architecten werkzaam. Deze avant-garde bestond zowel uit Europese immigranten als uit lokale architecten die hun opleiding in Europa hadden genoten. Men zou kunnen stellen dat de aanwezigheid van een avant-garde de premisse was voor de CIAM om aanhang te vinden in de verschillende Latijns-Amerikaanse landen. Door het toedoen van een aantal individuele politici werd de ruimte gecreëerd voor een verdere ontwikkeling van de CIAM. Daarnaast emigreerden in de periode vóór Wereldoorlog II verscheidene CIAMleden vanuit Europa naar de Verenigde Staten. Zij verbreedden hun werkterrein naar Latijns-Amerika en op die manier vond het avantgardistische ideeëngoed verder ingang, via onderwijs en publicaties door de respectievelijke CIAM-leden. De snelheid waarmee deze evolutie zich voltrok, verschilde van land tot land en werd uiteraard ook beïnvloed door de culturele en economische context van de landen in kwestie. Braziliaanse CIAM-groep op te richten, de eerste in Latijns-Amerika. In datzelfde jaar werd Lucio Costa aangesteld aan de Escola Nacional das Belas Artes in Rio de Janeiro en hij nodigde Warchavchik uit als professor.46 Costa en Warchavchik hervormen de school, de vroegere Beaux Arts benadering maakt plaats voor een moderne benadering van architectuur en stadsplanning.47 In 1936 verbleef Le Corbusier voor de tweede maal in Latijns-Amerika. Hij werkte mee als adviseur aan het Ministerie van Onderwijs en Volksgezondheid in Rio de Janeiro. Deze opdracht was hem toegewezen door minister Capanema en president Gétulio Vargas, op aanraden van Lucio Costa.48 Het ontwerpteam bestond uit Lucio Costa, Carlos Leão, Jorge Moreira en Affonso Reidy en kort erna sloten ook Oscar Niemeyer en Ernani Vasconcelos aan. Onder meer door de samenwerking met Le Corbusier, genoot het project van veel buitenlandse aandacht. Daarnaast hield Le Corbusier een reeks lezingen over de Ville Radieuse 46 De Russische architect Gregory Warchavchik emigreerde in de jaren '20 naar Brazilië en had een belangrijke rol in de ingang van de ideeën van de Moderne Architectuur. Warchavchik vestigde zich in 1923 in São Paulo. In 1929 ontmoette hij Le Corbusier op diens trip door Latijns Amerika. Le Corbusier gaf onder meer lezingen in Uruguay, Argentinië en Brazilië.45 Een jaar later ontving Warchavchik een officiële uitnodiging van Sigfried Giedion om een 45 F. P. OYARZÚN, Le Corbusier: Latin American traces in J.-F. LEJEUNE (ed.), Cruelty & Utopia: cities and landscapes of Latin America, p. 99 – 107 Voor meer informatie over de impact van Lucio Costa in de Escola Nacional de Belas Artes, zie M. L. BRESSAN PINHEIRO, Lúcio Costa e a Escola Nacional de Belas Artes, Docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Maria%20Lucia%20Bressan%20Pinheir o.pdf 47 Naar aanleiding van een interview met Prof. Falbel aan Unicamp op 23/11/10, heeft ze mij volgend artikel, origineel in het spaans, in engels bezorgd: A. FALBEL, The CIAM and the Functional City in Latin America between 1930 and 1946 in ArquiTectónica Journal, 2010. Het onderzoek concentreert zich op de Europese immigranten in LatijnsAmerika. Voor een korte samenvatting, kan u het volgende werk raadplegen: A. FALBEL (ed.), Translantic impressions: France-Brazil exchanges, Docomo Journal, n° 34, p. 1-37 48 Initieel was een ander ontwerpteam, via een competitie, geselecteerd maar minister Gustavo Capanema drong er, met de steun van president Vargas, op aan om de opdracht te geven aan Lucio Costa. Deze was eerst uit de wedstrijd geëlimineerd wegens ‘te radicaal’. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 16 en de Vier Functies in Latijns-Amerika.49 Voornamelijk door het toedoen van president Vargas bleek het politieke klimaat in Brazilië zeer gunstig voor de verdere ontwikkeling van de Moderne Architectuur.50 Een andere Russische architect, Wladimir Acosta, emigreerde in 1928 naar Argentinië en ging er een samenwerking aan met Alberto Prebisch, een andere aanhanger van de Moderne Architectuur. Sigfried Giedion van CIAM contacteerde eerst twee andere Europese immigranten in Argentinië, Isaac en Jacobo Stok, voor de oprichting van een Argentijnse CIAM groep. Op aanraden van Nelly Guggenbühl Meffert, een CIAM-lid dat ook geëmigreerd was naar Argentinië, stelt Giedion in 1934 Wladimir Acosta aan als gedelegeerde van de Argentijnse CIAM-groep. 51 In 1939 richtte Antonio Bonet samen met Juan Kurchan en Jorge Francisco Hardoy de Argentijnse CIAM-groep, Grupo AUSTRAL op. Antonio Bonet was afkomstig uit Spanje en voormalig lid van de Spaanse groep GATEPAC.52 Op het bureau van Le Corbusier ontmoette Bonet de twee Argentijnen Kurchan en Hardoy en tijdens de Spaanse burgeroorlog emigreerde hij naar Argentinië. De Argentijnse groep was aanvankelijk omvangrijk maar werd na de militaire staatsgreep in 1943 49 V. FRASER, Building the new world : studies in the modern architecture of Latin America 1930-1960, Verso, London, 2000, p. 251 50 Het populistische regime van Getulio Vargas zal de Modern Architectuur promoten en inzetten als visuele vertaling van zijn Estado Novo. Zijn Nieuwe Staat was modern qua economie en nationaal qua cultuur. Zo zal Vargas bijvoorbeeld (naast de architecturale context) ook Capoeira (een gevechtssport ontwikkeld door de slaven, die bij de wet verboden was) uitroepen als de nieuwe nationale sport. 51 A. FALBEL, “The CIAM and the Functional City in Latin America between 1930 and 1946” in ArquiTectónica Journal, 2010 52 E. MUMFORD, CIAM discourse Urbanism, p. 320 weinig ruimte gelaten door het traditionele waardenkader van de naderhand verkozen president Juan Peron (1946-1955).53 Antonio Bonet emigreerde van Argentinië naar Uruguay en wordt daar voor CIAM als gedelegeerde van het land aangesteld maar representeerde niet de lokale architecten in Uruguay: Julio Vilamájo, Juan Scasso en Carlos Gómez Gavazzo. 54 In het revolutionaire Mexico 55 wordt voormalig Bauhaus directeur Hannes Meyer uitgenodigd door president Lázaro Cardenas om zijn werk verder te zetten. Meyer immigreert in 1939 naar Mexico City en wordt aangesteld als directeur van Instituto del Urbanismo y Planificacion. Hij verbleef tot 1949 in Mexico. 56 Er is nergens sprake van de officiële oprichting van een CIAM groep in Mexico. Walter Gropius en Lluis Sert zullen trachten een Mexicaanse groep op te richten maar dat bleek niet zo eenvoudig. Zij zullen Mario Pani en Enrique Del Moral aanspreken in 1942. Maar de Europese immigranten Hannes Meyer en Max Cetto, beiden voormalig CIAM leden, zullen de aanstelling van deze lokale 53 J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 23 54 J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 23 55 President Lázaro Cardenos (1934-1940) zal voorstander zijn om verder te bouwen op de Mexicaanse Revolutie in 1910. Hannes Meyer was meer geïnteresseerd in Mexico als plaats voor revolutie dan voor het tropische, zoals andere architecten. Voor meer informatie over de avant-garde rol van Hannes Meyer en het conflict met de lokale avantgarde in Mexico, zie Capitulo III, Mexico: as viagens da vanguarda, 1930-1940 in A. GORELIK, Das vanguardas a Brasília, Cultura Urbana e Arquitetura na América Latina, Editora UFMG, Belo Horizonte, 2005 56 A. ALMANDOZ, Urban planning and historiography in Latin America in Progress in Planning, 65 (2006), p. 97 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 17 immigranten contesteren. Max Cetto zal stellen dat er wel degelijk een Mexicaanse CIAM groep dient gevormd te worden maar dat de meest succesvolle architecten niet de beste zijn en zeker niet in een land als Mexico.57 In Cuba draagt het dictatoriale regime van Fulgencio Batista bij tot de verspreiding van Moderne Architectuur. 58 Batista stelt in zijn 2e ambtstermijn, zijn neef, architect en CIAM-lid Eugenio Batista aan tot minister van openbare werken. In deze periode krijgt het Amerikaanse Town Planning Associates (TPA) van José Lluis Sert en P. L. Wiener, een aantal Cubaanse projecten toegewezen en Sert wordt in 1955 aangesteld tot adviseur van Junta Nacional de Planificación. 59 Sert emigreerde in 1939 van Europa naar de Verenigde Staten, en verbleef toen een half jaar in Havana. Op vraag van Sigfried Giedion had hij bijgedragen tot de oprichting van een Cubaanse CIAM groep (1941) , genaamd ATEC, Agrupación Técnica de Estudios Contemporáneos. 60 In Peru werd in 1946 door Luiz Miró Quezada 61 en een aantal studenten de groep Agrupación Espacio opgericht. 62 Vanuit het Peruviaanse Congres steunt de architect/politicus Fernando Belaúnde Terry 63 de Espaçio. Terry ondersteunt ook de Peruviaanse projecten van het Town Planning Associates van J.L. Sert.In 1949 vroeg de groep vol enthousiasme het lidmaatschap aan bij de CIAM maar deze werd nooit expliciet ingewilligd, Peru werd wel aangeduid als een ‘groep in vorming’ maar enkele leden onder meer Eduardo Neira waren aanwezig op de Congressen. Zowel de Venezolaanse CIAM-groep als de Columbiaanse waren aanwezig op Congressen maar daar is niet veel over geweten. 64 De CIAM-groep van Venezuela was pas sinds begin van ’50 actief. Enkel Voor een uitgebreide uiteenzetting van de Moderne Architectuur in Cuba, zie J. A. LOOMIS, Revolution of forms: Cuba’s forgotten Art Schools, Princeton Architectural Press, New York, 1999 61 57 J. F. LIERNUR, Vanguardas expertos Reconstrucción europea, p. 37 58 President Fulgencio Batista zal regeren van 1940-1944 en vervolgens in 1952 weer de macht grijpen. Cuba had gedurende WO II een bloeiende economie opgebouwd door de winsten van de suikerindustrie. President Batista zal deze koers met harde hand willen verder zetten en was een grote voorstander van ‘development’ idee. Hij was zeer Westers, vooral Amerikaans, gezind. Dit beviel niet iedereen en in 1959 zal hij dan ook van de troon gestoten worden door Ché Guevara, Raul en Fidel Castro. 59 60 A. ALMANDOZ, Urban planning historiography Latin America, p. 97 Deze bestond uit de leden: Eugenio Batista, Miguel Gastón, Nicolas Arroyo, Gabriela Menéndez, Manuel Tapia Ruano, Carlos Alzogaray, Rita Gutiérrez. Voor een korte uiteenzetting over de impact van Europa op de adoptie van Moderne Architectuur in Cuba, zie VICTOR PÉREZ ESCOLANO, A European glance in the mirror of Carribean Modern Architecture in Docomomo Journal (33), September 2005 Luiz Miró Quezada zal het eerste boek over Moderne Architectuur publiceren Espacio en el Tiempo, La arquitectura como fenómeno cultural en werd door de jonge studenten van Escuela Nacional de Ingenaría met veel enthousiasme onthaald. SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio and the CIAM Peru group: architecture and the city in the Peruvian modern project in DUANFANG LU (ed.), Third World Modernism: Architecture, Development and Identity, Routledge, New York, 2011, p. 85111 62 Deze bestond uit de leden: de oprichter Luiz Miró Quezada, Luis Dorich, Eduardo Neira, Adolfo Córdova, Santiago Agurto, Carlos Williams. Voor een uiteenzetting van deze groepering, zie SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio CIAM Peru, p.107 63 De rol van Fernando Belaúnde wordt verder toegelicht in de Case-studies 64 Ook ene A. Mesa zou zich als gedelegeerde van een Colombiaanse groep Medellín, aansluiten op CIAM 8 (1951) Het is niet eenduidig of dit een alternatieve CIAM-groep was op de CIAM-groep van Colombia. E. MUMFORD, CIAM discourse urbanism, p. 205 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 18 Iriarte en Moisés Benacerraf werden vernoemd als leden. 65Jorge Gaitan , die samenwerkte met Le Corbusier en Town Planning Associates, aan het Masterplan voor Bogotá in 1948, was gedelegeerde van de Colombiaanse CIAM-groep.66 De toenemende interesse Zowel door het toedoen van Europese immigranten, de aanwezige avant-garde als CIAM-leden, onder andere Sert in Cuba en Le Corbusier op rondreis, vormden zich CIAM-groepen in Brazilië, Argentinië en Cuba in de vooroorlogse periode. In de naoorlogse context breidde het netwerk verder uit, onder meer door het ontstaan van avant-garde bewegingen in Peru, Colombia en Venezuela. De contacten met bestaande groepen en potentiële groepen werd in de naoorlogse periode voornamelijk begunstigd door de Europese immigranten in de VS onder andere Sert en Wiener, die de groep Town Planning Associates vormden, Walter Gropius en, in mindere mate, Richard Neutra. De jaren '40 werden gekenmerkt door een toenemende interesse vanuit de CIAM voor Latijns-Amerika. In diezelfde sfeer werd in de Verenigde Staten eerder onder de Regering Rooseveldt de Good Neighbour Policy in het leven geroepen, die Noord- en Zuid-Amerika economisch dichter bij elkaar moest brengen. In deze context werd in 1943 de tentoonstelling Brazil Builds in MoMa New York georganiseerd, die de internationale interesse voor de Braziliaanse, en later Latijns- 65 J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 20 66 J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 20 e Fig. 1 CIAM-groepen en uitgenodigden voor het 7 Congres (Mise en Application la Charte d’Athènes, 1948) Amerikaanse, Moderne Architectuur aanwakkerde. 67 In dit PanAmerikaans politiek klimaat, verbreedden ook de Europese CIAM-leden, gevestigd in de VS, hun werkveld naar Latijns-Amerika. Richard Neutra werd aangesteld aan het hoofd van het comité voor het Ontwerp van Openbare werken in Puerto Rico, een Spaanstalige deelstaat van de VS. Onder het beleid Gouverneur van Rexford Tugwell 67 Voor meer informatie zie America for the Americans in ZILAH QUEZADO DECKKER, Brazil Built: The Architecture of the Modern Mouvement in Brazil, Spon, 2001, p. 95-103 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 19 leidt hij het bureau van 1943 tot 1945. Later bezoekt hij het Caraïbische gebied (Cuba, Dominicaanse Republiek en Haïti) en het LatijnsAmerikaanse vastenland (Ecuador, Peru, Bolivië, Argentinië en Uruguay), gesponsord door het US State Departement, en ontmoet hij de plaatselijke moderne architecten. Zijn ervaringen in Puerto Rico verwerkte hij in zijn boek Architecture of Social Concern, in 1948 gepubliceerd in São Paulo. Het basisidee van het boek sloot aan bij de oprichtingsgedachte van CIAM - een moderne architectuur voor de hedendaagse maatschappij - maar de voorgestelde ontwerpmethodiek was ver verwijderd van het schijnbare paradepaardje van CIAM - de Functionele Stad.68 Ondanks de grote verwachtingen van de auteur zelf, kan het boek noch in Latijns-Amerika noch in Europa of de Verenigde Staten op veel enthousiasme rekenen. Het Town Planning Associates van Sert ontwikkelde projecten in verschillende Latijns-Amerikaanse landen zoals Brazilië, Colombia, Venezuela, Peru en Cuba. Sert was ook op academisch vlak actief in Latijns-Amerika. In 1942 werd ook Wiener aangesteld als gastdocent aan de University of Brazil. Men kan stellen dat TPA, een sleutelrol heeft gespeeld in de implementatie van CIAM-gedachtegoed in LatijnsAmerika. Hier wordt verder op ingegaan in de derde paragraaf van dit hoofdstuk. Walter Gropius was een andere Europese architect die emigreerde naar de Verenigde Staten. Gropius verbleef net als Sert regelmatig in LatijnsAmerika, in 1945 gaf hij bijvoorbeeld lezingen in Cuba. 69 Wanneer José Lluis Sert in 1947 aangesteld werd als president van de CIAM, spreekt hij Walter Gropius aan met het verzoek om CIAM VIII in Latijns Amerika te organiseren, met name in Colombia, Cuba of Peru voor. Deze plannen gaan niet door en de CIAM-congressen blijven in Europa. 70 Reeds in 1954, 20 jaar voor de Engelstalige editie, werd de Spaanse vertaling van Le Corbusier’s Charte d’Athènes -La Carta de Atenas, Argentinië uitgegeven 71 . In een aangepaste versie werd het door Martínez Inclán opgenomen in Código de Urbanismo: Carta de Atenas, Carta de La Habana.72 69 68 R. NEUTRA, Architecture of Social Concern in regions of Mild Climate, São Paulo, Gert Todtmann, 1949 en voor een uiteenzetting van R. Neutra’s ‘werk’ in Latijns Amerika, zie JOSÉ TAVARES CORREIA DE LIRA, From Mild’s Climate’s Architecture to ‘Third World’ Planning: Richard Neutra in Latin America op 14th International Planning History Society Conference, 2010, www.iphs2010.com/abs/ID457.pdf J. A. LOOMIS, Revolution of forms: Cuba’s forgotten Art Schools, Princeton Architectural Press, New York, 1999, p. 6 70 J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 21 71 Deze Spaanse vertaling verscheen zo’n 20 jaar voor de Engelse vertaling The Athens Charter in 1973. 72 A. ALMANDOZ, Urban planning historiography Latin America, p. 97 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 20 De Latijns-Amerikaanse CIAM-groepen: geen onverdeeld succes Het CIAM-gedachtengoed had ingang gevonden in Latijns-Amerika maar vrij snel duiken de eerste teken van distantiëring op. Alhoewel er een netwerk van CIAM leden, ‘beschermheren’ en kennissen was tot stand gekomen in Latijns-Amerika, waren de meeste Latijns-Amerikaanse CIAM-groepen niet actief betrokken in de naoorlogse Congressen. Anderzijds werden CIAM-groepen als die van Peru (Espaçio), Colombia en Cuba (ATEC), die vooral uit een jonge generatie architecten bestond, door CIAM aangezet tot de implementatie van Moderne Architectuur in de lokale context. Die lokale en sociale realiteit maakte de groepen stilaan opnieuw los van CIAM. Deze distantiëring was vooral kenmerkend voor de Peruviaanse CIAM groep Espaçio. 73 In de jaren ‘50 groeit de interesse van Espaçio voor de sociale realiteit van de barriadas – de sloppenwijken in Lima. De voorgaande Moderne benadering van unidades vecinales – Neighborhood-Units – en de Vier functies wordt achterwege gelaten.74 Verschillende sociologen en de antropoloog José Matos Mar sluiten zich aan bij de groep en er wordt geëxperimenteerd met oplossingen als Aided Self-Help, community planning,... 75 74 75 SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio CIAM Peru, p. 103 Uiteindelijk zal een politieke strekking, die niet geloofden dat architectuur de sociale realiteit kon oplossen, afsplitsen. Diegene die nog aan het balanceren waren tussen Moderne Utopie en Sociale Realiteit zullen verder de ‘architectuur’ inzetten als oplossing, zoals in PREVI. De CIAM-groepen van Argentinië, Uruguay, en Mexico richtten zich vrij snel minder op de Europese Congressen en gingen een meer eigen koers varen. Ook in Brazilië werd de onverschilligheid voor de Congressen groter. Sigfried Giedion drong bij de Brazilianen tevergeefs meermaals aan op hun aanwezigheid op de naoorlogse Congressen. Wanneer Oscar Niemeyer de jury samenstelt voor de competitie voor het ontwerp van de nieuwe hoofdstad Brasilia, vraagt hij Maxwell Fry als enigste CIAM-lid om in de jury te zetelen. Uiteindelijk wordt Fry vervangen door William Holford.76 De afwezigheid op de Congressen zelf neemt niet weg dat een aantal CIAM-principes gehanteerd werden in een aantal grootschalige ontwerpen in Latijns-Amerika. Toch hadden de ideeën van CIAM allesbehalve het monopolie in het naoorlogse Latijns-Amerika. Andere congressen en instituties brachten de Zuid- en Noord-Amerikaanse architecten samen, zoals het Panamerican Congress of Architects en Sociedad Interamericana de Planificación (SIAP) en boden een alternatief voor de CIAM-congressen en gedachtengoed. Conclusie In landen als Mexico, Argentinië, Cuba en Brazilië was al vroeg een avant-garde van Europese immigranten en Westerse geschoolde architecten aanwezig. De landen kennen een aanzienlijke economische bloei aan het begin van de 20e eeuw en een explosieve groei van de 76 J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 24 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 21 hoofdsteden (in het geval van Brazilië, ook van het economisch centrum São Paulo). Nog voor Wereldoorlog II werden in deze landen beleidsinstituties inzake architectuur en stadsontwikkeling opgericht, er worden conferenties georganiseerd, tijdschriften gepubliceerd en het onderwijs wordt getransformeerd. 77 Deze context maakte de introductie van het CIAM-gedachtengoed mogelijk. De politieke context beïnvloedde de verdere ontwikkeling van de Moderne Architectuur: positief zoals in het Brazilië onder Vargas en eerder negatief zoals in het Argentinië onder het regime van de behoudsgezinde Peron. Landen als Peru, Venezuela en Colombia kenden pas in de naoorlogse periode een economische bloei. De adoptie van het CIAM-ideeëngoed voltrok zich bijgevolg eveneens pas na de Wereldoorlog, met de intense steun van het politieke beleid, zoals in het Cuba van Batista, het Venezuala van Pérez Jiménez, en het Peru onder Belaunde Terry. Zij kwamen in contact met de CIAM, via de Europese immigranten in VS (die lesgaven aan Harvard, MIT en Berkeley) zoals Town Planning Associates waarvan alle projecten, met uitzondering van hun eerste project Cidade dos Motores in Rio de Janeiro, ontworpen waren voor in bovenvermelde landen. economische ontwikkeling kenden zoals Brazilië, Mexico, Cuba, Venezuela,... De economische belangstelling vanuit de Verenigde Staten was bijgevolg veel beperkter voor deze landen, met hun grotendeels rurale cultuur. Ook hun respectievelijke hoofdsteden kenden een lagere ontwikkelingsgraad, niet in het minst op het vlak van stadsplanning. 78 Specifiek wat Panama betreft bijvoorbeeld, richtte de interesse van de Amerikanen zich louter op het Panamakanaal. We kunnen besluiten dat zowel voor wat betreft de kennis over de verspreiding van het CIAM-gedachtengoed als voor wat betreft de documenteren over de assimilatie van de Moderne Architectuur, deze gebieden als ‘blinde vlekken’ kunnen beschouwd worden.79 De doelstelling van het oprichten van de congressen in 1928 was dan ook de Moderne Architectuur een grotere plaats in de hedendaagse samenleving geven. Vandaar dat de verspreiding van de Moderne Architectuur moeilijk te onderscheiden is, van deze van de CIAM. Men kan stellen dat de aanwezigheid van een avant-garde in de LatijnsAmerikaanse landen, een voorwaarde was voor de CIAM om aanhang te vinden. Tot nu toe zijn er geen bronnen bekend in de literatuur, noch in de publicaties van CIAM zelf over de aanwezigheid van CIAM-groepen in Chili, Bolivia, Paraguay en de rest van Centraal-Amerika (Nicaragua, Panama, Costa Rica…). 78 Een logische verklaring ligt in het feit dat, met uitzondering van Chili, deze landen in de eerste helft van de 20ste eeuw niet dezelfde 79 77 Voor een uiteenzetting zie A. ALMANDOZ, Urban planning historiography Latin America, p. 89 De Urban Studies zullen pas tegen de jaren ’70 ontwikkelen, zie R. STERN, Urban Research in the developing world, V. 3: Latin America, University of Toronto Press inc, Canada, p. 172-174 Dit neemt echter niet weg dat er wel degelijk Moderne Architectuur of de toepassing van CIAM principes aanwezig was. Tot voor kort, was er ook weinig geweten over de groep Espaçio. Eduardo Neira kwam wel voor in het debat rond J. Turner. José Matos Mar en President Belaunde in het sociologisch en politiek debat. Ik wist enkel dat deze onder elkaar kennissen waren. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 22 1.3 C ASE-STUDIE: Town Planning Associates in Latijns-Amerika Desondanks er een netwerk was ontstaan tussen de CIAM en verschillende Latijns-Amerikaanse landen, waren er maar enkele LatijnsAmerikaanse CIAM-groepen effectief aanwezig op de naoorlogse Congressen in Europa. Naast de congressen werd het CIAMgedachtegoed ook uitgedragen door Europese CIAM-leden. Het merendeel was in de VS gevestigd en verbreedde hun werkterrein naar Latijns-Amerika onder de gunstige geopolitieke context. Town Planning Associates nam hier een sleutelpositie in. Om een specifieker idee te krijgen van enerzijds het CIAM-gedachtegoed dat het LatijnsAmerikaanse land bereikte en anderzijds de invloed van deze nieuwe Latijns-Amerikaanse context op het CIAM-gedachtegoed, wordt in deze paragraaf een aantal projecten van TPA besproken. Allereerst wordt TPA’s eerste project, Cidade dos Motores in Rio de Janeiro (1943-1947), uitgebreid toegelicht. De toewijzing van dit Braziliaanse project aan de buitenlandse TPA wordt kort gekaderd. Vervolgens wordt het project toegelicht en in relatie tot het vooroorlogse CIAM-gedachtegoed over de Functionele Stad, besproken. Tenslotte wordt het tweede project in Chimbote, Peru (1947-1948) behandeld. Dit project kan gezien worden als een kantelpunt in TPA’s benadering. Aan de hand van dit project wordt de verdere evolutie in TPA’s projecten geschetst. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 23 Deze casestudie toont enerzijds aan hoe onder invloed van deze nieuwe Latijns-Amerikaanse context de benadering van TPA verandert. Op planningsniveau evolueert men van de Functionele Stad naar het Hart van de stad, op het niveau van woningtypologie van High rise – High density naar Low rise - High density, met een eerste aanzet richting Aided Self-Help Housing. Laatstgenoemde evolutie werd niet helemaal overgebracht in de publicaties van TPA’s projecten omdat het eerste project Cidade dos Motores meer aandacht zal krijgen in een tentoonstelling en publicaties. Op de CIAM Congressen zelf werden de andere projecten nochtans wel voorgesteld. De naoorlogse CIAM werd met de Functionele Stad geassocieerd maar evolueerde op de CIAM Congressen verder weg van dit vooroorlogse gedachtegoed. Daarenboven toont deze Casestudie aan hoe Town Planning Associates (TPA), die bestond uit Europese CIAM leden die zich in de Verenigde Staten hadden gevestigd, werd aangesteld voor verschillende projecten in Latijns Amerika. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 24 A. Town Planning Associates en de relatie met CIAM Town Planning Associates werd opgericht door Josep lluis Sert en Paul Lester Wiener. 80 (TPA) Gedurende deze periode was Sert President van de CIAM ( 1947-1959) en Decaan aan de Universiteit van Harvard (19531969). Town Planning Associates profileerden zich als experts op het vlak van stadsplanning in Latijns-Amerika en op die manier werd het CIAMgedachtegoed uitgedragen in Latijns-Amerika. 81 Josep Lluis Sert (1902 – 1983) begon na zijn studies aan School of Architecture in Barcelona, in 1927, te werken in het bureau van Le Corbusier.82 Via Le Corbusier kwam hij in contact met de CIAM en woonde hij vervolgens het 2e Congres.83 Hij was lid van de Spaanse groep GATPAC die zich in 1929 aansloot bij de CIAM.84 In 1931 werd de 80 Paul Schulz sloot later aan bij Town Plan Associates. Over deze architect is niet veel geweten en wordt vernoemd als Schulz of Schultz. Tweede Spaanse Republiek opgericht en daarmee gepaard gaande kreeg het Catalaanse Gouvernement meer autonomie. Deze veranderde politieke context bood enkele jaren een platform aan GATPAC voor de verdere expansie van Moderne Architectuur en het CIAM-gedachtegoed in Spanje.85 Tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) werd GATPAC echter ontbonden door het overlijden of de emigratie van de meeste leden. Sert emigreerde in 1939 naar Noord-Amerika en vestigde zich in New York, waar hij door Walter Gropius voorgesteld werd aan Paul L. Wiener.86 Het was Le Corbusier die Sert had aangeraden om contact op te nemen met Wiener om het te hebben over de CIAM en ‘our friends in Rio’.87 Wiener had connecties met de U.S. State Department en ontwierp het interieur van zowel het Braziliaanse als het Ecuadoriaanse paviljoen op de New York World Fair in 1939. In 1942 richtten Sert en Wiener samen Town Planning Associates op dat gevestigd was in New York. De projecten van TPA situeerden zich in 85 Le Corbusier werd door Sert uitgenodigd om een lezing te geven in 1927 in Barcelona. Nadien zal Le Corbusier voorstellen aan Sert om in zijn bureau in Parijs te komen werken. Daar zal Sert o.a. meewerken aan het project voor Hoofdkantoor voor de Verenigde Naties in New York, waar o.a. Oscar Niemeyer ook aan zal meehelpen. Zo werd o.a. het Macià plan voorgesteld aan het publiek, een studie voor een algemeen plan voor Barcelona, met de steun van het autonome Gouvernement van Catalonië. Het plan werd ontworpen in 1933-35 door GATPAC, in samenwerking met Le Corbuiser en Pierre Jeanneret. [2, p.38] Plan Macià was net zoals de Ville Radieuse van Le Corbusier, gebaseerd op de zonering van de vier functies. Het zal dan ook de basis zijn voor CIAM 4 ‘Funcionele Stad’ en werd door Le Corbusier als voorbeeld gepubliceerd in het ‘Charter van Athene’ in 1943. E. MUMFORD, CIAM and Latin America in X. COSTA en G. HARTRAY, Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 48 83 86 81 J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 50 82 84 J. FREIXA, Josep Lluis Sert, Gustavo Gili, Barcelona, 1989, p. 9 Sert richtte tijdens zijn studiejaren een groep op die zich wou inzetten voor de ontwikkeling van Moderne Architectuur. In 1929 groepeert deze initiële groep zich met andere groepen uit Madrid en het Baskenland onder de naam GATPAC ( Grup d’arquitectes i Tècnics per al Progrés de L’Arquitectura Contemparània) Paul Lester Wiener werd in Leipzig in Duitsland geboren maar was vanaf 1919 een Amerikaanse burger. In de jaren '20 keerde hij terug naar Berlijn en werkte samen met Bruno Paul. In de jaren '30 werkte hij opnieuw in New York als product- en interieur ontwerper. E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 74 87 E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 144 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 25 Latijns-Amerika. 88 TPA ontving opdrachten voor New Towns zoals Cidade dos Motores in Rio de Janeiro (1943-47), Chimbote in Peru (1947-48) en Tumaco in Colombia (1947-49) en voor nieuwe woonomgevingen bij olie-exploitatiegebieden in Venezuela zoals Pomona (1951) in Marcaibo, Peurto Ordaz en Ciudad Piar in Ciudad Guyana. Daarnaast ontwierp TPA masterplannen voor Lima (1947) in Peru, Medellín (1948-50), Cali (1950) en Bogotá (1950-53) in Colombia en Havana (1956) in Cuba.89 B. Cidade dos Motores, de relatie met de Verenigde Staten Onder het leiderschap van Getúlio Vargas was Brazilië in de jaren '30 en '40 het land bij uitstek voor de ontwikkeling van de Moderne Architectuur. Vargas promootte Brazilië door middel van het concept Estado Novo, de Moderne architectuur was de perfecte vertaling om dit concept visueel kracht bij te zetten.90 De politieke context leunde zeer dicht aan bij Le Corbusier’s idee van de perfecte autoriteit voor de realisatie van grootschalige (lees: CIAM-) projecten.91 88 Zij ontwierpen ook ‘ratiostructures’, geprefabriceerde woningen, voor de woningnood na de oorlog. Maar de bekendste projecten van TPA, situeren zich in Latijns-Amerika. Er is geen kritisch studie over TPA. De projecten van TPA werden besproken in de monografieën over J. L. Sert 89 E. MUMFORD en H. SARKIS, Josep Lluís Sert: the architect of urban design, 19531969, Yale University Press, 2008, p. 48 90 91 E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p.50 Een zoektocht naar die autoriteit was al bij het ontstaan van CIAM in de Verklaring van Sarraz opgenomen onder de benaming van ‘beschermheren’, zoals in paragraaf 1.1.1 uiteengezet is. Het project Cidade dos Motores en de toewijzing van de opdracht aan Town Planning Associates, moet ook binnen een ruimere politieke context beschouwd worden. Het project ving aan in 1943 nadat Brazilië zich bij de geallieerden had aangesloten. Brazilië stelde zich initieel neutraal op maar de druk vanuit de VS steeg. Vargas werd in 1942 overtuigd met onder andere de belofte van grote leningen van de Export-Import Bank voor de financiering van de Braziliaanse industrie. Cidade dos Motores was opgevat als een New Town voor de werknemers van een nabijgelegen fabriek van oorlogsvliegtuigmotoren.92 Ook die fabriek werd deels gefinancierd door de ImportExport Bank, zoals bevestigd werd in het artikel Brazil Builds a New City in het vaktijdschrift American Journal of Economics and Sociology: The engine factory, which uses American production line methods, cured special equipment from the United States through a loan of $1,220,000 from the Export-Import Bank. Aside from this loan, however, all construction is being financed with Brazilian funds. 93 Het project werd opgevolgd door Antonio Guedes Muniz, Brigadiergeneraal en Hoofd van de Brazilian Airplane Factory Commission met de medewerking van Oswaldo Bittencourt Sampaio, de directeur van het Braziliaanse Gouvernement in New York.94 92 M. RUBERT DE VENTÓS, The work of Town Planning Associates 1943-1956 in X. COSTA en G. HARTRAY, Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 82 93 S. DE LIMA, Brazil builds a New City in American Journal of Economics and Sociology, April, 1947, p. 335-344, www.jstor.org/stable/3483617 94 A.A.V.V., Two Cities: Planning North and South America in the Bulletin of the Museum of Modern Art, p. 1-18, www.jstor.org/stable/4058095, p. 4 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 26 Brazilië werd ondertussen al geprezen om zijn Moderne architectuur, bijvoorbeeld op de tentoonstelling Brazil Builds, in 1943 in het MoMa in New York. Hoewel het de bedoeling was om de ontwerpopdracht voor Cidade dos Motores toe te wijzen aan een Braziliaanse Moderne architect, gaf het Braziliaanse Gouvernement de opdracht aan het Amerikaanse Town Planning Associates. In Mumford’s boek wordt de aanstelling van TPA kort toegelicht in een voetnoot: volgens Oscar Niemeyer was het ontwerp eerst toegewezen aan de ingenieur-architect Fernando Saturnino de Brito, die Niemeyer had gevraagd om mee te werken aan het ontwerp. Niemeyer raadde echter Paul L. Wiener aan als medewerker. Wiener was pas aangesteld als gastdocent aan de University of Brasil. Wiener aanvaardde de opdracht maar stelde bij zijn terugkomst in de Verenigde Staten Josep Lluis Sert aan ter vervanging van Brito.95 Op die manier werd Cidade dos Motores het eerste Latijns-Amerikaanse project voor TPA. In tegenspraak met Mumford, stelt Nabil Bonduki dat het project initieel toegewezen was aan Attíllio Corrêa Lima 96, die beschouwd wordt als één van de eerste Braziliaanse stadsplanners volgens de moderne traditie. Lima overleed echter in 1943 en de opdracht werd door brigadier Muniz overgedragen aan TPA. Er kan verondersteld worden dat drie ontwerpen waren: door Correa Lima, de Brito en TPA.97 95 E. MUMFORD, CIAM Discours Urbanism, p. 144 96 Attilio Corrêa Lima’s (1901-1943) meest bekende werk is de Seaplane Airport Santos Dumon (1937). Dit project kaderde binnen een groter project van zijn hand. Corrêa Lima concentreerde zich dan ook op grootschalige projecten zoals neighborhood-units. Na zijn dood werd zijn huisvestingsproject voor Várzea do Carmo gedeeltelijk geconstrueerd, het huisvestingsproject voor Heliópolis, nu de grootste sloppenwijk van São Paulo, niet. 97 Op basis van mijn onderzoekswerk in Brazilië, vermoed ik dat er drie ontwerpen werden opgemaakt. Ik had deze piste verder onderzocht in Brazilië en had een De onduidelijkheid over wie initieel het project toegewezen kreeg ter zijde gelaten, was het vooral vreemd dat een buitenlands bureau als TPA gevraagd werd door brigadier Muniz. Enkele jaren eerder, in 1936 had de Braziliaanse wet nog verhinderd dat Le Corbusier als buitenlander een grootschalig project, het Minsterie van Onderwijs en Volksgezondheid in Rio de Janeiro, zou leiden. Voor TPA en Cidade dos Motores bleek een uitzondering plots wel mogelijk.98 Het feit dat de bijhorende fabriek van oorlogsvliegtuigmotoren gefinancierd werd met Amerikaans geld is daar vermoedelijk niet vreemd aan.99 Wat er ook van zij, de aanstelling van TPA toont aan dat de Europese immigranten die zich hadden gevestigd in de VS, een bevoorrechte positie kregen door de interesse van de VS voor Latijns-Amerika: de architecten konden als het ware meesurfen op deze interesse. Ook latere voorbeelden tonen deze bevoorrechte positie aan. De opdrachten van TPA in Colombia vingen aan nadat Sert in 1945 daar lezingreeksen had gegeven tijdens een reis die gefinancierd werd door de US State Departement.100 In Venezuela werden de woonwijken Puerto Ordaz en Ciudad Piar bij olie-exploitatiegebieden gerealiseerd voor de US Steel Company 101 Masterproef gevonden met de titel GIMENES, Francisco Carlos, A cidade dos motores: três projetos, São Carlos, 1998 EESC | Escola de engenharia de São Carlos - Dissertação Mestrado. Tot mijn spijt, liet de bibliotheek me weten dat er een aantal problemen waren en ze het me niet konden bezorgen. Maar de titel zegt dus Motor City: 3 projects. 98 V. FRASER, Building new world studies, p. 207 99 E. MUMFORD, CIAM Latin America, p.48 100 E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 66 101 M. RUBERT DE VENTÓS, Work Town Planning Associates, p. 86 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 27 C. Cidade dos Motores, de Functionele Stad in Latijns-Amerika Cidade dos Motores was gesitueerd op een voormalig moerasland 102 tussen Rio de Janeiro en Petrópolis op een vlak plateau tussen de bergen, doorsneden door een rivier. De Cidade zou 25.000 werknemers van de nabijgelegen vliegtuigmotorenfabriek huisvesten en ook een tractorenfabriek maakte deel uit van het project. 103 De site werd ontsloten door de autosnelweg Rio de Janeiro - Petrópolis. Het ontwerp bestond uit vier woonbuurten, elk voorzien van buurthuizen, scholen, speeltuinen, een apotheek, winkels en restaurantjes. Daarenboven was er een Stadscentrum gepland met pleinen en gemeenschapsvoorzieningen. De eerste fase van de constructie bestond uit de twee buurtwijken die zich bevonden in het midden van de Cidade, grenzend aan het Stadscentrum. 104 Deze twee wijken bevatten samen huisvesting voor 6.200 personen, waarvan 2.400 in bouwblokken met slaapzalen, 102 De site was een voormalig moerasgebied die omwille van malaria, 10 jaar voordien door het gouvernement werd opgeëist en vervolgens door Baixada Fluminense Commision werd gesaneerd en drooggelegd A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and South America” in the Bulletin of the Museum of Modern Art, p.4 103 A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 52 104 A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 55 Fig. 2 Inplantingsplan Cidade dos Motores en de fabriek (L’Architecture d’Aujourd’hui 1946) 1.200 in acht verdiepingen tellende appartementsgebouwen en 2.600 in appartementsgebouwen met drie verdiepingen. 105 De Cidade was een ontwerp voor een New Town en was dus onbelast met stedelijk weefsel. TPA ontwierp de Cidade volgens een aantal principes van de Functionele Stad – zoals ze neergeschreven waren door Le Corbusier in het Charte d’Athènes. 105 A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 57 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 28 Fig. 3 Cidade dos Motores (Progressive Architecture 1946) HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 29 De Circulatie, die de verschillende zones scheidde van elkaar, werd onderverdeeld in autowegen, overdekte voetgangerswegen en voetgangerswegen die beschut waren door vegetatie. De gebouwen en de circulatie werden georiënteerd volgens de windrichtingen. De autoweg in de Noord-Zuidrichting – die de vliegtuigmotorfabriek en de Cidade verbond – scheidde het recreatieve deel van het Stadscentrum af van de rest van de Cidade. Dit recreatieve deel was ook bedoeld voor de bewoners van andere dorpen. De autoweg in Oost-Westrichting genereerde twee buurtwijken en verdeelde het deel van het Stadscentrum exclusief bedoeld voor de bewoners van de Cidade in twee delen. De autoweg maakte een lus rond de buurtwijken. Daarnaast werden parkeergebieden vlakbij de weg aan de rand van de buurtwijken. De rivier doorkruiste de twee buurtwijken. Ten westen van de rivier lag het Stadscentrum en de woningcomplexen voor de alleenstaande mannen die in de fabriek werkten. Ten oosten lagen de woningcomplexen voor de families en werden kleutertuinen, basisscholen, sportvelden, etc. 106 voorzien. Deze familiezone was verbonden met het Stadscentrum via een overdekte voetgangersweg, volgens Oost-Westrichting en had een aantal vertakkingen naar nabij gelegen gebouwen. Deze overdekte passages waren op hun beurt te bereiken vanuit diagonale voetgangerswegen, die door vegetatie tegen de zon werden beschut. Alle gebouwen in de familiezone werden door dit netwerk van beschutte voetgangerswegen ontsloten. 106 Er werd verondersteld dat de mannen hun vrije tijd eerder gingen doorbrengen in het Stadscentrum en de families, aan de ander kant van de rivier konden rustig tijd doorbrengen met hun kinderen op de talloze speelpleinen. Fig. 4 Cidade dos Motores (L’Architecture d’Aujourd’hui 1947) Alle woningblokken waren georiënteerd In Oost-Westrichting en werden omringd door een grote, groene open ruimte. De families werden gehuisvest in de appartementsgebouwen van acht of drie verdiepingen. Er werden verschillende gebouwen gegenereerd door de aaneensluiting van verschillende types appartementen. Deze verschillen waren zichtbaar in een variërende gevelarticulatie. Sommige gebouwen bestonden uitsluitend uit appartementen met twee slaapkamers, andere gebouwen hadden duplexappartementen met drie slaapkamers met daartussen telkens een verdieping met uitsluitend kleine appartementen. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 30 Beide types appartementsgebouwen waren geprefabriceerd uit een eenvoudige betonconstructie. De constructie was opgebouwd uit drie types wanden, die bestonden uit elementen die geprefabriceerd konden worden. Het eerste wandtype werd gebruikt tussen de appartementen en past holtecirculatie toe door zijn dubbele membraan. Het tweede wandtype werd ook gebruikt in de gevel en bestond uit een roterend wanddeel. Het derde type werd gebruikt in de gevel langs de publieke gang en bestond uit een betonnen raamwerk, dat licht en lucht laat circuleren maar ook bescherming biedt tegen de tropische zon. 108 Hoewel het project niet gerealiseerd werd, deed men vooraf proeven met deze prefabwanden. Fig. 5 De 3- en 8-verdiepingshoge appartementsgebouwen voor de families (Progressive Architecture 1946) Nog andere gebouwen bestonden uit appartementen die - ter hoogte van de woonkamer - gelegen waren tussen twee duplexappartementen. 107 107 A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 64 108 A.A.V.V., BrazilFig. builds p. 62 6 Denew driecity, geprefabriceerde wandtypes (Progressive Architecture 1946) HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 31 De buurtwijk telde ook drie hoogbouwblokken met slaapzalen voor 801 alleenstaande mannen. Op het gelijkvloers en de eerste verdieping waren slaapkamers voor vijf mannen voorzien. Vanaf de tweede verdieping waren 2-3 persoonskamers voorzien. Deze kamers werden telkens ontsloten vanuit een overdekte passerelle, aan beide kanten van het gebouw gelegen. De hoogbouw was verheven op twee verdiepingshoge pilotes.109 Fig. 8 Het stadscentrum (Bulletin of MoMa, 1947) Het Stadscentrum was gelegen aan de voet van de berg, tussen twee buurtwijken en werd doorsneden door de Noord-Zuidautoweg naar de vliegtuigmotorenfabriek en de Oost-Westautoweg door de Cidade. Het Stadscentrum werd dus in drie delen opgedeeld. Elk gedeelte was ruimschoots voorzien van parking die rechtstreeks verbonden was met de autoweg. Fig. 7 De hoogbouwblokken voor de alleenstaande mannen (Progressive Architecture, 1946) 109 Het eerste gedeelte was gelegen rond het stadsplein, a praça. Daar kwam de overdekte passage uit de Noordelijke familiewoonbuurt toe. Rondom a praça was er een winkelcentrum, een hotel, een filmzaal met twee cafeetjes en het stadshuis voorzien. A.A.V.V., Brazil builds new city, p.67 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 32 Aan de overkant van de autoweg door de stad, was er een kleiner plein met een club en apotheek voorzien. Dit pleintje was te bereiken vanuit een overdekte passage van de Zuidelijke familiewoonbuurt. Een overdekte passage verbond op zijn beurt a praça en het pleintje. Vanuit a praça vertrok er een smallere passage, met langs de zijden het winkelcentrum en een centraal restaurant. Het cultureel gedeelte bevond zich in het verlengde van deze passage - achter de autoweg naar de vliegtuigfabriek - en was te bereiken via een voetgangersbrug. Ze bestond hoofdzakelijk uit een technische school met werkplaatsen, tentoonstellingsruimtes en een bibliotheek. Achter het culturele gedeelte bevond zich het sportgedeelte. Dit gedeelte was voorzien van een groot stadium, gelegen op de bergflank. Dit cultureel-sportief gedeelte zou zowel voor de bewoners van de Cidade als van omliggende regio kunnen dienen. 110 De Cidade kan grotendeels gezien worden als een toepassing van een aantal principes besproken op de vooroorlogse CIAM-congressen. De Cidade bestond uit een woon-, industrie- en recreatiezone. De bevolking werd voornamelijk gehuisvest in hoogbouw. Er was een densiteit van 250 personen/ha. De hoogbouw voor de alleenstaande mannen was verheven op pilotis. Alle woningcomplexen waren georiënteerd volgens de optimale Oost-Westoriëntatie. De straten werden langs diezelfde oriëntatie gelegd. Deze straten werden opgesplitst volgens gebruikssnelheid: deze voor voertuigen en deze voor voetgangers. Deze toegankelijk voor voertuigen genereert een scheiding tussen de woonbuurten onderling en de verschillende functies van het 110 A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 58 Fig. 9 Het stadscentrum 1. Stadium, 2. Zwembad, 3. Technische school, 4. Passeio, 5. Restaurant, 6. Hotel, 7. Theater/cinema, 8. Shoppingscenter en zakencentrum, 9. Praça, 10. Gemeentehuis, 11. Club, 12. Apotheek, 13. Sportveld, 14. Slaapvertrekken, 15. Keuken voor kantine (Progressive Architecture, 1946) HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 33 Stadscentrum. De woonwijken voor de families en die voor de alleenstaande mannen worden op hun beurt gescheiden door de rivier die door site loopt. Toch werden er al een aantal elementen in verwerkt die typerend zullen zijn voor TPA’s latere werk in Latijns Amerika. Allereerst werd de Vijfde Functie, het Stadscentrum, toegevoegd. Sert had zijn idee over het Stadscentrum al toegelicht in zijn essay Human Scale in City Planning111 en het belang ervan benadrukt met de woorden «civic and cultural center constitutes the most important element…its brain and governing machine» 112 TPA nam de Latijns-Amerikaanse traditie van a praça en o passeio op, in het Stadscentrum. Deze traditie ontstond onder de Spaanse kolonisatie. De oprichting van nieuwe steden in Latijns-Amerika waren onderworpen aan de Wet van de Indies. 113 Sert ontwerpte a praça, zoals in de wet, als het centrale plein waar alle belangrijke functies gelegen zijn. In tegenstelling tot de wet plaatst hij deze niet in het centrum van de New Town maar langs de rand.114 In de Wet werd verder gesteld dat vanuit het midden van de zijden de belangrijkste straten moesten vertrekken, bij voorkeur overdekt met arcades. In de vier hoekpunten van a praça, konden telkens twee straten vertrekken maar deze waren minder belangrijk. In de koloniale periode werd de Wet van de Indies op een strikte manier toegepast waardoor de meeste steden een dambordpatroon genereerden. Sert paste enkele van deze planningsprincipes toe. De passeio die naar het sportcentrum, was overdekt met een pergolastructuur, en de passeios kwamen toe in de hoeken of in het midden voor het grote plein. Het typeerde de latere projecten van TPA in Latijns-Amerika. Veel van deze projecten werden samen met de voornoemde essay, toegelicht op de CIAM-congressen. 111 Deze essay is terug te vinden in P. ZUCKER, New Architecture and City Planning: a symposium, Philosophical Library, New York, 1944 112 E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 52 113 Deze traditie ontstond onder de Spaanse kolonisatie. Het werd ingevoerd als de Wet van de Indies in 1573. Brazilië, werd echter gekoloniseerd door Portugal maar Philips II erfde het Portugese Rijk van zijn moeder. Voor meer informatie over deze Wet: The laws of the Indies in J.-F. LEJEUNE (ed.), Cruelty & Utopia: cities and landscapes of Latin America, p. 18 -30 114 Indien een havenstadje, moest het plein bij de kust gelegen zijn. Sert hanteerde dit principe in de New Town voor Chimbote, dat verder besproken wordt. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 34 D. De verdere ontwikkeling van TPA, weg van de Functionele Stad De projecten van TPA in Latijns Amerika zijn interessant – ook al zijn de meeste projecten niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd – omdat ze enerzijds het CIAM-gedachtegoed uitdragen in Latijns-Amerika en anderzijds ook de evolutie in het CIAM-gedachtegoed aantonen. De projecten evolueerden onder invloed van de Latijns-Amerikaanse context. Binnen deze nieuwe context zal TPA meer aandacht geven aan de lokale situatie en deels afstand nemen van de rigide conclusies van de Functionele Stad. Dit is enerzijds merkbaar in de ontwerpen voor de woningen en anderzijds in de manifestatie van de open ruimte. Deze projecten zullen besproken worden op de naoorlogse CIAM congressen en het CIAM gedachtegoed beïnvloeden. De Cidade dos Motores was ontworpen volgens een aantal principes van de Functionele Stad, met als onderscheid dat er heel wat aandacht werd besteed aan het Stadscentrum. In het tweede Latijns-Amerikaanse project van TPA: de New Town in Chimbote (Peru, 1947-48), was de evolutie in ontwerpbenadering al merkbaar. De Corporación Peruana del Santa vroeg TPA om een New Town te ontwerpen bij een bestaand havendorpje115 waar minerale rijkdommen aanwezig waren. De context verschilde van Cidade dos Motores door de klimatologische en geologische omstandigheden. Chimbote was namelijk gelegen in het Noordelijke woestijngebied. Er was een warm maar vooral droog klimaat. Dit droge klimaat maakte het onmogelijk om hoge bouwblokken te plaatsen, omringd door groene zones. Er waren enkele kanalen aanwezig uit de precolumbiaanse tijdperk. Deze kanalen werden in het ontwerp gebruikt om water te voorzien in de kwekerijen en tuinen aan de rand van de stad. Fig. 10 Schets New Town in Chimbote, 1947-1948 (Sert, Arquitecto en Nuevo York, 1997) 115 Er was een klein vissersdorpje met een goed functionerend haven aanwezig. De woningen bestonden uit lemen hutten, aangelegd door een Noord Amerikaanse ingenieur in 1860. E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 58 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 35 Daarbij werd langs het kanaaltje een groene gordel aangelegd. Deze doorkruist zowel het woongedeelte als het economische gedeelte van de stad en komt toe in het Stadscentrum.116 In tegenstelling tot de Cidade dos Motores fungeerde het kanaaltje niet als een scheiding (tussen families en alleenstaande mannen) maar bracht de hele stad samen, richting Stadscentrum. Daarnaast had ook de autoweg, die verbonden was met de Pan American highway, in mindere mate een scheidingsfunctie. Deze scheidde de stadszone – uit praktische overwegingen qua circulatie – af van de industrie- en landbouwzone. De autoweg in de Cidade verdeelde daarentegen het Stadscentrum zelf op in 3 zones. Maar de meest significante evolutie zat hem in de benadering van de woningen en de publieke ruimte. TPA handhaafde geen hoogbouw voor de huisvesting van de plaatselijke bevolking maar ontwierp een dichte compositie van één-, twee- en drie-verdiepingshoge woningen. Alle woningen hadden private, ommuurde tuinen en waren telkens anders georganiseerd. Zo werden diverse pleinen gecreëerd langs de straten. 117 Er werden twee zeven-verdiepingshoge Unités voorzien voor de administratieve medewerkers en ingenieurs. In tegenstelling tot de High rise - High density concept voor de huisvesting van de bevolking van Cidade dos Motores , zal TPA hier dus overgaan naar een Low rise - High density concept. 118 TPA benoemde deze organisatie van laagbouwwoningen met patio’s en pleinen als Tapis Urbain – ook wel Carpet Housing genoemd. Dit concept werd echter niet uitgevoerd in de Nieuwe stad voor Chimbote 119 Fig. 11 Het plan voor de New Town in Chimbote, 1947 -1948 met het Stadscentrum, gelegen langs de kust, (onderaan) en Le Tapis Urbain en de groene gordel (CIAM 8: The Heart of the City, 1954) 116 J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 60 117 J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 54 118 E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 58 119 Uiteindelijk zal het project beëindigd worden en werd TPA niet meer betaald door Corporación Peruana del Santa. Voor hoever het al dan niet of gedeeltelijk werd opgevolgd is niet helemaal duidelijk. E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 58 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 36 Maar TPA werkte dit concept wel verder uit in de andere LatijnsAmerikaanse projecten. Er werden onder andere laagbouwwoningen gerealiseerd in Medellin, Pomona en gedeeltelijk in Puerto Ordaz, Tumaco, Ciudad Piar en Bogota.120 De ontwerpbenadering verschilde van project tot project. Ze ontwikkelden onder andere geprefabriceerde elementen voor de constructie van een unit voor hygiënische functies, zoals toilet, douche en keuken. Verder ontwierp TPA een structureel systeem van geprefabriceerde elementen: zoals een zelfdragend dakgewelf met ondersteuning zodat de bevolking de scheidingsmuren eigenhandig konden invullen met adobe, planken of metselwerk afhankelijk van de lokale omstandigheden van materiaal en klimaat. 121 Fig. 13 Carpet Housing voor ontwerp Chimbote, 1947-1948 (CIAM 8: The Heart of the City, 1954) Fig. 12 Woningen voor New Town in Tumaco, 1948 – 1950 (Sert, arquitecto en Nuevo York, 1997) 120 M. RUBERT DE VENTÓS, Work Town Planning Associates, p. 96 In het plan voor Bogota, zal de overheid eerder geïnteresseerd zijn in de voorziening van woningen dan de revitalisatie van het Stadscentrum. Deze woningen zullen echter wel gedeeltelijk aangepast worden door de overheid. Voor hoever is niet helemaal duidelijk maar we merken wel op dat Sert deze woningen niet opneemt in zijn oeuvre. E. Mumford,CIAM Latin America, p. 68 121 J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p.66 Fig. 14 – 15 Woningen voor New Town in Medellin, 1948 – 1950 (Sert, arquitecto en Nuevo York, 1997) HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 37 Net als in de Cidade werd er in het ontwerp voor Chimbote veel aandacht besteed aan het ontwerp van de Vijfde Functie - het Stadscentrum -. De publieke gebouwen waren ook geordend rond een groot plein, la plaza.122 La plaza in Chimbote was gedeeltelijk open naar de kust toe. De publieke gebouwen werden opengewerkt met patio’s. Doordat deze Vijfde functie - het Stadscentrum - werd ingeweven in het Tapis Urbain, ontstond er een stad met een heel verschillend karakter van de Cidade dos Motores of de Functionele Stad. De New Town voor Chimbote werd gekarakteriseerd door de graduele verschillen in open ruimte. De open ruimte varieerde van de private ommuurde tuintjes –in de laagbouwwoning– tot de buurtpleintjes –gecreëerd door de differentiërende organisatie van deze woningen– tot de patio’s in de publieke gebouwen tot het monumentale stadsplein van het Stadscentrum. Allen gaven een specifieke identiteit aan de open ruimte en de stad in zijn geheel. 123 De identiteit van de open ruimte in de Cidade was van een andere orde. Er was wel enige variatie aanwezig in het driedelig Stadscentrum. Daarnaast was de publieke ruimte in de buurtwijken van de Cidade, één grote groene, open ruimte – waarin de bouwblokken volgens één oriëntatie waren geplaatst – die zich enkel onderscheidde in verschillende zones, gecreëerd door de diverse circulatie. Fig. 16 Stadscentrum van Chimbote, 1947-1948 (CIAM 8: the Heart of the city, 1954) De Nieuwe Stad in Chimbote kunnen we zien als een kantelpunt in TPA’s benadering van de stadsplanning. De woorden die Le Corbusier gebruikt om het ontwerp van Cidade dos Motores te beschrijven in het nummer van Progressive Architecture: «We will note that a man’s heart was listening to another man’s heart so as to bring him the sensibility of architecture» waren nog toepasselijker voor de latere projecten van TPA en de evolutie naar de humanere benadering in de latere CIAMcongressen.124 122 La plaza is het Spaanse vertaling voor het plein of in het Portugees: a praça en verwijst dus naar het stadsplein die gedefinieerd werd in de Wet van de Indies. 123 J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 56 124 A.A.V.V., Two Cities Planning North South America, p. 10 (deze woorden heb ik niet teruggevonden in het artikel over Cidade dos Motores in Progressive Architecture, p. 5271, waarschijnlijk is het te vinden in de inleiding van het nummer) HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 38 E. De impact van de Cidade dos Motores Uit dit hoofdstuk over de CIAM kunnen we afleiden dat het CIAM gedachtegoed meer inhield dan de conclusies die werden benoemd in de Functionele Stad. Het moet gezien worden als een continu evoluerend ideeëngoed. Desondanks werd dit gedachtegoed als concreet en afgebakend voorgesteld in publicaties zoals het Charter van Athene en Can our Cities survive?. Deze publicaties genereren een vertekend beeld, gezien de continue assimilatie van de congressen, de circulatie van het ideeëngoed buiten Europa en de invloed van deze buitenlandse projecten op het ideeëngoed. Zoals in de vorige paragraaf uiteengezet, kan ook het werk van TPA in Latijns Amerika niet gezien worden als één specifieke ontwerpbenadering. De Cidade dos Motores kan al zeker niet gezien worden als kenmerkend voor het werk die TPA in Latijns Amerika heeft verricht. We kunnen ons nu de vraag stellen wat de invloed was van de publicatie van een project al Cidade dos Motores op de beeldvorming en de circulatie van het CIAM-gedachtegoed. De Cidade dos Motores werd enerzijds uitvoerig gepubliceerd in de jaren ‘40-‘50, 125 en anderzijds voorgesteld op CIAM 6 te Bridgewater en CIAM 7 te Bergamo. Maar ook de andere Latijns-Amerikaanse projecten van 125 Progressive Architecture (1946), L’Architecture d’Aujourd’hui (1947), The American City ( 1947), The Architects’ journal (1947), American Journal of Economics and Sociology (1947), Architect’s Year Book 3 (1949), Américas (1953), Journal of Housing (1953), A decade of New Architecture ( Sigried Giedion, 1951), TPA werden toegelicht op de Congressen. De ontwerpen voor Chimbote en Tumaco werden voorgesteld op CIAM 7.126 Op CIAM 8: Het Hart van de Stad werd het project voor Chimbote nogmaals voorgesteld in «Search of the Core of the city», het ontwerp voor Medellín in «The Core of the city» en het masterplan voor Bogota in «The Core of a gouvernement Centre». 127 De nadruk in de toelichting op de CIAMcongressen, lag op echter op het Stadscentrum, die gebaseerd was op een aantal principes van de Wet van de Indies. Daarbij werd de huisvestingsstrategie kort toegelicht: «They consist of one and two-story houses, every house having its own patio»128 Maar de aandacht ging vooral uit naar de planningsprincipes: «This neighborhood is composed of simple patiohouses. It has a Core with a school, kindergarten, chape land shops. The Cores of the different Neighborhoods are connected by green areas with pedestrian paths that lead into the central or main Core of the City»129 Het ontwerp voor Cidade dos Motores werd opgenomen in de tentoonstelling Two Cities: Planning in North and South America in het Museum of Modern Art in New York in 1947. Het was een tentoonstelling over twee stadsontwerpen en het werd naast het renovatieproject in Chicago geplaatst. In de inleiding van de bijhorende catalogus wordt duidelijk dat de Cidade dos Motores werd gezien als de perfecte illustratie van het CIAM gedachtegoed. Het CIAM gedachtegoed 126 E. Mumford, CIAM discourse urbanism, p. 188-191 127 E. Mumford, CIAM discourse urbanism, p. 211 128 J. TYRWHITT (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952 p. 130 129 J. L. SERT, “Centers of community life” in J. TYRWHITT (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952, ‘Caption to Figure 14 should read’ bij p. 12 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 39 werd hierdoor gereduceerd tot de Functionele Stad, met Stadscentrum weliswaar. Zo wordt in de inleiding van de bijhorende catalogus gesteld dat een vergelijking tussen het renovatieproject van Chicago en Cidade dos Motores, mogelijk werd gemaakt door de moderne benadering die beiden handhaven, ondanks de culturele verschillen: «It is a human concept, not a geographic or political one. Dwelling, recreation, work, and transportation are the four basic functions of all communities, and the community plan is the coordinator of these functions. The term "community planning" rather than "town planning" or "city planning" applies to any group of people gathered together on a chosen site where facilities for these four basic functions exist, and implies the sociological relationships involved. … The two community plans that form this exhibition, one in North America and one in South America, employ these modern principles. Yet the results are strikingly different, due to the different requirements of climate, customs, and standards of living. … Both plans, for different countries, different people, and different problems, meet the basic needs of man. The human approach is the only universal one.»130 Het was een moderne benadering die zich aansloot bij de 4 Functies, opgesteld op CIAM 4 De Functionele Stad (1933) en toepasbaar was op elke samenleving. Met deze tentoonstelling wilde men aantonen dat deze humane benadering van de 4 Functies, op een universele manier kon worden toegepast in zowel Noord- als Zuid-Amerika. We zouden kunnen veronderstellen dat deze tentoonstelling over de Stadsplanning volgens de Moderne Beweging (en CIAM), op zijn beurt na Brazil Builds131 en op eenzelfde wijze, propaganda was voor het universele karakter van de Moderne Architectuur maar dan omtrent stadsplanning.132 Ook in American Journal of Economics and Sociology wordt Cidade dos Motores naar voren geschoven als de nieuwe benadering van stadsplanning, die de conclusies volgt van de CIAM. Daarbij werd de lezer er op gewezen dat deze samengevat waren in Can Our Cities Survive?.133 De uitgaven als Can our cities survice? en het Charter van Athene en de latere publicatie van een praktijkvoorbeeld als Cidade dos Motores, schoven dus een beeld naar voor van het CIAM gedachtegoed, dat toen voorbijgestreefd was. De besprekingen op CIAM 6 over de toekomst van 131 Zie paragraaf 1.2. voor een uiteenzetting over de rol van de tentoonstelling Brazil Builds in MoMa te New York in 1943 132 130 A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and South America” in the Bulletin of the Museum of Modern Art, 1947, juni, p.3, zie de inleiding: www.jstor.org/stable/4058095 Een onderzoek naar de context, actoren en de impact van deze tentoonstelling, zoals Zilah Quezado Deckker in Brazil built: the architecture of the modern movement in Brazil voor de tentoonstelling Brazil Builds deed, zou misschien op eenzelfde manier een aantal treffende feiten aan het licht kunnen brengen m.b.t. de expansie van CIAM-gedachtegoed rond de Functionele Stad. Een dergelijk diepgravend onderzoek valt buiten het bestek van deze studie. 133 S. DE LIMA, Brazil builds New City, p.338 HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 40 CIAM en het behoud van hun avant-garde positie, toonde aan dat de CIAM zich op dat moment bewust was van de beperkingen van conclusies omtrent de Functionele Stad. Naar aanleiding van CIAM 7 stelde Sert voor om de conclusies omtrent Functionele Stad te herzien. 134 Ook Wiener haalt dit even aan op CIAM 8: « It is my impression that tha CIAM Athen’s Town Planning Charter and the city plans that were built upon it have clarified the troubles and needs of populations in prophetic fashion. In the last years a great awereness of the human factors, as against the physical-functional ones, is to be noted. »135 Ook de volgende projecten van TPA in Latijns Amerika zullen een andere koers varen. Zoals Jaume Freixa beweert, dat TPA met deze projecten de voorloper was van de Self-Help Housing is een stap te ver – zoals we in het volgende hoofdstuk zullen toelichten –. Deze projecten waren bekend binnen de CIAM, hadden waarschijnlijk wel een invloed maar de focus van de CIAM Congressen lag op de planning van de stad en niet meer op de huisvestingsstrategieën zoals in de eerste congressen. 134 E. Mumford, CIAM discourse urbanism, p. 191) 135 P. L. WIENER, “New trends will effect the Core” in CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952, p. HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 41 2 HET SOCIOLOGISCH GEDACHTEGOED OVER DE SOCIALE WONINGBOUW In de periode dat de CIAM de blik verruimde naar Latijn-Amerika, ontstond er parallel een debat over de Latijns-Amerikaanse stad binnen de discipline van de stadssociologie, of later ook Urban Studies genoemd. Arturo Almondoz en Adrian Gorelík 136 stellen dat, respectievelijk de historiografie van de Latijns-Amerikaanse stad en de moderne architectuurprojecten, in verband moet gebracht worden met dit sociologisch gedachtegoed over de Latijns-Amerikaanse stad. Er ontstond namelijk een debat over de sloppenwijken en de sociale huisvesting binnen de verschillende paradigma’s van de LatijnsAmerikaanse stad in de stadssociologie. Eind de jaren ’50 vond een verschuiving plaats in het theoretisch debat en later in de praktijk. 136 Het verband tussen de sociologie en de architectuur was de basisaanname van deze thesis. Het werk van deze twee auteurs heb ik later gevonden naar aanleiding van een gesprek met Prof. Medrano aan Unicamp, over het onderzoek van A. Gorelík, betreffende de avant-garde van moderne architecten in Latijns-Amerika. Deze twee artikels hebben me echter nog een stap verder geholpen in het verder funderen van mijn bevindingen. ALMANDOZ A. ( 2006) en GORELIK A., (2010) Om de sociale huisvestingsprojecten in Latijns-Amerika te kunnen kaderen in het derde hoofdstuk, wordt eerst de stadssociologie in dit hoofdstuk toegelicht. Welke paradigma’s ontstonden over de LatijnsAmerikaanse stad, hoe verhouden deze zich ten opzichte van de verschillende huisvestingsstrategieën en wat was de invloed op de praktijk? In de eerste paragraaf worden de verschillende paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad toegelicht. Om deze te kunnen plaatsen, wordt vooraf ingegaan op het ontstaan van de stadssociologie en de ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse stad. In de tweede paragraaf, wordt ingezoomd op de visie over de sloppenwijk en de sociale huisvesting. De verschillende visies, een thema van de paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad, worden toegelicht. Tenslotte wordt het debat over de praktijk behandeld en meer bepaald de rol van de architect J. Turner – die gezien wordt als de pionier van de verschuiving in de praktijk van hoogbouw naar Self-Help Housing. HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 42 2.1 D E theorievorming over de Latijns-Amerikaanse metropool Het sociologisch debat over de sloppenwijken huisvestings-strategieën was een belangrijk thema in de algemene theorieën over de LatijnsAmerikaanse stad. Om deze te kaderen wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de drie paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad. Het eerste paradigma “desarollismo”, of vertaald development, theorie ging uit van een aantal principes ontwikkeld in de Europese sociologie in eind 19e eeuw en de stadssociologie aan de Chicago School gedurende de jaren ‘30. Deze voorgangers worden in de eerste paragraaf toegelicht. Het tweede paradigma ontstond gedurende de jaren ’50, toen de sociologie als een officiële discipline in Latijns-Amerika ontwikkelde. Men herzag het vorige paradigma, naar Westers model, en nam de Latijns-Amerikaanse realiteit, in beschouwing. Om een inzicht te krijgen in deze ‘Latijns-Amerikaanse realiteit in de stad’ en in welke mate deze verschilde van de Europese, wordt de ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse stad, in de tweede paragraaf toegelicht. Tenslotte ontstond er vanuit de revisionistisch theorie gedurende de jaren ’60, een derde paradigma “Dependencia”, of Dependency, theorie. De drie bovengenoemde paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad worden tenslotte in de derde paragraaf behandeld. HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 43 2.1.1 Het ontstaan van de Urban Studies De sociologische interesse voor de stad ontstond gedurende 19e eeuw in Europa. De Europese stad had onder invloed van de industriële evolutie grote transformaties ondergaan. De sociologen vestigden hun aandacht op de spanning tussen de rurale gemeenschap en de moderne stadssamenleving. Het paradoxaal karakter van de getransformeerde stad werd beschreven aan de hand van een aantal dichotomieën Gemeinschaft/Gesellschaft, collectiviteit/individualiteit,… Toch zag men deze disharmonische kenmerken van de maatschappij, en de stad, als een tijdelijk gegeven in het continu proces naar de moderne maatschappij. De stadssociologie als discipline ontstond echter pas begin 20e eeuw aan de Chicago School. Deze sociologen onderzochten de stad met empirische methodes en ontwikkelden de theorie van de «Human ecology», die de mens onderzocht binnen zijn omgeving, de stad. Een aantal Europese ideaaltypes en het idee van continuïteit, bleven latent aanwezig in deze theorie, die de stad indeelde in verschillende zones volgens functie. Deze theorievorming had onrechtstreeks een invloed op het eerst paradigma van de Latijns-Amerikaanse stad, die in de derde paragraaf wordt toegelicht. Europese oorsprong midden 19 e eeuw Door de industriële revolutie en de opkomst van een markteconomie ondergingen de Europese steden grote transformaties gedurende de 19e eeuw. Deze transformaties hadden een impact op de toenmalige, voornamelijk rurale, samenleving. Een deel van de rurale bevolking emigreerde stilaan naar de groeiende, moderne steden waar werk en kapitaal was. Deze immigranten moesten zich aanpassen aan de moderne levenswijze van de stad en deels afstand nemen van hun rurale gemeenschapstradities. Het fenomeen van de trek naar de stad zal een aantal denkers aanmoedigen om ook de stad te bestuderen: de moderne stad werd gezien als het middelpunt van een tegenstrijdige dynamiek tussen de vrijheid van het moderne individu en de ontworteling van de traditionele gemeenschapsnormen. Wijsgeren zoals Karl Marx (1818-1883), Max Weber (1864-1920) en Emile Durkheim (1858-1917), begonnen na te denken over de consequenties van de snelle verstedelijking en de transformatie naar een moderne maatschappij, in het kader van hun onderzoek naar klassenstrijd en arbeidsverdeling. Het idee van een stadscultuur als een andere wijze van leven werd een centraal onderwerp in de ‘sociologische’137 studies. Ferdinand Tönnies (1855-1936) was de eerste 137 Friedrich Engels’ boek The Condition of the Working Class in England in 1844, en meer bepaald het hoofdstuk The Great Towns, kan gezien worden als een eerste aanzet tot de stadssociologie. Engels bracht de problematiek van de arme arbeidersklasse in verband met de architectuur van de stad. R. T. LEGATES & F. STOUT, The City Reader, Routledge, New York, 2007 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 44 die de transformatie van ruraal naar urbaan beschreef aan de hand van een categorisering. Hij bepaalde twee ideaaltypes138: de Gemeinschaft (gemeenschap) en Gesellschaft (stadsmaatschappij). Deze manier van werken met een model van paradoxale tegenpolen zal kenmerkend zijn voor verdere sociologische analyses: het is een model dat sociologische gegevens verduidelijkt via een schijnbare dichotomie 139 en deze dichotomieën met elkaar vergelijkt. Tönnies zag deze twee ideaaltypes dus niet als tegenpolen, maar als twee kenmerken van de toenmalige maatschappij. Een maatschappij was immers continu in transitie door de sociale wil. Ook Emile Durkheim hanteerde hetzelfde concept. Volgens hem was de maatschappij in overgang van mechanisch naar organisch en dit onder de stimulans van het collectieve bewustzijn. Durkheim en Tönnies meenden dat onder invloed van het kapitalisme en de verstedelijking, deze transitie gepaard ging met een groot verlies van de waarden van de Gemeinschaft, zoals collectiviteit, verwantschap, rituelen en cultuur. In tegenstelling tot Marx, waren zij ervan overtuigd dat dit noodzakelijk was om te evolueren naar een volwassen maatschappij. Deze noodzakelijke continuïteit nam volgens Durkheim niet weg dat de modernisatie een contradictie in zich droeg doordat ze enerzijds de mens bevrijde van traditionele, religieuze en sociale regels maar terzelfdertijd vroeg naar nieuwe gedragsregels. 140 Ook volgens Simmel (1858-1918) werd de overgang naar de moderne samenleving gekenmerkt door zijn tegenstrijdig karakter. Hij publiceerde in 1903 het essay The Metropolis and Mental Life. In dit artikel benaderde hij de stad vanuit filosofisch en psychologisch standpunt waarbij hij het moderne stadsleven besprak. De moderne stadsmens was een vrij en kosmopolitisch individu maar was ook eenzaam en materialistisch: «the Urban commercial sensorum fed the self while starving the spirit». Zoals voorgaande sociale wetenschappers hadden besproken, bracht het sociale moderne leven in de stad een intensivering van anonimiteit en onpersoonlijkheid teweeg. Hierbij zag hij het belang van de groeiende economie en geld - die in de moderne maatschappij een grotere rol speelde dan voorheen - als een oorzaak van deze ontworteling 141 Verder gaf Simmel les aan de Universiteit van Berlijn waar zijn ideeën een invloed zullen hebben op studenten waaronder Robert Ezra Park.142 Door het gebruik van ideaaltypes en het toekennen van karakteristieken aan deze ideaaltypes, ontstonden er een aantal dichotomieën m.b.t. tussen de rurale gemeenschap en stadsmaatschappij. De ideaaltypes werden dus gekenmerkt door hun traditioneel/modern, collectief/individueel, inheems/kosmopolitisch karakter 140 Toch werd de sociologie pas eind 19e eeuw en de stadssociologie begin 20e eeuw, als academische discipline geïnstitueerd. U. HANNERZ, Exploring the city : inquiries toward an urban anthropology, Columbia university press, New York, 1980, p. 13 141 Ideaaltypes: een abstracte beschrijving die bedoeld is om bepaalde kenmerken van de werkelijkheid te accentueren. Georg Simmel zal dit onderwerp nog verder uitwerken in zijn meesterwerk The Philosophy of Money, in 1909 waarbij hij de filosofische en psychologische dimensies van geld op moderne maatschappij aanvoerde. 139 142 138 dichotomie: is een indeling in twee niet overlappende klassen. J. LIN and C. MELE (ed.), Urban Sociology Reader, Routledge, London, 2005 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 45 Pioniers van Chicago School: het ontstaan van de Stadssociologie Het was Robert Park die de stadssociologie definitief op de academische kaart zette. Hij gaf les aan de Chicago School, dat gezien wordt als de institutionele grondlegger van de stadssociologie. De University of Chicago opende zijn deuren in 1892 en was de eerste Amerikaanse universiteit waar er een departement Sociologie aanwezig was. William Isaac Thomas speelde vanaf de aanvang een belangrijke rol in de initiële ontwikkeling van het departement. Hij was namelijk een voorstander van een systematisch empirisch onderzoek in de sociologie. Later moest hij noodgedwongen het departement verlaten maar leverde wel een grote contributie voor de ontwikkeling van stadssociologie door voorgenoemde Robert Ezra Park uit te nodigen aan de Universiteit..Niet lang na zijn benoeming aan de Universiteit, publiceerde Robert Park in 1915 zijn essay The City: Suggestions for the Investigation of Human Behavour in the Urban Environment’ in American Journal of Sociology. 143 Hierin concentreerde Parker zich enerzijds op de raciale problemen en de impact van de immigratie in de stad en anderzijds op urbanisme. Toen genoot het essay echter van niet veel aandacht. De sociologie was nog steeds een algemene wetenschap zonder subdisciplines en het algemene vakgebied zelf, genoot maar stilaan erkenning. Ook in Europa vestigden een aantal denkers hun aandacht verder op het leven in de stad. Zo publiceerde Max Weber Die Stadt in 1921 en R. Maurier gaf zijn boek Le Village et la ville uit in 1929. Hoe dan ook de stadssociologie bleef grotendeels een Amerikaanse wetenschap in zijn beginjaren. Met de Chicago School had men namelijk 143 U. HANNERZ, Exploring city inquiries urban, p. 23 een grote institutionele steun die aan deze opkomende sociale wetenschap een breder draagvlak gaf dan in Europa. De publicatie van het boek The City in 1925 bracht wel een doorbraak van de stadssociologie als subdiscipline teweeg. Het bestond uit een reeks artikels enerzijds geschreven door Robert Park zelf o.a. het voorgenoemde artikel en anderzijds door zijn jongere associés Roderick McKenzie, Ernest Burgess en daarbij een bibliografie van de hand van Louis Wirth. Zij hadden allen aan de Chicago School gestudeerd. Initieel zullen zij de stad Chicago als onderzoeksgebied gebruiken om hun theorieën te vormen en te maatstaven via empirisch onderzoek. 144 Aan de Chicago School vormde de theorie van de Human Ecology, die door voorgenoemde academici werd uiteengezet in het boek, een uitgangspunt waarop vele theorieën gebaseerd waren. Op deze manier probeerde men een logische verklaring te geven aan de constant veranderde kenmerken van buurten in de stad. De Human Ecology was geïnspireerd op het Sociaal Darwinisme. Robert Park meende dat er een gelijkenis was met de vestigingspatroon van de mensen in de moderne stad en de plantenecologie. Het belangrijkste kenmerk was de competitie tussen de verschillende bevolkingsklassen, meer bepaald de competitie voor de ruimte. Dit uitgangspunt was gebaseerd op het principe van «survival of the fittest» en «struggle of existance». Park beweerde dat de sterkere bewoners de voordeligste plaatsen in de stad zouden inpalmen en transformeren naar hun eigen eisen. Hij zal de analogie met de plantenecologie verder uitwerken aan de hand van 144 . E. E. BERGEL, Urban Sociology, McGraw-Hill, New York, 1955, p. vii HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 46 concepten: dominantie, symbiose en successie145 die zouden kunnen gebruikt worden bij het analyseren van de moderne stad. Park had veel jonge volgelingen die zijn theorie rond de Human Ecology verder uitwerkten met praktische toepassingen. Het bekendste voorbeeld hiervan was Ernest W. Burgess’ concentrische zoneringtheorie.146 Het model zal decennia lang worden bediscussieerd en bekritiseerd worden door andere stadssociologen. 147 Net zoals Harvey Zorbaugh, was hij van mening dat de stijgende mobiliteit en de immigratie van het platteland naar de stad enkel leidde tot sociale wanorde in de stad. Deze mening was zeer kenmerkend voor de Chicago School, die overwegend een negatieve visie had op de consequenties van de nieuwe moderne maatschappij en de confrontatie hiervan in de moderne stad.148 Het was ook kenmerkend voor de Chicago School dat men – zoals hun Europese voorgangers – geloofden in continuïteit van de samenleving en de overgang van ruraal naar urbane gemeenschap. van de stad en anderzijds door hun empirische aanpak. Deze functionele sociologie, en het concept van ‘continuïteit’, correspondeerde met de eerste theorie over de Latijns-Amerikaanse stad. Verder zal de interesse van de sociologie in de sloppenwijk hieruit voortvloeien zoals bijvoorbeeld de publicaties in 1928 van The Getto van Louis Wirth (1897-1852). De stadssociologie was de grondlegger van de Urban Studies. waaruit de stadsantropologie ontstond in de jaren ’60 en stadsgeografie midden de jaren ’50 - als kritiek rees op de sociologische werkwijze om de stad te benaderen. De Chicago School was de grondlegger van stadssociologie en de later Urban Studies. Zij zullen hun stempel drukken op deze stadssociologie. Deze werd enerzijds gekenmerkt door hun functionalistische benadering 145 Dominantie ontstond door de sterkere bewoners en de competitie voor de ruimte. Na een periode konden, door de bestaande competitie, bepaalde gebieden uitbreiden of transformeren waardoor een successie ontstond. Het principe van de symbiose , is dat de verschillende bewoners wederzijds baat kunnen hebben bij het samenleven in één omgeving. 146 Voor meer informatie over dit model, zie U. HANNERZ, Exploring city inquiries urban anthropology, p. 29 147 Burgess’ model was gebaseerd op de stad Chicago maar was niet van toepassing op de naoorlogse polycentrische steden in de VS. 148 J. LIN and C. MELE (ed.), Urban Sociology Reader, p. 62 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 47 2.1.2 Het ontstaan van de Latijns- Amerikaanse Metropool De Latijns Amerikaanse stad werd gekenmerkt door specifieke eigenschappen die verschillend waren van de Europese stad. Tijdens de revisionistische benadering in de sociologie van de Latijns Amerikaanse stad, het tweede paradigma over de Latijns-Amerikaanse stad gedurende de jaren ‘50, realiseerde men dat de Latijns Amerikaanse realiteit verschilde van de Europese. Het gebruik van een Europees model, en het idee van continuïteit, had geresulteerd in termen als ‘overurbanization’ en ‘primacy’ ‘traditioneel/modern’ Om deze eigenschappen te contextualiseren, gaan we even in op de ontwikkeling van de Latijns Amerikaanse stad. Het koloniale verleden van de Latijns Amerikaanse stad De meeste Latijns Amerikaanse metropolen ontstonden tijdens de koloniale bezetting van het Latijns Amerikaanse continent. De Latijns Amerikaanse kolonies hadden vooral een economische functie. Daarom was het belangrijk dat deze verbonden waren met het Europese moederland. Met als gevolg dat de meeste Latijns Amerikaanse metropolen dicht bij de kust gelegen zijn.149 Het reusachtige binnenland werd enkel benut voor ontginning van grondstoffen. De wegen in het binnenland kwamen allen samen in de maritieme hoofdsteden. Alle 149 Met uitzondering van Mexico City, La Paz, Bogotá en Quito. economische en politieke macht zat geconcentreerd in deze steden.150 De steden werden onder het Spaanse bewind ontworpen volgens de Wet van de Indies, opgesteld door Philip II in 1537.151 Het stadsmodel bestond uit een centraal plein, waaruit de vier hoofdstraten loodrecht vertrekken. Deze vier hoofdstraten genereerden verder een rasterpatroon van secundaire wegen. Naargelang het politieke of economische gewicht waren de functies dichter bij het centrale plein gelegen. 152 De intensivering van het ruraal - urbaan contrast na onafhankelijkheid Na de onafhankelijkheid van Latijns Amerika en de verscheuring in verschillende rijken, regeerde de nieuwe elite vanuit de hoofdsteden. Deze hoofdsteden bleven in contact met de Westerse cultuur en ontwikkelden verder onder invloed van diens idealen. Deze ontwikkeling vergrootte het contrast met de plaatselijke, rurale cultuur in het binnenland. Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw ontstond er een afzetmarkt in Groot-Brittannië en Verenigde Staten, enerzijds door de bloei van de Europese en Amerikaanse economie en anderzijds door de aanwezigheid van transportnetwerk, geïnitieerd tijdens de 150 F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth, Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 2 151 Voor een verdere uiteenzetting van de herkomst van dit model in Spanje, zie Violich F., urban planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth, Oelgeschlager, Gunn and Hain, 1987, p. 76-79. Voor een uiteenzetting van de Wet van de Indies, zie LEJEUNE J.-F., Cruelty and Utopia: cities and lanscapes of Latin America, Princeton Architectural Press, 2005, p. 18-30 152 F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p. 77 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 48 kolonisatieperiode. Dit transportnetwerk werd verder uitgebouwd met de aanleg van spoorwegen en communicatielijnen. Eind 19e eeuw startte men met renovatieprojecten in de stad met de aanleg van avenues, parken, opera’s en de verbetering van het rioleringssysteem. Ondanks het feit dat er stilaan problemen begonnen te rijzen door de bevolkingsstijging in de steden, droegen deze project grotendeels een esthetische en symbolische waarde. 153 De Latijns Amerikaanse stadsplanning was immers nog niet geïnstitueerd. De bevolkingsexplosie tijdens 20 e eeuw Gedurende de 20e eeuw werd de Latijns Amerikaanse stad gekenmerkt door een explosieve bevolkingsgroei.154 Deze groei vond eerst plaats in het Zuiderse deel van Latijns Amerika. Dit deel werd gekenmerkt door zijn snelle verstedelijking en industrialisatie onder invloed van de exportgroei. Door deze exportgroei werden Chili, Brazilië, Argentinië en Uruguay begin 20e eeuw een aantrekkingspool voor Europese immigranten.155 De relatie met Europa werd zo nog versterkt en de hoofdsteden werden gezien als centra van moderniteit. De Latijns Amerikaanse metropool nam dergelijke prominente rol aan in de nationale politiek, economie en cultuur dat het overige rurale gebied amper ontwikkelde.156 Met uitzondering van Colombia, en Brazilië en Ecuador in mindere mate, waren het merendeel van de nationale functies geconcerteerd in één metropolitaanse hoofdstad.157 Deze werkte de ruraal-urbane bevolkingsstroom enkel in de hand. Naast immigratie vanuit het buitenland en de natuurlijke bevolkingsstijging zal de helft van de bevolkingstoename toe te schrijven zijn aan de ruraal urbane bevolkingsimmigratie.158 In Peru, Venezuela, Colombia en Cuba werden later - gedurende economische groei in de jaren ’50 - geconfronteerd met deze ruraal – urbane bevolkingstoeloop. 159 Deze rurale migratiestroom bestond 155 F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth, Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 99 156 H. L. BROWNING, “Trends in Latin American Urbanization” in Annals of the American Academy of Political and Social Science, 1958, maart, p. 116 157 153 H. L. BROWNING, “Trends in Latin American Urbanization” in Annals of the American Academy of Political and Social Science, 1958, maart, p. 114 F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p. 86-87 Voor een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van de Latijns Amerikaanse steden gedurende de periode van 1750 tot 1920, kan u volgend artikel raadplegen: R. M. MORSE, “Trends and Patterns of Latin American Urbanization, 1750-1920” in Comparative Studies in Society and History, 1974, vol. 16, nr. 4 (September), p. 416-447 154 Buenos Aires: 663 000 (1895) – 2 178 000 (1932) waarvan de helft immigranten waren, Santiago de Chili: 333 000 (1907) – 696 000 (1930), Mexico City: 328 000 (1908) – 1 049 000 (1933), São Paulo: 240 000 (1900) – 579 000 (1920) – 1 075 000 (1930) waarvan één derde immigranten waren, Rio de Janeiro: 650 000 (1895) – 811 433 (1906) – Havana: 250 000 (1900)- 500 000 (1925) A. ALMANDOZ, “Urban planning and historiography in Latin America” in Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123 In Colombia zullen ook secundaire steden zoals Medellín (358 189), Cali (284 186) en Barranquilla (308 713), naast Bogota (715 250) een snelle ontwikkeling en groei kennen onder invloed van de commerciële en industriële mogelijkheden. Zowel in Ecuador als in Brazilië zullen twee steden, respectievelijk Quayaquil (266 637), Quito (212 135) en Rio de Janeiro ( 3 052 012), São Paulo (2 471 082), een prominente rol spelen op nationaal niveau. 158 R. M. MORSE, “Research on Latin American Urbanization: A selective Survey with Commentary” in The Latin American Research Review, 1965 (vol. 1), nr. 1, p. 43 159 De initiële groei in Colombia, Peru en Venezuela werd in het begin van de twintigste eeuw gekenmerkt door de aanvang van de immigratie van de rurale bevolking naar de stad. Bogotá: 100 000 (1900) – 330 000 (1930), Lima: 104 000 (1891) – 273 000 (1930), HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 49 enerzijds uit een kleine rijke bevolkingsklasse die werd aangetrokken door investeringen en anderzijds uit een grote groep ongeschoolde bevolkingsklasse die op zoek was naar werkgelegenheid en voorspoed in de stad.160 De stadsplanning in het Zuiderse deel werd pas in de jaren ’20 30 geïnstitueerd en legde zich toe op het inrichten van publieke voorzieningen, maar bood geen antwoord op de woningnood. De rurale bevolking vestigde zich in informele woningen, sloppenwijken, aan de rand van de steden. Dit genereerde een sterk contrast tussen het rijke, culturele centrum van de stad en de periferie waar de arme, rurale bevolking zich vestigde. Stilaan werd ook een wettelijk kader ontwikkeld voor het faciliteren van sociale huisvesting en voorzieningen in de periferie maar deze kon geen antwoord bieden op de geëvolueerde problematiek.161 geassocieerd werd met de dichtstbijzijnde wijken. Door de esthetische renovatieprojecten in de 18e en 19e eeuw zal deze betekenis nogmaals versterkt worden. Door de alsmaar stijgende belang van de metropool, zullen de landprijzen in het centrum enorm hoog oplopen door speculatie en inauguratie van hoogbouw. Daardoor zal de lagere inkomensklasse zich vestigen aan de rand van de metropool. Door het uitdijen van de metropolitaanse regio zullen deze lagere inkomensklasse geen toegang hebben tot de voorzieningen aanwezig in de stad. Zij zullen ver verwijderd zijn van werkgelegenheid, onderwijs, recreatie, voorziene woningbouw, etc. Het contrast initieel aanwezig tussen de stad en het platteland zal zich een weg banen naar de stad en periferie. In antwoord op deze alsmaar escalerende problematiek, zal de bevolking zichzelf voorzien van informele huisvesting en een informele economie.162 De manifestatie van ruraal – urbaan in de stad zelf De kloof tussen de rurale en urbane bevolking die al aanwezig was tijdens de kolonisatieperiode door de sterke concentratie van de economische, politieke en culturele functies in de stad en de bescheiden betekenis van het binnenland, zal met deze immigratiestroom geïntensiveerd worden in de ruimtelijke structuur van de metropool zelf. De ruimtelijke structuur zal reeds onder de Spaanse kroon gekarakteriseerd worden door het belang van de plaza en de status die Caracas: 72 429 (1891) – 92 212 (1920) – 203 342 (1936), L. BROWNING, Trends Latin American Urbanization, p. 113 160 F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, 1987 161 F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p.100 162 F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p. 5-12 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 50 2.1.3 De wisselende paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad De plaats van de Latijns Amerikaanse stad vóór de naoorlogse context De Latijns Amerikaanse stad en zijn politieke, sociale en demografische problemen zou een prominente rol krijgen in het naoorlogse sociologisch onderzoek in/over Latijns Amerika. 163 In vooroorlogse context echter was die interesse onbeduidend. De reden hiervoor was enerzijds dat de sociologie in Latijns Amerika amper was ontwikkeld en anderzijds was de buitenlandse interesse in Latijns Amerika nog beperkt.164 In de vooroorlogse Latijns Amerikaanse context hadden de faculteiten van Filosofie, Economie en Rechten, nood aan professors in de sociale wetenschappen maar een departement Sociologie was nog afwezig aan de Latijns Amerikaanse universiteiten. Deze professoren bestonden eerst uit pensadores maar werden later vervangen door professoren die een diploma sociologie in het buitenland behaald hadden. Een aantal Latijns Amerikaanse sociologen waren dus betrokken bij het internationale debat door onder andere in het buitenland te studeren, conferenties en seminaries bij te wonen of deel te nemen aan onderzoeken.165 Tot aan de jaren ’40 werd de Latijns Amerikaanse stad over het algemeen gezien als het gezicht van de natie, ten gevolge de concentratie van alle politieke, sociale en economische functies in deze stad. 166 De verstedelijking werd dan ook gezien als teken van ontwikkeling van de Latijns Amerikaanse natie. 167 Deze positieve overtuiging was beduidend in Latijns Amerika tot de jaren ’50. Functionele sociologie en “desarrollismo” theorie in Latijns Amerika De sociologie – die ontwikkelde gedurende ’20 in de VS – werd voornamelijk gekenmerkt door de functionele benadering van de maatschappij en het staven van sociologische modellen via empirisch onderzoek. Deze nieuwe gedachtegang in de sociologie werd verspreid naar Latijns Amerika en Europa. De verspreiding vond o.a. plaats door de promotie van internationale agentschappen als UNESCO - die de oprichting van de International Sociological Association (1949) steunde.168 165 J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 9 166 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p.2 163 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p.2 167 164 168 J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p.1 F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth, Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 59 J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 8 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 51 In Latijns Amerika werd dit netwerk van verspreiding, verder geïntensiveerd door organisaties als de ECLAC, UN Economic Commision for Latin American and Caribbean, en SIAP, Sociedad Interamericana de Planificación, en Noord-Amerikaanse stichtingen - zoals Ford Foundation en Rockefeller Foundation - die, om verschillende redenen, hulp boden aan de ontwikkelingslanden.169 Tevens ontstond er de desarrollismo theorie – ontwikkelingsideologie – in Latijns Amerika. Deze ideologie werd initieel uitgedragen door de ECLAC, opgericht in 1948 in Santiago de Chili, onder leiding van Raúl Prebisch. De economisten beseften dat de kostprijs van hun uitgevoerde agriculturele producten (zoals koffie, suiker,etc.) en mineralen bepaald werd door de wereldmarkt. De enigste oplossing was volgens hen, om een grotere speler te worden en dus een versnelde industrialisatie in de hand te werken door nationale planning. 170 Aangezien de nationale economie geconcentreerd zat in de Latijns Amerikaanse stad was dit rechtstreeks gerelateerd met de investering in de stad. Enerzijds stelde de functionele sociologie dat elk gebeurtenis vb. de sloppenwijk in de stad – een rol had in de continu evoluerende maatschappij. Anderzijds identificeerde de desarrollismo ideologie, de Latijns Amerikaanse stad met de Europese stad tijdens de industriële revolutie.171 Onder invloed van deze functionalistische sociologie en de desarrollismo ideologie, werd de stad gezien als katalysator in de evolutie naar een moderne maatschappij.172 Eens deze evolutie naar een moderne maatschappij was voltrokken, zouden de vele problemen van armoede, werkeloosheid en woningnood, kortom onderontwikkeling van de baan zijn. Deze opvatting over de Latijns Amerikaanse stad was inherent aanwezig in de algemene benadering in en over Latijns Amerika - tot midden de jaren ’50. Aan de ene kant genereerde deze benadering de specifieke, moderniserende rol van ‘stadsplanning’ in de Latijns Amerikaanse stad, gedurende deze periode. Aan de andere kant beïnvloedde deze, de beeldvorming van de sloppenwijk – door de marginaliteittheorie - en dus ook de implicaties hiervan op de benadering van sociale woningbouw.173 La Realidad Latina: Een revisie van de Westerse uitgangspunt in “desarrollismo” Eind de ‘40 en begin ‘50 zal deze ideologie deels zijn vruchten beginnen afwerpen op economisch vlak, met een grote industriële bloei tot gevolg, voornamelijk in Argentinië, Brazilië en Mexico. Maar dit was van korte duur en eind de jaren ‘50 zal de industriële groeiversnelling afnemen enerzijds door de geringe Latijns Amerikaanse consumptiemarkt en anderzijds door de overschakeling naar ontginningsproducten – zoals olie – waardoor men weerom afhankelijk 169 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p.4 170 J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 3 172 171 173 F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth, Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 61 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 3 R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 61 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 52 werd van de gesofisticeerde technologie van het Westen. 174 Ondertussen nam de bevolkingsgroei in de Latijns Amerikaanse stad enorme proporties aan en werd de kloof tussen het rijke, geplande en moderne economische centrum en de arme periferie meer en meer schrijnend. Gedurende deze periode werd ook de sociologie geïnstitueerd aan de Latijns Amerikaanse universiteiten175 en de NoordAmerikaanse academici begonnen meer en meer onderzoek te doen naar de ontwikkelingen in Latijns Amerika.176 Het interessegebied concentreerde zich voornamelijk rond de evolutie in de overgang van een pre-industriële samenleving naar moderne samenleving.177 Deze evolutie manifesteerde zich voornamelijk in de Latijns Amerikaanse stad. De studies onderzochten enerzijds het fenomeen van de migratie zowel in de stad als in de dorpen van herkomst, en anderzijds de onevenredigheid tussen het idee van de moderniteit en de realiteit die zich manifesteerde in de stad. 174 J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 4-5 175 Midden jaren ‘50s werd - met de steun van UNESCO - de internationale Latin American School of Sociology opgericht in Santiago de Chili. Deze eerste, volwaardig Latijns Amerikaanse opgeleide, sociologen werden aangesteld aan de universiteiten en konden op een groot publiek rekenen, van jongelingen die ontdaan waren van de stijgende armoede, die gepaard ging met industriële groei. J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 8-9 176 Van de Chicago School onderzocht onder andere Robert Redfield de folk society in Mexico en Philip M. Hauser de Latijns Amerikaanse stad. Verder was er Oscar lewis die onderzoek deed naar de marginale bevolking in de mexicaanse stad en de geschiedkundige Richard M. Morse deed onderzoek naar São Paulo, etc. A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 4 177 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 6 Eén van de pioniers van de sociologie in Latijns Amerika was de Argentijnse socioloog Gino Germani. Zijn theorie was gebaseerd op het idee van Moderniteit - die zeer dicht aanleunt bij ECLA’s desarrallismo en hij was een grote voorstander om theorieën te staven via empirisch onderzoek. Hij veronderstelde dat sociale veranderingen hand in hand zouden gaan met de industrialisering in Latijns Amerika.178 Maar hij distantieerde zich wel van de naoorlogse, gangbare desarrollismo opvatting, in die zin dat hij het Latijns Amerikaanse moderniseringsproces en de Latijns Amerikaanse stad, niet afschilderde ten opzichte van zijn Europese voorganger. Hij waarschuwde voor het gebruik van termen als ‘over-urbanization’, ‘primarization’ en de dichotomieën zoals traditioneel/modern in het karakteriseren van de Latijns Amerikaanse stad omdat deze voortvloeiden uit de vergelijking met de Westerse stad.179 Het gebruik van de Europese stad als model leidde tot een misvattende theorie over de Latijns Amerikaanse stad omdat ze La Realidad Latina voorbijliep en dus geen oplossingen kon formuleren die adequaat waren voor de Latijns Amerikaanse realiteit.180 Men kwam tot ditzelfde inzicht op het Seminar on the problems of urbanization in Latin America in 1959 in Santiago de Chili – waar 178 onder Peron, 1955 aan de universiteit van Buenos Aires | Echter door de grote snelheid van de Latijns Amerikaanse modernisering, was er een onevenwicht. Dit was te wijten aan de late ontwikkeling die gebaseerd was op geïmporteerde modellen, die de oorzaak was van politieke wisselingen. J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 11 179 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 8 180 De Westerse steden waren namelijk gelijkmatig verspreid en de industrialisering ging over tijdspanne van meer dan eeuw - hand in hand met de verstedelijking in de Europese steden. HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 53 Germani ook een lezing gaf. Het seminarie werd gefinancierd door UNESCO, ECLAC, Bureau of Social Affaires van de VN en in samenwerking met OAS en ILO . Philip M. Hauser, opgeleid aan Chicago School, bundelde deze conclusies in de – zowel Engelstalige als Spaanstalige – publicatie Urbanization in Latin America in 1961.181 De desarrollismo ideologie en de stad als katalysator voor sociale transformatie, was inherent aanwezig in deze publicatie.182 Een andere publicatie die het inzicht in la Realidad Latina benadrukte was Antropologia de las Ciudades Latinoamericanas (1964) van de hand van Rodolfo Quintero.183 Deze revisionistische trend vond ook plaats in de benadering van de sloppenwijken. De voorgaande marginaliteittheorie en beeldvorming over de rurale gemeenschap in de stad, werd op het voornoemde Seminarie herzien. De “dependencia” theorie in Latijns Amerika Deze revisionistische benadering was een eerste aanzet in de ontwikkeling gedurende ’60 naar een alternatief paradigma voor de Latijns Amerikaanse maatschappij en bijgevolg de stad. De Latijns Amerikaanse context werd toen gekarakteriseerd door de deceptie in de stagnatie van economische ontwikkeling – en bijgevolg het afnemend overwicht van de desarrollismo ideologie in de ECLAC – en de escalerende problematiek in de Latijns Amerikaanse metropool.184 Gedurende de jaren ’60 ontwikkelde het debat over de ‘marginaliteit’ en de ‘over-urbanization’ verder en deed veel stof oplaaien. Aníbal Quijano185 en José Nun186 onderzochten de rol van de ‘marginale’ bevolking in de maatschappij en de stad.187 De politieke context en de rol van de staat werd voor eerst uitdrukkelijk in verband gebracht met de groeiende kloof tussen arm en rijk, gedurende begin van de jaren ’70, o.a. in publicaties van Fernando H. Cardoso, Francisco Oliveira, Lucio Kowarick, Mario Arrubla, etc. De Braziliaanse socioloog Cardoso188 en de Chileense historicus Enzo Faletto behandelden het principe van dependencia in hun boek Dependencia y Desarrollo en América Latina, die in 1969 werd gepubliceerd.189 Ook Manuel Castells speelde een belangrijke rol in de verspreiding van dit gedachtegoed.190 184 J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 7 185 A. QUIJANO, Notas sobre el concepto de ‘marginalidad social’. División de Asuntos Sociales, ECLAC, Santiago, Chile, 1966 186 J. NUN, “Superpoblación relativa, ejército industrial de reserva y masa marginal “in Revista Latinoamericana de Sociología, Buenos Aires, 1969, nr. 2, p. 178-236 187 R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 60 181 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 8 188 182 A. ALMANDOZ, “Urban planning and historiography in Latin America” in Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123, p. 102 189 183 190 R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 60 Hij zal worden aangesteld aan ILPES (Latin American Institute for Social and Economic Planning) een deel van de ECLA in Santiago de Chili. R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 61 A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 9 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 54 Hierbij werd de stadproblematiek binnen de context van de dependencia theorie geplaatst. Volgens de dependencia theorie stelde men dat de onderontwikkeling een gevolg was van de Latijns Amerikaanse afhankelijkheid van de Westerse wereld. Op eenzelfde wijze was het platteland afhankelijk van de stad en op zijn beurt was de periferie – lees sloppenwijken – afhankelijk van het economisch stadscentrum. De desarrollismo ideologie, en zijn functionalistische benadering, maakte dus plaats voor een structurele benadering. Een aantal Latijns Amerikaanse academici, zoals de architect Emilio Pradilla, leunden dichter aan bij Engels en Marx’ filosofie.191 Deze filosofie stelde – in tegenstelling tot het idee van de continue evoluerende maatschappij van de Europese sociologen Tönnis, Durkheim, Weber, Simmel, etc. en de Chicago School – dat vooruitgang enkel mogelijk was door revolutie onder leiding van de onderdrukte klasse. Dit had aan de ene kant als gevolg dat de ruimtelijke structuur van de Latijns Amerikaanse stad naar de achtergrond verdween. Vele studies concentreerden zich grotendeels op de economische en sociologische consequenties in de stad zoals marginaliteit, klassenstrijd, huisvesting, landgebruik, grondprijzen, etc.192 Dit was zelf merkbaar in historiografische studies van de Latijns Amerikaanse stad waarbij men eerder een eigen interpretatie naar voorschoof.193 Aan de andere kant had deze benadering implicaties op de opvatting over stadsplanning, die in de desarrollismo theorie initieel werd gezien als visuele vertaling van de evolutie naar moderne maatschappij. In de stadsplanning legde men meer nadruk op de sociale en politieke planning van de stad dan op de ruimtelijke vertaling, die men wantrouwde.194 In de jaren ‘70s vond de Latijns Amerikaanse dependencia theorie – die soms ook wel eens doorspekt was met Franse Marxistische stadssociologie van die periode – aanhang in de verschillende deeldisciplines van de Urban Studies in en over de Latijns Amerikaanse stad. De problematische Latijns Amerikaanse metropool werd benaderd als een zichtbare vertaling van een grotere economische en politieke structuur. 192 Deze Franse socioloog van Spaanse afkomst, werd in 1968 worden uitgenodigd in Santiago de Chili. Hij zal eerst worden uitgenodigd door het FLASCO en verder door CIDU aan de Catolic University, later zal hij als adviseur van de president Salvador Allende worden aangesteld. Zijn publicatie in het boek La question Urbaine, Parijs, 1972, ‘Urbanisation, Development and Dependence was zeer doorslaggevend. Ook de spaanse teksten Imperialismo y urbanización en América Latina (1973) enUrbanización y dependencia en América Latina (1973) van Martha Steingart 191 R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 168 R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 63 193 Een eigen interpretatie naar voorschuiven in plaats van een nauwkeurige bronnenonderzoek en objectieve feiten te leveren Vb. Segre’s Las estreturas ambientales de Américe latina, alles werd in het kader opgetekend van de kapitalistische interesse in Latijns Amerika, wel ruimtelijk en territoriale besprekingen in tegnstelling tot School of Dependence vertegenwoordigers. A. ALMANDOZ, “Urban planning and historiography in Latin America” in Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123, p. 106 194 A. ALMANDOZ, “Urban planning and historiography in Latin America” in Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123, p. 108 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 55 2.2 Van sloppenwijk naar buurtwijk: de getransformeerde visie op de sociale woningbouw Gedurende de jaren ’60, transformeerde de visie op de sociale huisvestingsstrategieën en werd Self-Help Housing naar voor geschoven als een alternatief op grootschalige projecten zoals hoogbouw en Neighborhood-Units, die gepland werden door instituties van hogerhand. Het principe van Self-Help housing stelde dat de toekomstige eigenaar mee ontwierp en bouwde aan zijn toekomstig huis. De concretisering van deze alternatieve huisvestingsstrategie in LatijnsAmerikaanse sociale woningbouwpraktijk, moet gekaderd worden binnen de getransformeerde visie op de sloppenwijk. De sloppenwijk was een belangrijk thema in de bovenvermelde sociologische paradigma’s over de Latijns-Amerikaanse stad en kan men ook opdelen in drie parallelle visies: de marginaliteittheorie, de revisie van de theorie en de structurele of “dependencia” theorie over de sloppenwijk. Deze visies worden besproken in de eerste paragraaf. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf, ingezoomd op het debat over Self-Help Housing, wanneer deze zijn opgang kende in de publicaties en de praktijk en of deze opgang in verband te brengen is met het sociologisch debat. HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 56 2.2.1 De veranderde benadering van de sloppenwijk in de theorie Binnen de bovenvermelde sociologische paradigma’s over de LatijnsAmerikaanse stad, vond een debat plaats over de sloppenwijk. Vanuit de “Desarollismo” theorie werden tussen WO II en de jaren ’60 de sloppenwijken gezien als een kankergezwel op de moderne stad. Dichotomieën als ruraal / urbaan, traditioneel / modern, desorganisatie / organisatie, etc. werden gebruikt worden om de sloppenwijken te karakteriseren. Als oplossing werd geopteerd om de immigranten te verjagen of te huisvesten in grootschalige woningbouwprojecten. De marginaliteittheorie Binnen het kader van algemene sociologische benadering van het desarrollismo tussen de jaren ’40 en ’60, probeerde men de aanwezigheid van sloppenwijken in de stad te verklaren aan de hand van de marginaliteittheorie. Algemeen, in de desarrollismo theorie, stelde men dat de Latijns Amerikaanse maatschappij evolueerde naar een moderne maatschappij met de Latijns Amerikaanse stad als katalysator. Men probeerde dus te verklaren hoe de groeiende armoede in de stad en de marginalisatie van de rurale immigranten in de stad, kon ontwikkelen desondanks de groeiende economische mogelijkheden van de Latijns Amerikaanse landen. Gedurende de jaren ’40 werd de Latijns Amerikaanse rurale bevolking onderzocht door twee Amerikaanse sociologen, Robert Redfield en Oscar Lewis. Zij stelden een aantal van de deze dichotomieën in vraag. Ook de Latijns Amerikaanse sociologen vestigden meer aandacht op de sloppenwijken naar de jaren ’60 toe. De sloppenwijk werd positiever benaderd en er rees stilaan kritiek op de grootschalige sociale huisvesting, die geen antwoord bood op de explosieve groei van de informele stad. De marginaliteittheorie baseerde zich op een aantal dichotomieën urbaan/ruraal, modern/traditioneel, organisatie/desorganisatie – die initieel al aangehaald waren door de Europese sociologen tijdens de 19e eeuw. Door het gebruik van deze dichotomieën werden de rurale immigranten gezien als onbekwaam om zich direct aan te passen aan de nieuwe werkgelegenheid en het moderne leven in de stad. De rurale bevolking werd veelal gedefinieerd als lui, onopgeleid, traditioneel en gedesorganiseerd. 195 Een derde benadering – vanuit de “Dependencia” theorie - stelde in de jaren ’70 dat de sloppenwijk het gevolg was van de globale socioeconomisch onevenredigheid. Een oplossing lag dus enkel op politiek/economisch vlak. De sloppenwijk werd dus gezien als negatief, een kankergezwel op de stad. Hierbij was er een gradatie in het streven naar een oplossing. Aan de ene kant had men de radicale oplossing waarbij men de bevolking verjaagde. Aan de andere, was een mogelijke oplossing het 195 R. STERN, Urban Research Developing world, p. 60 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 57 huisvesten van de voormalige sloppenwijkbewoners in grootschalige woningbouwprojecten of satellietsteden. Planning en architectuur werden dus weerom gezien als een katalysator naar de moderne samenleving en diende om een chaotisch proces tegen te gaan.196 Deze oplossing lag meer in de geest van de desarrollismo theorie en haar functionele benadering. De onderliggende gedachte was dat de maatschappij continu zou evolueren onder invloed van de industrialisering. Onder meer Gino Germani en de institutie ECLA, veronderstelde dat deze marginale bevolking op termijn deel zou gaan uitmaken van de opkomende moderne maatschappij. In afwachting hiervan, moest het openbaar beleid zich ontfermen over de levensomstandigheden en integratie van de rurale bevolking in de stad aanmoedigen.197 als naar de rurale bevolking in hun oorspronkelijk dorp en de relatie tot de stad. Ook deze onderzoeken hadden een invloed op de benadering van de rurale bevolking in de Latijns Amerikaanse stad.198 De aanloop naar een revisie: het onderzoek van twee Amerikaanse antropologen In 1930 bracht Robert Redfield, het boek Tepotzlan, a Mexican village worden uit. Tepotzlan was een traditioneel dorpje op zo’n 100 km van Mexico City. In het boek illustreerde Redfield dat het niet zozeer een primitieve, geïsoleerde gemeenschap was – zoals de algemene opvatting in die periode - maar definieerde hij het als een ‘folk’ gemeenschap. Hij In de naoorlogse context, wekte de Latijns Amerikaanse stad de interesse van een aantal Amerikaanse sociologen. Deze sociologen waren geïnteresseerd in de evolutie van de Latijns Amerikaanse maatschappij. Zij concentreerden zich o.a. op het fenomeen van de migratie en deden zowel onderzoek naar de rurale migranten in de stad Maar Robert Redfield, een antropoloog van de Chicago School,199 onderzocht gedurende de jaren ’30 - ’40 al een dorpsgemeenschap in Mexico. Dit onderzoek beïnvloedde onrechtstreeks de marginaliteittheorie die gevormd was rond de gemigreerde plattelandsbevolking in de Latijns Amerikaanse stad. Enerzijds omdat hij een aantal veronderstellingen over deze plattelandsbevolking - en de moeilijke rechtstreekse integratie in de stad - ontkrachtte, anderzijds omdat een tweede Amerikaanse antropoloog, Oscar Lewis, Redfield’s studie verderzette en zijn theorie herwerkte in de invloedrijke publicatie ‘The Culture of Poverty’.200 198 A. GORELIK, idea Latin-American city, p. 4 199 196 G. P. M. BLUMBERG, The unplanned ecology of a planned industrial city: the case of Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S. KINZER (ed.), Urbanization in the Americas from its beginnings to the present, Mouton, Den Haag, 1978 197 R. STERN, Urban Research Developing world, p. 231 De pionier van de Latijns-Amerikaanse sociologie, Gino Germani, wordt meestal besproken als een grote voorstander van de “desarrollismo” theorie, toch was zijn theorie veel complexer dan deze simplificering. Robert Redfield (1897-1958) was de schoonzoon van Robert Park, destijds het hoofd van het Departement Sociologie van Universiteit van Chicago. Robert Park zal hem overtuigen om de richting antropologie aan de Chicago School te volgen. Voordien zal Robert Redfield Mexico bezoeken, net na de revolutie in 1910’s, en de antropoloog Manuel Gamio ontmoeten. Na zijn studies, in 1926, zal hij terugkeren naar Mexico als antropoloog en veldwerk verrichten. 200 G. P. M. BLUMBERG, The unplanned ecology of a planned industrial city: the case of Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S. KINZER (ed.), Urbanization in the Americas from its beginnings to the present, Mouton, Den Haag, 1978 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 58 omschrijft deze folk gemeenschap als een gemeenschap die helemaal niet geïsoleerd was van de grote hoofdstad maar wel een aantal specifieke sociaal-culturele kenmerken behield. Hierbij bleef Redfield echter wel gebruikmaken van de dichotomieën zoals moderne bedrijfsleven – traditionele gemeenschap, afkomstig van de eerste Europese sociologen zoals Durkheim, Simmel en Weber en de latere Amerikaanse sociologen van de Chicago School, om de kenmerken beter te kunnen schetsen.201 Vervolgens deed Redfield verder etnografisch onderzoek in Yucatan (in Mexico) en Guatemala. Het onderzoek werd gepubliceerd in 1941 en 1947, respectievelijk The Folk Culture of Yucatán en The Folk society. Hierin werkte hij zijn definiëring van de Folk gemeenschap verder uit en plaatste zijn vraagstelling binnen de dichotomieën traditioneel/modern en platteland/stad. Maar deze keer relativeerde hij het proces vanuit zijn ecologische/functionele benadering - afkomstig van de Chicago School - die veronderstelde dat de verschillende bevolkingsgroepen voortdurend in transitie zijn onder invloed van de continu evoluerende maatschappij. De Spaanse vertaling van het boek Yucatán: una cultura en transición brengt deze veronderstelling duidelijker over. 202 Hij onderzocht vier gemeenschappen in Yucatán, een deelstaat van Mexico. De vier gemeenschappen onderscheidden zich van elkaar door een andere gradatie in de relatie met de stad: van de inheemse gemeenschap van Quitana Roo tot de stadsgemeenschap van Mérida, de hoofdstad van Yucatán. Hij evalueerde de gemeenschappen met als 201 A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 74 202 A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 75 criterium, het contact met de stadscultuur – modern, economie, individueel, heterogeen – en onderzocht hoe dit contact de evolutie naar de moderne gemeenschap beïnvloedde. Hij noemde dit de Folk – Urban continuüm waarbij hij veronderstelde dat de gemeenschap naar de moderne samenleving evolueerde.203 In 1943 herbestudeerde Oscar Lewis, een antropoloog die afgestudeerd was aan de Universiteit van Columbia, het paradigma van Redfield. Hij reisde hiervoor naar Tepotzlán in Mexico, waar Redfield voordien zijn definitie rond de Folk gemeenschap had gevormd. Al in zijn eerste artikel toonde Oscar Lewis aan dat, sinds Redield’s verblijf, Tepoztlán grote transformaties had ondergaan. Mexico was dan ook in volle economische bloei en de hoofdstad had aan aantrekkingskracht gewonnen (enerzijds doordat alle economie daar gecentreerd zat, anderzijds door de Noord-Amerikanisatie na WO II). 204 In 1951 zette hij deze ondervinding uit in het boek Life in Mexican Village: Tepoztlán restudied. Hierbij toonde hij aan dat de Tepotzlán niet één harmonische gemeenschap was die beïnvloed werd vanuit de stad, zoals Redfield het voorstelde. Vervolgens weerlegde hij ook het idee van 203 A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 75 Deze benadering is zeer kenmerkend voor de ecologische theorie van Chicago School, die deels gebaseerd was op de evolutietheorie van het Darwinisme. Zo verklaarde Redfield verklaren dat heel de mensheid ooit in dit soort inheemse gemeenschappen had geleefd en ondertussen deels al geëvolueerd waren naar de moderne maatschappij ( die in Latijns Amerika grotendeels geconcentreerd zat in de (hoofd)stad. Redfield onderzocht wel niet de stad zelf maar enkel de gemeenschap. De stad zal hij benaderen vanuit het perspectief van Louis Wirth en ‘Urbanism as a way of life’, die de Chicago theorie over de stad zal herzien. 204 A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 75 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 59 de folk-urban continuüm door twee families te volgen die verhuisden naar een ‘vecinidad’205 in Mexico City. Het resultaat lichtte hij toe in het boek Urbanisation without Breakdown: A case study in 1952. Hij werkte dit ideeëngoed nog verder uit door 100 migranten, afkomstig Tepotzlán, in Mexico City te onderzoeken. Hij beschreef zowel de verschillende redenen voor het vertrek uit het platteland als de verschillende vormen van aantrekkingskracht van de grote stad. In tegenstelling tot Redfield schetste hij de rurale bevolking dus als een heterogene groep.206 Het boek Five Families : a Mexican Case study in the Culture of Poverty die in 1959 werd gepubliceerd, had de grootste impact op de marginaliteittheorie. Hierin toonde hij aan dat het aanpassingsproces van de migranten in de stad, afhankelijk was van groep tot groep en helemaal niet zo universeel was. Redfield had het aanpassingsproces echter voorgesteld als een vanzelfsprekende, gestage evolutie. Daarbovenop toont Lewis aan dat gevormde dichotomieën die in de sociale wetenschappen gehanteerd werden, zoals traditioneel/modern, collectiviteit/individualiteit, desorganisatie/organisatie, geen correct beeld schepten van de realiteit. De gemigreerde dorpelingen in de stad assimileerden zich, noch direct noch continu aan de moderne maatschappij. Zij vestigden zich eerder in kleine gemeenschappen in de stad. De band met de familie die op het platteland woonden, werd hierbij niet verbroken. Oscar Lewis zag de gemigreerde dorpeling als subgroep die aanwezig was in de gediversifieerde stad. Hij benoemde hun eigen karakteristieke cultuur als de Culture of Poverty. 207 De publicatie van Lewis kwam net op het moment dat de ‘marginale’ bevolking in de stad een belangrijk discussiepunt werd in Latijns Amerika. De ‘marginale’ bevolking werd stilaan gezien als een essentieel deel van de stad maar die zich op termijn zou aanpassen. Het idee van aanpassing sloot echter meer aan bij Redfield’s functionele benadering van continuïteit, dan die van Lewis. Met de Culture of Poverty stelde Lewis echter dat dit een belangrijke subgroep was in de stad maar deze subgroep behield zijn eigen waarden en gebruiken.208 De revisie van de marginiliteittheorie: La realidad de la barriada De onderzoeken van Redfield en Lewis waren baanbrekend enerzijds door hun interesse in de rurale bevolking, anderzijds door hun kritische vraagstelling over toenmalige definiëring van de migranten in de stad. Gedurende deze periode, de jaren ’50, werden de Urban Studies in Latijns Amerika vormgegeven. Er ontstond ook een belangstelling voor de ‘marginale’ bevolking vanuit de Latijns Amerikaanse studies en de voorgaande ‘marginaliteittheorie’ werd stilaan herzien. Een belangrijk evenement – die het toenmalige gedachtegoed schetst – is het Seminar on the problems of urbanization in Latin 205 Un venicidad in Mexico, is niet gelijk aan een sloppenwijk van informeel geconstrueerde huizen maar een aanwezig huis in de stad die verhuurd werd en meestal in zeer slechte staat en overbevolkt werd. Men kan het vergelijken met “un conventillo” in Argentinië of “o Cortiço” in Brazilië. 206 A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos p. 76 207 A. GORELIK, aldea ciudad Ecos Urbanos, p. 76 208 A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 76 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 60 America, in 1959 georganiseerd onder leiding van Philip Hauser.209 Op dit seminarie werd ook Oscar Lewis’ theorie met The culture of the vecinidad in Mexico City gepresenteerd maar het werd niet opgenomen in de bijhorende publicatie over het seminarie in 1961. [18, p. 330] Er werden echter wel een aantal artikels opgenomen over de ‘marginale’ bevolking van de Latijns Amerikaanse stad zoals: “The barriadas of Lima: an example of integration into urban life” van de antropoloog José Matos Mar (Peru), “Inquiry into the social effects of urbanization in a working class sector of Buenos Aires” van de socioloog Gino Germani (Argentinië) en “Some characteristics of urbanization in the city of Rio de Janeiro” van de socioloog Andrew Pearse (Groot-Brittanië).210 Allen toonden aan dat de ‘marginale’ bevolking op verschillende wijze zich integreerde in de stad. Matos Mar toonde aan dat de barriada bevolking integreerde op economisch vlak via jobs en Pearse liet zien dat de favela bevolking op cultureel vlak integreerde via de massacultuur vb. voetbal, radio, etc. Verder werd benadrukt dat de ‘marginale’ bevolking niet benaderd mocht worden als een homogene groep door het wangebruik van de klassieke dichotomieën als traditioneel, etc. Bijvoorbeeld Gino Germani merkt op dat de migratie naar Buenos Aires niet rechtstreeks verliep van het platteland naar de stad maar veelal via de middelgrote steden in Argentinië De sociologen ontkenden dus niet de problematiek van de Latijns Amerikaanse sloppenwijken maar poneerden dat men deze verkeerd schetste door het gebruik van dichotomieën die de Westerse moderniteit kenmerkte. De intensivering van de nieuwe benadering: de Latijns Amerikaanse buurtwijk Gedurende de jaren ’60 en ’70 nam het sociologisch onderzoek naar de ‘marginale’ bevolking in de stad, ontzaglijk toe. Zowel Latijns Amerikaanse als buitenlandse211 academici bekritiseerden voorgaande marginaliteit-theorie. De nadruk in deze onderzoeken lag voornamelijk op de integratie in de stad. Binnen dit kader werden de veronderstelde werkloosheid en de huisvesting besproken. [11,p. 77] Het dualistische karakter van de Latijns Amerikaanse stad en de ‘marginale’ bevolking werden gedemystificeerd. De ‘marginale’ bevolking werd hierbij meer en meer positief benaderd. Men erkende de creativiteit van de migranten waarmee ze met moeilijke situatie omgingen en men benadrukte hun integratie in de stad.212 Binnen deze context vond het ideeëngoed over Self-Help Housing zijn gevolg. De sloppenwijk werd niet benaderd als het probleem maar als de oplossing en er rees stilaan kritiek op de grootschalige woningbouwprojecten die door hun statisch karakter niet beantwoordden aan de noden van de rurale migranten. 211 Er werd een uiteenzetting gegeven in ‘La Realidad Latina: Een revisie van de Westerse uitgangspunt in desarrollismo’ in 2.1.2.2 William Mangin: Latin American squatter settlements: a problem and a solution (1968), Lisa Peattie: The view from the barrio (1968) en Talton Ray: The politics of the barrios of Caracas (1969), Anthony en Elizabeth Leeds: Brazil and the myth of urban rurality: urban experience, work, and values in" squatments" of Rio de Janeiro and Lima (1970), Alejandro Portes: The rationality in the slum: An Essay on Interpretive Sociology (1972) Janice Perlman: The Myth of marginality (1976), Wayne Cornelius: Politics and the migrant poor in Mexico City (1975), etc. 210 212 209 A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 78 A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 86 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 61 Daarnaast ontwikkelde deze revisionistische benadering zich verder binnen het kader van de dependencia theorie, naar een structurele benadering van de sloppenwijk. Er werd gesteld dat de sloppenwijk een gevolg was van de externe socio-economische structuur. 213 De enige oplossing voor de sloppenwijk was een herstructurering van de maatschappij. Vanuit deze benadering kaderen de publicaties van de architect Emilio Pradilla214 en van Rod Burgess,215 die kritiek leverden op Self-Help Housing en de “Turner School”.216 213 G. P. M. BLUMBERG, The unplanned ecology of a planned industrial city: the case of Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S. KINZER (ed.), Urbanization in the Americas from its beginnings to the present, Mouton, Den Haag, 1978 214 Notas acerca del problema de la vivienda (1976) 215 Self-help housing: a new imperialist strategy? A critique of the Turner School (1977), Self-help housing advocacy: a curious form of radicalism. A critique of the work of John FC Turner (1982), The Limits of State Self–Help Housing Programmes (1985) 216 A. GILBERT, The Latin American City, Latin America Bureau, London, 1994 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 62 2.2.2 Werken aan de sloppenwijk en de rol van John F. Turner De publicatiegolf over de Latijns Amerikaanse stad en sloppenwijk continueerde gedurende de jaren ’70 en ’80. Academici namen het indertijd ‘innoverend’ idee Self-Help Housing op, in hun bespreking. Als kantelpunt werd de adoptie van deze huisvestingsstrategie door de World Bank in 1972, naar voren geschoven. Hierbij erkende men de architect John F.C. Turner als een pionier voor zijn theorie over Self-Help Housing, die gepubliceerd werd in de jaren ‘60. Het principe van Self-Help Housing werd echter in de jaren ’40 al gerealiseerd in Puerto Rico en later ook in Barbados, Haïti, Colombia en Peru. Dit was onder meer het werk van Jacob Crane, die als eerste de term “Self-Help Housing” gebruikte. Turner werkte gedurende de jaren ’60 in Peru. Het was de politieke, sociologische en architecturale context in Peru die John Turner geïnspireerd had. Maar de voornoemde getransformeerde visie op de sloppenwijken in de sociologie was de katalysator in de verspreiding van zijn theorie. Aided Self-Help Housing: de mythe van Turner Binnen het kader van de revisionistische theorie over de sloppenwijk, rees kritiek op de grote woningbouwprojecten. Deze konden gezien worden als een antwoord op de sloppenwijk, gecreëerd in de geest van het desarrollismo. John F. C. Turner (1963) 217 en Charles Abrams (1964)218 waren van dezelfde mening en poneerden Self-Help Housing als een mogelijk alternatief. 219 Turner stelde dat «housing» moest gezien worden als een werkwoord en geen zelfstandig naamwoord. Het beste resultaat zou bekomen worden door de gebruiker zelf te laten beslissen over ontwerp, constructie en de organisatie van zijn woning. Hierbij zou de woning progressief evolueren, in tegenstelling tot de kant-en-klare ‘ontwikkeling’ van projecten gecreëerd door hogerhand. Hij was sceptisch ten opzichte van de algemeen gangbare praktijk waarbij agentschappen instonden voor de huisvesting van de lagere klasse ‘in grote getale’. Men moest niet werken voor de mensen maar met de mensen, en dit gelde ook voor de architect. De lagere klasse kon immers voor zichzelf beslissingen nemen en zeker de Latijns Amerikaanse sloppenwijkbevolking had al bewezen hoe inventief ze met problemen 217 John F.C. Turner (1927 – heden), studeerde aan Architectural Association in London, verbleef in Peru 157 -1965, schreef later voor Joint Center for Urban Studies van Camridge en gaf ondertussen les aan MIT (1965-1971) 218 Charles Abrams (1902 -1970) schreef Man’s Struggle for a Shelter in an Urbanizing World, MIT, Cambridge, 1964 waarin hij de huisvestingproblematiek en –strategieën uiteenzet. Voor meer informatie over Charles Abrams, zie A. SCOTT HENDERSON, Housing & the democratic ideal, the life and thought of Charles Abrams, Colombia University Press, New York, 2000 219 R. HARRIS, “A double irony: the originality and influence of John F.C. Turner” in Habitat International, 27, 2003, p. 245-269, p. 247 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 63 omsprongen. De Aided Self-Help housing projecten van de jaren ’60 sloten dan ook niet volledig aan bij de principes die Turner benadrukte, down-top management. 220 In de publicaties kreeg Turner quasi een monopolie op de inauguratie van het idee Aided Self-Help Housing. Onder meer Dwyer (1975), Drakakis-Smith (1981), Burgess (1982), Skinner and Roddel (1983), Ward (1985), Gilbert (1992) determineerden Turner in deze pioniersrol en buiten een vermelding, ging er nauwelijks aandacht uit naar voorgangers als Jacob Crane, Otto Koeningsberger en Charles Abrams, Turner’s collega en antropoloog William Mangin of Apridicio Lacquian.221 Nochtans werd er in de praktijk vanaf de jaren ‘40 al gevolg gegeven aan Self-Help Housing en meer bepaald in Puerto Rico, een vrijstaat van de VS. 222 Een onbeschreven netwerk van protagonisten voor Self-Help Housing De eerste stappen richting Self-Help Housing werden gezet in Puerto Rico in 1939.223 Jacob Crane, toenmalig assistent-directeur van de US Public Housing Administration, adviseerde toen om George Reed224 naar Puerto Rico te sturen. Onder leiding van gouverneur Rexford Tugwell 220 221 ontpopte Puerto Rico zich gedurende de jaren ’40 tot een waar laboratorium van huisvestingsstrategieën, verdeeld van moderne hoogbouw tot Self-Help Housing. 225 Crane, ondertussen Directeur Housing and Home Finance Agency, overhaalde de Griekse architect Constantine Doxiadis226 om diezelfde, met ervaring verrijkte, George Reeds aan te stellen als Amerikaanse huisvestingsadviseur in Griekenland. Via deze werkwijze, het aanraden van gelijkgezinde adviseurs, initieerde Crane een heel netwerk van experts die Aides SelfHelp Housing aanbrachten.227 Daarnaast moedigde hij hooggeplaatste personen aan om Puerto Rico te bezichtigen. Onder meer belangrijk figuren Cedric Firth (Hoofd van UN Housing and Town Planning Secretariat), Otto Koeningsberger (Directeur van Housing departement van het gouvernement van India) en Anthony Atkinson (British Colonial Research Officer aan Building Research Station van Watford, Engeland) gingen hier op in.228 Tevens publiceerde Crane zijn bevindingen betreffende Self-Help Housing in tijdschriften. 229 In 1949 stuurde hij het artikel Huts and Houses in the Tropics230 naar functionarissen in 22 landen met de 225 Dit werd al toegelicht in paragraaf 1.2 226 Toenmalige Under-Secretary for Reconstruction in Griekenland. Voor meer informatie, zie A.-A. KYRTSIS,.Constantinos A. Doxiadis : texts, design drawings, settlements, Ikaros, Athens, 2006 227 R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 173 R. HARRIS, double irony originality influence, p. 249 228 R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 174 [21, p. 166] 229 222 R. HARRIS, “The Silence of the Experts: Aided Self-Help in the Developing World, 1939-1954” in Habitat International, 22, nr. 2, 1998, p. 165-189, p. 170 223 R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 167 224 Adviseur in Burma – Director of Housing Burma - Workers’ Housing in Puerto Rico (1944), Huts and Houses in the Tropics (1949), Programmes in aid of family housebuilding (1950) i.s.m. R. E. McCabe, The world wide housing problem (1951) i.s.m. E. T. Paxton en The Role of US government (1953) i.s.m. E. Foster 230 J. CRANE, Huts and Houses in the tropics in Unasylva, 1949 nr. 3, p. Het artikel is bovendien te vinden op: www.fao.org/docrep/x5350e/x5350e04.htm# HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 64 vraag of men interesse had om een Self-Help Housing programma te realiseren. Onder deze functionarissen bevinden zich twee prominente figuren Otto Koeningberger in India en David Vega-Christie, directeur van Corporacion Nacional de le Vivienda in Peru. Crane maakte verder gebruik van de CINVA , Inter-American Housing Centre, in 1951 opgericht in Bogotá, om verder promotie te voeren Self-Help Housing via een opleiding.231 Verder onderhield Crane contacten met internationale organisaties zoals UN via Arne van der Goot en Ernst Weissmann232en de International Bank for Reconstruction and Development, een institutie van de huidige World Bank.233 Laatstgenoemde toonde destijds maar matige 234 interesse voor de huisvestingsproblematiek in de ontwikkelingslanden omdat ze opgericht voor de wederopbouw na WO II. Maar hun koerswijziging gedurende de jaren ’70 deed veel stof oplaaien. De World Bank besliste om huisvestingsprojecten te steunen en stelde Self-Help Housing, meer bepaald Sites-and-Sevices voorop als strategie.235 Kortom een heel netwerk had zich ontwikkeld door de inspanningen van Crane, en waarschijnlijk nog vele andere onbeschreven personen zoals lokale experts en autoriteiten. Desondanks zal Self-Help Housing pas zijn officiële intrede doen gedurende de jaren ’70, uitgedragen door een massa publicaties en verschillende instituties in de Westerse wereld, met name de World Bank en United Nations Habitat. Nochtans waren toen al verschillende Self-Help Housing projecten voltrokken. Deze projecten werden voornamelijk gerealiseerd in de Caribische eilanden, de Britse kolonies en in mindere mate op het Latijns Amerikaanse vasteland met name in Peru en Colombia.236 Peru: een laboratorium voor Self-Help Housing In Colombia werd Self-Help Housing voornamelijk uitgedragen door de CINVA – voor hoever momenteel bekend is. Maar in Peru ontstond echter een netwerk van politieke figuren, sociologen en architecten. In die inspirerende context arriveert John Turner in Peru. In 1951, stuurt Crane Don Laidig en in 1952 Wilson Longmore naar Peru als huisvestingsadviseurs. Deze wordt op aandringen van Jacob Crane via David Vega-Christie, aangeworven binnen het kader van Point Fourprogramma van Housing and Home Finance Agency. Laatgenoemde was hoofd van Corporación Nacional de la Vivienda.237 CNV werd in 1947 opgericht door het toedoen van de architect Fernando Belaúnde238, die 236 231 R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 171 232 Beiden waren ook aanwezig op CIAM 6 en CIAM 8. E. MUMFORD, Discourse CIAM Urbanism, p. 212 233 R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 176 234 In 1951 werd, door het toedoen van Crane, Self-Help Housing echter wel aangeraden door de IBRD in a Mission Report voor Jamaica. Maar verder dan deze kleine zege, kwam het niet tot in de jaren ’70. R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 176 235 R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p.176 Voor een recente literatuur over deze problematiek, zie de tekst d’AURIA V., DE MEULDER B., SHANNON S., “The Nebulous Notion of Human Settlements: Tools for Orientation” in UFO, n°2, 2010 , p. 8-27 237 R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 179 Fernando Belaúnde Terry (1912-2002) studeerde als architect af aan de University of Texas, Austin. Hij richtte het Peruaanse architectuurtijdschrift El Arquitecto Peruano op en gaf les aan het Departement architectuur van Universidad Nacional de Ingeniería te Lima. Hij wisselde af tussen zijn politieke en architectuur carrière. In 1945 werd hij als lid van Frente Democrático Nacional, verkozen om in het Congres te zetelen. Daarenboven trok hij zich terug uit de politiek gedurende het regime van Generaal Manuel Odría 1948 238 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 65 ook op politiek vlak actief was.239 Net zoals Belaúnde, steunde CNV hoofdzakelijk Neighborhood-units, unidades vecinales, als 240 huisvestingsstrategie. Ditzelfde perspectief had de Peruaanse architectengroepering Agrupación Espaçio in hun beginjaren. Deze groep, opgericht in 1946, bestond onder meer uit Fernando’s vriend Eduardo Neira Alva, Adolfo Cordova, Santiago Agururto en sloten nauw aan bij de gedachtegang van de CIAM-Congressen. Nochtans evolueerde hun gedachtegoed verder gedurende de jaren ’50 naar nieuwe strategieën zoals ‘community structuring’ en ‘Self-Help Housing’.241 De Peruaanse huisvestingsstrategie unidades vecinales meer bepaald het project Vecinal Matute van architect Santiago Agururto, kreeg in 1955 een plaatsje op de tentoonstelling in MoMa New York: – 1956, en legde zich toe op architectuur als Decaan van de architectuurschool aan UNI. Hij richtte zijn eigen partij op Accion Popular en werd in 1963 – 1968 president van Peru. Na het militaire regime en zijn verbanning naar de VS, werd hij in 1980 opnieuw verkozen tot president voor één ambtstermijn. 239 Fernando’s vader, Rafael Belaúnde Diez Canseco, was in 1945 eerste Minister onder presidentschap van José Luis Bustamente y Rivero. Daarnaast hielp Belaunde ook met de oprichtting van Oficina Nacional Planeamiento y Urbanismo (ONPU) en de invoering van de wet Ley de Propiedad Horizontal, die het mogelijk maakte om een titel te krijgen op appartementen. [22, p. 282] 240 R. BROMLEY, “1957-1977: How time and place influenced John Turner’s ideas on housing policy” in Habitat International, 27, 2003, p. 282 Latin American Architecture since 1945. Niettemin richtte Espaçio zich toen al op de barriada. Men zag de barriada als een nieuwe vorm van urbanisatie en ontwikkelde alternatieve huisvestingsstrategieën. Zo bestudeerden ze in diezelfde periode Huarochi, een stad nabij Lima, onder leiding van de antropoloog José Matos Mar, de neef van Neira. 242 Het was diezelfde José die in 1959 een revisie van de barriadas vooropstelde op het Seminar on the problems of urbanization in Latin America. Matos Mar werkte samen met de Britse John P. Cole aan de ontwikkeling van een experimenteel huisvestingsproject van Aided SelfHelp Housing voor de stad Arequipa. Het was de tweede grootste Peruaanse stad na de hoofdstad Lima. Neira was in 1953 aangesteld als directeur van departement voor stadsplanning van het Ministerie van Openbare Werken. Hij richtte OATA Oficina de Asistencia Técnica a las Urbanizaciones Populares de Arequipa op, die aansloot bij de bevindingen van Matos Mar en Cole. 243 De intensificatie van de interesse in de barriada was ook zichtbaar in de publicaties over het onderwerp. Naast die van fysicus Carlos Paz-Soldán (1957) en Matos Mar (1966), publiceerde ook de architect en Espaçio-lid Adolfo Córdova in 1958 La vivienda en el Perú: Estado actual y evaluación de las necesidades voor Commsión para la reforma agraria y la vivienda, die ook Self-Help Housing aanraadde.. De groep Espaçio had zich dus uitgebreid met experts uit diverse disciplines zoals de sociologie, antropologie, ingenieurs, politici, etc. die 241 Het verband tussen de architect Eduardo Neira, de CIAM en de socioloog Matos Mar had ik al gemaakt op basis van R. BROMLEY, 1957-1977: time place influenced Turner, p. 275; R. CHAVEZ (ed.), Interview John F.C., p.2 en R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 257 Maar de recente publicatie, onderzocht de groep Espaçio: SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio and the CIAM Peru group architecture and the city in the Peruvian modern project in DUANFANG LU (ed.), Third World Modernism: Architecture, Development and Identity, Routledge, New York, 2011, p. 85111 242 Dit seminarie wordt als kantelpunt naar voren geschoven en uiteengezet in 3.2.1 243 R. CHAVEZ (ed.), Interview of John F.C. Turner, World Bank, Washington DC, 11 september 2000, p.3 Deze bevindingen werden gepubliceerd in het tijdschrift El Arquitecto Peruano in 1955 (maart-april). HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 66 samen de realiteit van de barriada, sloppenwijk, probeerden te achterhalen om van hieruit oplossingen te ontwikkelen. Uiteindelijk zullen uiteenlopende ideeën hen ook, zoals CIAM, terug uit elkaar duwen. Maar het was binnen deze institutionele en academische context dat John Turner in 1958 naar Peru reisde om mee te werken aan de ‘heropbouw’ van Arequipa. Arequipa bestond als tweede grootste stad van Lima, slechtste uit 125 000 inwoners maar meer dan de helft woonden in barriadas. 244 De uitnodiging kwam van Neira die hij ontmoette op een Summer School245 van de CIAM te Venetië in 1952. Zij deelden hun interesse voor Patrick Geddes, die Neira in 1949 had vertaald in het Spaans. J. Turner werd aangesteld in het bureau in Arequipa. Deze stad werd in januari 1958 getroffen door een aardbeving en J. Turner stelde Aided Self-Help Housing als oplossing voor. Voor de verdere uitwerking baseerde hij zich hierbij op de handleiding die was opgemaakt volgens de bevindingen in Puerto Rico. In 1960 werd het concept van Self-Help Housing ook gesteund door de regering van Peru door de goedkeuring van Ley 13517. Deze wet promootte de sanering en legalisatie van barriadas. Ook Ricardo Valega van CNV, ontwikkelde enkele sites-andservices projecten en verschillende Amerikaanse instituties gaven financiële steun voor dit soort projecten. Het was dus een gunstig politiek klimaat voor de ontwikkeling van dergelijke concepten als SelfHelp Housing en Sites-and-services in Peru. 246 In 1963 nam de editor van Architectural Design, naar aanleiding van James Morris’ artikel over de barriadas in Lima, gepubliceerd in de New York Times, contact op met Turner in verband met een verslaggeving voor het architectuurtijdschrift.247 Turner werd aangesteld als editor van “Dwelling Resources in South America” in de AD van augustus 1963. Op deze manier vond het concept Self-Help Housing ingang in het Westerse architectuurdebat. In de conclusie, geschreven samen met zijn vrouw en P. Crooke, benadrukte hij het belang van spontaniteit, die kenmerkend was voor de barriadas, en stelde instituties die zich in de huisvesting mengden in vraag. Deze opinie evolueerde verder gedurende de Jaren ‘70 en hij kante zich tegen de inmenging van instituties. Turner publiceerde aanzienlijk over Self-Help Housing in boeken en tijdschriften gedurende deze periode. In diezelfde periode formuleerde de World Bank en VN, Self Help housing als een prioriteit in hun nieuwe huisvestingsstrategie. Hierbij werd J. Turner een gezien als de pionier die deze transformatie in het gedachtegoed had bewerkstelligd.248 244 R. HARRIS, double irony originality influence, p. 255 245 Dit was een initiatief dat ontwikkeld werd op CIAM 7 te Bergamo 247 R. HARRIS, doubly irony originality influence, p. 256 246 R. HARRIS, doubly irony originality influence, p. 256 248 R. HARRIS, double irony originality influence, p. 249 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 67 Dus aan de ene kant kan men stellen dat, als gevolg van de revisionistisch theorie over de Latijns-Amerikaanse stad en de sloppenwijk, deze nieuwe huisvestingsstrategie – die een antwoord was op de tekortkomingen van grootschalige woningbouwprojecten – ingang vond in de praktijk in Latijns-Amerika, met de steun van de World Bank en UN. Aan de andere kant, kwam dit debat binnen in de architectuurpublicaties. In dezelfde uitgave Architectural Design van augustus 1963 publiceerde de anthropoloog William Mangin ook een verslag over de sloppenwijken in Peru in “Urbanisation Case History in Peru”. Naast de uitgave in 1963 van de AD, publiceerde John Turner het artikel “Squatter settlements: an architecture that works” in het AD themanummer ‘Architecture for Democracy’ van augustus 1968, waar ook een artikel in verscheen van de prominente figuur Lisa Peattie 249 , en het artikel “Problèmes d’habitat: solutions administratives et solutions populaires” in het themanummer Tiers Monde van L’Architecture d’Aujourd’hui in oktober/november 1968. Verder publiceerden anthropoloog William Mangin en John Turner samen “Barriada Movement” in Progressive Architecture, in mei 1968. Deze publicaties moeten uiteraard contextualiseerd worden in de tijdsgeest van mei 1968. 250 Fig. 17-18 Cover van de architectuurtijdschriften L’Architectured’Aujourd’huid, oktober/november 1968 en Architectural Design, augustus 1968 249 Lisa Redfield Peattie, de dochter van Robert Redfield, werkte mee aan Ciudad Guayana, Venezuela. Het was een experimenteel project die een antwoord probeerde te bieden op de sloppenwijk door het ontwerpen van een New Town met een interdisciplinaire groep van MIT, bestaande uit sociologen, economisten en architecten een New Town ontwikkelde. In haar boek ‘The view from the barrio’ geeft ze een kritische reflectie over dit project. Ciudad Guayana werd door Anthony Penfield toegelicht in een review over Venezuela van de AD, augustus 1969 250 W. MANGIN, “ Urbanization Case History in Peru” in Architectural Design, augustus, 1963, p. 366-370, J. TURNER, “Squatter Settlements: an architecture that works” in Architectural Design, augustus 1968, p. 355-360, J. TURNER, “Problèmes d’habitat: solutions administratives et solutions populaires” in Architecture d’Aujourd’hui, oktober/november, 1968, p. 1-3, W. MANGIN en J. TURNER, "Barriada Mouvement" in Progressive Architecture, mei, 1968, p. 154-162 HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika | 68 3 DE SOCIALE WONINGBOUW IN LATIJNS-AMERIKA: DRIE CASES-STUDIES Sinds de eeuwwisseling werd het debat over de Latijns-Amerikaanse moderne architectuur tussen 1930-1960, weer hervat. De belangrijkste vraagstelling binnen dit debat, is waarom men de Latijns-Amerikaanse moderne architectuur in het Westerse architectuurdebat uit het oog verloren had sinds de jaren ’60. Het falen van de Moderne Utopie die in verband gebracht werd met het grootschalige Brasilia, ‘door de onmenselijke schaal en satellietsteden voor de lager klasse’, wordt hierbij als een mogelijk kantelpunt geponeerd. Daarnaast benadrukte zowel Valerie Fraser als Carlos Brillembourg de veranderde geopolitieke context gedurende de jaren ’60. Zoals Deckker uiteenzette, had de geopolitieke context immers een grote rol gespeeld bij de opname van de Braziliaanse moderne architectuur, en later de Latijns-Amerikaanse, in het Westers debat door de tentoonstelling ‘Brazil Builds’ in 1943 in MoMa New York. Zoals in vorige twee hoofdstukken uiteengezet, is er een verband merkbaar tussen het sociologisch debat en architectuurdebat binnen de respectievelijke tijdsgeest in Latijns-Amerika. Het congres Seminar on Urbanization in Latin America in 1959 kan hierbij als kantelmoment gezien worden van het voorgaand westers paradigma van de LatijnsAmerikaanse stad, desarrollismo – de stad als katalysator naar de moderne maatschappij –, naar een revisie van dit paradigma, tot de dependencia theorie gedurende de jaren ’70 – een structurele benadering waarbij men stelde dat de Latijns-Amerikaanse metropool het gevolg was van de politieke en economische afhankelijkheid. Men kan zich de vraag stellen of we ook dit kantelmoment moeten in verband brengen met de geschiedenis van de modern architectuur in Latijns-Amerika. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 69 Een thema binnen deze verschillende paradigma’s over de LatijnsAmerikaanse stad waren de sloppenwijken, en bijgevolg huisvestingstrategieën. In Peru kwamen deze twee debatten samen door prominente figuren als de anthropoloog José Matos Mar, architect Eduardo Neira en werden later opgenomen in het westers debat door de anthropoloog William Mangin architect en John F. C. Turner. In de andere landen kan men veronderstellen dat het sociologisch gedachtegoed een rol heeft gespeeld in de implementatie van de verschillende sociale huisvestingsstrategieën. Om het verband tussen het sociologisch debat en het architectuurdebat beter te kunnen vatten, worden in dit hoofdstuk drie Case-studies besproken die gerealiseerd werden in een andere periode en context. Eerst wordt de ontstaanscontext beschreven enerzijds de politieke benadering van de woningbouw, anderzijds de draagwijdte van de sociale woningbouw in het plaatselijk architectuurdebat. Vervolgens wordt de opdracht en de realisatie van het project toegelicht. Tenslotte wordt de plaats van het project in het architectuurdebat en sociologisch debat uiteengezet. Het project wordt in de paragraaf “CIAM gedachtegoed?” en “ Algemeen kader” eerst gekaderd op basis van vorige hoofdstukken. Vervolgens wordt nagegaan wat de plaats was in de toenmalige architectuurpublicaties en sociologisch debat. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 70 3.1 Pedregulho | Affonso Reidy Rio de Janeiro, Brazilië, 1946-1958 De Braziliaanse moderne architectuur was, naast Mexico, Argentinië en later Venezuela, veel besproken in het architectuurdebat, gedurende de periode tussen de jaren ’40 – ‘60. Veel recente publicaties analyseren dikwijls de plaats van de Braziliaanse moderne architectuur in dit debat. Het sociaal woningbouw project Pedregulho van Affonso Reidy keert terug in deze recente publicaties als de implementatie van het CIAMgedachtegoed in Brazilië die in de overzichtswerken van de Moderne Architectuur overschaduwd werd door de Braziliaanse architect Oscar Niemeyer en in verband gebracht wordt met Le Corbusier’s ontwerpen. Daarnaast verscheen in de reeks monografieën, gepubliceerd door Instituto Lino Bo Bardi, een monografie over Affonso Reidy, die de nadruk legt op het sociaal engagement van de architect. Men kan zich enerzijds de vraag stellen of een project als Pedregulho kan gezien worden als een project dat voortkwam uit het CIAMgedachtegoed, waar we dit project moeten plaatsen binnen toenmalig Westers architectuurdebat en anderzijds of dit sociale woningbouwproject kaderde in het Latijns-Amerikaanse sociologisch gedachtegoed, wat de plaats was van dit project in het sociologisch gedachtegoed. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 71 A. Ontstaanscontext 251 Vargas’ Estado Novo en de Sociale woningbouw De ontwikkeling van de moderne architectuur kadert binnen het populistisch regime van Getulio Vargas (1930-1945, 1951-1955). Vargas noemde zijn regime de Estado Novo, de Nieuwe Staat. Hij sprak van een evolutie naar "De nieuwe mens, Braziliaans en modern"252. Brazilië beschouwde hij als een moderne staat die zich onderscheidde door het behoud, of zelfs het zegevieren,253 van de Braziliaanse cultuur. De Braziliaanse Moderne Architectuur was de zichtbare vertaling van deze Nieuwe Staat. Er heerste een groot vertrouwen in de economische ontwikkeling van het land. Dat vertrouwen sloot nauw aan bij de desarrollismo benadering in de sociologie, het idee van de economie als 251 Het kader werd opgemaakt met cijfers over bevolkingsaantal in de hoofdstad uit L. BROWNING, Recent Trends Latin American, p. 133 cijfers voor sloppenwijkbevolking uit R. MORSE, Recent Research Latin American p. 50 en de socio-politieke context aan de hand van de cursus Area Studies: politieke problemen van Latijns Amerika, gedoceerd door An Vranckx aan de vakgroep Derde Wereld van Universiteit Gent 252 «Novo Homem, Brasileiro e moderno» N. BONDUKI, Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, Lei do Inquilinato e Difusão da Casa Própria, Estação Liberdade, São Paulo, 1998, p. 136 253 Voor meer informatie over de impact van Lucio Costa in de Escola Nacional de Belas Artes, zie M. L. BRESSAN PINHEIRO, Lúcio Costa e a Escola Nacional de Belas Artes, Docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Maria%20Lucia%20Bressan%20Pinheir o.pdf HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 72 middel naar ontwikkeling en de stad als katalysator van deze ontwikkeling. Desondanks het populistische beleid van de president, «O pai do povo» - de vader van de arme -, werd de sociale huisvesting nooit een concreet politiek agendapunt, toch niet in die mate dat er een consistente woningbouwpolitiek werd uitgedacht zoals bijvoorbeeld in Argentinië onder Juan Péron of in Mexico.254 In 1944 ijverde Vargas wel voor de ontwikkeling van modelsteden nabij de industriële zones,255 maar de interesse voor sociale huisvesting in Brazilië ontstond vooral vanuit een aantal Moderne architecten in het land. De Braziliaanse architecten en de Sociale woningbouw De interesse van de Braziliaanse architecten voor het ontwerpen van sociale woningbouw was niet algemeen. Oscar Niemeyer bijvoorbeeld interesseerde zich niet voor het idee van goedkope woningen.256 De Paulista architect Villanueva Artigas reflecteerde dat de sociale 254 N. BONDUKI (1998), p. 136 «cidades-modelo junto às aglomerações industriais» N. BONDUKI (1998), p. 136 256 : «não me atría essa ideía de habitação mais barata» Niemeyer’s woningbouw voor de middenklasse in São Paulo, het COPAN gebouw in ‘50, was dan ook een moeilijk project. Enerzijds omdat de architectuur volgens Niemeyer minder tot uiting kwam in grootschalige woningbouw. Anderzijds omdat het in de stad gelegen was en er dus een stedelijk weefsel aanwezig was. Hij probeerde dit te omzeilen door zowel de volumes van zijn ontwerpen voor de gebouwen in Iberapuera park en COPAN op elkaar af te stemmen. Niemeyer’s interesse voor São Paulo kwam deels voort uit het feit dat São Paulo een snellere groei en metropolitaans karakter kreeg dan Rio de Janeiro. Uiteindelijk ontwikkelde de omgeving rond het COPAN gebouw tot een criminele buurt. Onlangs vond er transformatie plaats en is het een hippe plaats voor kunstenaarsmilieu. Afgeleid uit een gesprek met Prof. Luiz Recaman. Hij publiceerde onder meer in het boek A. FORTY en E. ANDREOLI, Brazil’s Modern Architecture, Phaidon, London, 2004 255 woningbouw het laatste middel is van de bourgeoisie om nog een aantal jaren te overleven.257 Binnen de context van Vargas’ regime, de bevolkingsstijging in de steden en het Europese CIAM-debat over de minimumwoning gedurende de jaren ‘30, toonden andere Braziliaanse moderne architecten wel interesse voor de sociale woningbouw. Iemand als Lucio Costa zag het als een instrument om de arbeiders te bevrijden. 258 Sinds Costa’s indiensttreding in 1930 als directeur aan de Escola Nacional de Belas Artes, nam de belangstelling voor de sociale woningbouw toe. Sommige architecten werden overtuigd van het idee dat ze meebouwden aan een nieuwe maatschappij en een nieuwe manier van wonen259. Eén van deze architecten was Rubens Porto, samen met Carlos Frederico Ferreira260 één van de twee sleutelfiguren in de koerswijziging in de huisvestingspolitiek en –ontwerp in die tijd. Rubens Porto publiceerde het boek O problema das Casas Operárias e os Institutos e Caixas de Pensões in 1938. In het boek ijverde Porto voor een functionele en moderne architectuur. De sociale woningbouwprojecten dienden geïsoleerd te zijn van de huidige 257 : «a habitação ecônomica era um indice de afã com que a burguesia lançava na luta suas ultimas reservas a fim de sobreviver mais alguns anos» N. BONDUKI (1998), p. 138 258 :« A casa moderna seria um instrumento de libertação dos trabalhadores».N. BONDUKI (1998), p. 139 259 «um novo modo de morar» 260 Carlos Frederico Ferreira (1906-1996) studeerde aan Escola Nacional das Belas Artes in Rio en was later hoofd van het departement van de ingenieurs aan IAPI HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 73 stadsstructuur, ontworpen volgens de moderne principes van stadsplanning, bestaande uit verschillende bouwblokken die niet hoger waren dan vier verdiepingen. Hij benadrukte onder meer het gebruik van pilotis, duplex-appartementen, een rationeel productieproces en een rationele bemeubeling. Deze benadering was geïnspireerde op de Duitse Siedlungen.261 Porto was destijds technische adviseur aan het Conselho Nacional do Trabalho, de Raad die instond voor de regelgeving, toezicht en goedkeuring van het IAP. IAP, Instituto de Aposentadorias e Pensões was de Braziliaanse Pensioendienst, en had ook een departement 'Industriëlen', IAPI. Samen met Fundação da Casa Popular zette het IAPI zich in voor de sociale huisvesting op nationaal niveau gedurende de jaren ’30 tot ’60. De IAPI hanteerde gedurende de jaren ’40-‘50 de functionele en moderne benadering die onder andere technisch adviseur Rubens Porto had voorgesteld. Porto had deelgenomen aan het eerste Congresso Pan-Americano de Vivienda Popular in 1939 in Buenos Aires. Op het zesde Congresso Pan-Americano de Arquitetos in 1940 te Montevideo, kregen de projecten van IAPI veel aandacht en de architect Carlos Frederico Ferreira ontving een gouden medaille voor zijn werk omtrent huisvestingstypologieën. Ferreira was directeur van het departement architectuur en ontwerp van IAPI en ontwierp het eerste moderne woningbouwcomplex in Brazilië, Conjunto Residencial de Realengo in Rio de Janeiro, gerealiseerd in 1939-1943. Zijn projecten werden onder meer gepubliceerd in het tentoonstellingsboek Brazil Builds (1943) en in Mindlin’s overzichtwerk Modern architecture in Brazil (1956). Op datzelfde Congres werden ook andere projecten van IAPI gepresenteerd, onder andere van M.M. Roberto. Roberto was als laureaat geselecteerd met het project Conjunto Residencial da Penha, gesponsord door IAP. Verder ontwierp Attilio Corrêa Lima, de initiële ontwerper van Cidade dos Motores, 262 verschillende woningbouwprojecten voor IAP. Ook later zouden nog vele andere belangrijke figuren betrokken worden bij de IAP 263. In ieder geval was sinds het eind van de jaren '30 het debat omtrent huisvesting gaande door instituties zoals IAP en architecten als 262 Fig. 19 Conjunto Residencial Vila Guiomar |Carlos Frederico Ferreiro, gerealiseerd gedurende jaren ‘40 (BONDUKI, 1998) 261 N. BONDUKI, Origens habitação social no Brasil, p. 182 Hij werd gezien als de eerste moderne stadsplanner van Brazilië. Voor Cidade dos Motores, kan u even terugbladeren naar 2.3 263 Voor een volledige uitzetting over het belang van IAP en PCB, kan u volgend boek raadplegen (enkel in Portugese versie beschikbaar): N. BONDUKI, Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, Lei do Inquilinato e Difusão da Casa Própria, Estação Liberdade, São Paulo, 1998 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 74 Ferreira en Porto, zowel in Brazilië als tussen de ‘Pan-Amerikaanse’ landen op Congressen. 264 Het project Pedregulho dient gekaderd te worden binnen een hele reeks projecten die door voornoemde instituties IAP en FCP, gerealiseerd werden in de periode tussen 1937-1950. President Vargas voorzag de financiering van deze instituties, maar zoals gezegd nam hij de sociale huisvesting nooit als een prioriteit op in zijn politieke agenda.265 Dit zal onder meer duidelijk worden bij de realisatie van Pedregulho. B. Opdrachtformulering Het project Pedregulho, ook bekend onder de naam Residencial Prefeito Mendes de Morais, was de eerste realisatie van het Departamento de Habitação Popular do Distrito Federal Rio de Janeiro . 266 Het departement was verantwoordelijk voor de huisvesting van het federaal district en was vóór 1945 bekend onder de naam Departamento de Habitações Proletárias. De architect van Pedregulho, Affonso Reidy stond toen al aan het hoofd van de planningssectie. Ingenieur Carmen Portinho267 werd in 1945 als directrice aangesteld van het hervormde departement. Haar visie op de sociale woningbouw drukte een stempel op projecten zoals Pedregulho en Gavéa 268 . Deze beide sociale 266 H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS, Ensinando a Morar: A busca pelo homem novo através da arquitetura no Conjunto do Pedregulho, Docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Helga%20Santos%20da%20Silva,%20 Mauro%20Cesar%20Santos.pdf, p. 2 267 Fig. 20 Conjunto Residencial da Baixada do Carmo | Attilío Correa Lima, uitgevoerd gedurende jaren ‘40 (BONDUKI, 1998) 264 265 Monroe-doctrine: zowel VS als Latijns Amerika Carmen Velesco Portinho (1903-2001) studeerde in 1925 als derde vrouw af aan de Universiteit van Brazilië als ingenieur. Ze was een activiste van een feministische beweging. Ze maakte reizen door Europa. In 1936 was zij de eerste Braziliaanse stedenbouwkundige. Ze was directrice van het Musuem van Moderne Kunst in Rio de Janeiro en van Escola Superior de Desenho Industrial en dus ook van het Departamento de Habitação Popular (1945-1958). Voor meer informatie over de benadering van Carmen Portinho, kan u volgend artikel raadplegen: T. SANTOS HAMAD en A. G. GODINHO LIMA, A visão de cidade em Carmen Portinho, Docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%208%20pdfs/029.pdf en het boek: A. L. NOBRE, Carmen Portinho: o moderno em construção, Rio de Janeiro: Editora Relume Dumará, 1999 268 Na de militaire coup in 1964 werden de portefeuilles en de uitvoering voor sociale huisvesting geconcentreerd in de Banco Nacional da Habitação. Gavea was het tweede sociale woningbouwproject, ontworpen door Affonso Reidy en Departamento da Habitação Popular, RJ. Het ontwerp toonde gelijkenissen met het ontwerp voor Pedregulho. Het werd maar deels gerealiseerd. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 75 woningbouwprojecten werden gerealiseerd door architect Reidy en zijn gelijkaardig qua stijl. en duidde een team van sociale assistenten aan, om deze transformatie te begeleiden in de praktijk. De intentie wordt duidelijk met Portinho’s woorden: De sociale constructie «De belangrijkste taak van de sociaal assistent is de arme mensen te wijzen op nieuwe gewoontes betreffende hygiëne, gezondheid en hoofdzakelijk, hoe de nieuwe moderne constructies te gebruiken».269 De projecten werden ontwikkeld binnen het kader van een plan van het District voor de bouw van woningen in de buitenwijken van Rio, bestemd voor werknemers met een laag inkomen die ver van hun werk woonden. De bewoners werden geen eigenaar van de woning. Ze betaalden huur aan het huisvestingsdepartement via een compensatie op hun loon. Dit huurbeleid paste in president Vargas’ opinie over huisvesting als een publieke dienst, die gekoppeld moest zijn aan formele arbeid en aan zijn uitspraak in 1944 over de oprichting van woonbuurten die dicht bij de industriële zones gelegen zijn. Ook de directrice Carmen Portinho was van mening dat de gebouwen eigendom dienden te blijven van het district, zodat men kon instaan voor het onderhoud en de opvolging van het zowel architecturale als sociale project. Portinho had een uitgesproken visie over de mogelijkheden die sociale huisvesting bood. Het inzetten op sociale woningbouw was volgens Portinho een uitgelezen kans om de lagere inkomensklasse mee te trekken in de evolutie naar een moderne levensstijl, volgens het idee van de Estado Novo van Vargas en zijn «nieuwe mens, modern en Braziliaans». Het ontwerp van het Pedregulho reikte dan ook verder dan de louter architecturale vertaling. Voorafgaand aan het architecturale ontwerp werd onderzocht hoe men de transformatie naar een moderne levensstijl kon stimuleren en bespoedigen. Men stelde een reglement op De holistische visie over de transformatie naar de nieuwe mens werd verder vertaald in het programma van het project. De aanwezigheid van een school was essentieel aangezien deze de grootste invloed had op de overgang naar een moderne levensstijl. Enerzijds kon men de kinderen nieuwe gewoontes bijbrengen, anderzijds zou de opvoeding van de kinderen ook bijdragen aan de adaptatie van de ouders.270 Portinho duidt als volgt op het belang van dit laatste: « Een kind leert zijn lunch te eten op school. Wanneer hij/zij thuiskomt, zal hij/zij niet eten zoals arme mensen doen. Arme mensen dekken de tafel niet, zij gaan naar de keuken, maken een schotel klaar en gaan naar buiten, etend over het hele huis. Als het kind begint te eten aan een tafel, zal de rest van de familie dit voorbeeld beginnen volgen» 269 «A mais importante tarefa (das assistentes sociais) era ensinar oas pobres novos hábitos de hygiene, saúde e principalmente, como ‘usar’ as construçãos modernas» uit N. BONDUKI (1998), p. 139 270 «A criança aprende a comer merenda na escola. Quando chega em casa não fica mais comendo como as pessoas pobres fazem. Eles não botam a mesa. Vão na cozinha, arrumam o prato e saem comendo pela casa toda. De modo que a criança passando a comer na mesa atrairá o resto da família» zie H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS (docomomo) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 76 Een andere belangrijke functie die het programma toewees, was het wassalon. Portinho was een activiste van de feministische Braziliaanse beweging.271 Enerzijds kregen de vrouwen door de aanwezigheid van een wassalon dezelfde kansen als de mannen. Per bewoner werd twee kilogram was per week inbegrepen in de huurprijs. Anderzijds schakelde het wassalon ook een andere praktijk uit: «Het spektakel van de drogende kleren, waarbij water drupte langs de gevels van de gebouwen, wat men zo vaak ziet, zelf in luxueuze woningen»272 Het te drogen hangen van kleren was als streng verboden handeling opgenomen in het artikel 11 c) van het algemeen reglement: «het plaatsen van gelijk welke kleren of persoonlijk of huishoudelijke objecten aan de gevels, vensterbanken, balkonnen, toegansgallerijen of gemeenschapsruimtes»273 Verder voorzag het programma in een sportcentrum en zwembad. Deze functie moeten we kaderen binnen Vargas’ propaganda over de aanbidding van het lichaam, «o culto ao corpo». Het sportcentrum was enkel toegankelijk voor bewoners. Tenslotte moest er ook een supermarkt en medisch centrum aanwezig zijn. 271 Voor meer informatie over Carmen Portinho en haar rol in de feministische beweging, kan u het volgende artikel raadplegen: R. SEGRE, Carmen Portinho (1903-2001): Sufragista da arquitetura brasileira, Arquitextos, 015, augustus, 2001, www.vitruvius.com.br/revistas/read/arquitextos/02.015/853 272 «espetáculo de roupa pendurada, escorrendo água pelas paredes das fachadas, que é tão comum até mesmo nas habitações de luxo» in N. BONDUKI, 2000, p. 87 Architecturale aanpak Al deze verschillende functies werden bij voorkeur georganiseerd in «Unidade de Vizinhança», een Neighborhood-Unit. Men paste hoogbouw toe voor de woningen zodat de grond vrijgehouden werd voor recreatie. Voor de appartementen prefereerde men het gebruik van duplexappartementen. Deze keuzes kunnen we plaatsen binnen het voorafgaande CIAM-debat maar we moeten het zeker ook plaatsen binnen de eerder beschreven visie van de Braziliaanse architecten op de sociale woningbouw uit de jaren ’30 en ’40 zoals die onder meer in het hoger beschreven boek van Rubens Porto (1938) naar voren komt. Deze visie werd uitgedragen door instituties als IAPI en op congressen onder meer het Congresso PanAmericano de Vivienda Popular (1939) en het Congresso Pan-Americano de Arquitetos (1940). De Neighbor-hood Unit was initieel afkomstig van de VS.274 Men kan dus veronderstellen dat dit planningsprincipe op deze congressen besproken werd en zo ingang vond in het Braziliaanse debat. De site van Pedregulho is gesitueerd tussen de buurten São Cristóvão en Benfica, en was door de Avenida Brasil verbonden met het stadscentrum. De site heeft een oppervlakte van 52.000 m² en door de Pedregulho berg was er een hoogteverschil tot 50 meter. In de nabijheid waren een aantal diensten van het district Rio de Janeiro gevestigd zoals het watervoorzieningsstation, waar een groot deel van de toekomstige bewoners waren tewerkgesteld. De appartementsgebouwen moesten 2.400 personen huisvesten. 273 «estender ou colocar qualquer roupa ou objeto de uso pessoal ou doméstico, nas paredes externas,peitoris, varandas, galerias de acesso, gradis ou lugares de uso comum» in H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS (docomomo) 274 Zie p. 11 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 77 C. Bouwhistoriek Het plan van Pedregulho voorzag in drie appartementsblokken: A, B(12) en C. Blok C zou nooit uitgevoerd worden. De site werd doorkruist door de straat Rua Perreira de Arujo. Ten noorden van die straat werd het appartementsgebouw C en de kinderopvang voorzien, die vanuit het zuidelijke deel bereikbaar zouden zijn via een voetgangerstunnel onder de straat. Appartementsgebouw C zou zes verdiepingen hoog worden en zou als enigste appartementsgebouw voorzien zijn van een lift. De andere gebouwen werden wel gebouwd. Het grote ensemble van de appartementsgebouwen A, B1 en B2 en van allerhande gemeenschapsfaciliteiten werd voorzien ten zuiden van de Rua. Alle gebouwen, gekenmerkt door een speelse vormgeving, werden op ingenieuze wijze op de site ingepland, omringd door tuinen, ontworpen door de befaamde tuinarchitect Roberto Burle-Marx 275 . Het serpentinevormig appartementsgebouw A werd op een heuvel geplaatst. Quasi evenwijdig met het zuidelijke uiteinde van het gebouw, werden de twee appartementsgebouwen B1 en B2 geplaatst. Achter B2 bevond zich een speelpark, dat omringd werd door de school (en bijhorend sportcentrum) en het medisch centrum. Iets verder weg, langs de Rua Capitão Felin, bevonden zich de supermarkt en het wassalon. Fig. 21 Model Pedregulho (Das Werk, 1953) In de constructies werd er op inventieve wijze gebruik gemaakt van bakstenen met ronde, vierkante en hexagonale openingen. Dat zorgt enerzijds voor een expressievolle articulatie van de gevel, anderzijds wordt zon tegen gehouden maar licht doorgelaten en wordt door de luchtcirculatie ventilatie gegenereerd. Op die manier kon bespaard worden op dure zonnewering. 275 Roberto Burle-Max (1909-1994) was een Braziliaanse landschapsarchitect.Hij realiseerde onder Iberapuera Parque in São Paulo, Flamengo Parque in Rio de Janeiro, en werkte samen met de Braziliaanse moderne architecten, onder andere Lucio Costa. BurleMax had ook een aantal projecten in het buitenland zoals Parque del Este in Caracas. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 78 Fig. 22 Inplantingsplan Pedregulho 1. Woonblok A, 2. Woonblok B, 3. Woonblok C, 4. School, 5. Sportzaal, 6. Zwembad, 7. Clubgebouw, 8. Gezondheidscentrum , 9. Wasserij en supermarkt, 10. Voetgangerstunnel, 11. Speel plein (Das Werk, 1953) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 79 De realisatie van het project duurde niet minder dan tien jaar, onder meer door de financieringsproblemen. Affonso Reidy had op voorhand rekening gehouden met deze problemen en hij had dan ook voorgesteld om de belangrijkste voorzieningen zoals de school, het wassalon, het medisch centrum en de kleine appartementsblokken B1 en B2 eerst te construeren. Voor Reidy en Portinho waren deze voorzieningen immers van grote betekenis binnen het project: Pedrigulho was niet opgevat als een louter architecturale realisatie, maar had ook de ambitie een sociale constructie te zijn. De voorzieningen, 1950 -1952 Het wassalon en de supermarkt zijn voorzien van een afzonderlijke parking en een toegang voor laden en lossen van vrachtwagens. Het dak loopt af naar het midden van het gebouw, waar een opening over de hele lengte doorloopt om luchtcirculatie te genereren in alle ruimtes. De winkelruimte wordt beschermd tegen de zon door een beweegbare, horizontale brise-soleil. De supermarkt en het wassalon waren van in het begin uitgerust met de nodige apparatuur zoals koelkamers, een bakkerij met een elektrische oven, elektrische wasruimte en strijkmachines. Een dergelijke uitrusting was in die tijd niet gebruikelijk voor sociale woningbouwprojecten in Brazilië. Het medisch centrum herbergt ruimtes voor eerstelijnsgezondheidszorg, verblijfskamers, een tandartspraktijk, een dienst voor eerste hulp bij ongevallen en voor kleine operaties. Achter de verblijfskamers van het medisch centrum, gelegen aan zuidwestelijke zijde, zijn drie tuinen voorzien, met een privaat karakter door een verticale structuur van fijne balken. Zowel het wassalon, de supermarkt en het gezondheidscentrum werden in 1950 afgewerkt. 276 Fig. 23 Ingang van de supermarkt, met in de achtergrond het medische centrum en woningblok B (Das Werk, 1953) 276 In de publicaties circuleren er verschillende data betreffende de afwerking van Pedregulho. In L’Architecture d’Aujourd’hui (december 1950), waren foto’s aanwezig van het afgewerkte wassalon, de supermarkt en het gezondheidscentrum. De school en sportzaal werden enkel gedocumenteerd aan de hand van een maquette en plannen. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 80 Fig. 24 Sportzaal met ernaast rechts het schoolgebouw (N. BONDUKI, 2000) De school is gebouwd op pilotis. De overdekte ruimte dient als speelplaats. Op het overdekte speelplein op grondniveau is een mozaïek van Roberto Burle Marx aanwezig. Het toont verschillende spelletjes voor kinderen en wordt dan ook zo genoemd, «brincadeiras de crianças». 277 De school voorziet ruimte voor vijf klassen van 40 leerlingen tussen de zeven en elf jaar. De klassen bevinden zich op de eerste verdieping samen met een bibliotheek, een ontspanningsruimte en een kantoor. De verschillende ruimtes zijn te bereiken via een centrale gang langs de noordoostelijke zijde, die opgebouwd is uit de bakstenen met hexagonale openingen om luchtcirculatie mogelijk te maken. Aansluitend op elke klas, de bibliotheek en het kantoor is een buitenruimte voorzien die uitkijkt op het speelpark aan de zuidwestzijde. Fig. 25 Kleedkamers bij het zwembad (MINDLIN, 1956) Aan de andere zijde sluit de school aan op en het zwembad van 12 x 25 m en de sportzaal. Deze twee voorzieningen werden vermoedelijk afgewerkt in 1952.278 De sportzaal is ondergebracht onder een wit gewelf, dat is openwerkt langs de lange zijden. Onder het gewelf bevinden zich - langs deze lange zijden - horizontaal pivoterende wandelementen zodat de sportzaal kan worden geopend. De korte zijde langs de straatkant is versierd met een blauwkleurige mozaïek - dat kinderen afbeeldt die turnoefeningen doen, van schilder Candido 277 M. C. DE OLIVEIRA SANTOS, O arte no Conjunto Pedregulho sob olhar o morador, docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%208%20pdfs/007.pdf 278 Deze datum is gebaseerd op H. MINDLIN (1956) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 81 Portinari279. De kleedkamers waren ondergebracht in een gebouw met een golvend, vierlobbig gewelf. Een vermeldingswaardig detail is dat zowel de sportzaal als de kleedkamers iets weg hebben van de zwierige schetsen van Oscar Niemeyer en zijn project voor Pampulha. Fig. 26 Het speelpark met links zicht op de buitenruimtes van de klaslokalen Rechts woonblok B en op de achtergrond woonblok A, in constructie (Das Werk, 1953) 279 Candido Portinari (1903-1962), schilder afkomstig van São Paulo, studeerde schilderkunst aan de Escola Nacional das Belas Artes in Rio en werkte veel mee aan Moderne Architectuur projecten, onder meer Ministerio da Saúde e Educação te Rio (1936) Appartementsblokken B1 en B2, 1950 De appartementsblokken tonen veel gelijkenissen met andere sociale huisvestingsprojecten van de IAPI en volgen de lijn voorgesteld in Rubens Porto’s boek: blokvormen die evenwijdig worden ingepland, opgericht op pilotis zodat er een publieke ruimte wordt gecreëerd, het gebruik van duplexappartementen en middelhoogbouw zodat er geen lift aanwezig moet zijn. De twee appartementsblokken van type B zijn vijf verdiepingen hoog. De twee reeksen duplexen zijn opgericht op pilotes, zodat er een publieke ruimte ontstaat op grondniveau. De 28 woonunits werden zo geconcipieerd dat één van de drie standaardkamers telkens kan verbonden worden met het naburige appartement. Op deze manier kan zowel een appartement met twee kamers als één met vier kamers gevormd worden, afhankelijk van de actuele vraag. De woonunits zijn toegankelijk via een open gang langs de noordwestzijde van het gebouw. Langs de gevelzijde van de gang is om de travee een scherm geplaatst van bakstenen met vierkante openingen. Fig. 27 Woningblok B (Das Werk, 1953) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 82 Appartementgebouw A Alle voornoemde functies werden afgewerkt en in gebruik genomen in 1952. Ondertussen was men nog druk in de weer met de realisatie van het befaamde, serpentinevormige appartementsgebouw A. Het gebouw wikkelt zich elegant langs de flank van de Pedregulho-berg, is zo’n 260 m lang en bevat 272 appartementen. Door zijn vormgeving werd het dikwijls in verband gebracht met Le Corbusier’s schetsmatige ontwerpen voor Rio (1936) en zijn plan voor Algiers (1931). Fig. 29 Schets van Le Corbusier voor Rio de Janeiro, opgenomen in het boek Presicions on the present State of Architecture and city planning, 1930 Het laatstgenoemde project vertoont ook gelijkenissen qua opbouw en toegang tot het gebouw. Het appartementsgebouw is toegankelijk via de weg gelegen op de heuvel. Van hieruit bereikt men via twee passerelles de derde verdieping, een open, publieke ruimte met pilotis. Deze open ruimte wordt deels gebruikt als overdekte speelplaats voor de kinderen. De verdieping biedt door zijn oriëntatie een schitterend uitzicht over de Guanabara-baai. Aan de uiteinden van de verdieping bevinden zich de bureaus voor administratie en sociale werkers, en de kinderopvang met een kindertheater. Fig. 28 Snede van woningblok A (Das Werk, 1953) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 83 De twee onderste verdiepingen bevatten een serie van éénkamer appartementen voor de alleenstaande arbeiders. De vier verdiepingen bovenaan bestaan uit twee reeksen van duplex appartementen voor families van drie tot vijf personen. De kamers zijn telkens te bereiken via een open gang aan de zijde van de berg. De gevel is opgebouwd uit stenen met vierkante openingen. In het midden van elke travee is telkens een vierkant raam geplaatst om van het uitzicht te kunnen genieten. Deze elementen zorgen voor een specifieke gevelarticulatie. De gevel aan de andere zijde – de zijde naar de voorzieningen toe - bestaat uit eenzelfde wandelement in wit en verschillende blauwtinten. De appartementen waren volledig uitgerust. Er waren ingemaakte kasten aanwezig onder meer in de verloren ruimte onder de trap. De keuken werd voorzien van keukenkasten, kookplaten, afzuigkap en een strijkplank. In de badkamer was er een bad en verwarmingsketel aanwezig. 280 Dit was niet altijd gebruikelijk in de toenmalige sociale woningbouw in Brazilië. De verschillende verdiepingen zijn bereikbaar via drie hoofdtrappen, ontsloten via de derde verdieping. Door deze organisatie wordt weerom een maximum van vier verdiepingen gehanteerd en is men niet genoodzaakt om liften te plaatsen. Door zijn ingenieuze inplanting, de uitgesproken gevelarticulatie en sierlijke vormgeving fungeert dit appartementsgebouw als visitekaartje voor het Pedregulho complex. 280 H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS (docomomo), p. 8 Als laatste zouden het appartementsblok C en bijhorende kinderopvangcentrum gerealiseerd worden. Maar zoals Reidy had voorzien, werd de financiering stopgezet. In de publicaties over Pedregulho is niet volledig duidelijk wanneer het serpentinevormige gebouw A in gebruik werd genomen. In één artikel wordt 1963 als datum naar voor geschoven. 281 Ik veronderstel dat dit mogelijk is, aangezien de foto in Klaus’ 282monografie over Reidy van 1960, toont dat de gevelpanelen nog niet geplaatst waren en Sigfried Giedion in de inleiding van dit boek even aanhaalde dat het niet helemaal af was. De moeizame realisatie van dit project toont aan hoe moeilijk de financiering en verwezenlijking van moderne sociale woningbouwprojecten in Brazilië verliep. Een passend voorbeeld hiervan, is Reidy’s latere project Gavea. Enkel de serpentinevormige woningblok werd gerealiseerd. Daarna werd onder het gebouw door een autostrade aangelegd. De realisatie van een project als Pedregulho was dus uitzonderlijk in Brazilië. Enerzijds was dit uitzonderlijk omdat het merendeel van de voorzieningen werden gerealiseerd, anderzijds omdat de ingebruikname van de appartementen werd opgevolgd door het team van sociale assistenten en Carmen Portinho. De rol van de architect beperkte zich niet tot het fysieke ontwerp. Dit lijkt misschien triviaal maar latere projecten tonen aan dat de aanpassing van de bewoner aan deze nieuwe, moderne omgeving van cruciaal belang is in het slagen van sociale woningbouwarchitectuur. 281 M. C. DE OLIVEIRA SANTOS (docomomo), p. 1 282 Meer informatie wordt gegeven in de deel C HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 84 D. Plaats in het architectuurdebat De Moderne Architectuur In 1923 vestigde de Europese architect Warchavchik zich in São Paulo. Samen met Lucio Costa transformeerde hij de klassieke opleiding van Escola Nacional das Belas Artes in Rio de Janeiro, naar een moderne opleiding. Le Corbusier bezocht Brazilië op zijn reis door Latijns Amerika in 1929 en gaf een aantal lezingen. In 1936 keert Le Corbusier terug op vraag van Lucio Costa om als consultant mee te helpen aan het project voor het Ministerie van Volksgezondheid en Onderwijs. Weerom gaf Le Corbusier toen een aantal lezingen maar deze maal over Ville Radieuse en de Vier functies. Het ontwerpteam voor het Minesterie bestond uit Lucio Costa, Carlos Leão, Jorge Moreira en Affonso Reidy en kort erna sloten ook Oscar Niemeyer en Ernani Vasconcelos aan. Initieel was een ander ontwerpteam, via een competitie, geselecteerd maar minister Gustavo Capanema drong er, met de steun van president Vargas, op aan om de opdracht te geven aan Lucio Costa. Deze was eerst uit de wedstrijd geëlimineerd wegens ‘te radicaal’. Onder meer door de samenwerking met Le Corbusier, genoot het project van veel buitenlandse aandacht. Philip Goodwin organiseerde in 1943 de tentoonstelling Brazil Builds in MoMa New York, die de interesse voor de Braziliaanse Moderne Architectuur aanwakkerde. Het buitenlandse architectuurdebat volgde de Braziliaanse architectuur op de voet tot aan zijn apotheose: de inauguratie van Brasilía in 1960. De nadruk lag hierbij op het gebruik van moderne architectuur maar met het behoud van specifieke stilistische kenmerken zoals onder meer de dynamische vormgeving, het inventief gebruik van de brise-soleil, de incorporatie van de kunsten, etc. Ook de CIAM toonde veel interesse. Maar na WO II toonde de Braziliaanse CIAM groep beperkte interesse. Er werd via briefwisseling gecommuniceerd maar de Braziliaanse CIAM-groep was niet aanwezig op de Congressen. Als aanvulling op de catalogus van Philip Goodwin publiceerde de Braziliaanse architect Henrique Mindlin zijn versie over Braziliaanse architectuur in het boek Modern Architecture in Brazil in 1956. De tentoonstelling “Latin American Architecture since 1945” werd georganiseerd in 1955 in het MoMa en gepubliceerd door Henry Russel-Hitchcock. Pedregulho, CIAM-gedachtegoed? Op CIAM 7 werd het Pedregulho project samen met een ander stadsplan Santo Antonio van Reidy voorgesteld. Naar aanleiding van CIAM 7 wou men initieel verder werken op het concept van de Neighborhood-Unit, die in de lezingen op CIAM 6 al enkele malen werd besproken. Maar uiteindelijk werd de Franse groep ASCORAL aangesteld voor de organisatie van CIAM 7 . De projecten werden onderverdeeld door middel van ‘L’eventail des themes et la Repartition des taches’ en de voorstelling diende te gebeuren aan de hand van het CIAM-grid die zij hadden ontwikkeld. Pedregulho werd ondergebracht onder het thema Neighborhood-Unit.283 Hoogstwaarschijnlijk was Pedregulho het eerste planmatig project, en zeker de eerste Neighbor-Hood Unit, van een Braziliaanse, zelf Latijns Amerikaanse, architect die werd voorgesteld op een CIAM congres. 283 Mise en application de la Charte d’Athènes, CIAM, Parijs, 1948, p. 4 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 85 Sigfried Giedion vroeg Henrique Mindlin meermaals of Affonso Reidy zijn project persoonlijk zou komen toelichten op het 7e Congres. Uiteindelijk kwam hij niet opdagen maar twee ambtenaren, aangesteld door het ministerie , woonden het congres bij.284 Niettemin werd Affonso Reidy vernoemd als de gedelegeerde van de Braziliaanse ‘CIAM-groep in oprichting’. De houding van Reidy ten op zichte van de CIAM is niet volledig duidelijk. Reidy woonde geen Congressen bij maar communiceerde via briefwisseling met Le Corbusier over zijn ontwerp voor Pedregulho. In deze briefwisseling benoemde Reidy het project als Unité d’habitation en vervolgens als Unité Vecinale – of Neighbor-Hood Unit – na ontvangst van de uitnodiging voor het 7e Congres.285 Het ontwerp leunde dicht aan bij een aantal ontwerpprincipes van Le Corbusier. Maar men dient het project ook te kaderen binnen het toenmalig architectuurdebat over sociale woningbouw in instituties als IAPI. een model van Pedregulho. Het boek was een overzicht van het werk van verschillende CIAM-groepen in de periode tussen 1937-1947. Tenslotte verzorgde hij ook de inleidingen van Henrique Mindlin’s Modern Architecture in Brazil (1956) en Frank Klaus’ monografie over Affonso Reidy, The works of Affonso Reidy (1960) Pedregulho in de architectuurpublicaties Het ontwerp voor Pedregulho, was interessant omdat dit ontwerp het eerste Braziliaanse project is, die een stedenbouwkundige benadering hanteert, in de vorm van een Neighborhood Unit. Het was dus een project die nauw aansloot bij het toenmalige gedachtegoed van CIAM. De kunsthistoricus en CIAM secretaris Sigfried Giedion schreef meerdere malen over Affonso Reidy en zijn ontwerp voor Pedregulho. Hij schreef het artikel dat in L’Architecture d’aujourd’hui (december, 1950): “L’unité d’habitation au Pedregulho, Rio de Janeiro”. Verder lichtte hij in deze uitgave over ‘L’Urbanism dans L’Amérique Latin’ ook kort stadsplan voor Santo Antonio toe.286 In A decade of New Architecture toonde Giedion 284 E. MUMFORD, CIAM discourse urbanism, p. 302 285 N. BONDUKI, Affonso Eduardo Reidy, p. 21 We moeten dit plaatsen binnen Giedion’s functie in de CIAM als secretaris. Dit wordt onder meer duidelijk in de inleiding van het eerste artikel in A’A’: «Les programmes d’ensembles d’envergure sont encore relativement rares au Brésil…L’un, le quartier résidentiel de Pedregulho, répond d’une manière hardie au programme d’une cité de résidence… Les deux études, venant après des contributions démonstratives à l’évolution de l’Architecture, constituent un rapport remarquable du Brésil aux proches de l’urbanisme contemporain» 287 De voorgaande sociale woningbouwprojecten van IAP, zoals onder meer Conjunto Residencial da Baixada do Carmo van Corrêa Lima , waren ook ontworpen volgens stedenbouwkundige principes gedurende de jaren ’40 in Brazilië. Echter, deze projecten hadden enerzijds niet het volledige programma om van Neighborhood-Unit te kunnen spreken. Anderzijds 286 Het stadsplan voor Santo Antonio werd niet uitgevoerd. N. BONDUKI, Affonso Eduardo Reidy, p. 118 287 Architecture d’Aujourd’hui, n° 33, p. 1 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 86 Verder werd duidelijk dat Giedion het niet helemaal kon vinden met de stadsplanning voor Brasilía van Lucio Costa. Hij haalt in de monografie aan dat de Braziliaanse stadsplanning opkomt maar dat dit een zeer recente praktijk is en dat dit ook te zien is aan de schaal van de superblocks van Brasilia. 289 Hij bevraagde zich even waarom een ervaren planner als Affonso Reidy niet werd aangesproken. Verder stelt hij dat Brazilië klaar is om verder zijn architectuur en stadsplanning te ontwikkelen en dit in tegenstelling tot Argentinië. 290 Fig. 27 Conjunto Residencial da Gavéa | Affonso Reidy (F. KLAUS, 1960) hadden ze niet de evenwichtige variatie die Pedregulho’s complex uitstraalde. In de inleiding van Reidy’s monografie van 1960 legde Giedion de nadruk op het Pedregulho project. Het sociale woningbouwproject Gavéa haalt hij even aan als het kleine broertje van Pedregulho. Deze verschilt, volgens Giedion, echter door de afwezigheid van variatie als gevolg van de parallelle plaatsing van de woonblokken. 288 Die parallelle plaatsing van bouwblokken was kenmerkend voor het eerste werk van IAPI in Brazilië. De kracht zat hem dus in het ensemble van Pedregulho en de Braziliaanse vertaling van het CIAM – gedachtegoed in dit ensemble. 288 F. KLAUS, Work Affonso Reidy, p. 10 Men moet dit enerzijds kaderen binnen de grote interesse voor de Braziliaanse en Latijns-Amerikaanse architectuur en de verscheidene themanummers hierrond in de tijdschriften in de naoorlogse periode. Anderzijds kan men stellen dat Pedregulho gezien werd als het eerste project van een Braziliaanse architect die aansloot bij het CIAMgedachtegoed. De publicatie van een project als Pedregulho kan men dus zien als de perfecte propaganda voor het CIAM-gedachtegoed in deze periode. Het project werd uitvoerig gepubliceerd in L’Architecture d’Aujourd’hui. Naast Giedion’s artikel in 1950, besprak men Pedregulho uitgebreid in de uitgave van 1948, lichtte men de school en de sportzaal kort toe in een themanummer over scholen in 1949 en werd het oeuvre van Reidy besproken in november 1955. De artikels in A’A’ waren ruim gedocumenteerd met plannen en foto’s. Opmerkelijk is dat de projecten niet gepubliceerd werden in het themanummer over Brazilië in 1952. 289 F. KLAUS, Work Affonso Reidy, p. 11 290 F. KLAUS, Work Affonso Reidy, p. 8 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 87 Daarnaast werd het project Pedregulho uitvoerig besproken in Das Werk (1953), een themanummer over Brazilië, en in Architect’s Year Book (1955). In andere tijdschriften publiceerde men eerder een korte uiteenzetting van een paar pagina’s over de nieuwe “NeighborhoodUnit” onder meer in Architectural Review (1950), Domus (1951), Progressive Architecture (augustus 1955) en Architectural Record (1958). De school en bijhorend sportcentrum werden specifiek toegelicht in Der Architekt, met als thema schoolgebouw (1954), en Architectural Review (1952). necessary facilities for the inhabitants and also vary the general layout. The rising terrain, with the highest block at the rear half way up the hill, allows the whole scheme to display itself in actuality almost as clearly as in the model. Tile grill work and other sun control devices give a delicacy of scale to the completed housing blocks, and the high colors of the painted stucco are happily accented by panels of azulejos on some of the lower structures. When complete the big block approached by bridges from the hill slope to an entrance floor midway up the building, will be one of the most successful of tall and extended low-cost housing devices»292 De appreciatie voor het schoolgebouw en de sportzaal, werd ook toegelicht in Hitchcock’s uiteenzetting voor de tentoonstelling van de Latijns-Amerikaanse architectuur in 1955: «In this group of related structures the special Cariocan qualities of grace and lightness are as individually expressed as in anything of Niemeyer’s.»291 Pedregulho werd voornamelijk in verband gebracht met het project Algiers van Le Cobusier en werd beaamd voor de architecturale vertaling van in de Neighborhood-Unit en de Braziliaanse stijlelementen die gebruikt werden: «Altough the long sinuous Block high on the hill, recalling certain of Le Corbusier’s North African project, is still unfinished, enough of the Pedregulho project is complete to make it a notable example of the 20th century low-cost housing. Communtity buildings an a school provide 291 H. R. Hitchcock, Latin American Architecture since 1955, p. 127 Fig. 28 Ontwerp voor Algiers (1933) | Le Corbusier (N. BONDUKI, 1998) 292 H. R. Hitchcock, Latin American Architecture since 1955, p. 127 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 88 De nadruk in de architectuurpublicaties lag dus op de architecturale kwaliteiten van het ontwerp en niet op de Moderne Utopie van de sociale huisvesting. Het meanderende appartementsgebouw A werd echter later besproken in aantal boeken over woningbouw onder meer High density living (1966) van Jensens en Multistory Housing (1966) van Smith. Jenssen heeft zo zijn bevragingen bij een project als Pedregulho «Wether it is socially desirable to house a complete community of this magnitude as it were under one roof may be somewhat doubtful »293 Daarentegen lichtte Smith net de sociale constructie van het gehele project toe . In een korte inleiding van het project vermeldde hij onder andere dat de huur wordt afgetrokken van hun salaris, de appartementen op regelmatige basis worden geïnspecteerd en er een grote variëteit is in appartementen. Het was deze sociale constructie die Reidy en Portinho als een intrinsiek gegeven zagen van het ontwerp maar die niet werd uitgedragen in de publicaties in de architectuur tijdschriften. In Modern Architecture in Brazil van de Braziliaanse architect Mindlin werd dit wel kort besproken in het kader van het Pedregulho project. Dat project werd als enigste dermate uitvoerig gedocumenteerd. In de inleiding van het project schetst hij eerst de site en de verschillende functies om dan in de tweede helft de praktische werking van Pedregulho uiteen te zetten. Dezelfde thema’s werden door Klaus in Reidy’s monografie ook aangehaald. Maar Mindlin gaat hierbij een stap verder en benadrukt expliciet de problematiek die het project aanpakt: «In point of fact, the two major reasons for scarcity of low-income 293 JENSEN, High density living, p. 143 housing are the lack of a suitable policy for subsidizing rentals in public housing projects, and demagogic propaganda encouraging the worker to aim at having a house on his own, which funnels many efforts toward the achievement of this and despite the fact that it is beyond the means of the greater part of the population in the large cities»294 Pedregulho kan gezien worden als het eerste Braziliaanse stedenbouwkundig project dat door Giedion in die mate werd beaamd en in A decade of New architecture werd voorgesteld als CIAMgedachtegoed. Daarnaast werd het project uitvoerig gepubliceerd in de architectuurtijdschriften. Het werd hoofdzakelijk vanuit ruimtelijk en architecturaal standpunt bekeken. Hierbij poneerde men de gelijkenissen met Le Corbusier’s schets voor Rio en zijn project voor Algiers en lichtte men het project verder toe aan de hand van zijn typische, stilistische Braziliaanse kenmerken. Aan de ene kant, werd een figuur als Reidy na de jaren ’70 niet meer besproken desondanks hij met een project als Pedregulho als eerste Braziliaanse planner-architect uitvoerig in het internationaal debat werd besproken. Aan de andere kant, kan men stellen dat dit een Eurocentrische kijk was aangezien de sociale problematiek waarmee de Braziliaanse plannerarchitect geconfronteerd werd, en waarop Reidy en Portinho een antwoord op probeerden te formuleren, buiten beschouwing werd gelaten. 294 H. MINDLIN, Modern Architecture Brazil, p. 120 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 89 E. Plaats in het sociologisch debat Algemeen kader In de periode dat het project Pedregulho tot stand kwam was het sociologisch debat nog niet ontwikkeld in Latijns-Amerika. De politieke koers leunde wel dicht aan bij de, later invloedrijke, functionalistische benadering in de desarrollismo, development theorie, van de ECLA, opgericht in 1948. In Vargas’ politieke agenda stond de ontwikkeling naar een moderne samenleving, met behoud van culturele eigenschappen, centraal en werden de grote steden als São Paulo en Rio de Janeiro gezien als katalysatoren in deze ontwikkeling. De marginaliteittheorie, die stelde dat de sloppenwijken moesten verwijderd worden, werd op politiek vlak niet als uitgangspunt gebruikt. Het initiatief voor de huisvesting van de lagere klasse kwam voornamelijk van de moderne architecten. Hierbij was de algemene theorie van de desarrollismo impliciet aanwezig. Deze was hoofdzakelijk voelbaar in de sociale benadering van het project. Een benadering dat de evolutie naar een moderne levenswijze wou in de hand werken door middel van een wasserette, de opvoeding op school en een begeleidingsteam van sociale assistenten. Het principe leunt dicht aan bij het Westerse architectuurdebat tijdens het interbellum dat doorgetrokken werd in het 2e en 3e CIAM Congres waarbij de architect een rol kreeg van ‘sociale regelaar’. Kritiek, de aanwezige afwezige Het project werd, voor zover bekend, niet vanuit de sociologie bekritiseerd of besproken. Het project Pedregulho werkte naar behoren tot de jaren ’70.295 Dit kan men enerzijds toeschrijven aan het vaste inkomen van de bewoners. Anderzijds had Portinho een aan de sociale die de nieuwe bewoners bijstond in hun aanpassing naar deze nieuwe leefomgeving. Dit waren twee kritieken in het sociologisch debat over een huisvestingsstrategie als hoogbouw. Maar het tijdelijk slagen van dit project, was waarschijnlijk niet de oorzaak dat dit project niet besproken werd in het sociologisch gedachtegoed. De impact van dit project op de huisvesting van de favela-bevolking was veel te kleinschalig om de interesse te wekken van de sociologen. De interesse van de sociologie voor de sociale huisvesting kwam pas later. De Braziliaanse architect Lucio Costa schetste de ambiguïteit van dit sociaal project: “It might seem illogical that in a city who’s popular housing problem is a pressing one, the municipality permits itself the luxury of building a housing development with the characteristics of Pedregulho. Obviously, the money spent in it could be diluted in other programs of limited reach without this dilution altering even minimally the general picture of the situation where in the greater part of our population lives” 296 295 M. C. DE OLIVEIRA SANTOS (docomomo), p. 1 296 N. BONDUKI, p. 89 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 90 Deze hoge kosten van de modern huisvestingsprojecten, waren het mikpunt van de latere sociologische kritieken op moderne woningbouwprojecten. Tenslotte schets Carmen Portinho’s citaat nog het best de ‘impact’, die men met dit, voornamelijk architecturaal project, wou bekomen: «Perdegulho was built in order to call world’s attention. This was the only way to have the idea accepted in Brazil. On occasion of his 1962 visit, Le Corbusier gave it the highest praise: ‘I am astonished, I have never had the opportunity to achieve such a complete work, within my principles, such as this achievement of yours’. This has called the attention of our administrators as it projected us internationally. Nobody makes miracles in his own house» Carmen Portinho, 1986 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho | 91 3.2 23 de Enero |Carlos Raúl Villanueva Caracas, Venezuela,1954-1957 Villanueva’s huisvestingsproject voor Caracas, kreeg onlangs vernieuwde aandacht, aan de ene kant door de publicatie van twee monografieën over de architect en aan de andere kant door de opkomende interesse in de informele stad en de sloppenwijk in The Informal city: Caracas Case. De invasie van de informele stad, de sloppenwijken, die de hoogbouwblokken van 23 de Enero omringen brengt dan ook het controversieel karakter van dit grootschalig huisvestingsproject in beeld. De twee monografieën, een spaans-engelstalige uitgave van 1999 en een monografie in de reeks Masters of Latin American Architecture van 2000, concentreren zich voornamelijk op de architecturale verwezenlijkingen van Villanueva. De controverse die 23 de Enero teweegbracht wordt af en toe aangekaart met een minieme hint naar de context van dit grootschalig project: Het project werd gerealiseerd in een bepalende periode. De CIAM begon het gedachtegoed te herzien onder invloed van de geografische verspreiding van CIAM-gedachtegoed. Hetzelfde kan men zeggen over de stadssociologie die de sloppenwijken begon te onderzoeken en de positieve aspecten ervan te definiëren. Ook het idee van Self-Help Housing werd niet lang na 23 de Enero geponeerd door John Turner in het architectuurdebat. Daarom stellen we ons de vraag of 23 de Enero wel als CIAM-gedachtegoed gezien kan worden, wat de plaats was van 23 de Enero in het architectuurdebat en sociologisch debat en of er hierbij een relatie was met de kritiek die vanuit sociologische hoek rees. «But because Venezuela in the 1950’s was a country in a social time lag, the early modern utopian values embodied by the gigantic experiment would have to be reexamined as they were applied in the mid-century» Het klassieke beeld toont dan ook de verschillende rechthoekige volumes in perfecte harmonie geplaatst tegenover elkaar in het landschap, zoals indertijd gepubliceerd in de architectuurtijdschriften. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 92 A. Ontstaanscontext 297 Banco Obrero en politieke context Venezuela kende in vergelijking met Brazilië later een economische ontwikkeling. De hoofdstad Caracas was een relatief kleine hoofdstad. Gedurende de jaren ’20 ontdekte men de Venezolaanse oliebronnen en deze genereerden een grote economische groei in de naoorlogse periode. Als gevolg daarvan emigreerde de plattelandsbevolking stilaan naar de hoofdstad Caracas. De eerste rancho’s, sloppenwijken, onstonden gedurende de jaren ’30 in de buitenwijken van Caracas, El Paraiso en Catía. 298 In 1928 werd de Banco Obrero onder het dictatorschap van Juan Vicente Gómez opgericht. Deze organisatie, de Arbeidersbank, was een deel van het Ministerie van openbare werken en stond in voor toekennen van leningen voor constructie van private woningen voor de lage- tot middenklasse in de ‘grote’ steden. Deze doelstelling van Banco Obrero bleef behouden tot 1941. 299 In de 297 Het kader werd opgemaakt met cijfers over bevolkingsaantal in de hoofdstad uit J. DWYER, People housing Third World p. 120 De sociale-politieke context is opgemaakt op basis van de cursus Area Studies: politieke problemen van Latijns Amerika, gedoceerd door An Vranckx aan de vakgroep Derde Wereld van Universiteit Gent 298 J. DWYER, People and housing in Third world, Longman Group Limited, New York, 1975, p. 120 299 S. MOHOLY-NAGY, Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964, p. 141 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 93 naoorlogse context groeide Caracas echter aanzienlijk300 en de dictator Jímenez wendde Banco Obero aan voor de realisatie van een kolossaal huisvestingsproject. Na een tweejarige impasse door een militaire junta, greep de militaire dictator Marcos Pérez Jiminez in 1952 de macht. Hij wou de banden met de VS, de toenmalige grootste olieconsument van Venezuela301, aanhalen. Daarbij zag hij Venezuela als een groeiende economische macht die snel moest moderniseren. Architectuur en sociale woningbouw In de vooroorlogse context was sociale huisvesting, geen bekommernis van de Venezolaanse architecten noch in het algemeen aangezien het lage bevolkingsaantal. Daarbij was gedurende het dictatorschap van Juan Gómez tot de jaren ’30 de moderne architectuur van toepassing in Venezuela. In 1936 stelde de Banco Obrero echter de architect Gomez aan voor het bouwen van een huisvestingscomplex in Bella Vista in Caracas. Het bestond uit zes twee- tot drie-verdiepingshoge woningblokken. Het was een kleinschalig project met 22 appartementen maar het eerste collectieve huisvestingsproject in Venezuela.302 300 De bevolkingsgroei was aanzienlijk maar qua bevolkingsaantal was Caracas ongeveer gelijk aan Rio de Janeiro in 1900. 301 Daarbij had de VS in de naoorlogse context een sterke geopolitieke positie. Francis Violich, stelde in zijn boek in 1944 dat de interesse van de Latijns Amerikaanse landen stilaan verschoof van Europa naar Noord-Amerika. 302 B. MEZA, Superbloques y masificación: vivienda Banco Obrero en Venezuela (19551957) in Tecnologica y Construcción, 2008, p. 19-33 Het eerst huisvestingsproject waarbij de moderne architectuur werd ingezet, was El Silencio door Carlos Raúl Villanueva in 1941.303 Hij maakte gebruik van enerzijds een neokoloniale gevel aan de straatzijde en anderzijds een moderne organisatie voor de inrichting van de appartementen. De appartementen waren voorzien van keuken, wasruimte en een balkon, langs een binnentuin. De gevel langs de binnentuin oogde modern. De gebouwen waren vier, zes en zeven verdiepingen hoog. Banco Obrero leidde verschillende huisvestingsprojecten in de jaren ’40-’50.304 Binnen het politieke kader van de dictator Jímenez werd het Plan de la Vivienda, een huisvestingsplan, in 1951 opgemaakt. Hij financierde het plan via de Banco Obrero. Taller de Arquitectura del Banco Obrero (TABO), het Architectuuratelier van de Banco Obrero, stond in voor de ontwerpen binnen het kader van dit nieuw nationaal plan. De architect Carlos Raúl Villanueva stond aan het hoofd als adviseur voor de architectuur. Hij had zijn opleiding als architect genoten aan de École des Beaux Arts in Parijs, was deel van het ontwerpteam van Maurice Rotival voor Caracas en had verschillende projecten gerealiseerd binnen de Banco Obrero. De architecturale benadering die TABO hanteerde , sloot nauw aan bij Le Corbusier’s Unité d’habitation zoals Unidad de Habitantes Quinta Crespo van de architecten Villanueva en Carlos Celis Cepero. Het, niet-gerealiseerde, ontwerp was een twaalf-verdiepingshoge bouwblok voor de middenklasse, bestaande uit 118 appartementen en 303 S. MOHOLY-NAGY, Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964, p. 141 304 Gedurende deze periode ontwierp Carlos Raúl Villanueva onder meer San Martin (1949), Fransisco de Miranda (1950) en Carlos Delgado Chalbaud (1950), B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 20 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 94 gemeenschapsvoorzieningen. Andere projecten combineerden het gebruik van middelhoogbouw en twaalf tot achttien-verdiepingshoge woningblokken, ook ‘superbloques’ genoemd. 305 De projecten van TABO binnen het kader van het nationaal plan, waren bedoeld voor de middenklasse. Het is niet zeker of de verschillende architecten van TABO deelnamen aan Congressen zoals Braziliaanse IAPI al deed op het Congresso Pan-Americano de Vivienda Popular in 1939. Er was een groot verschil met de huisvestingsstrategie dat in Brazilië werd gerealiseerd en zich beperkte tot vier-verdiepingshoge blokken op pilotis. Het eerste Nationaal Congres over huisvesting in Venezuela werd pas in april 1959 georganiseerd.306 B. Opdrachtformulering In 1953, ging dictator Jímenez nog een stap verder in de promotie van een moderne staat en richtte het Cerro Piloto op. De opzet was om de ranchos, de sloppenwijken, uit het straatbeeld te halen door de bewoners in grootschalige woningbouwprojecten te huisvesten. Cerro Piloto, letterlijk “Project Heuvel”, voerde een socio-economisch onderzoek uit over de ranchos, die aanwezig waren in Caracas, uitgevoerd door het Gouvernement van het Federaal District. Het onderzoek toonde aan dat er niet minder dan 35 000 ranchos aanwezig waren, waar zo’n 310 972 personen woonden. Cerro Piloto kan gezien worden als de meest grootschalige sociale huisvestingsstrategie in Latijns-Amerika gedurende deze periode. TABO stond in voor het ontwerp met de financiering van Banco Obrero. Het project 23 de Enero kaderde binnen deze Cerro Piloto en was bedoeld om zo’n 50 000 voormalige ranchobewoners te huisvesten. 307 De site strekte zich uit ten westen van het historisch centrum tot aan het bos Los Flores de Catia.308 Het gebied werd ranchovrij gemaakt en de heuvels werd in terrassen opgedeeld.309 In tegenstelling tot Pedregulho werd geen dergelijk voorafgaand sociaal onderzoek gedaan naar de toekomstige bewoners van het huisvestingsproject. De toekomstige bewoners werden niet op voorhand geselecteerd en bestonden uit een heterogene groep. 310 Er werd geopteerd voor de planning van een Neighborhood-Unit, georganiseerd met woningbouw in superbloques en middelhoogbouw en onderwijs-, gemeenschaps-, commerciële en religieuze voorzieningen voor onderwijs. 307 B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 22 308 305 onder meer Cerro Grande (Guido Bermúdez) , El Paraíso (Villanueva en Carlos Celis Cepero i.s.m. José Manuel Mijares ) en Los Mecedores (Carlos Brando Paz), B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 20 306 E. CARLSON, Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 188 GASPARINI P., POSANI P. J., NIÑO ARAQUE W., BERTORELLI P., Carlos Raúl Villanueva: un modern en Sudamérica, Caracas: Galería de Arte Nacional, 1999, p. 256 309 Er werden niet minder dan 19 ranchos vernietigd in de naam van het Programa Presidencial para Erradicar la Vivienda Insalubre en Venezuela, B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 23 310 E. CARLSON, Evaluation Housing projects Programmes, p. 193 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 95 C. Bouwhistoriek Constructie Het project was opgedeeld in drie fasen, waarvoor drie stadsplannen werden opgemaakt. Het ontwerp voor de eerste fase in 1955 was gelegen in het oostelijke gebied, vervolgens de tweede fase in 1956 in het middelste gebied en tenslotte de derde fase in 1957 in het westelijke gebied. Er werden twee types appartementsgebouwen ontworpen. De superbloques waren vijftienverdiepingshoge woonblokken, bestaande uit duplexen. Aan de buitenkant was een liftkoker voorzien. Deze liftkoker ontsloot het gebouw om de vier verdiepen, via een passerelle die uitkwam in een passage in openlucht, van waaruit de appartementen te bereiken waren. Het tweede type was vier verdiepingen hoog en werd ontsloten via twee buitentrappen, expressief aanwezig in de gevel. De appartementsblokken zijn opgebouwd uit een betonnen hoofdskelet van geprefabriceerde elementen in verschillende kleuren. Over de vormgeving van de gemeenschapsvoorzieningen is weinig geweten. De plannen tonen eenzelfde vormgeving voor dezelfde functies over heel het driedelig plan.311 311 De gemeenschapsvoorzieningen werden in de primaire publicaties amper toegelicht. Op basis van inplantingsplannen en luchtfoto’s in B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 25-28 Fig. 29 Snede van Superbloque (L’architecture d’aujourd’hui, 1956) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 96 Fig. 31 Cerro Piloto, Caracas (E. CARSLON, 1960) Fig. 30 Cerro Piloto, Caracas (MOHOLY-NAGY, 1964) Fig. 32 Cerro Piloto, Caracas (L’ARCHITECTURE D’AUJOURD’HUI, 1956) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 97 Fig. 33 Inplantingsplan van 23 de Enero | eerste fase 1955 (rechts), tweede fase 1957 (midden) en derde fase (links) (P. VILLANUEVA, 2000 ) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 98 De eerste fase bestond uit twaalf superbloques, 26 vierverdiepingshoge appartementsgebouwen, vier kleuterscholen, vier crèches en vier commerciële gebouwen. Het genereerde huisvesting voor 12 800 personen. Deze fase werd afgewerkt in december 1955. De tweede fase was het centrale deel en bestond enerzijds uit dertien superbloques, zeven middelhoge appartementsblokken, vier kleuterscholen en zes crèches en elf commerciële gebouwen. Anderzijds was er in dit centrale deel ook een markt en stadscentrum voorzien met een kerk, cinema en administratieve gebouwen en waren er basisscholen en een secundaire school gepland. Het centrale deel huisveste 18 800 personen. e Fig. 34 Inplantingsplan van de 2 fase, 1957 (E. MESA, 2008 ) e Fig. 35 Inplantingsplan van de 1 fase, 1955 (E. MESA, 2008 ) HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 99 De tweede fase werd afgewerkt in 1957 en men ving aan met de laatste fase, bestaande uit dertien superbloques en zeven middelhoogbouwblokken. Het voorzag huisvesting voor 23 409 personen.312 Het is niet volledig duidelijk voor hoever alle voorzieningen werden afgewerkt van eerste en derde etappe. 313 Het maaiveld werd vrijgehouden door het gebruik van hoogbouw. Deze ruimte was initieel bedoeld als groene ruimte. De oriëntatie van de woningbouwblokken verschilde in de drie delen. Ze lijken afgestemd op de contouren van de topgrafie, in terrasvorm. De hoogbouw is zeer ver van elkaar geplaatst en er is veel open ruimte aanwezig. De circulatie werd opgedeeld in voertuigen en voetgangers. De circulatie voor voertuigen maakt een lus langs de terrassen en rondom de drie opgedeelde gebieden. Hierlangs werd parking voorzien zodat de woonbuurt quasi autovrij was. Rondom het stadscentrum van het centrale deel (de tweede fase) werd een autoweg aangelegd (en het was waarschijnlijk op een lager terras gelegen) zodat deze gescheiden was van de woonbuurt. Rondom de markt was ingesloten langs de drie zijden met parking. e Fig. 36 Inplantingsplan van de 3 fase (E. MESA, 2008 ) 312 Voor deze toelichting kon geen gebruik gemaakt worden van een primaire bron die de verschillende fases uiteenzet. VILLANUEVA P., PINTÓ M., GASPARINI P., Carlos Raúl Villanueva, Princeton Architectural Press, 2000, p. 44 313 Op basis van inplantingsplannen en luchtfoto’s in B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 25-28 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 100 Van 2 de Diciembre naar 23 de Enero Het project was eerst genoemd naar 2 de Diciembre, de dag dat dictator Jiménez in functie trad als ‘verkozen’ president. De verhoopte glorie die Jiménez met het reusachtig huisvestingsproject wou bekomen, moest echter plaatsmaken voor de sociale realiteit. De migratie naar Caracas ging in stijgende lijn, onder meer omdat de plattelandsbevolking op de hoogte was van de grootschalige moderniseringsprojecten. Het gevolg was dat de migranten sommige superbloques inpalmden en de rancho’s weer opdoken in de geplande groene ruimte. Op 23 januari 1958 (23 de Enero) werd dictatuur van Jiménez met een grote opstand omvergeworpen. De opstand zou deels ontstaan zijn vanuit de superbloques van Caracas. De bewoners van 2 de Deciembre herdoopten het project als 23 de Enero. De interim-regering schortte de constructie van de verschillende superbloques op. De Banco Obrero ontzet, van de sociale, administratieve en politieke chaos die ontstaan was in de superbloques, vroeg de CINVA, de Inter-American Housing and Planning in Bogota, om raad. 314 Er werd door CINVA een analyse gemaakt en een rapport opgesteld. Dit rapport overhandigde men aan Banco Obrero, Advisory Comitee en werd besproken op het 1e Congres over Huisvesting in Venezuela in 1959. De conclusie werd samengevat door Eric Carlson en wordt in volgende paragraaf toegelicht. D. Plaats in het architectuurdebat Moderne Architectuur in Venezuela De moderne architectuur in Venezuela ontwikkelde pas gedurende de jaren ’40, na de dictatuur van Goméz.315 In de naoorlogse periode wekte de Venezolaanse moderne architectuur de belangstelling van het internationaal architectuurdebat Deze aandacht was niet in de grootteorde van Brazilië maar zeker aanzienlijk in vergelijking met andere Latijns-Amerikaanse landen zoals Peru. Hierbij werd hoofdzakelijk aandacht besteed aan architect Carlos Raúl Villanueva. Francisco Bullrich wijdde in zijn boek New Directions in Latin American Architecture, een heel hoofdstuk aan Villanueva en besprak voornamelijk de Ciudad Universitaria (Caracas, 1952), het Museo de Bellas Artes (Caracas, 1968) en het Venezulaanse Paviloen op de Expo ’67 in Montreal.316 Henry-Russel Hitchcock vermeldde in de tentoonstelling Latin America since 1945, georganiseerd in Moma, New York in 1955, wel een : «Large-scale activity in Venezuela is so new and the professional backgrounds of its architects are so various – Villanueva’s Paris Ecole des 314 E. CARLSON, Evaluation Housing projects programs, p.188 315 V. FRASER, Building New World Studies, p. 91 316 BULLRICH F., New Directions in Latin American Architecture, London, 1969, p. 73- 82 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 101 Beaux Arts (of which no trace appears in his current work), Vega’s Illinois Institute of Technology, Benacerraf’s Yale, Guinand’s and Sanabria’s Harvard, Galia’s Montevideo, etc. – that is not so easy as in Brazil, Colombia or Mexico to characterize the new architecture nationally»317 23 de Enero, CIAM-gedachtegoed? Er is niet veel geweten over het al dan niet bestaan van een Venezolaanse CIAM-groep. Enerzijds werd in de naoorlogse periode Iriarte als een gedelegeerde vernoemd, anderzijds Moisés Benacerrat. Carlos Raúl Villanueva werd echter niet vermeld. 318 Men kan wel vaststellen dat het project 23 de Enero een aantal gelijkenissen heeft met de concepten die op de vooroorlogse congressen werden gepresenteerd: zoals standaardisatie, hoogbouw in het groen, opdeling van circulatie in voetgangers en voertuigen, de voertuigen buiten het centrum houden en de parkeergelegenheid voorzien langs de rand. Maar het principe van zonering en het scheiden van zones via circulatie, werd helemaal niet zo consistent gebruikt als in TPA’s vertaling van de Functionele Stad in het ontwerp voor de Cidade dos Motores. Zoals gesteld, was het naoorlogse CIAM-gedachtegoed verder aan het evolueren, weg van de principes van de Functionele stad, naar een holistische benadering waar de mens centraler kwam te staan. Nog 317 H.-R. HITCHCOCK, Latin American architecture since 1945, Arno Press, New York, 1972, p. 48 vóór het ontwerp van 23 de Enero, verschoof de aandacht binnen het Congres naar de specificatie van de Habitat en de interesse voor informele architectuur, relaties, etc. Het project 23 de Enero werd niet besproken op Congressen. Men weet niet wat de opvatting was van CIAM over 23 de Enero maar men kan stellen dat dit niet meer aansloot bij het toenmalig naoorlogse gedachtegoed van de Congressen.319 In Latijns-Amerika kon men dit project wel in verband brengen met de Spaanse uitgave van Le Corbusier’s vertaling van de Functionele Stad in La Carta de Atenas (1954, Buenos Aires). 23 de Enero in de publicaties Villanueva’s huisvestingsproject in Caracas werd zo veel besproken in de architectuurpublicaties als Pedregulho.320 In tegenstelling tot Pedergulho waarbij de focus lag op het idee van de Neighborhood-Unit, inclusief de Braziliaanse architecturale vertaling ervan, en de sociale constructie van het project amper werd toegelicht; werd 23 de Enero in het kader geplaatst van de evolutie naar een moderne maatschappij die in de stad Caracas plaatsvond. Pedregulho was qua opzet en omvang niet te vergelijken met huisvestingsproject voor Caracas. Pedregulho was een project met circa 450 appartementen voor een lage bevolkingsklasse met een vast inkomen. Daartegenover kaderde 23 de Enero kaderde binnen een grootschalig project voor de huisvesting van de ranchobevolking. Villanueva voorzag ongeveer 9 000 appartementen alleen al in 23 de Enero. 318 Deze gegevens zijn gebaseerd op E. MUMFORD, CIAM discourse urbanism en J. F. LIERNUR, Vanguardas expertos reconstrucción europea. Prof. Falbel voerde volgend artikel aan, die ik niet heb kunnen traceren: Anahi Ballent, El diálogo de los antípodas: los CIAM y América latina. Refundación de lo moderno y nuevo internacionalismo en la posguerra, 1995 319 Het voorgaande project Ciudad Universitaria in Caracas van Villanueva, sloot weliswaar nauwer bij het toenmalig gedachtegoed, gezien de discussies rond de synthese van de kunsten op CIAM 7. 320 Villanueva’s ontwerp voor de Universiteit van Caracas daarentegen wel. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 102 De intentie van de vele moderniseringsprojecten in Caracas, gebaseerd op de desarrollismo ideologie, manifesteerden zich in de publicaties. De hoofdstad Caracas, en de eerste superbloques (voor de middenklasse), werden voorgesteld als de opkomende moderne stad. In de publicatie naar aanleiding van de tentoonstelling Latin American Architecture since 1945, constateerde ook Henry-Russel Hitchcock in de inleiding dit fenomeen: «But from Mexico City in North America, whose size has tripled in fifteen years, to Caracas, which positively seems to expand under the visitor's eye, the tremendous rate of population growth (3 per cent a year- double the rate in the rest of the world) and the increasing vitality of the local economy, have induced a rate of building production unequalled elsewhere in the Western World»321 Hij benadrukte verder de positieve koers, die Venezuela met deze moderniseringsprojecten insloeg: « The newest area of architectural achievement in Latin American is Venezuela. In Caracas, the characteristic height of city buildings has risen from one to some twenty stories in about five years. The energetic urbanism of Maurice Rotival is preparing a frame unique in Latin America for a brand new metropolis of the third quarter of the twentieth century. It will never have the enormous size of Mexico or Buenos Aires nor the relaxed charm of Rio, but with its admirable mountain-backed site and spectacular cloudscapes it already provides a more advanced sketch of the modern city than even São Paulo.»322 321 H.-R. HITCHCOCK, Latin American architecture since 1945, p. 11 322 H.-R. HITCHCOCK, Latin American architecture since 1945, p. 48 De eerste fase van het project 23 de Enero verscheen ook in het themanummer over Venezuela van L’Architecture d’Aujourd’hui in 1956. In de inleiding poneerde men eenzelfde idee van de nieuwe, moderne Latijns-Amerikaanse stad Caracas met foto’s van de autosnelwegen, het Centro Bolivar en het nieuwe economische district maar relativeerde deze ook met een foto van de ranchos op een berg. In deze algemene inleiding over Caracas en de huisvestingsprojecten: 23 de Enero, El Paraiso en de onuitgevoerde ‘Unité d’habitation’, kwam de marginaliteittheorie naar voren: «Le problème du logement se posa dès ce moment avec acuité et s’aggrava encore du fait de l’afflux des populations rurales vers la ville et sa périphérie ; on se construisit, mais sans ordre et dans un chaos que risquait d’être fatal à son évolution et des ‘zones’ se développèrent dans la misère et l’insalubrité… Peu à peu, les quartiers insalubres sont détruits et remplacés par des unités de voisinage assurant les meilleurs conditions dans la vie sur le plan matériel et psychologique… Cet effort est accompli à un rythme exceptionnellement rapide et tot permet d’espérer que dans quelques années, la ville de Caracas pourra être considérée comme un des exemples les plus valables sur le pla, de l’habitat»323 323 A.A.V.V., “Venezuela” in L’Architecture d’Aujourd’hui, 1956, n°67-68, p. 87 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 103 Bij de bespreking van 23 de Enero, werd de intentie van het project nogmaals benadrukt: Tenslotte benadrukte men de moderne stadsplanningsprincipes die aan de basis lagen van deze Neighborhood-Unit: «…dans une cadre sain, conduisant à une mode de vie normale une population jusqu’alors défavorisée.»324 «Sur le plan de l’urbanisme, les principes les plus actuels ont été adoptés: libération maximum de sol qui sera ultérieurement aménagé en jardins et en voies réservées aux piétons permettant aux enfants d’accéder aux écoles sans le moindre risque ; Les circulations automobiles pénètrent en des lieux bien déterminés afin d’assurer un accès facile et rationnel aux immeubles.»326 Men kan stellen dat dergelijk grootschalig project tot de verbeelding sprak van de rol die de moderne architect speelde in de huisvesting van de sloppenwijkbevolking en de rol die de stad speelde in de evolutie naar een moderne maatschappij. Hierbij deed het stadssociologisch gedachtegoed, de algemene desarrollismo theorie – de stad als katalysator in de evolutie naar een moderne maatschappij – en de marginaliteittheorie – het verwijderen van de sloppenwijken en de huisvesting in grootschalige woningbouwprojecten –, zijn intrede in de architectuurpublicaties. In vergelijking met Pedregulho, werd de architecturale vertaling van deze intentie niet uitgebreid toegelicht. De gemeenschapsvoorzieningen werden kort opgesomd en in een foto was gedeeltelijk het handelscentrum en het basketterrein, omgeven door de appartementsblokken, te zien. Verder werden vooral de superbloques gedocumenteerd met een aantal plannen en doorsnede: «Sur le plan architectural, les études ont porté sur la recherche d’une expression plastique qui assure la diversité dans l’unité au moyen de volumes caractérisés par leurs proportions heureuses.»325 Men brengt hierbij het project in verband met een aantal planningsprincipes die waren neergeschreven in Chartre d’Athènes (1943). Gedurende de jaren ’60 vond de revisionistische theorie – een kritiek op het gebruik van een Westers model dat gebruikt werd in de desarrollismo theorie en die de Latijns-Amerikaanse realiteit opnam in het debat, en bijgevolg ook de potentie van de sloppenwijk – vond ingang in het debat over stadsplanning. De bevindingen die het resultaat waren van het CINVA’s onderzoek naar de superbloques in 1959, gefinancierd door Banco Obrero na de val van Jiminez’ dictatuur,327 werden in 1960 gepubliceerd 325 A.A.V.V., “Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas” in L’Architecture d’Aujourd’hui, 1956, n° 67-68, p. 89 326 A.A.V.V., “Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas” in L’Architecture d’Aujourd’hui, 1956, n° 67-68, p. 89 327 324 A.A.V.V., “Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas” in L’Architecture d’Aujourd’hui, 1956, n° 67-68, p. 89 Men beperkte zich dus niet tot het ontwerp van Carlos Raul Villanueva maar het volledige huisvestingsproject van de Banco Obrero. E. CARLSON, Evaluation Housing projects programs, p. 87 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 104 in het tijdschrift Town Planning Review 328 door toenmalig directeur van CINVA, Eric Carlson. 329 In Principal Charateristics of the Superblocks werden de voor- en nadelen van deze huisvestingsstrategie toegelicht en men stelde dat de grootste problemen werden vastgesteld in 23 de Enero door de grote concentratie van superbloques. 330 niet op menselijke schaal gemaakt door de grote, niet-gedefinieerde open ruimte en de terrassen. 332 Enerzijds stelde men dat deze huisvestingsstrategie wel een aantal voordelen had zoals het beperkt landgebruik, de standaardisatie die een snelle verwezenlijking mogelijk maakte. Men het geheel oogde schitterend door de organisatie op de terrassen en de verschillende kleuren van de appartementen. Anderzijds verminderde de kwaliteit van de superbloques gebouwd in 1955 tot die in 1958, ongeacht al de ervaring die men al had opgedaan. Op ontwerpmatig vlak was de oriëntatie van de ramen niet altijd goed bepaald, was het onaanvaardbaar dat er geen balkon aanwezig was in dit hoogbouwproject voor het drogen van de kleren. 331 Op het vlak van planning genereerden de gebouwen een monotoon beeld, ondanks de verschillende kleuren en was het hele plan 328 Town Planning Review was het tijdschrift waarin J. Crane en E. Paxton hun idee over Self-Help Housing presenteerden in 1951, The world wide Housing problem in Town Planning Review, 1951, n° 22, p. 16-43. CINVA was opgericht met de hulp van J. Crane. Een diepgravend onderzoek naar de rol van dit tijdschrift in het architectuur en sociologisch debat, zou misschien een aantal treffende feiten aan het licht kunnen brengen. 329 Eric Carslon was directeur van de onderzoekscommisie. Eric Carslon werd later directeur van het Human Settlements Program van de United Nations d’AURIA V., DE MEULDER B., SHANNON S., “The Nebulous Notion of Human Settlements: Tools for Orientation” in UFO, n°2, 2010, p. 8 330 331 E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.197 Fig. 37 Ranchos en Superbloques (E. CARLSON, Town Planning Review, 1960) Toch was het architecturaal ontwerp niet de cruciale factor voor het falen maar de voorbereiding en opvolging van het project. Desondanks moest dit project gezien worden als een «crashprogramme» om de sloppenwijken zo vlug mogelijk te verwijderen want er werd – noch op economisch noch op sociologisch vlak – voorafgaand, grondig onderzoek gedaan. Daarenboven moesten de toekomstige bewoners begeleid worden hoe deze moderne appartementen te gebruiken.333 332 Veel ramen werden dichtgeplakt en werden gebruikt voor het drogen van de kleren door de afwezigheid van een balkon. E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.200 Dit kon wel verholpen worden door het ontwerpen van tuinen en pleinen. E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.200 333 E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.200 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 105 In de samenvatting van het vierde hoofdstuk van het rapport Community services and social aspects, benadrukte Eric Carlson het belang van voldoende en geplande gemeenschapsvoorzieningen in Highdensity projecten waarvan de belangrijkste de school was. Tenslotte concludeerde Carlson dat deze strategie maar een half antwoord was op huisvestingsproblematiek. Hij benadrukte nogmaals de grote kosten van appartementen enerzijds door de constructie maar vooral qua onderhoud en toezicht die noodzakelijk was. Hij verklaarde kort dat deze uiteenzetting, geen discussie was over het gebruik van laagbouw of hoogbouw want, zoals Caracas aantoonde, zagen veel midden- en hoge klasse voordelen in hoogbouw, maar men diende te plannen voor de toekomstige bewoners en dit was niet gebeurd met deze superbloques: «What is more important, perhaps, in studying the physical aspects and scale of the superblocks is that they were planned with no basic knowledge of people’s varied needs and desires, and an over-simplified, standardized way, with the occupants considered as faceless categories, ‘slum dwellers’ to be provided with ‘decant, safe and sanitary dwellings’.» 334 Verder vermeldde men dat het belangrijk was om de ranchos te onderzoeken, men hiermee gestart was en er plannen waren om een New Town op te richten. Hoogstwaarschijnlijk bedoelde Eric Carlson het project Ciudad Guyana, die ontworpen werd door een interdisciplinair team van architecten, sociologen en economisten, Joint Center of Urban Research of MIT and Harvard. 334 E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.208 Fig. 38 “Rancho dwellers wait in the line for water” (E. CARLSON, Town Planning Review, 1960) Het tijdschrift Architectural Design nam het debat over de sloppenwijk en de sociale woningbouw op in de publicatie van augustus 1963, waarvan J. Turner als editor voor “Dwelling Resources in South America” werd aangesteld.335 In deze editie verscheen het artikel “Mass Urban ReHousing Problems: Superblock Program of Banco Obrero, Caracas, Venezuela, 1954-1958” werd 23 de Enero besproken. 336 335 Dit werd toegelicht op p. 66-67 336 F. BULLRICH, New Directions in Latin American Architecture, Studio Vista, London, 1969, p. 120 De bovenvermelde uitgave van AD heb ik niet teruggevonden. Maar Bullrich beschrijft 23 de Enero als volgt: de constructiekosten waren te hoog voor het gemiddelde inkomen van de bewoners en er heerste een sociale chaos. Op aanbeveling van de CINVA, zijn er een aantal proefprojecten gestart en recent is de situatie verbeterd. Dit waren bevindingen HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 106 In de monografie over Carlos Raúl Villanueva, geschreven door de Sibyl Moholy-Nagy 337 in 1964, werd het ontwerp niet toegelicht op een architecturale manier – zoals het bespreken van de opbouw van appartementen, het gebruik van prefab-elementen – maar besprak het project als een antwoord op voorgaande kritieken: «The international hue and cry raised against the Caracas redevelopments has been either esthetic – “ugly boxes in a beautiful valet;” social –“those poor children of the wilderness crammed into filing cabinets;” or sarcastic –“did you hear that families brought goats and pigs from the country and ruined the plumbing system by keeping them in the bathtub?”. The first objection can be countered with a single glance at the urban sprawl of North American cities which defaces millions of acres each year by covering the landscapes with speculation shacks that will look exactly like “ranchos” ten or twenty years from now. It was infinitely more reverend solution to leave the beautiful slopes of the Caracas valley pure and undestroyed, and to concentrate the population where communication and community life are available. The social objection is the most ridiculous one.” 338 die toegelicht werden in Carlson’s studie. Hierbij geeft Bullrich niet voornoemde studie van Carlson op maar de uitgave van AD en de monografie over Villanueva, geschreven door Sibyl Moholy Nagy 337 Sibil Moholy-Nagy ( 1901-1971) was de vrouw van Lazlo Moholy-Nagy, die in 1946 overleed. Hij was een bekende kunstenaar en professor aan Bauhaus.H. HEYNEN, “Matrix of man” voor Docomomo Brazil, p. 2 338 MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964, p. 143 Fig. 39 Het commerciële centrum (MOHOLY-NAGY, 1964) Verder herzag Moholy-Nagy ook de bescheiden plaats die het ontwerp kreeg in het architectuurdebat: 339 «the “Architectural Solution.”…control and planning on one fundamental level: the city as collective service. It also separated him from his old friends in CIAM. While the influence of Le Corbusier’s Unité d’habitation on Villanueva’s designs for Caracas is beyond question, and while he most enthusiastically subscribed to the statement of the CIAM Charter that the dimensions of the component parts the functional city should be estimated on the human scale and in relation to human needs, he had go 339 Het ontwerp werd niet uitgebreid toegelicht in L’Architectuur d’Aujourd’hui maar de planning werd in verband gebracht met de CIAM, zie p. 105 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 107 his own way. The attitude expressed by the CIAM Charter members that the course to be taken by all town-planning projects will be influenced basically by political, social and economic factors, and not in the last resort by the spirit of modern architecture, was unacceptable to an architect whose whole professional life had been geared to qualitative thinking instead of quantitative arguments of expediency, which must be in priori architectural »340 Vervolgens lichtte ze de organisatie van de gemeenschapsvoorzieningen toe en, voor het eerst in het architectuurdebat, werden de gemeenschapsvoorzieningen aan de hand van foto’s geïllustreerd: «Elementary School, kindergarten, market and church are centrally located with smaller centers and terminal parking lots distributed among the seperate groups. The most essential factor is the variation in building types, heights and grouping, which presented extraordinary problems on the valley flanks of Caracas… To avoid monotony low- and medium-rise units were intersected often at different levels, forming plazas and narrow, densely planted lanes» 341 architecturale kwaliteiten of planning. Het project werd beaamd voor de ambitie, de moderne superbloques en de moderne planningsprincipes. Daarentegen benadrukt Moholy-Nagy de andere kwaliteiten van het ontwerp en de context waarin dit project tot stand kwam: «The mere effort of facing the resistance of slum dwellers, of organizing the enormous financial outlay, and of settling a population that knew nothing of urban life, was in itself admirable, and offers an object lesson in urbanism to every country. What raised the Banco Obrero far above the standards of other housing agencies was the concern of its directors with architecture, instead of with mere utility» 343 Het ontwerp van de superbloques van 23 de Enero 342 werd niet toegelicht. Daarentegen werd de kerk gedocumenteerd. Men kan stellen dat Sibyl Moholy-Nagy hier een poging doet om een alternatieve visie te bieden op het project. In de architectuurpublicaties werd 23 de Enero nooit uitgebreid gepubliceerd of besproken voor de 340 MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva, p. 144 341 MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva, p. 144-145 342 Het ontwerp van de superbloque El Paraiso, bedoeld voor de middenklasse, werd wel toegelicht. 343 Fig. 40 “Plaza with footh paths” MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva,1964) p. 142 (MOHOLY-NAGY, HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 108 De kritiek op ‘Superblocks’ E. Plaats in het sociologisch debat Algemeen kader Zoals al eerder vermeld, kan men een project als 23 de Enero, kaderen binnen het algemeen sociologisch debat over de Latijns-Amerikaanse stad, de desarrollismo of ontwikkelingstheorie. Het sloot nauw aan bij het Europese gedachtegoed over de industriële stad eind 20e eeuw. Deze theorie veronderstelde een continuïteit in maatschappijen en de stad werd gezien als een katalysator naar de moderne maatschappij. In Latijns-Amerika werd deze functionalistische theorie aangevuld door de principes van de ECLA, die stelde dat de economische ontwikkeling als prioriteit moest gesteld worden om de ontwikkeling naar een moderne maatschappij, in de hand te werken. Binnen deze context werden dichotomieën gebruikt als traditioneel-modern, ruraal-urbaan, etc. en ontstond een opinie over de sloppenwijk, de marginaliteittheorie. Deze stelde dat de sloppenwijken een kankergezwel waren op de LatijnsAmerikaanse stad. Deze zones moesten geëlimineerd worden of in afwachting van de moderne maatschappij gehuisvest worden om de economische evolutie niet tegen te gaan. In Venezuela werd dergelijk grootschalig project mogelijk gemaakt door de harde hand waarmee dictator Jiménez regeerde. De revisie van 23 de Enero – besproken in vorige paragraaf D. – werd uitgevoerd door CINVA, de Inter-American Housing Centre, opgericht in 1951 met medewerking van J. Crane. de voorstander van Self-Help Housing. 344 CINVA organiseerde datzelfde jaar het seminarie Urbanization in Latin America, onder toezicht van P. Hauser. 345 Het seminarie was een kantelmoment in de benadering van de LatijnsAmerikaanse stad en sloppenwijk en introduceerde de revisionistisch theorie in een Engelstalige en Spaanse publicatie.346 Het onderzoek over de superbloques in Caracas moeten we dus kaderen binnen deze nieuwe bevindingen van de revisionistische theorie. Eric Carlson deed echter geen directe uitspraken over een huisvestingsstrategie als hoogbouw. Niettemin namen latere publicaties in de stadssociologie/Urban Studies, wel een aantal argumenten over van dit onderzoek. Onder meer Dwyer richtte een heel hoofdstuk aan de huisvestingsstrategieën in Venezuela en besprak hierbij voornamelijk 23 de Enero en even kort Ciudad Guyana. Op de voorpagina van dat hoofdstuk High-rise response: 344 Jacob Crane werd toegelicht in hoofdstuk 3.2.2. 345 De impact van het seminarie werd met betrekking tot de paradigma’s van de LatijnsAmerikaanse stad toegelicht in hoofdstuk 3.1.2.2: La Realidad Latina: Een revisie van de Westerse uitgangspunt in desarrollismo en met betrekking tot het gedachtegoed over de sloppenwijk toegelicht in 3.2.1: De aanwakkering van het debat in Latijns Amerika, een revisie: La realidad de la barriada 346 Verder vermoed ik dat de vermelde José Mattos, Chief of Research and Social Anthropologist, wel eens José Matos Mar zou kunnen zijn van Peru, die in nauw contact stond met de ‘CIAM-groep’ Agrupacion Espaçio, aangezien hij dat jaar nog op het seminarie aanwezig was en ik geen weet heb van andere Latijns Amerikaanse antropologen in die tijdsperiode. Ook ene Carl Feiss (die de CIAM in een review in de VS bekritiseerde) werd vernoemd als Consultant of General Policy. Maar dit zijn echter maar speculaties die verder onderzocht zouden moeten worden en niet essentieel zijn in dit verhaal. HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 109 Caracas werd op cynische wijze, volgende quote geponeerd, uit de Architectural Design van februari 1956: «In Caracas the expansion has been explosive and architects, blessed with money and luxurious materials, have transformed a colonial town into a sophisticated capital» 347 De paragraaf over The superblocks was gebaseerd op de samenvatting van het rapport van CINVA, opgemaakt door Eric Carlson. 348 Zoals Carlson, gaf Dwyer een kritische noot op het architectuurontwerp: «Little thought was given to the design of the blocks after the first had left the drawing board; in fact some of the designs subsequently proved more viable than later modifications»349 Maar de nadruk lag op de sociale chaos in de hoogbouwprojecten en het ontbreken van sociale assistentie en voldoende gemeenschapsvoorzieningen: «But almost adjacent to the business district was placed the largest group of superblocks of all:… This was Urbanizacion 23 de Enero which was to become notorious as symbolizing all that was wrong with the program» 350 Zoals Carslon, besloot Dwyer dat de huisvestingstypologie niet het grootste probleem was maar de toenmalige afwezigheid van sociale begeleiding: «The time is now ripe for a second evaluation project; this time an investigation into the efficacy of the social programmes operating in the superblocks in order to provide pointers in this vital aspect of high density urban living for other developing countries»351 De superbloques van Caracas werden verder besproken gedurende de jaren ’70 en ‘80. Drakakis-Smith bespreekt het project in het hoofdstuk “Governement Housing”: «In Caracas Venezuela, the erection of the superploques during the 1950s could be regarded simply as an extension of the previously noted desire of most governments to construct visual evidence of their ‘concern’ for people.»352 «Perhaps the most infamous example of an ill-planned mass housing program, occurred in Caracas»353 347 DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979, p. 119 348 DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979,p. 125 351 349 DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979,p. 125 352 350 353 DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979, p. 127 DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development process, Croom Helm, London, 1981, p. 131 DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development process, Croom Helm, London, 1981, p. 128 DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development process, Croom Helm, London, 1981, p. 131 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 110 Op de kaft van Robert Potter’s boek, staat een foto van 23 de Enero te pronken. Hij baseerde zich op voorgaande, bovenvermelde publicaties, en concludeerde: «In a nutshell, apart from the few wealthy city-states, most Third World countries cannot afford high-rise monumental responses to their housing problems. But more significantly, nor can the mass of poor people in these countries»354 werden als pijnpunten aangehaald die problemen te weeg brengen zoals overbevolking in de appartementen. In deze kritieken, wordt het project 23 de Enero telkens vernoemd. Enerzijds omdat de grootste realisatie was binnen het huisvestingsproject voor Caracas maar anderzijds ook door de symbolische waarde die in de naam vervat zit. Potter bekritiseerde de top-down methode en haalde Self-Help housing aan als alternatief en haalde hierbij een quote aan van de prominente figuur Otto Koeingsberger, om vervolgens architect John Turner en antropoloog als pioniers te bespreken : «Otto Koeningsberger says that “if the government is to improve a low-income majority’s housing conditions then it must not build houses» Het huisvestingsproject voor Caracas, de superbloques, werd gedefinieerd als een ‘crash programme’ en ‘ill-planned city en werd een sleutelproject in de sociologische kritiek op massahuisvesting, gepland door hogerhand. De nadruk wordt gelegd op de schijnbare verwezenlijking van een welvaartstaat die dit soort projecten naar voor schuift door het verwijderen van de sloppenwijken uit het stadsbeeld, cf. desarollismo theorie en marginaliteittheorie. Het huisvesten van de bevolking in hoogbouw in het algemeen werd als problematisch naar voor geschoven door de hoge kostprijs van de realisatie en het verder onderhoud van hoogbouwblokken. Ook de beperkte uitbreidingsmogelijkheden van appartementen en de hoge huurprijs 354 POTTER R. B., Urbanisation and Planning in the 3rd World: spatial perceptions and public participation, Croom Helm Ltd, Kent, 1985, p. 142 HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero | 111 3.3 PREVI Architecture Lima, Peru, 1969-1976 In 2008 verscheen een publicatie Time Builds!. over de Proyecto Experimental de la vivienda, PREVI, in Lima. Het experimenteel project leunde dicht aan bij het ideeëngoed over Self-Help Housing. Binnen het kader van dit project vond een architectuurwedstrijd plaats waar de internationale avant-garde aan deelnam. Men stapte af van het idee van de woning als een onveranderlijk gebouw. De architect diende een structuur te ontwerpen die geleidelijk aan kon uitbreiden. Het project werd echter uit het oog verloren. Na 35 jaar, werden de transformaties die de woningen hadden ondergaan, geanalyseerd. Dit boek licht deze veranderingen toe. Sinds de uitgave van dit boek, is het project weer in de belangstelling gekomen. Nog maar onlangs verschenen publicaties over het project in de tijdschriften, onder meer in Domus van april 2011 onder de titel “ PREVI: The metabolist Utopia” en Architectural Design van mei/juni 2011. Het experimenteel project ving aan nadat de aandacht zowel vanuit het architectuurdebat als vanuit het sociologisch debat de interesse had gewekt. Stilaan dook de structurele dependencie theorie op in de sociologische publicaties. En de CIAM was ontbonden en ging door met de nieuwe avant-garde onder de naam Team X. Zoals eerder vermeld, had het Peruaanse architectuurdebat zich gemengd met het sociologische. Daarom stellen we ons de vraag of PREVI binnen het TEAM Xgedachtegoed moet gekaderd worden, wat de plaats was van PREVI in het architectuurdebat en sociologisch debat en of er hierbij een relatie was met de kritiek die vanuit sociologische hoek rees. H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 112 A. Ontstaanscontext Politieke/Architecturale context en sociale woningbouw Het ontstaan van het project PREVI, El Proyecto Experimental de Vivienda, moet men kaderen binnen het presidentschap van architect Fernando Belaunde enerzijds en het architecturale debat van zijn vriend architect Eduardo Neira, en de Gruppo Espaçio, anderzijds. In Peru waren politieke benadering en architecturale oplossing, gerelateerd. Dit maakte een revisionistisch project, die gebaseerd was op Self-Help housing, als PREVI mogelijk. Fernando Belaunde 355 bracht zijn jeugd door in Frankrijk en genoot zijn opleiding als architect in de Verenigde Staten. Na zijn terugkeer in Peru, bracht hij in 1937 het tijdschrift El Arquitecto Peruano uit. 356 Gedurende de jaren ’40 concentreerde het tijdschrift zich op sociale huisvestingsstrategieën. De unidades vecinales , NeigborhoodUnit, werd als een ontwerpstrategie naar voor geschoven. Deze benadering was ondertussen ook aanwezig in de architectengroep 355 Cf voetnoot 105 356 A. BALLENT, Learning from Lima, PREVI, Péru: Habitar popular, vivienda masiva y debate arquitectónico, 1945-1970 in Block: revista de cultura de la arquitectura, la ciudad y el territorio; 2004, n° 6, p. 87 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 113 Agrupación Espaçio.357 Het gedachtegoed sloot aan bij de CIAM en enkele leden waren ook aanwezig op de naoorlogse congressen. Fernando Belaunde, droeg in 1946 bij aan de oprichting van verschillende plannings- en huisvestingsinstituties zoals Corporacion Nacional de la Vivienda, Oficina del Plan Regulador de Lima en Oficina Nacional de Planeamiento y Urbanismo. Deze laatste had het project voor het Masterplan van Lima in 1947 toegewezen aan TPA. Het project Chimbote werd gelijktijdig in 1947 toegewezen, door Corporación Peruana del Santa, aan TPA. In tegenstelling tot de voorgestelde hoogbouw in het masterplan voor Lima, was er evolutie merkbaar in het ontwerp door het concept van ‘le tapis urbain’ dat High-density, Lowrise promootte.358 De jaren ’40 werden in Lima gekenmerkt door een moderne benadering van de sociale huisvestingsproblematiek. Zoals binnen de CIAM evolueerde het gedachtegoed gedurende de jaren ’50 weg van deze planningsprincipes, naar een benadering waarbij de mens centraler kwam te staan. In Agrupación kunnen we deze verschuiving zeker toeschrijven aan de antropoloog José Matos Mar, die onderzoek deed naar de barriadas in Peru en met zijn revisionistische theorie over de sloppenwijk, een impact had op het hele Latijns-Amerikaanse sociologisch debat. Dit debat werd nog eens geïntensiveerd door Jacob Crane’s propaganda voor Self-Help Housing. In 1956 stuurde de VN onder leiding van Ernest Weismann, een vriend van Jacob Crane, B. R. Hopenhayn naar Peru om Self-Help Housing te promoten. Hij werd ontvangen door Manuel Valega, toenmalig lid van de raad van bestuur van Corporacion Nacional de la Vivienda, CNV. In 1958 bezocht Weismann zelf Arequipa en in 1960 voerde CNV een aantal projecten uit. Het werk van John Turner in Peru pikte hierop in en stelde dat de sloppenwijken niet het probleem maar de oplossing was.359 Dit was geen sleutelmoment omdat Turner’s theorie een revolutie betekende in het Pan-Amerikaanse sociologisch gedachtegoed over Peru’s barriadas en sociale woningbouwpolitiek, wel omdat het voor eerst het Westers architectuurdebat bereikte. De architect Fernando Beluande richtte een nieuwe politieke partij, Accion Popular,op en werd in 1963 verkozen tot president van Peru. Zijn huisvestingsstrategie is echter niet zo coherent te bepalen. Er werden enerzijds grote appartementsblokken opgericht in het centrum van Lima onder meer San Felipe, anderzijds was er de Institutie Cooperacion Popular, die bestaande dorpen moderniseerde. 360 Het was binnen deze context: een revisie in het sociologisch en architecturaal gedachtegoed over de barriada, de intensivering van dit debat door de interesse van VN en Belaúnde’s zoektocht naar huisvestingsstrategieën en de planningsinstituties die door hem werden opgericht361 dat een project als PREVI werd mogelijk gemaakt in Peru. 357 Agrupación Espaçio werd al kort besproken in 2.2.2. Over de relatie tussen PREVI en Agrupación Espaçio komt binnenkort een artikel uit in AD, n° 3, 2011 359 R. HARRIS, doubly irony originality influence, p. 256 358 360 R. BROMLEY, Time place influenced John Turner, p. 284 Waarschijnlijk was er een relatie tussen TPA’s project en het transformerende Peruaanse architectuurdebat of omgekeerd. Een onderzoek naar publicaties van TPA’s ontwerpen in de Peruaanse tijdschriften, boeken, media en de relatie tussen Sert en de Peruaanse architecten, zou hier uitsluitsel over kunnen geven. 361 Het is niet helemaal duidelijk voor hoever Belaúnde als president, een rol had gespeeld in het project PREVI. Verschillende bronnen stellen dat hij een desarrollistisch gedachtegoed had en de oprichting van Neighborhood-Units voor de middenklasse H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 114 B. Opdrachtformulering In 1965 nodigde het Gouvernement van Peru en de Verenigde Naties Peter Land 362 uit om Lima verder te adviseren omtrent huisvestingsprojecten van de Corporacion Nacional de La Vivienda, onder meer onder leiding van de architect Manuel Valega. In navolg hiervan, stelde Peter Land in 1966 het project PREVI, El Proyecto Experimental de Vivienda, aan de Peruaanse regering voor.363 PREVI bestond uit drie proefprojecten. Het eerste project PP1, bestond uit een Neighborhood-Unit met goedkope woningen, die door aannemers gebouwd werd. Met dit project, wou men nieuwe ontwerpen constructietechnieken voor sociale de huisvesting uitvoeren en analyseren. De ontwerpen werden geselecteerd door middel van een internationale architectuurwedstrijd. Het tweede project PP2, bestond uit een analyse en praktische planning voor de renovatie van bestaande oude woningen in bepaalde delen van de stad. Het derde project PP3, was een project voor de huisvesting van de laagste inkomensklasse van de bevolking. Men wou de bevolking van huisvesting voorzien door middel van Self-help Housing. Het project werd met succes voorgesteld aan UNDP, United Nations Development Programme, dat stilaan de aandacht begon te vestigen op de sociale huisvestingsproblematiek. De regering, de UN en UNDP ondertekenden in september 1968 het ‘Plan of Operations’. Peter Land werd aangesteld als project directeur van het VN departement dat de uitvoering van PREVI opvolgde.364 Een maand later vond echter een militaire staatsgreep plaats en kwam generaal Juan Velasco aan de macht. Het nieuwe gouvernement en Corporacion de La Vivienda, gingen door met PREVI. In 1970 werd naar aanleiding van de aardbeving, PREVI, op aanraden van de VN, uitgebreid naar vier proefprojecten.365 De benaming PREVI wordt veelal gebruikt om de architectuurwedstrijd van het eerste proefproject PP1 te benoemen. Het proefproject PP1 was opgedeeld in twee fases. De eerste fase bestond uit de realisatie van 500 wooneenheden die men selecteerde via de internationale architectuurwedstrijd. Gedurende de tweede fase zou men de gerealiseerde wooneenheden gedurende een bepaalde periode analyseren. Vervolgens zou men één wooneenheid selecteren om er prefereerde. Cf. A. BALLENT, p. 91, R. BROMLEY, p. 285 maar we kunnen wel stellen dat hij had bijgedragen door de oprichting van planningsinstituties eind de jaren ’40. 362 Peter Land is een architect, afkomstig van de UK. Hij studeerde aan de Architectural Association in London, Yale University en Carnegie Mellon.University In 1964 zal hij een 2-jaar graduate programma opstarten tussen Yale University en de National University of Engineering in Lima. GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 10 364 363 365 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 10 In de overeenkomst wordt bepaalt dat het gouvernement de constructie kosten, de bouwgrond en nationaal personeel verzorgt en de VN & UNDP de technische bijstand, het internationale personeel en de internationale competitie kosten voorzag. GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 11-12 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 115 1500 exemplaren van te construeren volgens het masterplan dat ontworpen werd door Peter Land.366 Voor de internationale architectuurwedstrijd van de eerste fase, moest men een schematisch ontwerpvoorstel indienen voor 1500 woningen en de locatie van educatieve, commerciële en sociale faciliteiten. Men vereiste dat het woning perceel tussen 80m² en 150 m² bedroeg en de woningoppervlakte tussen 60 m² en 120 m². De initiële woningunit diende één of twee verdiepingen hoog te zijn met de capaciteit om een derde verdieping te dragen. Men verkoos dus het Low-Rise, High-Density concept. Daarbij moest het perceel volledig ommuurd zijn tot op verdiepingshoogte. In de woning diende een keuken, zit- en eetkamer, slaapkamers en patio of tuin aanwezig te zijn.367 verdiepingshoge woning. 369 Dit was een ontwerpbenadering die nauw aansloot bij het CIAM-gedachtegoed, ingezet op het 9e Congres, en de interesse van de nieuwe avant-garde generatie, later bekend onder de naam Team X. De woningen moesten flexibel zijn en zich aanpassen aan de continu veranderende, groeiende familiestructuur. Veertig percent van de woonunits moesten voorzien zijn voor een familie met twee kinderen, veertig percent voor families met vier kinderen en twintig percent voor families met zes kinderen en voor twee koppels.368 Men legde de nadruk op de clustering van de woningen, de vernieuwende en eenvoudig realiseerbare bouwmethode en de mogelijkheid van de woningunits om te groeien van een basisunit naar een uitgebreide, twee- of drie366 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 22-23 367 A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing” in Architectural Design, april, 1970, p. 188 368 In Peru en in veel Latijns-Amerikaanse landen, is het immers gebruikelijk om met twee tot drie familiegeneraties samen te wonen. AD, p. 188 369 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p.13-14 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 116 C. Bouwhistoriek Het masterplan van Peter Land werd ontwikkeld in samenwerking met de PREVI Development Group. De site was gelegen in het Noorden van toenmalig verstedelijkt gebied van Lima, op acht kilometer van het centrum. Het bevond zich vlakbij de PAN-American Highway en was hiermee verbonden via de grote voetgangersboulevard, Alameda genaamd. Deze boulevard verbond de woonwijk van de 500 geselecteerde ontwerpen met de site voor de toekomstige 1500 wooneenheden van de tweede fase van PP1. 370 De site van de eerste fase werd verdeeld in 26 clusters van woningen. De circulatie voor voertuigen maakte een lus rondom de site en werd ontsloten door loodrechte, doodlopende straten waarlangs parking voorzien was. De Alameda en de loodrechte, doodlopende straten waren verbonden door een netwerk van voetgangerswegen en pleinen. De structuur die ontstond door de aaneenschakeling van woningen, pleintjes en circulatie was gelijkaardig met Sert’s ‘Le tapis urbain’. In de Zuidelijke hoek was het buurtpark gelegen met een school, sportpleinen en het buurtcentrum ININVI met winkels, buurtadministratie en een medisch centrum. Deze laatste was ook bedoeld voor de andere, nabijgelegen projecten van PP1. 371 Fig. 41 Maquette van de 24 verschillende typologieën (Time Builds!, 2008) 370 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 19 371 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 15-16 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 117 Voor de architectuurcompetitie werden zowel architecten, afkomstig van ‘ontwikkelde’ als ‘ontwikkelingslanden’ uitgenodigd. Er werden dertien internationale teams geselecteerd: J. Stirling (Engeland) | K. Svenssons (Denemarken)| R. Esquerra, G. Samper, A. Saenz en R. Urdaneta (Colombia)| Atelier 5 (Zwitserland) | T. Korhonen ( Finland) | C. Correa (India) | K. Kikutake, F. Maki en K. Kurokawa (Japan)| Iñiquez de Ozoño en Vasquez de Castro (Spanje) | O.Hansen en S. Hatløy (Polen)| A. van Eyck (Nederland)| G. Candilis, A. Josic en S. Woods (Frankrijk)| C. Alexander (VS)| H. Ohl (Duitsland). Daarnaast selecteerde men dertien Peruviaanse architecten aan de hand van een open competitie: M. Alvariño |E. Paredes| L. Miro Quesada, C. Williams en O. Nunez (Agrupacion Espaçio),| J. Gunther en M. Seminario (Agrupacion Espaçio)| C. Morales | J. Reiser| E. Orrego| L. Vier en C. Zanelli| F. Vella, J. Bentin, R. Quinones en L. Takahashi| E. Mazzarri and M. Llanos| F. Cooper, J. Garcia-Bryce , A. Graña en E. Nicolini| F. Chaparro, V. Ramirez, V. Smirnoff en V. Wyszkowsky| J. Crousse, J. Páez en R. Perez-Leon. In augustus 1969 beoordeelde een internationale, negenkoppige jury, bijgestaan door 2 raadgevers, de resultaten. 372 Deze bestond uit Manuel Valega (CNV Peru), Eduardo Barclay (Peru), Alfredo Perez (Peru), Peter Land (VN), Ernest Weissmann (VN), Alvaro Ortega (VN), Carl Koch (VS), Halldorr Gunnlögsson (Denemarken), Ricardo Malachowski (Denemarken), José Antonio Coderch (Spanje). Uiteindelijk werden er Fig. 42 Collage: een bijeenkomst met Peter Land, met als achtergrond een foto van barriada (genomen door o.a. John Turner) (AD, 1970) drie winnaars geselecteerd: Herbert Ohl, Atelier 5 en Kikutake, Maki en Kurokawa.373 Maar omdat men zo verrast was van de hoogstaande kwaliteit van de ontwerpen besliste men om alle 26 ontwerpen te realiseren, weliswaar in een kleinere hoeveelheid dan vooraf bepaald. Een tweede opdracht werd uitgeschreven voor de 26 architectenteams. Deze bestond uit het ontwerp van de definitieve 372 Deze bestond uit afgevaardigden van de Gouvernementsbureaus, VN, UNDP, de Internationale Unie van Architecten, het Peruvian College of Architects en de VN project directeur nl. Peter Land 373 A. BALLENT, Learning Lima PREVI Péru, p. 92 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 118 woning, een voorstel voor de clustering van twintig woningeenheden, de constructiemethode en een kostenraming. 374 Fig. 43 de constructie met prefab-elementen (Time Builds,2008) Vervolgens werkte men een constructiemethode uit in samenwerking met de PREVI Development Group, de aannemers en de fabriek. Initieel was de bedoeling om de kosten te beperken door prefabricatie en geïndustrialiseerde bouwmethode. Het was gebruikelijk in de meeste Latijns-Amerikaanse landen om beroep te doen op de plaatselijke, goedkope werkkrachten. Door het gebruik van prefabricatie wou men de vaardigheden verbeteren van de werkkrachten en nieuwe jobs creëren door de verbeterde bouwtechnieken te introduceren. 375 374 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 14-15, Omdat 26 ontwerpen gerealiseerd werden, kwam de prefabricatie van de verschillende bouwelementen door de kleine oplage duurder uit. 376 De woonunits werden gerealiseerd met de uitzondering van het winnende ontwerp van Hertbert Ohl omdat deze te duur geacht werd. Het bureau ININVI ( Invistigación y Normalización de la Vivienda de Perú), zou, na de ingebruikname van de woningunits, de families technisch begeleiden in de uitbreiding van hun woningen. Men zou daar aan de hand van de plannen en een opslagplaats van de speciale mallen, de families informeren over de mogelijke evolutie van hun woningunit, die de architect voor hun woning had gepland. Deze afdeling werkte echter niet naar behoren door een tekort aan middelen en steun vanuit de regering. Deze tekortkoming weerhield de families echter niet om hun huizen naar behagen verder uit te breiden. Sommige woningunits werden in die mate getransformeerd dat het originele ontwerp - tot frustratie van de architecten - amper nog herkenbaar is. Niettegenstaande de verminderde ‘architecturale’ kwaliteiten en gewaagde constructietechnieken, kan PREVI, gezien worden als een evoluerende, aangename woonwijk. Met veel enthousiasme werden de woningunits getransformeerd tot gemeenschapsvoorzieningen als winkels, praktijken, schooltjes, etc. Sommige bijbouwpraktijken resulteerden in gebrek aan constructieveiligheid en versneld verval door vermindering van lichtinval en luchtcirculatie. 375 De verschillende Latijns-Amerikaanse landen een andere ontwikkeling op economische vlak en dus ook qua industrialisatie. Peru was bijvoorbeeld een land dat later ontwikkelde en nog niet dermate geïndustrialiseerd was. In het volgend boek, werd dit kort besproken voor Brazilië, Mexico en Argentinië: M. GUILLÉN, Modernism without modernity in The Taylorized beauty of Mechanical: scientific management and the rise of modern architecture, Princeton University Press, Princeton, 2006, p. 91- 108 376 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 152-153, H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 119 De tweede fase van het PP1 werd onder druk van de regering veranderd.377 In tegenstelling tot het toepassen op grote schaal van de voordeligste en meest veelbelovende ontwerpen, besliste men om een Self-Help en Sites-and-Services in de woonwijk te realiseren. De uitvoering werd toegewezen aan het ministerie van huisvesting. Het gebruik van deze sociale huisvestingsstrategie was initieel gepland binnen het PP3 project en had geen enkele band meer met het originele PP1 van het PREVI. Ondanks het feit dat het proefproject niet volledig gerealiseerd werd, evolueerde het PP1 woongebied tot een drukke en aangename middenklasse woonbuurt. Fig. 43 De evolutie van de typologieën van de R. Esquerra, G. Samper, A. Saenz en R. Urdaneta, van Aldo Van Eyck en van G. Candilis, A. Josic en S. Woods (Time Builds!,2008 ) 377 De regering onder militair regime van Velasco, had een huisvestinginstitutie opgericht die Self-Help Housing promootte, Sinamos, (sin amos betekende ook zonder masters) R. BROMLEY, Time place influenced Turner, p. 286 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 120 D. Plaats in het architectuurdebat Moderne Architectuur in Peru De moderne architectuur in Peru werd amper besproken in internationale publicaties. Op de tentoonstelling Latin American Architecture since 1945, van H.-R. Hitchcock werd onder andere een Neighborhood Unit Vecinal Matute van architect Santiago Agurto, lid van Agrupacion Espaçio voorgesteld. Verder kan Peru gezien worden als een blinde vlek in de geschiedschrijving van de moderne architectuur, dat recent meer aandacht krijgt.378 Niettegenstaande realiseerden de leden van Agrupacion Espaçio onder meer verschillende moderne huisvestingsprojecten, voornamelijk Neighborhood-Units, in Lima. Gedurende de tweede helft van de jaren ’50 groeiden de opinies binnen de groep, echter verder uit elkaar. Men concentreerde zich meer op de ‘problematiek’ van de barriada. De nieuwe benadering bestond enerzijds uit Self-Help Housing en anderzijds uit ‘community structuring’ volgens de principes van clustering. Maar de ideologieën, betreffende de rol van de architect, in de groep verschilden. Dit moeten we kaderen binnen de opkomst van de dependencia theorie, die stelde dat alles structureel afhankelijk was van elkaar. De sloppenwijken waren een gevolg van het structurele onevenwicht. De 378 Voor een uiteenzetting van de moderne architectuur en de groep Agropacion Espaçio, kan u volgend boek raadplegen: W. L. URQUIZO, Tres buenos tigres vanguardia y urbanismo en el Perú del siglo XX , Coleqio de arquitetos Peru, Huancayo, 2004. Het raadplegen van dit boek viel buiten het tijdsbestek van mijn thesis. oplossing was het structureel probleem op socio-economisch en politiek vlak te reorganiseren. Vele leden van de Agrupacion Espaçio sloten dan ook aan bij politieke groepering Movimiento Social Progresista, onder meer diezelfde Santiago Agurto. Aan de andere kant bleven een aantal architecten geloven in de rol die een architect op sociaal vlak kon betekenen. Het waren deze architecten die deelnamen aan de PREVI competitie onder meer Luiz Miro Quezada en Mario Seminario379 We kunnen stellen dat de transformatie van het gedachtegoed door de vereniging met sociologisch gedachtegoed, een basis was waaruit een project als PREVI kon ontstaan. PREVI, CIAM gedachtegoed? Binnen de CIAM, vond de interesse in de sloppenwijken, bidonvilles, ook gevolg in het architectuurdebat. Op het 9e Congres met als thema Habitat, stelden twee CIAM-groepen, GAMMA , samen met ATBATAfrique , en CIAM Algerije, deze ‘primaire’ woontypologie voor. GAMMA beperkte zich hierbij niet tot de architectuur of structuur van de sloppenwijken maar deed aan interdisciplinair onderzoek. Hun onderzoek baseerde zich op studies die ook de wooncultuur probeerde te vatten, gebaseerd op het werk van enkele sociologen.380 Ook het onderzoek van de Algerijnse groep, reikte verder dan een architecturale benadering. Men onderzocht onder meer de economische, demografische en sociale elementen van de bidonville. 379 SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio CIAM Peru , p. 110 380 Z. CELIK, The ordinary and the third world at CIAM IX in Team 10: 1953-81, in M. RISSELADA en D. VAN DEN HEUVEL (ed.), Search of a Utopia of the Present, Nai, Rotterdam, 2005 p. 276-280 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 121 Deze interdisciplinaire koers in het debat over moderne architectuur vertoonde parallellen met de benadering van Agrupacion Espaçio. Niettemin ontaarde deze nieuwe benadering niet in een politieke kwestie, onder invloed van dependencia theorie die de rol van de architect in vraag stelde, in tegendeel zelf, er herrees binnen de CIAM, een nieuwe avant-garde, later bekend onder naam Team X. De opdracht van PREVI, rijmde met de nieuwe gedachtegang van deze avant-garde die op het 10e Congres omtrent de stad van relaties, principes als Clusters begonnen te onderzoeken. Voor de internationale wedstrijd van PREVI werden twee teams uitgenodigd die prominente leden waren van Team X, namelijk George Candillis, Shadrach Woods, Alexis Josic en Aldo Van Eyck. Verder namen ook Christopher Alexander, James Stirling, F. Maki en K. Kurokawa deel, die onrechtstreeks met Team X gerelateerd waren en in de jury zetelde Team X-lid José Coderch. PREVI in de publicaties De verwachte internationale faam die men dacht met dit experimenteel project te bekomen zou uitblijven. PREVI werd nauwelijks in de Westerse architecturale publicaties vermeld. Na de uitslag van de internationale wedstrijd, werd wel een uitgebreid verslag gepubliceerd in Architectural Design.381 De opdracht werd beschreven, de beslissing van de jury werd toegelicht, de kritiek van enkele juryleden op deze beslissing verscheen onder de noemer van ‘Minority report’ en de inzendingen van de internationale groepen werden gepubliceerd. In een ‘Footnote’ benadrukte Aldo van Eyck de positieve aspecten van de barriadas en verwijst hierbij naar de voorgaande artikels van John Turner en antropoloog William Mangin in het tijdschrift in 1963 en 1968. Hij benadrukt het belang van de ontwikkeling van de barriadas en relativeerde het motief van het PREVI project: «It would be a grave error if pre-designed and partially pre-constructed urban environments such as this pilot project proposes should counteract the growth and development of the barriada idea and practice, instead of stimulating it through the erection of improved dwelling types, construction systems and overall community planning»382 Het idee sloot nauw aan bij het gedachtegoed van Self-Help Housing van Turner. Men moet dit echter kaderen binnen van Eyck’s appreciatie voor de ontwerpen van de ‘primitieve’ volkeren en inspiratie die hij hieruit haalde in zijn romantische queeste naar primaire en tijdloze vormen op studiereizen naar Tunesië, Algerije, Sudan en Mali.383 In de Minority Report becommentarieerden drie juryleden Carl Koch (VS), Alfredo Perez (Peru) en Halldorr Gunnlögsson (Denemarken) op basis van welke argumenten men de winnaars geselecteerd had. De jury was een voorstander van het ontwerp van de Japanse groep omdat deze werkte met prefab-elementen, een centrale patio die qua grote afhankelijk was van het aantal inwoners en ontwerpen maakte voor units in de badkamer en keuken die via geïndustrialiseerde methodes konden gemaakt worden . Verder was men enthousiast over de scheiding tussen voetgangers en voertuigen en het 382 A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189 383 Z. CELIK, ordinary third world CIAM IX, p. 278 381 A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing” in Architectural Design, april, 1970, p. 187- 205 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 122 landschapsontwerp maar had men twijfels over de grootte van de pleinen. Fig. 46 Inplantingsplan van Herbert Ohl (AD, 1970) Fig. 44 Inplantingsplan van Japanse groep (AD, 1970) Bij het ontwerp van Atelier 5 argumenteerde men dat de eenvoudige constructiemethode door het gebruik van prefab-elementen een pluspunt was. Verder was men grote voorstander van de compacte groepering van de woningunits, de scheiding tussen voetgangers en voertuigen en de vormgegeven pleinen, die gemakkelijk te bereiken waren door de centrale, slingerende weg. 384 Over het winnende ontwerp van Herbert Ohl was de jury het echter niet eens. De voorstanders stelden dat het een uiterst flexibel ontwerp was door het gebruik van de rechthoekige gewapende betonelementen die op verschillende manieren kon georganiseerd worden. Dat genereerde ook een flexibiliteit in de interne organisatie van de woning. Verder was er een centrale as voorzien waar op ondergronds niveau parkeerplaatsen waren voorzien. Deze was verbonden met het maaiveld via voetgangerslanen en pleinen. De drie juryleden waren het met die beslissing echter niet eens en stelden het ontwerp van Christopher Alexander voor als een vooruitstrevend project: «Herbert Ohl’s is a personal regimented and expensive solution both as dwelling units and site plan. It is unhuman. Christopher Alexander’s attacks the low-cost housing problem with special application to Peruvian conditions and resources in an imaginative way»385 Fig. 45 Constructie van Atelier 5 (AD, 1970) 384 A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189 385 A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 123 Volgens hen was Ohl’s ontwerp economisch onhaalbaar omdat de prefab elementen niet ter plaatse konden gemaakt worden en daarenboven was het realiseren van een ondergrondse parking een enorme kost in een land als Peru. Vervolgens benadrukte men ook dat de beweegbare kraan eerder een beperking zou zijn voor de toekomstige bewoners dan dat het flexibiliteit zou generen. Daarentegen voerden de drie juryleden aan dat Alexander’s ontwerp praktisch en innoverend was, met de middelen die voorhanden waren. Alexander ontwikkelde balken uit bamboe en ontwierp een nieuw systeem van prefab-bouwstenen waarmee de woning eigenhandig, en dus via Self-Help, geconstrueerd kon worden. Daarenboven benadrukte men dat het project getuigde van een verruimde blik op het gemeenschapsleven en mogelijkheden van deze ruimtelijke benadering. Uiteindelijk werd het project van Ohl niet gerealiseerd wegens te hoge kostprijs en al dan niet als gevolg van deze publicatie. Men kan stellen dat het merkwaardig is dat men Alexander’s ontwerp zo geprezen heeft voor zijn specifieke behandeling van de lokale context en men aan de andere kant geen ontwerp van de Peruaanse architecten opnam in de publicatie. 386 De realisatie en verdere ontwikkeling van het project werd echter niet verder gepubliceerd in de architectuurpers, noch in het algemeen noch in het tijdschrift Architectural Design. Zoals eerder vermeld, ken men stellen dat dit tijdschrift, één van de actoren was die het debat over huisvestingsstrategieën als Self-Help Housing binnenbracht in het Westerse architectuurdebat. 387 Een publicatie van een experimenteel project als PREVI lag dan ook in deze lijn. De interesse van de andere architectuurtijdschriften in een project als PREVI was blijkbaar niet groot. Fig. 48 Constructiemethodes van Alexander (AD, 1970) Fig. 47 Inplantingsplan van Alexander (AD, 1970) 386 A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189 387 Zie p. 68 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 124 E. Plaats in de stadssociologie Algemene Kader Zoals al eerder gesteld, moeten we PREVI kaderen binnen de revisie van de marginaliteittheorie onder meer van José Matos Mar. Deze revisionistische theorie stelde dat men eerder oplossingen zou vinden door de problemen te zien binnen La realidad Latina en niet vanuit Westers standpunt. Er werd aangetoond dat het gebruik van dichotomieën als traditioneel-modern, ruraal-urbaan en de daaruit voortvloeiende vooroordelen over werkloosheid, criminaliteit, etc. geen correct beeld schetsten van de evolutie in de sloppenwijk. Door dit incorrect beeld stelde men dat ook in sociale huisvestingsprojecten, een verkeerde strategie, zoals hoogbouw, werd naar voorgeschoven die niet voldeed aan de noden van de sloppenwijkbewoners. John Turner leunde al wat dichter aan bij dependencia theorie en stelde dat instituties zich niet te veel moesten betrekken bij het nemen van beslissingen aangezien de barriada-bevolking zelf wist welke noden zij hadden. In principe kunnen we stellen dat PREVI, met de internationale competitie, hier een stap terug gaat en de architecten als bekwaam ziet om nieuwe oplossingen te formuleren voor de huisvesting van de lage inkomensklasse. De opdrachtformulering van de architectuurwedstrijd, met onder andere principes als Low-Rise High-Density, kan gezien worden als een antwoord op voormalige kritieken in zowel het sociologische als architecturaal debat. Kritiek op PREVI Ook in het sociologisch debat, werd aandacht besteed aan het project gedurende de jaren ‘70. In 1972 publiceerden John Robin en Frederik Terzo op aanvraag van de Ford Foundation, een verslag over de verstedelijking in Peru, Colombia, Venezuela en Chili. 388 In het boek werd PREVI voorgesteld als een experimenteel en uitdagend project met financiële beperkingen. Men stelde dat de wedstrijd zeker zou bijdragen tot nieuwe bouwtechnieken met plaatselijke materialen maar aan de andere kant, waren dit soort projecten niet financieel haalbaar voor de grote massa.389 Verder vermelde men, dat er veel kritiek rees binnen Peru, en vooral vanuit het ministerie van Volkshuisvesting, omtrent de lange duur van het project - na vier jaar waren er nog geen praktische uitkomsten gekomen. De auteurs gaan niet verder in op deze kritieken, ze worden enkel beschreven. De kritiek poneerde enerzijds dat er een diepgaand onderzoek werd gevoerd dat al uitvoerig gepubliceerd werd. Anderzijds stelden de critici dat de lange duur van het project te wijten was aan de internationale architecten omdat zij de lokale context niet begrepen en meestal een oppervlakkig idee hadden over de lokale context. Vandaar 388 J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Peru, Serie: International Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972; J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Colombia, Serie: International Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972; J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Venezuela, Serie: International Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972; J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization inVenezuela, Serie: International Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972 389 J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Peru, p. 52 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 125 dat de technieken die voorgesteld werden op PREVI niet aangepast waren aan de beperkte mogelijkheden van de lokale context.390 Denis John Dwyer, lichtte PREVI ook even toe in het boek Third world Urbanization – waarin een heel hoofdstuk gewijd werd aan 23 de Enero391 – in het hoofdstuk Spontaneous settlement in perspective. Hij omschreef het project als controversieel. Enerzijds bekritiseerde Dwyer de hoge kosten van de internationale competitie binnen het kader van dit project. Anderzijds stelde hij het gebruik van industriële constructietechnieken in vraag aangezien dit niet zo vanzelfsprekend was in de ontwikkelingslanden. Hij lichtte de ontwerpen niet toe maar vermelde dat sommige ontwerpen te ingewikkeld waren en één ervan, waarschijnlijk het ontwerp van Ohm, genoodzaakt was om een zware hefmachine te gebruiken. 392 Verder vulde hij nog aan dat het project zich concentreerde op de huisvesting voor de blanke bevolking en niet voor de grote massa pueblos jovenos, 393 de ‘jonge woonwijken’. Hij verklaarde dat dit project allesbehalve een oplossing formuleerde voor de woningnood in de derde wereld: «… that it is almost never possible to justify expensive investigations that are not directly orientated towards building cities for the poor, cities 390 J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Peru, p. 53 391 Dit werd besproken op p. 110 392 D. J. DWYER, People Housing Third World, p. 237 planned round the basic housing and other environmental needs of the mass of the people. Seen in this light, international competitions to design prefabricated lower middle income housing are an expensive irrelevance as, on a greater scale, are the supposedly ‘low-cost’ housing schemes, in reality too expensive for the poor to live in, which characterize the housing effort of many developing countries»394 PREVI toont aan dat de rol van deze nieuwe avant-garde, die het sociologische gedachtegoed over de hoogbouw in rekening bracht, beperkt is in de toepassing van huisvesting voor de grote massa. Dit wordt vooral duidelijk met de woorden van Aldo van Eyck, die stelde dat de barriadas een inventieve oplossing was die niet mocht geëlimineerd worden. Men kan stellen dat het overlappen van de twee disciplines: stadssociologie en architectuur gedurende de jaren ’60 een motief van de nieuwe generatie was om zich van de oude principes te uitdoen. Hierbij ontstond er eerder een romantische fascinatie voor de sloppenwijk zonder dat ze hiervoor een alternatief voor zouden formuleren. De realisatie van PREVI werd in de architectuurpublicaties niet verder opgevolgd en instituties als de VN en World Bank brachten Self-Help Housing en Sites-and-Services als een nieuwe huisvestingsstrategie naar voren. De utopische rol die de architect dus even gespeeld had, werd hierdoor van onderuit gehaald en de twee disciplines sociologie en architectuur voeren weer hun eigen disciplinaire koers. 393 Dit was een nieuwe term die in het leven geroepen werd door de dictator Velasco (1968-1975) in plaats van de connotatie van barriadas. R. BROMLEY, Peru 1957-1977 Time place, p. 286 394 D.J. DWYER, People housing Third World, p. 238 H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 126 4 CONCLUSIE Uit voorgaande Case-studies kunnen we volgende bevindingen bundelen: Pedregulho werd uitvoerig gepubliceerd in de architectuurpers. In deze publicaties benadrukte men de architecturale kwaliteiten van het project. De sociale benadering, een vooruitstrevend principe in de Braziliaanse sociale huisvesting, die aan de grondslag lag van het ontwerp – onder meer de wasserij, de opvoeding via de school, sociale assistenten,… – werd in het Westers debat, op de gespecialiseerde lectuur na, niet toegelicht. De interesse ging vooral uit naar de planning van een Neighborhood-Unit en de Braziliaanse moderne stijl die hiervoor gehanteerd werd. Sigfried Giedion poneerde het project als CIAM-gedachtegoed in het boek A New decade of Architecture en benadrukte het als een sleutelmoment in de implementatie van moderne stadsplanning in Latijns-Amerika. Het principe van de Neighborhood-Unit was hoogstwaarschijnlijk al aanwezig in het Braziliaanse architectuurdebat en dient eerder gekaderd te worden binnen de vooroorlogse Pan-Amerikaanse Congressen. De middelhoge woningbouwblokken en de inplanting leunden dicht aan bij de voormalige huisvestingprojecten van IAPI, bepaald in het boek van Portos. De inspiratie voor het serpentinevormig gebouw waren Le Corbusier’s schetsontwerp voor Rio en het plan voor Algiers. De invloed van Le Corbusier werd vermeld in de verschillende architectuurpublicaties. Vanuit de sociologie was er echter geen interesse voor dit kleinschalig maar duur project. Het grootschalig project 23 de Enero wordt daarentegen bijna uitsluitend vanuit zijn sociale motivatie behandeld. Het project kreeg niet veel interesse in het architectuurdebat. In dit debat lag de nadruk vooral op de superbloques en het moderne imago die het plan naar voren schoof. Het planmatig ontwerp en gemeenschapsvoorzieningen werden amper besproken. Het project werd geponeerd als een katalysator naar een moderne maatschappij, een benadering die men kan kaderen binnen de desarrollismo theorie, een Moderne Utopie. Men 23 de Enero, niet definiëren als uitsluitend CIAM-gedachtegoed. Het project was gebaseerd op enkele principes van het vooroorlogse H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 127 gedachtegoed en de superbloques kan men in verband brengen met Le Corbusier’s Unité. Het volledig ontwerp van 23 de Enero werd nooit uitvoerig toegelicht, zelf niet in de monografie van Moholy Nagy. We kunnen stellen dat het verhaal, van Moderne Utopie naar sociale realiteit, primeerde. Vervolgens werd de kritische studie van CINVA opgenomen in het Westers debat, door de publicatie van Eric Carlson in Town Planning Review. Dit was de periode die de visie op de sloppenwijk transformeerde en het debat over Self-Help Housing, door de publicatie van John Turner, ingang vond in het Westerse debat. We kunnen ervan uitgaan dat de kritische studie van 23 de Enero binnen dit debat een sleutelrol heeft gespeeld, in de huisvestingspolitiek Self-Help Housing van Westerse instituties als de World Bank en UN Human Settlements, waar overigens Eric Carlson directeur van werd. Het experimentele project PREVI moet men binnen deze overgangsperiode kaderen. Enerzijds werd het gefinancierd door een Westerse institutie als de VN, onder leiding van Ernst Weismann, anderzijds vond het plaats in Peru waar het sociologisch en architectuurdebat gedurende de jaren ’50 samenkwamen. Het was een experimentele zoektocht naar de rol van de moderne architect in de problematiek van sociale huisvesting in de Derde Wereld. Noch in het architectuurdebat, noch in het sociologisch debat werd dit project uitvoerig gepubliceerd. De publicatie van dit experimenteel project in Architectural Design, lag in de lijn van de vorige publicaties. Niettemin zou het antwoord na dit kantelmoment hen stilaan weer uit elkaar drijven. Gedurende de jaren ’70 werd er in de Latijns– Amerikaanse stadssociologie gesteld dat de sloppenwijk een sociaal, economisch en politiek probleem was en de Westerse instituties VN en World Bank promootten Self-Help Housing en Sites-and-Services waarbij de rol van de moderne architect vervaagd. Het ontstaan en de ontwikkeling van de stadssociologie heeft een belangrijke rol gespeeld in de tijdsgeest, en sociale huisvestingspolitiek, in Latijns-Amerika. Deze sociologische context heeft mee aan de Moderne Utopie gebouwd, dit was niet alleen een utopie op vlak van architectuur maar een algemeen geloof in de evolutie van LatijnsAmerika naar een moderne maatschappij. Gedurende de jaren ’60 verzette het sociologische gedachtegoed zich echter tegen deze utopie en begon uit te gaan van een LatijnsAmerikaanse realiteit, die verschilde van het Westerse model. Tijdens deze periode van revisionisme richtten de twee disciplines, sociologie en architectuur, even hun aandacht op eenzelfde vraagstelling, de sloppenwijk, eenieder vanuit hun eigen disciplinair motief, om vervolgens weer hun eigen koers te varen. Drie moderne verschillende projecten in een andere context, kregen binnen deze tijdsgeest een andere plaats in het sociologisch en architecturaal project. Gebruikt de architectuur de sociologie om een uitweg te bieden aan zijn creativiteit of is het de sociologie die de architectuur gebruikt om haar problemen op te lossen? H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 128 BIBLIOGRAFIE A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 52-71 A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and South America” in the Bulletin of the Museum of Modern Art, p. 1-18, www.jstor.org/stable/4058095 A.A.V.V., "Mise en application de la charte d'Athènes", CIAM, PARIJS, 1948 A.A.V.V., " Habitations Collectives d’Aujourd’hui, January 1948, p. 22-39 au Brésil" in Architecture A.A.V.V., "Ecole à Pedregulho: Affonso Eduardo Reidy" in Architecture d’Aujourd’hui, August 1949, p. 48 A.A.V.V., “New Neighborhood at Pedregulho: Affonso Eduardo Reidy” in Architectural Review, October 1950 A.A.V.V., “Il quartiere Pedregulho a Rio de Janeiro: Affonso E. Reidy” in Domus, January 1951, p. 2-4 A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk, augustus, 1953, p. 241-247 A.A.V.V., "Oevre de l’architecte A. E. Reidy" in Aujourd’hui et Architecture, November 1955, p. 48-55 A.A.V.V., “Neighborhood Group, Rio de Janeiro: Affonso Eduardo Reidy" in Progressive Architecture, August 1955, p. 104-109 A.A.V.V., "Unité d’habtation à Caracas’ en ‘Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas" in Architecture d’aujourd’hui, October 1956, p. 88-91 A.A.V.V., “Neighborhood Public Housing Units in Rio de Janeiro: Affonso Reidy” in Architectural Record, July 1958, p. 166-170 A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 189-205 ANDREOLI E. and FORTY A. (ed.), Brazil’s Modern Architecture, Phaidon Press, New York, 2004 A.A.V.V., “Pedregulho Neighborhood: gymnasium and primary school: Affonso Eduardo Reidy” in Architectural Review, July 1952, p. 16-19 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 129 ALMANDOZ A., “Urban planning and historiography in Latin America” in Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123 BROMLEY R., “1957-1977: How time and place influenced John Turner’s ideas on housing policy” in Habitat International , 27, 2003, p. 271-292 ALTRERMAN BLAY E.; A luta pelo espaço, textos de Sociologia Urbana, Petropolis, Editora Vozes Ltda, 1978 BROWNING H. L., “Trends in Latin American Urbanization” in Annals of the American Academy of Political and Social Science, 1958, maart, p. 111-120, www.jstor.org/stable/1031589 BALLENT A., “Learning from Lima, PREVI, Péru: Habitar popular, vivienda masiva y debate arquitectónico, 1945-1970” in Block: revista de cultura de la arquitectura, la ciudad y el territorio, nr. 6, 2004, p. 86-96 BERGEL E. E., Urban Sociology, McGraw-Hill, New York, 1955 BLUMBERG G. P. M., The unplanned ecology of a planned industrial city: the case of Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S. KINZER (ed.), Urbanization in the Americas from its beginnings to the present, Mouton, Den Haag, 1978 BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, Lei do Inquilinato e Difusão da Casa Própria, Estação Liberdade, São Paulo, 1998 BONDUKI N., Affonso Eduardo Reidy, Blau, Lisboa, 2000 BRESSAN PINHEIRO L., “Lúcio Costa e a Escola Nacional de Belas Artes", Docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Maria%20Lucia%20Bre ssan%20Pinheiro.pdf BRILLEMBOURG C. (ed.), Latin American architecture 1929-1960: contemporary reflections, The Monacelli Press, New York, 2004 BULLRICH F., New Directions in Latin American Architecture, London, 1969 CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960 CHAVEZ R. (ed.), Interview of John F.C. Turner, World Bank, Washington DC, 11 september 2000 www. docstoc.com/docs/1005020/Interview-ofJohn-F-C-Turner DE LIMA S., “Brazil builds a New City” in American Journal of Economics and Sociology, April, 1947, p. 335-344, www.jstor.org/stable/3483617 DECKKER Z. Q., Brazil Built: The architecture of the Modern Movement in Brazil, Spon, London, 2001 DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development process, Croom Helm, London, 1981 DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 130 EVENSON N., Two Brazilian Capitals, Yale University Press, New Haven, 1973 FALBEL A., “The CIAM and the Functional City in Latin America between 1930 and 1946” in ArquiTectónica Journal, 2010 FEISS C., “Review: Can our Cities survive” in Journal of the American Society of Architectural Historians, 1942, nr. 4, p. 37-39 FORTY A. en ANDREOLI E., Brazil’s Modern Architecture, Phaidon, London, 2004 FRANCK K., The works of Affonso Reidy, Praeger, 1960 FRASER V., Building the new world : studies in the modern architecture of Latin America 1930-1960, Verso, London, 2000 GASPARINI P., POSANI P. J., NIÑO ARAQUE W., BERTORELLI P., Carlos Raúl Villanueva: un modern en Sudamérica, Caracas: Galería de Arte Nacional, 1999 GIEDION S., “On C.I.A.M.’s Unwritten Catalogue” in Journal of the American Society of Architectural Historians, nr. 1-2, p. 43-46 GIEDON S., A decade of new architecture, Girsberger, Zürich, 1951 GIEDON S., “Urbanism au Brésil: Unité d’Habitation au Pedregulho, project d’urbanisation de la Butte Santo Antonio, Affonso Eduardo Reidy” in Architecture d’Aujourd’hui , December 1950, p. 56-70 GILBERT A., The Latin American City, Latin America Bureau, London, 1994 FREIXA J., Josep Lluis Sert, Gustavo Gili, Barcelona, 1989 GOLD J. R., “Creating the Charter of Athens: CIAM and the Functional City, 1933-1943” in The Town Planning Review, 1998, nr. 3, p. 225-247 FRECNCH H., Key Urban Housing of the Twentieth Century: Plans, Sections and Elevations, Norton, 2008 GOODWIN P. L., Brazil Builds: architecture new and old 1652-1942, Museum of Modern Art, New York, 1943 FYFE N. R. and KENNY J. T., Urban Geography Reader, Routledge, London, 2005 GORELIK A., Das vanguardas a Brasília, Cultura Urbana e Arquitetura na América Latina, Editora UFMG, Belo Horizonte, 2005 GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. and TUGAS N., Time Builds!: The Experimental Housing Project (PREVI), Lima. Genesis and Outcome, Editorial Gustavo Gili, 2008 GORELIK A., La aldea en la ciudad. Ecos Urbanos de un debate antropológico in Revista del Museo de Antropología, Facultad de Filosofía y Humanidades – Universidad Nacional de Córdoba, nr. 1, 2008, p. 73-96, http://publicaciones.ffyh.unc.edu.ar/index.php/antropologia/article/vie wFile/10/7 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 131 GORELIK A., “The idea of Latin - American City”, International Congress of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010 LEJEUNE J.-F. (ed.), Cruelty & Utopia: cities and landscapes of Latin America, Princeton University Press, Princeton, 2005 HANNERZ U., Exploring the city : inquiries toward an urban anthropology, Columbia university press, New York, 1980 LIERNUR J. F., “Vanguardas versus expertos. Reconstrucción europea, expansion norteamericana y emergencia del Tercer Mundo” in Block: revista de cultura de la arquitectura, la ciudad y el territorio, 2004, nr. 6, p. 18-39 HARRIS R., “The Silence of the Experts: Aided Self-Help in the Developing World, 1939-1954” in Habitat International , 22, nr. 2, 1998, p. 165-189 HARRIS R., “A double irony: the originality and influence of John F.C. Turner” in Habitat International ,27, 2003, p. 245-269 HAUSER P.M., Urbanization in Latin America: proceedings in Technology and society, UNESCO, Parijs, 1961, http://unesdoc.unesco.org/images/0005/000545/054517eo.pdf HITCHCOCK H. R., Latin American architecture since 1945, Arno Press, New York, 1972 JENSEN R., High density living, Hill, London, 1966 KAHATT S. S., Agrupación Espacio and the CIAM Peru group: architecture and the city in the Peruvian modern project in DUANFANG LU (ed.), Third World Modernism: Architecture, Development and Identity, Routledge, New York, 2011, p. 85-111 KAHL J. E., Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976 LEGATES R. T. & STOUT F., The City Reader, Routledge, New York, 2007 LIN J. and MELE C. (ed.), Urban Sociology Reader, Routledge, London, 2005 MANGIN W., “Urbanization Case History in Peru” in Architectural Design, 1967, August MEZA B., Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 25-28, www.scielo. org.ve/pdf/tyc/v24n2v/art03.pdf MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964 MORSE R. M., “Research on Latin American Urbanization: A selective Survey with Commentary” in The Latin American Research Review, 1965 (vol. 1), nr. 1, p. 35-74, www.jstor.org/stable/2502372 MUMFORD E., CIAM and Latin America in X. COSTA en G. HARTRAY, Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 44-75 MUMFORD E., The CIAM discours on Urbanism, 1928-1960, MIT Press, Cambridge, 2000 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 132 MUMFORD E. & SARKIS H., Josep Lluís Sert: the architect of urban design, 1953-1960, MIT Press, Cambridge, 2008 PEATTIE L. and ALDRETE-HAAS J. A., “‘Marginal’ settlements in developing countries: Research, Advocacy of Policy, and Evolution of Programs” in Annual Review of Sociology, Vol. 7, 1981, p. 157 – 175, www.jstor.org/stable/2946026 POTTER R. B., Urbanisation and Planning in the 3rd World: spatial perceptions and public participation, Croom Helm Ltd, Kent, 1985 ROBIN J. en TERZO F., Urbanization in Peru, Serie: International Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972 RUBERT DE VENTÓS M., The work of Town Planning Associates 19431956 in X. COSTA en G. HARTRAY, Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 76-101 SANTOS DA SILVA H. en DE OLIVEIRO SANTOS M. C., “Ensinando a Morar: A busca pelo homem novo através da arquitetura no Conjunto do Pedregulho”, Docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Helga%20Santos%20d a%20Silva,%20Mauro%20Cesar%20Santos.pdf SANTOS HAMAD T. en GODINHO LIMA A. G., A visão de cidade em Carmen Portinho, Docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%208%20pdfs/029.pdf SEGRE R., Arquitectura Antillana del siglo XX, Editoral Arte y Literatura, Havana, 2003 SKINNER R. J. and RODDEL M. J. (ed.), People, poverty and Shelter: problems of Self-Help Housing in the Third world, Methuen, London, 1983 STERN R. (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995 TALTON F. Ray, The Politics of the Barrios of Venezuela, Berkley: University of California Press, 1979 TURNER J.F., "Problèmes d'habitat : solutions administratives et solutions populaires" in L’architecture d’aujourd’hui, oktober/november, 1968 TURNER J.F., “Squatter settlements: an architecture that works” in Architectural Design, augustus, 1968, p. 355-360 TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952 VAN DER WOUD A., Het Nieuwe bouwen Internationaal CIAM: Volkshuisvesting, Stedenbouw, Delft University Press, Delft, 1982 VILLANUEVA P., PINTÓ M., GASPARINI P., Carlos Raúl Villanueva, Princeton Architectural Press, 2000 VIOLICH F., Cities of Latin America: housing in planning to the South, Reinhold, New York, 1944 VIOLICH F., Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth, Oelgeschlager, Boston, 1987 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 133 WARD (ed.) P. M., Self-Help Housing: a critique, Mansell, London, 1982 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 134 Referentie Figuren Figuur 1: Mise en Application la Charte d’Athènes, 1948, p. 3 Figuur 2: L’Architecture d’Aujourd’hui, september 1946, p. 100 Figuur 3: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, Figuur 4: L’Architecture d’Aujourd’hui, september, 1947, p. 103 Figuur 5: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 65 Figuur 6: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 63 Figuur 7: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 58 Figuur 8: A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and South America” in the Bulletin of the Museum of Modern Art, 1947 Figuur 9: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 59 Figuur 10: X. COSTA en G. HARTRAY Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 62 Figuur 11: TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952, p. 13 Figuur 12: X. COSTA en G. HARTRAY Sert, arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 80 Figuur 13: TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952,p. 130 Figuur 14 – 15: X. COSTA en G. HARTRAY Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 83 Figuur 16: TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952, p. 128 Fig. 17-18 Cover van de architectuurtijdschriften: L’Architectured’Aujourd’huid, oktober/november 1968 Architectural Design, augustus 1968 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 135 Figuur 19: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 190 Figuur 20: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 184 Figuur 21: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk, augustus, 1953, p. 242 Figuur 22: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 242 Figuur 23: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 241 Figuur 24: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 97 Figuur 25: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 245 Figuur 26: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 241 Figuur 27: FRANCK K., The works of Affonso Reidy, Praeger, 1960, p. 118 Figuur 28: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 192 Figuur 29: A.A.V.V., ‘Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas" in Architecture d’aujourd’hui, October 1956, p. 91 Figuur 30: MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964, p. 145 Figuur 31: CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 193 Figuur 32: A.A.V.V., ‘Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas" in Architecture d’aujourd’hui, October 1956, p. 90 Figuur 33: VILLANUEVA P., PINTÓ M., GASPARINI P., Carlos Raúl Villanueva, Princeton Architectural Press, 2000, p. 47 Figuur 34: B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 25 Figuur 35: B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 26 Figuur 36: B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 27 Figuur 37: CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 193 Figuur 38: CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 195 Figuur 39: MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964,, p. 154 Figuur 40: MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964, p. 151 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 136 Figuur 41: GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. and TUGAS N., Time Builds!: The Experimental Housing Project (PREVI), Lima. Genesis and Outcome, Editorial Gustavo Gili, 2008p. 16 Figuur 42: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 187 Figuur 43: GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. and TUGAS N., Time Builds!: The Experimental Housing Project (PREVI), Lima. Genesis and Outcome, Editorial Gustavo Gili, 2008, p. 17 Figuur 44: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 191 Figuur 45: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 190 Figuur 46: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 192 Figuur 47: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 193 Figuur 48: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 195 H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 137