de sociale woningbouw in Latijns Amerika gedurende 1930-1970

advertisement
Het balanceren tussen Moderne utopie en Sociale
realiteit: de sociale woningbouw in Latijns Amerika
gedurende 1930-1970
Marie Vanderghote
Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae
Begeleiders: dr. Rika Devos, prof. dr. ir.-arch. Emiel De Kooning
Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur
Vakgroep Architectuur en Stedenbouw
Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove
Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur
Academiejaar 2010-2011
Het balanceren tussen Moderne utopie en Sociale
realiteit: de sociale woningbouw in Latijns Amerika
gedurende 1930-1970
Marie Vanderghote
Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae
Begeleiders: dr. Rika Devos, prof. dr. ir.-arch. Emiel De Kooning
Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur
Vakgroep Architectuur en Stedenbouw
Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove
Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur
Academiejaar 2010-2011
Dankwoord
Deze thesis zou niet tot stand gekomen zijn zonder externe steun en
hulp . Mijn bijzondere dank gaat dan ook naar mijn thesispromotor Prof.
Lagae. Elke begeleiding en raadgeving resulteerden in een extra
motivatie en wisten me telkens terug op de goeie weg te helpen. Zijn
raad en steun voor Erasmus Mundus Brazilië, zal ik nooit vergeten. And
last but not least, het engelengeduld…
Ook Prof. Devos zou ik graag bedanken voor de waardevolle begeleiding.
Verder zou ik ook mijn dank willen betuigen aan Prof. Medrano van
Unicamp, São Paulo voor zijn extra bijstand ter plaatse.
Ook Prof. Falbel van Unicamp en Prof. Recaman van USP, die mijn visie
over het plaatselijk debat in Brazilië verruimd hebben, wil ik zeker
vermelden.
Tenslotte zou ik ook graag mijn familie bedanken voor hun grenzeloze
steun. Tot slot, wou ik Toby en Marcío nog vermelden voor hun
waardevolle inbreng.
Marie Vanderghote
De auteur geeft de toelating deze masterproef voor consultatie
beschikbaar te stellen en delen van de masterproef te kopiëren voor
persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het
auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron
uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze
masterproef.
6 juni 2011
HET BALANCEREN TUSSEN MODERNE UTOPIE EN SOCIALE REALITEIT:
DE SOCIALE WONINGBOUW IN LATIJNS-A MERIKA GEDURENDE 1930-1970
Marie Vanderghote
Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur
Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae
Begeleiders: dr. Rika Devos, prof. dr. ir.-arch. Emiel De Kooning
SAMENVATTING Deze studie wil de impact van de stadssociologie, in de
geschiedenis van de Latijns-Amerikaanse Moderne Architectuur en
planning voor de sociale huisvesting gedurende de 1930-1970,
onderzoeken. Enerzijds wordt uiteengezet waarvoor de CIAM, Congrès
Internationaux d’Architecture Moderne, stond en wat de impact was van
de verspreiding van CIAM naar de Latijns-Amerika. Anderzijds wordt de
evolutie
van de stadssociologie besproken: de verschillende
paradigma’s die ontstonden over de Latijns-Amerikaanse stad en de
implicaties hiervan op de sociale huisvesting.
Tenslotte worden drie toonaangevende woningbouwbouwprojecten
geanalyseerd in het debat van zowel de sociologie als de architectuur.
TREFWOORDEN CIAM, sociale woningbouw, stadssociologie, LatijnsAmerika,
Inhoudsopgave
2. HET SOCIOLOGISCH GEDACHTEGOED OVER DE SOCIALE
DANKWOORD ................................................................................................7
VOORWOORD ................................................................................................. I
1. HET CIAM-GEDACHTEGOED EN DE SOCIALE WONINGBOUW ... 1
1.1 DE ONTWIKKELING VAN CIAM IN EUROPA................................. 2
1.1.1 HET ONTSTAAN VAN CIAM ..................................................................3
1.1.2 DE EVOLUTIE NAAR HET .........................................................................9
HART VAN DE STAD .........................................................................................9
1.2 DE VERSPREIDING VAN HET CIAM-GEDACHTEGOED NAAR
LATIJNS-AMERIKA ............................................................................ 15
1.3 CASE-STUDIE:
TOWN PLANNING ASSOCIATES IN LATIJNS-AMERIKA ..................................... 23
A. TOWN PLANNING ASSOCIATES EN DE RELATIE MET CIAM ............................25
B. CIDADE DOS MOTORES, DE RELATIE MET DE VERENIGDE STATEN ...................26
C. CIDADE DOS MOTORES, DE FUNCTIONELE STAD IN LATIJNS-AMERIKA ............28
D. DE VERDERE ONTWIKKELING VAN TPA, WEG VAN DE FUNCTIONELE STAD .......35
E. DE IMPACT VAN DE CIDADE DOS MOTORES ................................................39
WONINGBOUW ....................................................................42
2.1
2.1.1
2.1.2
2.1.3
DE THEORIEVORMING OVER DE LATIJNS-AMERIKAANSE METROPOOL .......43
HET ONTSTAAN VAN DE URBAN STUDIES ............................................. 44
HET ONTSTAAN VAN DE LATIJNS- AMERIKAANSE METROPOOL ................ 48
DE WISSELENDE PARADIGMA’S VAN DE LATIJNS-AMERIKAANSE STAD ....... 51
2.2 VAN SLOPPENWIJK NAAR BUURTWIJK:
D E G E T R A N S F O R M E E R D E V I S I E O P D E S O C I A L E W O N I N G B O U W .56
2.2.1 DE VERANDERDE BENADERING VAN DE SLOPPENWIJK IN DE THEORIE ........ 57
2.2.2 WERKEN AAN DE SLOPPENWIJK EN DE ROL VAN JOHN F. TURNER............. 63
3. DE SOCIALE WONINGBOUW IN LATIJNS-AMERIKA:
DRIE CASES-STUDIES .............................................................69
3.1 PEDREGULHO | AFFONSO REIDY
RIO DE JANEIRO, BRAZILIË, 1946-1958............................................71
A. ONTSTAANSCONTEXT ............................................................................ 72
C. BOUWHISTORIEK .................................................................................. 78
D. PLAATS IN HET ARCHITECTUURDEBAT ...................................................... 85
E. PLAATS IN HET SOCIOLOGISCH DEBAT ....................................................... 90
3.2 23 DE ENERO |CARLOS RAÚL VILLANUEVA
CARACAS, VENEZUELA,1954-1957 .......................................................... 92
A. ONTSTAANSCONTEXT .............................................................................93
B. OPDRACHTFORMULERING .......................................................................95
C. BOUWHISTORIEK ...................................................................................96
D. PLAATS IN HET ARCHITECTUURDEBAT ......................................................101
E. PLAATS IN HET SOCIOLOGISCH DEBAT ......................................................109
3.3 PREVI ARCHITECTURE
LIMA, PERU, 1969-1976 ........................................................... 112
A. ONTSTAANSCONTEXT ...........................................................................113
B. OPDRACHTFORMULERING .....................................................................115
C. BOUWHISTORIEK .................................................................................117
D. PLAATS IN HET ARCHITECTUURDEBAT ......................................................121
E. PLAATS IN DE STADSSOCIOLOGIE.............................................................125
CONCLUSIE .................................................................................... 127
B I B L I O G R A F I E ......................................................................... 129
R E F E R E N T I E F I G U R E N ......................................................... 135
Voorwoord
Ik herinner me levendig toen ik voor het eerst Casa Vidro van Lina Bo
Bardi in de les Architectuuractualia te zien kreeg. Is het de fenomenale
setting, de eenvoudige elegantie of de tropisch getinte details? Het
geheel heeft een onbeschrijfelijk aura. In de zoektocht naar een
thesisonderwerp, was de kogel snel door de kerk: ik zou me verdiepen in
de Moderne Architectuur in Brazilië.
Een eerste ontdekkingsreis leidde me van de ene naar de andere
recente publicatie: van de implementatie van het CIAM-gedachtegoed in
Latijns-Amerika, over de geopolitieke context van de tentoonstelling
Brazil Builds, tot de motivatie voor een herziening van de lang
onbeschreven Paulista1 architectuur in Brazilië. Het kon niet op, wat
wou een liefhebber meer?
Na alle mooie plaatjes in die recente publicaties van de LatijnsAmerikaanse architecturale realisaties, ontdekte ik het boek Two
Brazilian capitals: Architecture and Urbanism in Rio de Janeiro and
Brasilia van Norma Evenson uit 1973. Een boek van bijna 40 jaar oud,
bedacht ik met enthousiasme en verwondering, onwetend besefte ik het
belang van die periode in de architectuurgeschiedenis nog niet! Ik
bladerde in het boek, tot ik gefascineerd bleef hangen op één enkele
pagina met twee contrasterende afbeeldingen van enerzijds het
Moderne woningbouwproject Pedregulho en anderzijds de favelas: de
1
Paulista architectuur is de moderne architectuur ontwikkeld in São Paulo. De
Braziliaanse professor Ruth Verde Zein publiceerde veel over dit onderwerp
(www.arquiteturabrutalista.com.br )
VOORWOORD | i
Moderne Utopie versus de Sociale Realiteit – La Realidad Latina - in één
oogopslag!
Was het de typische fascinatie van een architect of misschien wel de
typische fascinatie van een hedendaagse architect? Het eerste bedacht
ik tijdens mijn onderzoek in België, het tweede toen ik in Brazilië
verbleef in het najaar van 2010.
In Brazilië kreeg ik de kans om gedurende vier maanden te studeren aan
Universidade Estadual de Campinas, ‘vlakbij’ São Paulo: een prachtige en
leerrijke ervaring. Meermaals vertelde mijn Braziliaanse professor me
met een ongelovige ondertoon dat de laatste jaren hele horden
buitenlandse studenten de favelas komen onderzoeken, om er
vervolgens een ontwerp voor te maken en tenslotte alles te publiceren
in een klein boekje. Dit alles realiseren de studenten in een paar weken
tijd. Uitte mijn professor met zijn ongelovige ondertoon zijn
bedenkingen over die korte tijdsspanne, over de recente toestroom van
studenten of over de grote interesse voor een onderwerp als de favelas,
wie zal het zeggen?
Waar mijn interesse en fascinatie ook vandaan komt, ik veronderstel dat
een liefhebber altijd nog iets meer wil.
Door die éne bladzijde in Norman's boek, besefte ik dat ik onder noemer
Moderne Architectuur in Brazilië niet het hele verhaal kon vertellen dat
mij plotseling begeesterde. Ik besloot mijn onderwerp op een andere
manier af te bakenen en besloot om de sociale woningbouw in LatijnsAmerika gedurende de jaren ’30 tot ’70 verder te bestuderen. In de
volgende paragrafen probeer ik mijn keuze te motiveren. Waarom
sociale woningbouw, waarom Latijns-Amerika en waarom die periode?
Zoals Malcolm Quantrill uiteenzet in een recente publicatie 2, is de
geschiedenis van de Latijns-Amerikaanse Moderne Architectuur altijd
beschreven geweest vanuit het Euro-Amerikaanse standpunt. Quantrill
stelt dat het beter zou zijn te spreken over een driehoeksrelatie
betreffende moderne architectuur in deze drie continenten. In dit
opzicht is Latijns-Amerika tot op heden ondergewaardeerd, in mijn
thesis heb ik geprobeerd Quantrill hierin bij te treden. Ik betrek ook het
sociologisch debat dat van 1930 tot 1970 in Latijns-Amerika plaatsvond
en schets dus ook de tijdsgeest waarin de architectuur van sociale
woningbouw op dat continent zich ontwikkelde.
Eén van de beweegredenen van de Moderne Architectuur en meer
bepaald van de CIAM, het Congrès International d’Architecture Moderne,
was het verbeteren van ‘de levenstandaard’ van de mens. In die optiek
waren de woningbouw en stadsplanning veelbesproken thema's en het
gedachtegoed hierover evolueerde aanzienlijk gedurende de periode
van 1930 tot 1970. Bovendien ontwikkelde zich in de eerste helft van de
20e eeuw de stadssociologie, een nieuwe discipline in de sociologie die
de mens analyseert binnen het kader van de stad, waarbij logischerwijs
ook uitspraken gedaan worden over de bebouwde omgeving. Ook op
het Latijns-Amerikaanse continent kende de stadssociologie ingang. Het
stadssociologische debat beïnvloedde de opvattingen over de
sloppenwijk en deze veranderende perceptie had een impact op de
benadering van de sociale woningbouwprojecten.
M. QUANTRILL (ed.), Latin American architecture: six voices, TAMU Press, Texas,
2000
2
Gedurende de jaren ’30 tot ’60 realiseerde men in Latijns-Amerika een
aantal sociale woningbouwprojecten naar Euro-Amerikaans model,
onder meer volgens de principes van de CIAM. De sociologische
perceptie van de Latijns-Amerikaanse stad werd in die periode
gedomineerd door de Euro-Amerikaanse benadering.
De jaren ’60 en ’70 kunnen gezien worden als een kantelpunt in zowel
de moderne stadsplanning als de stadssociologie. Enerzijds wordt de
CIAM in 1959 ontbonden en gaat een nieuwe generatie architecten
verder onder de naam Team X, dat een meer humanistische benadering
hanteert. Anderzijds werd in datzelfde jaar het vernieuwde sociologisch
ideeëngoed, waarbij de Latijns-Amerikaanse stad benaderd werd vanuit
de realiteit zelf, voorgesteld op Seminar on the problems of urbanization
in Latin America. De realiteit werd met een meer positieve blik
benaderd: de favela werd niet louter meer als een probleem gezien dat
zo snel mogelijk uit de wereld moest gebannen worden, maar als een
deel van de oplossing.
Vanzelfsprekend is Latijns-Amerika een zeer divers continent wat betreft
politieke en culturele context. Daarom benaderen we in de eerste twee
hoofdstukken de Moderne architectuur en stadsplanning en het
sociologisch debat in Latijns-Amerika in zijn geheel. In het derde
hoofdstuk werken we drie specifieke casestudies uit.
In het eerste hoofdstuk overlopen we de intrigerende geschiedenis van
de CIAM en de assimilatie van hun gedachtegoed binnen de tijdsgeest.
We bespreken eerst de Congressen die in Europa plaatsvonden,
vervolgens de verspreiding van het gedachtegoed naar Latijns-Amerika
en tot slot concretiseren we deze bevindingen met een toelichting over
de projecten in Latijns-Amerika van Town Planning Associates van José
Lluís Sert en Paul Lester Wiener.
In Hoofdstuk II bekijken we de verschillende theorieën over de LatijnsAmerikaanse stad in de stadssociologie. De sloppenwijk en de sociale
huisvesting was een belangrijk thema binnen deze verschillende
paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad en worden vervolgens
toegelicht. Tenslotte zoomen we in op de implicaties van deze
sociologische benadering op het debat over woningbouw.
In hoofdstuk III werken we vanuit dit algemeen kader drie casestudies
uit. We bespreken drie sociale woningbouwprojecten in drie
verschillende Latijns-Amerikaanse landen in drie verschillende periodes,
elk binnen hun context van het toen gangbare architecturale en
sociologische debat: Pedregulho in Rio de Janeiro (1946-1958), 23 de
Enero in Caracas (1954-1957) en PREVI in Lima (1972-1976). De drie
besproken sociale woningbouwprojecten kwamen recent opnieuw in de
spotlights in het
debat over Latijns-Amerika, onder meer in
monografieën, overzichtswerken van de Latijns-Amerikaanse Moderne
architectuur of stadsplanning, in de studies over de informele stad,
enzovoort.
Zowel in het sociologisch debat als in het architecturaal debat is de
periode 1930-1970 een voortdurend balanceren tussen de sociale
realiteit van de sloppenwijken en het geloof in de utopische
maakbaarheid van de Moderne Stad, vrij van sloppenwijken; en tussen
de ideeën om de rurale bevolking te huisvesten in Moderne
woningbouwcomplexen en de ideeën over zogenaamd self-help housing.
Toen ik de eerste maal langskwam bij het bureau van mijn
thesispromotor glimlachte ik om de prent van een balancerende man op
een koord. Later bleek het werk enige profetische waarde te hebben:
ook als architect én als architectuurliefhebber balanceerde ik tijdens
mijn thesisperiode soms tussen gevoelens van appreciatie voor moderne
architectuur en voor de architectonische waarde van een gebouw
enerzijds en het bewustzijn van de sociologische beperkingen van
datzelfde gebouw anderzijds. Bovendien was het schrijven van mijn
thesis een constante afweging tussen de aandacht voor het globale
plaatje en het belang van het detail. Of ik in mijn evenwichtsoefening
geslaagd ben, laat ik aan u over.
1
HET CIAM-GEDACHTEGOED EN DE SOCIALE WONINGBOUW
Valerie Fraser stelt dat de Latijns-Amerikaanse overheden, de nieuwe
moderne architectuur en planningsprincipes, gedurende de periode van
de jaren ’30-’60, inzetten om een modern beeld van hun maatschappij
naar voor te schuiven. Grootschalige projecten zoals universiteitssteden,
overheidsgebouwen en huisvestingsprojecten waren hierbij de
paradepaardjes van deze utopische aspiraties. De toenmalige sociale
woningbouwprojecten in Latijns-Amerika, en de utopische aard ervan,
brengt men veelal in verband met het CIAM-gedachtegoed, de publicatie
hiervan in Charte d’Athènes (1933) en Le Corbusier’s visionair
ideeëngoed.
Om de sociale woningbouwprojecten in Latijns-Amerika te kunnen
kaderen, wordt de CIAM, Congrès Internationaux d’Architecture
Moderne, in dit hoofdstuk uiteengezet. Wat was het CIAMgedachtegoed en hoe bereikte het Latijns-Amerika?
Eerst wordt er ingegaan op de intenties waarmee men de CIAM
oprichtte, hoe het gedachtegoed evolueerde op de Congressen en op
welke manier dit gedachtegoed werd uitgedragen.
Vervolgens wordt er ingezoomd op de verspreiding van het
gedachtegoed naar Latijns-Amerika. Welke ideeën staken de oceaan
over en, gezien de diversiteit van het Latijns-Amerikaanse continent, in
welke landen vonden ze opgang? De verspreiding wordt geschetst aan
de hand van de immigratie en reizen van CIAM-leden, het ontstaan van
CIAM-groepen, de publicaties en projecten in Latijns-Amerika.
Om deze verspreiding iets beter te kunnen aflijnen, wordt er tenslotte
een Case-studie uitgewerkt, meer bepaald het werk van Town Plannings
Associates in Latijns-Amerika, die een sleutelrol speelden in de
verspreiding van moderne planningsprincipes in Latijns-Amerika.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 1
1.1 D E ONTWIKKELING
VAN CIAM IN EUROPA
Eerst worden de intenties voor de oprichting van CIAM uiteengezet. Het
doel van het Congres was onder meer de Moderne Architectuur meer
draagvlak geven in de moderne maatschappij. Om dus het CIAMgedachtegoed, die Latijns-Amerika bereikte, te kunnen vatten, zonder in
de geschiedenis van de Moderne architectuur te vervallen, wordt er in
dit deel ingezoomd op de inhoud van congressen en de verspreiding
ervan in de publicaties. Deze publicaties droegen het CIAMgedachtegoed uit maar genereerden ook een vertekend beeld aangezien
het CIAM-gedachtegoed op de Congressen continu evolueerde.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 2
1.1.1 Het ontstaan van CIAM en
de evolutie naar de Functionele Stad
De geboorteakte van CIAM: de Verklaring van Sarraz
De CIAM werd in 1928 opgericht tijdens een eerste bijeenkomst op het
kasteel van La Sarraz (Zwiterserland) . De initiatiefnemers waren Hélène
Mandrot, Le Corbusier en Karl Moser. 3 De belangrijkste doelstelling die
zij met de CIAM nastreefden, was de Moderne Architectuur een grotere
plaats in de hedendaagse samenleving te geven. 4 Dit werd duidelijk in
de proloog van het programma van het eerste CIAM Congres: « Dit
eerste Congres wordt bijeengeroepen om een algemeen programma van
actie vast te stellen dat tot doel heeft de architectuur met kracht uit de
academische impasse te halen en in zijn werkelijke economische en
3
Men moet dit ook binnen de context plaatsen van de competitie voor het
Volkerenbondpaleis in Genève, waarbij een ontwerp volgens de Beaux-Arts traditie
uiteindelijk werd geselecteerd en Le Corbusier en Pierre Jeanneret werden
gediskwalificeerd. In tegenstelling tot wat men in eerdere geschiedschrijving over CIAM
veronderstelde, kwam het initiatief niet van Le Corbusier maar van Sovjet avant-gardist
El Lissitzky die le Corbusier initieel uitnodigde in 1924. E. MUMFORD, The CIAM
discours on Urbanism, 1928-1960, MIT Press, Cambridge, 2000, p. xii
4
De premisse van Moderne Architectuur was de reden waarom deze moderne architecten
zich niet aansloten bij andere, reeds bestaande organisaties zoals International Federation
of Housing and Town Planning en Congrès Internationaux des Architectes, die
respectievelijk hun tiende en twaalfde congres organiseerden op het moment dat de CIAM
opgericht werd. Deze organisaties beoogden om oplossingen te bieden voor de
hedendaagse problematiek rond stedenbouw en architectuur, elke vakman kon toetreden,
los van het feit of deze al dan niet volgens de moderne architectuur bouwt.
sociale omgeving te plaatsen». 5 In tegenstelling tot de traditionele
architectuur, werd gesteld dat enkel moderne architectuur de potentie
in zich draagt om zich in de hedendaagse, moderne context te gedijen
en de moderne maatschappij van dienst te zijn. Deze basisstelling zal
doorschemeren in de volgende Congressen.
Het resultaat van het 1e congres van de CIAM werd neergeschreven in
de Verklaring van La Sarraz en werd ondertekend door de 23 aanwezige
architecten. De Verklaring behandelde vier thema's.
Het eerste thema, ‘Algemene efficiëntie’, duidde op de noodzaak voor
rationalisatie en standaardisatie van het bouwproces.
Vervolgens werd de problematiek van de stedenbouw gedefinieerd in
‘Planning van stad en regio’. In de openingsclausule van dit deel van de
Verklaring wordt een belangrijke kernidee van de CIAM weergegeven,
namelijk de functionele benadering van de stad en de stadsplanning:
«Stadsplanning is de organisatie van de functies van het collectieve
leven. Stedenbouw kan nimmer op grond van voorafgaande esthetische
overwegingen worden bepaald, de essentie is ordening van de functies.»
Er werden vier functies afgebakend: wonen, werken, recreatie,
circulatie (onderverdeeld in transport en communicatie).
Tot slot werd in de laatste thema’s 'Architectuur en publieke opinie’ en
‘Architectuur en de relatie tot de Staat’ de rol van de architect en de
architectuur binnen de maatschappij toegelicht. In dit laatstgenoemde
thema werd onder andere de internationale ambitie van de CIAM
opgenomen: «Er zal een internationaal comité van beschermheren
5
A. VAN DER WOUD, Het Nieuwe bouwen Internationaal CIAM: Volkshuisvesting,
Stedenbouw, Delft University Press, Delft, 1982, p. 54
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 3
gevormd worden met personen uit maatschappelijke, economische,
industriële en politieke kringen om aan dit congres een wereldwijd
belang te geven». Een dergelijk beschermcomité zoals bedoeld in de
Verklaring kwam er niet, maar anderzijds werd het CIAM-gedachtengoed
wel internationaal verspreid via publicaties, onderwijs en projecten.
De Verklaring van La Sarraz werd in de twee voertalen, Frans en Duits
opgemaakt. De twee versies verschilden in subtiele nuances onderling
van elkaar. Deze verschillen kunnen verklaard worden door de
onderliggende, meer essentiële meningsverschillen 6 tussen de
Duitstalige en de Franstalige strekking, omtrent de rol van CIAM en het
resultaat dat men met de Congressen wou bekomen.7 De Duitstalige
strekking - met aanhangers van Neues Bauen zoals Walter Gropius,
Hannes Meyer en Ernst May – streefde initieel meer naar het afbakenen
van een praktijkgericht kader, door empirisch onderzoek, voor de
Moderne Architectuur. Het was eerder deze strekking die de koers van
de eerstvolgende CIAM-congressen bepaalde. De Franstaligen legden
meer nadruk op een conceptuele benadering - een richting die de latere
Congressen onder Le Corbusier typeerde.
6
Giorgio Ciucci lichtte dit opmerkelijk verschil toe in het artikel The invention of the
Modern Movement in Oppositions 24, zomer 1981, p. 68-92. Het verschil in aanpak is al
duidelijk in de verschillende benadering van architectuur. We kunnen het Neues Bauen en
L’Architecture Moderne zeker niet onder één noemer plaatsen. De laatsgenoemde legde
veel meer de nadruk op het rationaliseren van het bouwproces daar waar de Neues Bauen,
hoewel ze de traditionele architectuur afwijzen, de architectuur toch nog als schone
bouwkunst benaderde. Het verschil is echter zeker niet zwart-wit maar eerder een
nuanceverschil, dat anderzijds zeker een rol speelt binnen een internationaal
overkoepelend orgaan als de CIAM.
Het tweede en derde Congres:
de analyse van de woningbouw
Nadat in de Verklaring van La Sarraz de vier functies waren afgebakend,
concentreerde men zich op het tweede en derde congres enkel op de
functie wonen. Wonen werd via een empirische methode geanalyseerd.
Op voorstel van Ernst May - die bezig was met het 10-jarenplan voor de
volhuisvesting in Frankfurt – werd CIAM 2 in 1929 in de stad aan de Main
georganiseerd. 8
CIAM 2 had als thema 'De woning voor het bestaansminimum'. Er werd
een staat opgemaakt van de huidige woningproblematiek in de
grootstad, om vervolgens mogelijke oorzaken van de aanwezige
problemen te achterhalen en oplossingen te formuleren. Op het congres
werden vier lezingen gegeven en er werd een analytische
tentoonstelling georganiseerd over minimumwoningen in Europa. De
geëxposeerde grondplannen en sneden toonden enkel vloer- en
raamoppervlaktes en de plaats van het meubilair in de woningen. Het
volledige beeld van de woning werd achterwege gelaten om de
aandacht niet af te leiden van de empirische gegevens. Bijhorend bij de
tentoonstelling werd het boek ‘Die Wohnung für das Existenzminimum’9
uitgegeven.
Zowel de tentoonstelling als het boek gaven enkel een stand van zaken
inzake de toenmalige woonproblematiek. In tegenspraak met de
vooropgestelde doelstelling van het Congres, werden noch mogelijke
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouden internationaal CIAM, p. 55
8
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 27
7
9
Die Wohnung für das Existenzminimum, Julius Hoffman, Stuttgart, 1929
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 19
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 4
oorzaken van de problemen noch oplossingen geformuleerd. Men
besloot om de problematiek verder uit te werken op het volgende
Congres.10
Op CIAM 3: Rationele bebouwingswijzen - georganiseerd in Brussel in
1930 - onderzocht men de doeltreffendheid van de verschillende
manieren van bouwen en deed men een nieuwe poging om een aantal
richtlijnen op te stellen omtrent de minimumwoning.
De hoeveelheid bebouwde oppervlak t.o.v. het aantal m²
straatoppervlak, het aantal woningen en bewoners per hectare en de
grondprijs van ontsloten en onontsloten terrein werd empirisch
onderzocht. Deze uiterst rationele benadering mondde uit in een
discussie rond de effectiviteit van het gebruik van laag- , middelhoog- en
hoogbouw voor de minimumwoning.
Er werden vier lezingen georganiseerd rond deze vraagstelling. Le
Corbusier pleitte stellig voor de hoogbouw, met als argument een
optimale effectiviteit inzake mobiliteit en circulatie. Herbert Böhm en
Eugen Kaufman - twee medewerkers van Ernst May – toonden aan de
hand van prijsoffertes aan dat hoogbouw niet kostenefficiënter was dan
de andere bouwmethodes. Richard Neutra lichtte – vanuit zijn
Amerikaanse ervaring – toe dat hoogbouw enkel economisch interessant
was indien het verwezenlijkt werd met behulp van standaardisatie.11
Walter Gropius tot slot stelde in zijn lezing de strikt rationele benadering
van CIAM zelf in vraag. Hij benadrukte dat een rationele analyse wel
10
11
degelijk meer dan enkel economische aspecten betreft. Hij besloot dat
hoogbouw zowel vanuit sociaal als economisch standpunt het
interessantst was, laagbouw met tuin iets minder, middelhoogbouw was
uit den boze omdat deze de nadelen van laag- en hoogbouw
combineert. 12
Als synthese van de vier lezingen werd een verrassende - doch niet
rigide - conclusie geformuleerd, namelijk dat hoogbouw « tot een
oplossing voor de minimumwoning kan leiden, zonder hoogbouw als
enige nastrevenswaardige vorm te beschouwen». Verdere richtlijnen
werden, andermaal in tegenspraak met de initiële doelstelling van het
congres, niet opgesteld.
CIAM 4: De Functionele Stad
Desondanks de eerder vage slotnoot van het derde Congres, besloot
men om in het volgende Congres de andere functies van de stad, naast
die van wonen, te betrekken in de analyse.13
Tijdens de voorbereiding van dit 4e Congres: De Functionele Stad werd
CIAM zich bewust van de noodzaak om concretere uitspraken te doen.
Cornelis Van Eesteren – die na het ontslag van Karl Moser als voorzitter
werd verkozen - pleitte in de Richtlijnen voor CIAM 4 voor een meer
reële aanpak, waarbij men diende te streven naar duidelijk omlijnde
conclusies.
Van Eesteren stelde voor om de analyse van de Functionele Stad in drie
etappes te doen, op drie verschillende Congressen. De eerste etappe
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 58
Neutra relativeert zijn keuze voor hoogbouw met zijn ervaring dat de consument
laagbouw prefereert en dat hoogbouw in principe eerder is weggelegd voor de hogere
klasse.
12
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 64
13
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 66
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 5
was een analyse van de bestaande stad. In de tweede etappe kon een
programma opgemaakt worden voor de nieuwe, moderne stad. De
derde etappe tenslotte betrof de implementatie van het in de tweede
etappe opgestelde programma.14
In de Richtlijnen voor CIAM 4 werden eveneens een aantal
tekenconventies vastgelegd. Op die manier werd een kader gecreëerd
dat het mogelijk maakte om verschillende steden met elkaar te
vergelijken. In de aanloop naar CIAM 4 - de analyse van de bestaande
stad – onderzochten de respectievelijke CIAM-groepen telkens één stad.
De stad werden opgedeeld volgens de functionele classificatie van de
stadselementen, reeds bepaald in de Verklaring van Sarraz: wonen,
werken, recreatie en circulatie.15 Van elke stad werden drie plannen
opgemaakt: één dat wonen, werken en recreatie in beeld bracht, een
ander verkeersstructuren en -capaciteit, het derde plan bracht de regio
rond de stad in kaart.
CIAM 4 vond plaats van 29 juli tot 14 augustus 1933 aan boord van het
schip SS Patris II, tijdens een reis van Marseille naar Athene en
gedurende haar achtdaags verblijf in de Griekse hoofdstad. Op het
Congres werden de voorbereide plannen in Athene voorgesteld op een
expositie16 en werden de verschillende steden verder geanalyseerd en
vergeleken. Opnieuw werden een aantal lezingen gegeven.
14
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p.66
15
J. R. GOLD, Creating the Charter of Athens: CIAM and the Functional City, 19331943 in The Town Planning Review, 1998, nr. 3, p. 231
Men wilde CIAM ook meer bekendheid geven naar de buitenwereld toe:
er werden zes kleinere groepen aangesteld die zouden instaan voor de
verspreiding van de resultaten van het Congres. Twee groepen namen
de organisatie van een tentoonstelling, volgend op het Congres, op zich
en werkten aan de herziening van CIAM’s protocol. De tentoonstelling
werd gerealiseerd in het Stedelijk Museum van Amsterdam in 1935. Vier
groepen werkten rond de thema's Pers, Statistieken, Resoluties en
Publicaties. Men had de bedoeling om enerzijds een populariserend en
anderzijds een wetenschappelijk boek uit te geven om op deze manier
een breder doelpubliek te bereiken. Na verschillende pogingen, werden
deze twee publicaties uiteindelijk niet gerealiseerd. 17
De bevindingen van CIAM 4 werden gebundeld in de zogenaamde
Constateringen. De voor interpretatie vatbare vaststellingen in dit
document stonden nog ver van de rigide theorie waarmee CIAM en de
principes van de Functionele Stad later geassocieerd zouden worden.
In navolging van de eerder opgestelde presentatiemethode bleef het
concept van de Vier Functies de grondgedachte van de Constateringen.
Met betrekking tot de functie Wonen werd de relatie tussen de
gebouwen en de open ruimte benadrukt. Men stelde dat een meer
adequate zonering van open ruimte en ruimte voor woningen, de
leefbaarheid kon verbeteren en vervuiling en overbevolking kon
tegengaan.
Voor wat betreft de functie Recreatie concludeerde men dat er in de
toenmalige steden onvoldoende recreatieruimte en groene ruimte
aanwezig was voor alle stadsbewoners. Men pleitte voor de
16
Bij de expositie hoorde een publicatie: Rationelle Bebauungsweisen, Englert and
Schlosser, Frankfurt, 1931
17
J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 238
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 6
bescherming van de groene ruimte door regelgeving omtrent
landgebruik.
Inzake de functie Werken stelde men een wanverhouding vast tussen de
werk- en woonplaats van de stadsbewoners. Het inefficiëntie gebruik
van de ruimte veroorzaakte filevorming en onnodig lange trajecten naar
het werk en bracht beperkte uitbreidingsmogelijkheden van
handelszones met zich mee. De Constateringen stelden dat de werk- en
industriële zones dicht bij de hoofd- en spoorwegen dienden gelegen te
zijn.
Hierop aansluitend kwam men tot de conclusie dat de functie Circulatie
gereorganiseerd diende te worden, rekening houdend met de
verschillende bewegingssnelheden en de specifieke functie van de
bewegingen binnen het verkeersnetwerk. Er werd aangeraden om de
wegen voor voetgangers en auto’s te scheiden en kruispunten met
meerdere niveaus, zoals het klaverblad, te gebruiken. 18
CIAM 5: Een kantelmoment in de benadering
De Constateringen waren opgesteld als aanzet voor de verdere
uitwerking van de Functionele Stad op de volgende Congressen. De
Franse CIAM-groep ASCORAL met onder andere Le Corbusier en J.L. Sert
stonden in voor de organisatie van het 5de Congres. Het strikt
ontwerpmatig gedachtengoed van Le Corbusier en de zijnen drukte haar
stempel op het 5de Congres.
Op een onofficiële samenkomst in Parijs, schrapten de Fransen echter
het - in de Richtlijnen van Van Eesteren vooropgestelde - idee om op
18
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 236
basis van de Constateringen een programma op te maken voor de
nieuwe, moderne – Functionele - stad. Als alternatief stelden de
organisatoren Wonen en ontspannen voorop als thema. Ze wierpen op
dat dit als meest urgente19 te behandelen thema toch nog kaderde
binnen het onderzoek naar de Functionele Stad.20
De hoofdmoot van het 5de Congres werd uitgemaakt door drie lezingen.
De eerste lezing, Principiële Oplossingen, werd door Le Corbusier zelf
gehouden. Le Corbusier stelde vijf rigide uitgangspunten voor het beleid
inzake de inrichting en het gebruik van de stedelijke ruimte voor. Het
tweede uitgangspunt bijvoorbeeld schuift ‘woningbouw in hoge
flatgebouwen met groene terreinen ertussen’ als norm naar voren, daar
waar het in het bijvoorbeeld in het 3de Congres enkel als suggestie werd
gegeven. Het derde uitgangspunt pleit voor ‘onteigening en
herverkaveling', wat zou leiden tot 'bevrijding en mobilisatie'.
J.L. Sert behandelde de reorganisatie van de steden in zijn lezing Geval
van toepassing: de steden. Hij beschouwde woningbouw en het
bevrijden van de grond als een belangrijke taak voor de overheid. Net als
Le Corbusier beschouwde Sert het vrije plan als een vereiste voor een
optimale realisatie. In tegenstelling tot de andere twee lezingen, kreeg
19
Of dit onderwerp enkel urgent is voor Le Corbusier persoonlijk, om steun te verkrijgen
van Front Populaire die in 1936 een meerderheid bekwam in het Franse parlement of de
relatie tussen wonen en recreatie echt als urgent aanzien werd, is niet volledig duidelijk.
(van der Woud, 1983, p. 79) (Mumford, The CIAM Discourse on Urbanism, 1928-1960,
2000, p. 110)
20
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 110
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 7
de lezing van Helena Syrkus, Geval van toepassing: de regio’s en het
platteland minder aandacht.
vrije plan kregen veel aandacht en werden als een vereiste naar voren
geschoven.
De drie lezingen werden gerapporteerd en beoordeeld door drie
commissies. Op basis van die rapportage wilde men een samenvattende
slotverklaring van het Congres formuleren, wat een heel andere aanpak
was dan de vroegere rationele benadering. Uiteindelijk volgde er geen
dergelijke Congresverklaring. 21
Conclusie
Op de eerste congressen ging de aandacht uit naar woningbouw. Via een
empirische benadering kwam men tot een aantal concepten,
bijvoorbeeld hoogbouw, als een mogelijke oplossing voor de
woningnood.
Op het 4de Congres (1933): De Functionele Stad werd de analyse van de
woningen uitgebreid met de analyse van de andere stadsfuncties. De
vaststellingen werden opgetekend in de zogenaamde Constateringen
aan de hand van de Vier Functies: Wonen, Werken, Recreatie en
Circulatie. De Constateringen werden niet gezien als een vaste theorie,
maar dienden als aanzet voor de verdere uitwerking van de ideeën op
de twee volgende Congressen.
Op het 5de Congres, het laatste voor WO II, maakte onder invloed van
Le Corbusier de empirische benadering van de Functionele Stad plaats
voor een conceptuele aanpak. De analyse werd naar de achtergrond
geschoven en lezingen kregen een centrale rol. De hoogbouw en het
21
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 76-78
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 8
1.1.2 De evolutie
naar het Hart van de stad
Al in de twee verschillende taalversies van de Verklaring van La Sarraz
was het verschil tussen enerzijds de rationele benadering, zoals
aangehouden van het 1ste tot het 4de Congres en anderzijds de
conceptuele benadering, aangehouden vanaf het 5de Congres duidelijk
aanwezig.22 Deze conceptuele benadering, waarbij de rationele analyse
naar de achtergrond werd geschoven en lezingen een centrale rol
kregen, werd doorgetrokken in de naoorlogse congressen.
Daarbij evolueerde het gedachtegoed op de naoorlogse congressen
verder weg van het vooroorlogse gedachtegoed maar waren twee
boeken gepubliceerd die het vooroorlogse gedachtegoed, meer bepaald
rond hoogbouw en de Functionele stad, algemeen verspreidden.
De appendix van CIAM: De Functionele Stad
Op CIAM 6 (1947) wilde men het thema Open Ruimte (lucht, licht en
groen) verder uitwerken. Het Congres zou oorspronkelijk plaatsvinden in
1939 in Luik maar werd afgelast door de dreiging van Wereldoorlog II.
Alle CIAM-activiteiten werden stopgezet gedurende de oorlogsjaren,
inclusief de collectieve uitwerking van de beoogde publicaties over de
22
E. MUMFORD, p. 19
Functionele Stad. Toch publiceerden zowel Le Corbusier als José Luis Sert
elk een boek dat aangaf het resultaat te zijn van CIAM 4: Functionele
Stad. Le Corbusier’s invulling van de Functionele Stad kwam uit als
Charte d'Athènes in 1943, Sert publiceerde Can Our cities Survive? in
1942.23
Het Charte d'Athènes werd gepubliceerd onder de naam van Le Groupe
CIAM-France en werd ten onrechte gezien als een officiële publicatie
vanuit CIAM zelf. Het Charter was opgedeeld in 95 bepalingen die
gelijklopend waren met de Constateringen. Deze bepalingen werden
ondergebracht in 3 delen. In het eerste deel, Généralités, definieert Le
Corbusier de stad en de stadsregio. Het tweede deel, État actuel des
villes, critiques et remèdes analyseert de Vier Functies, met twee
onderdelen per functie: ‘Observations’ en ‘Il faut exiger’. De conclusies
volgen in het derde deel, Points de Doctrine, die kunnen beschouwd
worden als een herwerking van de conclusies van Constateringen in een
meer rigide vorm. Zo was bijvoorbeeld in de Constateringen hoogbouw
voorzichtig gesuggereerd als een mogelijke nieuwe methode om grote,
open ruimte te voorzien. Het Charter koos met dezelfde motivatie
resoluut voor hoogbouw, omwille van het aangename zicht, de verse
lucht, het licht en de mogelijkheid om gemeenschapsvoorzieningen in de
nabijheid te voorzien. De Constateringen stelden dat de circulatie
gekenmerkt was door verschillende bewegingssnelheden en de
verschillende functies van het verkeer, waarbij men technische
oplossingen voorstelde voor het verbeteren van de verkeersstroom. Het
23
J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 238
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 9
Charter van Athene daarentegen stelde een strikte scheiding voor van
de verschillende stromen met elk hun eigen bewegingssnelheid.24
Sert’s Can Our Cities Survive? An ABC of Urban Problems, their analysis,
their solutions; based on the proposals formulated by C.I.A.M. (1942)
was minder rigide en bevatte een aantal humane elementen die de
koerswijziging van de daaropvolgende, naoorlogse Congressen
kenmerkte.
Enerzijds sloot Sert’s boek aan bij de vaststellingen in de Constateringen,
betreffende de woningbouw en circulatie. Ook Sert schoof de hoogbouw
als suggestie naar voren. Hij stelde dat wanneer er nood was om een
groot aantal mensen te huisvesten, alleen deze woningtypologie een
open ruimte kon creëren voor ontspanning, gemeenschapsvoorzieningen en parkeermogelijkheden, en de appartementswoning
kon voorzien van lucht, licht, zon en zicht. Betreffende de circulatie,
vulde Sert de Constateringen enkel aan met de nodige voorbeelden. 25
Anderzijds introduceerde Sert, onder meer door toedoen van de
opmerkingen van historicus-filosoof Lewis Mumford 26, humanistische
elementen in de analyse van de Functionele Stad. Sert had Mumford
gevraagd om de inleiding van het boek te schrijven, maar Mumford
sloeg dit voorstel af en wees Sert erop dat de Vier Functies veel te
beperkt waren om van een stad – laat staan een gemeenschap – te
kunnen spreken. Mumford verduidelijkte dit met de metafoor dat in de
Functionele Stad alle organen – de Vier Functies – aanwezig waren maar
dat het belangrijkste deel van de stad, de nucleus – het Stadscentrum –
ontbrak.27 Hij benadrukte de culturele en spirituele kracht van de stad
en zijn gemeenschap en beklemtoonde hierbij het belang van het
Stadscentrum als de «visible expression of man’s higher aspirations». 28
De boeken van Le Corbusier en Sert werden in andere tijdsgeest
gepubliceerd dan die waarin de Constateringen tot stand waren
gekomen. Bij de hereniging van de CIAM-leden in de getransformeerde
context na Wereldoorlog II, besliste men dan ook om het 6e Congres te
wijden aan de huidige draagwijdte van de Moderne Architectuur in de
verschillende landen en aan de vraag welke richting men verder met de
CIAM wou uitgaan.29 José Lluís Sert werd aangesteld als president en
Van Eesteren werd weggepromoveerd tot Honorary president. Deze
machtswisseling wees erop dat men zich minder zou gaan concentreren
op de uitwerking van de Functionele Stad volgens de voorgaande
empirische werkwijze. 30
27
24
J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 242
MUMFORD E. & SARKIS H., Josep Lluís Sert: the architect of urban design, 19531960, MIT Press, Cambridge, 2008, p. 83
25
J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM, p. 241
28
J.R. GOLD, Creating Charter Athens CIAM,, p. 242
29
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 171
30
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 175
26
Lewis Mumford (1895-1990) studeerde aan de University College of New York en
ontdekte het werk van Patrick Geddes en. Hij was een historicus en architectuurcriticus en
onderzocht de stad en de maatschappij,
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 10
CIAM 6 en CIAM 7:
De queeste naar assimilatie in de naoorlogse context
CIAM 6 werd in 1947 georganiseerd in Bridgewater (UK). Sert
presenteerde zijn essay Human Scale in City Planning31, over het begrip
Stadscentrum (Civic Centre) als Vijfde Functie.32 In zijn essay ijverde hij
ook voor het principe van de Neighborhood Unit. Clarence Perry had dit
principe al voorgesteld in 1923 voor de huisvesting van de arbeiders in
de nieuwe, geïndustrialiseerde steden in Amerika 33 . Ook Gropius
benadrukte in zijn lezing het belang van stadsplanning voor alle klassen
en pleitte eveneens voor de decentralisatie van de stad d.m.v. de
Neigborhood Units. Giedion lichtte de problematiek rond New
Monumentality toe. J.M. Richards pleitte ervoor om de architecturale
expressie in relatie te brengen tot het publiek van de architect, namelijk
de man in de straat. 34
Opvallend hierbij is dat de mens telkens35 centraal staat en dat de
benadering verschuift van een rationele naar een meer immateriële
31
Deze lezing had J.L. Sert gegeven naar aanleiding van een uitnodiging van de American
Abstract Artists, Nine points of Monumentality. E. MUMFORD, CIAM discours
Urbanism, p. 151
32
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 151
33
Het principe van de Neighborhood Unit werd in 1929 gebruikt in het regionaal plan
voor New York. Zie PERRY C., ‘The Neighborhood Unit: A scheme of Arrangement for
the Family Life Community’ in Regional Plan of New York, Regional Plan Association,
New York, Volume 7 (1929)
34
benadering. Deze verschuiving uit zich duidelijk in de herdefiniëring van
de ‘Doelen van CIAM’ uit de Verklaring van La Sarraz. De Verklaring van
Bridgewater bepaalt als doelstelling ‘Werken voor de creatie van een
materiële omgeving die de emotionele en stoffelijke behoeften van de
mens zal bevredigen en zijn geestelijke groei zal stimuleren’ .36
CIAM 7 (Bergamo, Italië, 1949) zou aanvankelijk verder focussen op de
Neighborhood Unit. Onder invloed van de organiserende Franse
ASCORAL-groep met Le Corbusier koos men voor drie andere thema's:
het zogenaamde CIAM-Grid, de synthese van architectuur en de
kunsten, en het architectuuronderwijs.
CIAM was uitgegroeid tot een grote groep architecten. Enerzijds hadden
veel CIAM-leden hun werkveld verruimd tot buiten Europa en anderzijds
sloten nieuwe groepen zich aan bij d CIAM: naar Latijns-Amerika, naar
kolonies van Frankrijk zoals Marokko (met zijn GAMMA-groep), Algerije,
Tunesië, Frans Indochina en naar landen die net onafhankelijk waren
zoals Turkije, India (met de latere MARG-groep), Israël en Brits
Colombia. Door deze internationalisering werden op het Congres dan
ook projecten getoond uit de hele wereld. Dit nieuwe werkveld
genereerde een andere maatschappelijke context. Deze context had een
wederzijdse invloed op de verdere invulling van de naoorlogse
congressen.
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 175
35
De Esthetische benadering die Giedion voorstelde hield geen direct verband met de
mens. De benadering van J. M. Richards legde een relatie tussen deze esthetiek en de
noodzaak dat ook de man in de straat de mogelijkheid moest krijgen om de architectuur te
appreciëren en zich ermee te vereenzelvigen. A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen
Internationaal CIAM, p. 84
36
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 86
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 11
CIAM 8: Het hart van de Stad
De resultaten van CIAM 7 waren beperkt en kregen een zekere kritiek
zowel van gedelegeerden als van buitenstaanders. Men besliste om
opnieuw rond één thema te werken op het 8e Congres in Hoddesdon vlakbij London - in 1951. Le Corbusier stelde voor om een Charter van de
Habitat uit te werken - in navolging van het Charter van Athene.
Onder andere Sert en de Britse MARS-groep schoven het Hart van de
stad als thema naar voor.37 Met deze keuze ging de CIAM een meer
humane richting uit in de benadering van de stadsplanning. MARS
formuleerde het als volgt: «Wonen, Werken, Cultiveren van Geest en
Lichaam, Verkeer: er is nog een heel ander element dat een
gemeenschap tot een gemeenschap maakt en niet alleen maar een
verzameling van individuen is. Op elk niveau is er vraag naar het
scheppen van een speciaal materieel milieu als kader voor de uiting van
dit gemeenschapsgevoel en als feitelijke uiting zelf. Dit is het materiële
hart van de Gemeenschap, het kernpunt, De Kern».38
Het begrip Kern had een bredere inhoudelijke betekenis dan Sert’s
gebruikelijke definiëring van Stadscentrum. De term Kern maakte een
symbiose mogelijk van de verschillende interessegebieden van de CIAMleden, zoals de habitat, de synthese van de kunsten, neighborhood
planning en community planning. Het begrip was ook toepasbaar
binnen de context van de heropbouw van de gebombardeerde steden,
de planning van New Towns en de verstedelijking van de Derde Wereld.
De doelstelling van CIAM 8 was het bepalen van een programma en
definitieve oplossingen voor de Kern. Er werden vijftien lezingen
gehouden en toepasselijke projecten van CIAM-leden werden
voorgesteld.
Op het einde van het Congres werden vervolgens conclusies opgesteld,
die de koerswijziging duidelijk weergeven. Samengevat stelt CIAM: De
Kern is een plaats waar mensen elkaar ontmoeten, daarom is het
gemotoriseerd verkeer er verboden. De Kern dient de mogelijkheid te
geven voor spontane manifestaties van het maatschappelijke leven en
dient dit op een onpartijdige wijze te doen. De Kern is de plaats waar de
synthese van de kunsten het meest effectief tot stand kan komen.
CIAM stelt dat deze synthese een uitdrukking moet zijn van de eigen
tijd, en daarom kan alles pas waargemaakt worden als men trouw blijft
aan de principes van de CIAM. CIAM zal helpen bij de verbetering van de
levensomstandigheden voor de grote massa der mensen en voor hen die
in de grootste nood verkeren. Daarom is het de plicht van de CIAM om
mogelijke oplossingen te presenteren aan de autoriteiten, ministeries en
ieder soort organisatie die leiding geeft in de openbare werken. Het
Stadscentrum kan het passieve individu in de maatschappij omvormen
tot een actieve deelnemer aan het maatschappelijke leven.40 Met deze
verklaringen gaat CIAM aanzienlijk verder in zijn sociale betrokkenheid
dan voorheen.
39
37
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 202
38
VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 92
39
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 91-4
40
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 95
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 12
Van het Hart van de Stad naar een Stad van Relaties
Voor CIAM 9 in 1953 in Aix-en-Provence besliste men om de thematiek
van de Stadskern verder uit te werken en werd het begrip ‘Habitat’ naar
voor geschoven. In de voorbereiding van CIAM 9 kwam men er echter
niet toe om het begrip Habitat te definiëren en besliste men om enkel
de grenzen van het begrip te bepalen. 41 Op het Congres werd in
verschillende commissies het idee van Habitat zowel conceptueel, door
het opstellen van een ideaaltype, als praktisch, door de analyse van
voorbeelden, benaderd.
De commissie die werkte rond De Rol van de Esthetiek in de Habitat
wierp een ander licht op de westers georiënteerde benadering van de
CIAM. Zij onderzochten de architectuur van de "primitieve" volken en
concludeerden: «een hut in Kameroen heeft meer esthetische
waardigheid dan het merendeel van de geprefabriceerde huizen» en dit
door «zijn eenheid in verstand en gevoel». Hierop aansluitend
benadrukte de jonge generatie, ‘tegen’ de oudere generatie en de
stichtende leden van CIAM in, dat het absurd was om alle volkeren in de
wereld op een gelijkaardige manier te benaderen en gelijkaardige,
moderne oplossingen aan te bieden voor stedenbouwkundige
vraagstukken in Chandigarh, Chimbote, Berlijn, Algiers of St. Dié.42
De stad werd niet langer aanzien als een stad van functies maar als een
stad van relaties. De herwerking van het bestaand CIAM-grid, ontwikkeld
41
door de ASCORAL groep naar aanleiding van CIAM 7, onderlijnt deze
koerswijziging. Het nieuwe Urban Re-identification Grid, opgesteld door
de Smithsons43, ging ruimer dan het CIAM-grid met de Vier functies,
doordat ook de menselijke perceptie en de relatie tussen de ruimte en
de mens werd weergegeven. Er werd op verschillende schalen gewerkt:
van op het niveau van de stad tot de buurt, tot de straat en tot slot het
huis. Het nieuwe grid werd gedocumenteerd met plannen maar
daarenboven demonstreerden ook foto’s het leven in de straat en bij de
woning. Het was duidelijk dat de nieuwe, naoorlogse generatie zich niet
meer helemaal kon vinden in de meer rigide benaderingen van de
vooroorlogse CIAM.
Men besliste dan ook om de CIAM stilaan over te laten aan de nieuwe
generatie. De organisatie van het 10e Congres werd in handen gegeven
van de jongere CIAM-leden, Team X genaamd. Op het 10de Congres, De
Habitat, probleem van relaties, in 1956 in Dubrovnik (Kroatië) ging men
een heel stuk verder in de humanistische benadering. Begrippen als
Cluster, Mobiliteit en Groei veranderden de opvatting van de stad als
een Functionele Stad naar een stad die bestaat uit relaties. De architectstedenbouwkundige kreeg een rol van sociale regelaar en zijn deelname
aan de gemeenschap kon «gelijkgesteld worden aan die van een
politicus of econoom». 44
Uiteindelijk werd de CIAM op het 11e Congres in Otterlo (Nederland) in
1959 ontbonden. De jongere generatie zette de werkzaamheden verder
onder de naam Team X.
E. MUMFORD, CIAM discours Urbanism, p. 221-222
42
Het waren deze projecten die getoond werden op CIAM 8 als een voorbeeld van
stadsplanning met een Hart. A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM,
p. 99
44
A. VAN DER WOUD, Nieuwe bouwen Internationaal CIAM, p. 103
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 13
Conclusie
De naoorlogse CIAM wordt vooral beheerst door de zoektocht naar haar
rol binnen de veranderde context. Na de kritiek van onder andere J.M.
Richards, Lewis Mumford en later Bruno Zevi voelt men aan dat de CIAM
niet meer de avant-garde rol speelt die ze in de vooroorlogse context
had. Men beseft dat de initiële motivatie, vastgesteld in de Verklaring
van La Sarraz, om architectuur te maken voor een moderne
maatschappij, eigenlijk de mens zelf voorbij loopt. Het 6e Congres staat
in teken van het herdefiniëren van CIAM binnen de nieuwe naoorlogse
tijdsgeest. Maar het waren net de lezingen en het verbrede werkveld in
Afrika en Latijns-Amerika die een aanloop waren naar de nieuwe waarde
van de CIAM in de naoorlogse maatschappij.
Op het 6de en 7de congres wordt het principe van de Neighborhood Unit
behandeld, een principe dat veel zal gebruikt worden in de sociale
woningbouw. Vanaf het 8e Congres - het Hart van de stad - krijgt de
relatie tussen de mens en de architectuur een centrale plaats in het
debat en CIAM verandert ideologisch van koers. Vanuit een meer
humane benadering, streeft men naar Moderne architectuur die de
mogelijkheid geeft aan de mens om zijn leefomgeving optimaal te
ervaren.
Op het 9e Congres stelt men dat de stad geen geheel is van functies
maar een geheel van relaties. De jonge generatie verwerpt de
‘materiële’ benadering en daarmee de eigenlijke raison d'être van het
vooroorlogse CIAM, de moderne architectuur voor de mens dient plaats
te maken voor moderne architectuur van de mens. De in de jaren '30
avant-gardistische CIAM dooft langzaam uit en een nieuwe avant-garde
stroming, verenigd in Team X geeft een hernieuwd elan aan de
implementatie van de moderne architectuur.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 14
1.2
D E VERSPREIDING
VAN HET CIAM-GEDACHTEGOED
NAAR LATIJNS-AMERIKA
Het CIAM-gedachtegoed evolueerde continu op de Congressen en is niet
te herleiden tot het ideeëngoed over de Functionele Stad, dat in de
naoorlogse context verspreidde door publicaties en projecten. De
impact van het CIAM-gedachtegoed op Latijns-Amerika en vice versa, is
dus moeilijk te vatten.
In deze paragraaf wordt toegelicht, hoe de verschillende landen in
Latijns-Amerika in contact kwamen met de CIAM en in welke mate dit
contact onderhouden werd. Er ontstond een CIAM-netwerk in een
aantal Latijns-Amerikaanse landen. Onder meer als onrechtstreeks
gevolg door de geopolitieke context tussen Latijns-Amerika en de VS,
steeg de interesse vanuit de CIAM voor Latijns-Amerika in de naoorlogse
context. De opkomst van de Latijns-Amerikaanse ‘CIAM-groepen’ op de
naoorlogse Congressen bleef beperkt.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 15
Het ontstaan van een CIAM netwerk
Reeds vóór het ontstaan van de CIAM, waren in enkele LatijnsAmerikaanse landen avant-gardistische, moderne architecten
werkzaam. Deze avant-garde bestond zowel uit Europese immigranten
als uit lokale architecten die hun opleiding in Europa hadden genoten.
Men zou kunnen stellen dat de aanwezigheid van een avant-garde de
premisse was voor de CIAM om aanhang te vinden in de verschillende
Latijns-Amerikaanse landen.
Door het toedoen van een aantal individuele politici werd de ruimte
gecreëerd voor een verdere ontwikkeling van de CIAM. Daarnaast
emigreerden in de periode vóór Wereldoorlog II verscheidene CIAMleden vanuit Europa naar de Verenigde Staten. Zij verbreedden hun
werkterrein naar Latijns-Amerika en op die manier vond het avantgardistische ideeëngoed verder ingang, via onderwijs en publicaties door
de respectievelijke CIAM-leden. De snelheid waarmee deze evolutie zich
voltrok, verschilde van land tot land en werd uiteraard ook beïnvloed
door de culturele en economische context van de landen in kwestie.
Braziliaanse CIAM-groep op te richten, de eerste in Latijns-Amerika. In
datzelfde jaar werd Lucio Costa aangesteld aan de Escola Nacional das
Belas Artes in Rio de Janeiro en hij nodigde Warchavchik uit als
professor.46 Costa en Warchavchik hervormen de school, de vroegere
Beaux Arts benadering maakt plaats voor een moderne benadering van
architectuur en stadsplanning.47
In 1936 verbleef Le Corbusier voor de tweede maal in Latijns-Amerika.
Hij werkte mee als adviseur aan het Ministerie van Onderwijs en
Volksgezondheid in Rio de Janeiro. Deze opdracht was hem toegewezen
door minister Capanema en president Gétulio Vargas, op aanraden van
Lucio Costa.48 Het ontwerpteam bestond uit Lucio Costa, Carlos Leão,
Jorge Moreira en Affonso Reidy en kort erna sloten ook Oscar Niemeyer
en Ernani Vasconcelos aan. Onder meer door de samenwerking met Le
Corbusier, genoot het project van veel buitenlandse aandacht.
Daarnaast hield Le Corbusier een reeks lezingen over de Ville Radieuse
46
De Russische architect Gregory Warchavchik emigreerde in de jaren '20
naar Brazilië en had een belangrijke rol in de ingang van de ideeën van
de Moderne Architectuur.
Warchavchik vestigde zich in 1923 in São Paulo. In 1929 ontmoette hij Le
Corbusier op diens trip door Latijns Amerika. Le Corbusier gaf onder
meer lezingen in Uruguay, Argentinië en Brazilië.45 Een jaar later ontving
Warchavchik een officiële uitnodiging van Sigfried Giedion om een
45
F. P. OYARZÚN, Le Corbusier: Latin American traces in J.-F. LEJEUNE (ed.),
Cruelty & Utopia: cities and landscapes of Latin America, p. 99 – 107
Voor meer informatie over de impact van Lucio Costa in de Escola Nacional de Belas
Artes, zie M. L. BRESSAN PINHEIRO, Lúcio Costa e a Escola Nacional de Belas Artes,
Docomomo Brazil,
www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Maria%20Lucia%20Bressan%20Pinheir
o.pdf
47
Naar aanleiding van een interview met Prof. Falbel aan Unicamp op 23/11/10, heeft ze
mij volgend artikel, origineel in het spaans, in engels bezorgd: A. FALBEL, The CIAM
and the Functional City in Latin America between 1930 and 1946 in ArquiTectónica
Journal, 2010. Het onderzoek concentreert zich op de Europese immigranten in LatijnsAmerika. Voor een korte samenvatting, kan u het volgende werk raadplegen: A. FALBEL
(ed.), Translantic impressions: France-Brazil exchanges, Docomo Journal, n° 34, p. 1-37
48
Initieel was een ander ontwerpteam, via een competitie, geselecteerd maar minister
Gustavo Capanema drong er, met de steun van president Vargas, op aan om de opdracht
te geven aan Lucio Costa. Deze was eerst uit de wedstrijd geëlimineerd wegens ‘te
radicaal’.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 16
en de Vier Functies in Latijns-Amerika.49 Voornamelijk door het toedoen
van president Vargas bleek het politieke klimaat in Brazilië zeer gunstig
voor de verdere ontwikkeling van de Moderne Architectuur.50
Een andere Russische architect, Wladimir Acosta, emigreerde in 1928
naar Argentinië en ging er een samenwerking aan met Alberto Prebisch,
een andere aanhanger van de Moderne Architectuur. Sigfried Giedion
van CIAM contacteerde eerst twee andere Europese immigranten in
Argentinië, Isaac en Jacobo Stok, voor de oprichting van een Argentijnse
CIAM groep. Op aanraden van Nelly Guggenbühl Meffert, een CIAM-lid
dat ook geëmigreerd was naar Argentinië, stelt Giedion in 1934
Wladimir Acosta aan als gedelegeerde van de Argentijnse CIAM-groep. 51
In 1939 richtte Antonio Bonet samen met Juan Kurchan en Jorge
Francisco Hardoy de Argentijnse CIAM-groep, Grupo AUSTRAL op.
Antonio Bonet was afkomstig uit Spanje en voormalig lid van de Spaanse
groep GATEPAC.52 Op het bureau van Le Corbusier ontmoette Bonet de
twee Argentijnen Kurchan en Hardoy en tijdens de Spaanse
burgeroorlog emigreerde hij naar Argentinië. De Argentijnse groep was
aanvankelijk omvangrijk maar werd na de militaire staatsgreep in 1943
49
V. FRASER, Building the new world : studies in the modern architecture of Latin
America 1930-1960, Verso, London, 2000, p. 251
50
Het populistische regime van Getulio Vargas zal de Modern Architectuur promoten en
inzetten als visuele vertaling van zijn Estado Novo. Zijn Nieuwe Staat was modern qua
economie en nationaal qua cultuur. Zo zal Vargas bijvoorbeeld (naast de architecturale
context) ook Capoeira (een gevechtssport ontwikkeld door de slaven, die bij de wet
verboden was) uitroepen als de nieuwe nationale sport.
51
A. FALBEL, “The CIAM and the Functional City in Latin America between 1930 and
1946” in ArquiTectónica Journal, 2010
52
E. MUMFORD, CIAM discourse Urbanism, p. 320
weinig ruimte gelaten door het traditionele waardenkader van de
naderhand verkozen president Juan Peron (1946-1955).53
Antonio Bonet emigreerde van Argentinië naar Uruguay en wordt daar
voor CIAM als gedelegeerde van het land aangesteld maar
representeerde niet de lokale architecten in Uruguay: Julio Vilamájo,
Juan Scasso en Carlos Gómez Gavazzo. 54
In het revolutionaire Mexico 55 wordt voormalig Bauhaus directeur
Hannes Meyer uitgenodigd door president Lázaro Cardenas om zijn werk
verder te zetten. Meyer immigreert in 1939 naar Mexico City en wordt
aangesteld als directeur van Instituto del Urbanismo y Planificacion. Hij
verbleef tot 1949 in Mexico. 56 Er is nergens sprake van de officiële
oprichting van een CIAM groep in Mexico. Walter Gropius en Lluis Sert
zullen trachten een Mexicaanse groep op te richten maar dat bleek niet
zo eenvoudig. Zij zullen Mario Pani en Enrique Del Moral aanspreken in
1942. Maar de Europese immigranten Hannes Meyer en Max Cetto,
beiden voormalig CIAM leden, zullen de aanstelling van deze lokale
53
J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 23
54
J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 23
55
President Lázaro Cardenos (1934-1940) zal voorstander zijn om verder te bouwen op
de Mexicaanse Revolutie in 1910. Hannes Meyer was meer geïnteresseerd in Mexico als
plaats voor revolutie dan voor het tropische, zoals andere architecten. Voor meer
informatie over de avant-garde rol van Hannes Meyer en het conflict met de lokale avantgarde in Mexico, zie Capitulo III, Mexico: as viagens da vanguarda, 1930-1940 in A.
GORELIK, Das vanguardas a Brasília, Cultura Urbana e Arquitetura na América Latina,
Editora UFMG, Belo Horizonte, 2005
56
A. ALMANDOZ, Urban planning and historiography in Latin America in Progress in
Planning, 65 (2006), p. 97
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 17
immigranten contesteren. Max Cetto zal stellen dat er wel degelijk een
Mexicaanse CIAM groep dient gevormd te worden maar dat de meest
succesvolle architecten niet de beste zijn en zeker niet in een land als
Mexico.57
In Cuba draagt het dictatoriale regime van Fulgencio Batista bij tot de
verspreiding van Moderne Architectuur. 58 Batista stelt in zijn 2e
ambtstermijn, zijn neef, architect en CIAM-lid Eugenio Batista aan tot
minister van openbare werken. In deze periode krijgt het Amerikaanse
Town Planning Associates (TPA) van José Lluis Sert en P. L. Wiener, een
aantal Cubaanse projecten toegewezen en Sert wordt in 1955
aangesteld tot adviseur van Junta Nacional de Planificación. 59 Sert
emigreerde in 1939 van Europa naar de Verenigde Staten, en verbleef
toen een half jaar in Havana. Op vraag van Sigfried Giedion had hij
bijgedragen tot de oprichting van een Cubaanse CIAM groep (1941) ,
genaamd ATEC, Agrupación Técnica de Estudios Contemporáneos. 60
In Peru werd in 1946 door Luiz Miró Quezada 61 en een aantal studenten
de groep Agrupación Espacio opgericht. 62 Vanuit het Peruviaanse
Congres steunt de architect/politicus Fernando Belaúnde Terry 63 de
Espaçio. Terry ondersteunt ook de Peruviaanse projecten van het Town
Planning Associates van J.L. Sert.In 1949 vroeg de groep vol
enthousiasme het lidmaatschap aan bij de CIAM maar deze werd nooit
expliciet ingewilligd, Peru werd wel aangeduid als een ‘groep in vorming’
maar enkele leden onder meer Eduardo Neira waren aanwezig op de
Congressen.
Zowel de Venezolaanse CIAM-groep als de Columbiaanse
waren
aanwezig op Congressen maar daar is niet veel over geweten. 64 De
CIAM-groep van Venezuela was pas sinds begin van ’50 actief. Enkel
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de Moderne Architectuur in Cuba, zie J. A.
LOOMIS, Revolution of forms: Cuba’s forgotten Art Schools, Princeton Architectural
Press, New York, 1999
61
57
J. F. LIERNUR, Vanguardas expertos Reconstrucción europea, p. 37
58
President Fulgencio Batista zal regeren van 1940-1944 en vervolgens in 1952 weer de
macht grijpen. Cuba had gedurende WO II een bloeiende economie opgebouwd door de
winsten van de suikerindustrie. President Batista zal deze koers met harde hand willen
verder zetten en was een grote voorstander van ‘development’ idee. Hij was zeer Westers,
vooral Amerikaans, gezind. Dit beviel niet iedereen en in 1959 zal hij dan ook van de
troon gestoten worden door Ché Guevara, Raul en Fidel Castro.
59
60
A. ALMANDOZ, Urban planning historiography Latin America, p. 97
Deze bestond uit de leden: Eugenio Batista, Miguel Gastón, Nicolas Arroyo, Gabriela
Menéndez, Manuel Tapia Ruano, Carlos Alzogaray, Rita Gutiérrez. Voor een korte
uiteenzetting over de impact van Europa op de adoptie van Moderne Architectuur in Cuba,
zie VICTOR PÉREZ ESCOLANO, A European glance in the mirror of Carribean Modern
Architecture in Docomomo Journal (33), September 2005
Luiz Miró Quezada zal het eerste boek over Moderne Architectuur publiceren Espacio
en el Tiempo, La arquitectura como fenómeno cultural en werd door de jonge studenten
van Escuela Nacional de Ingenaría met veel enthousiasme onthaald.
SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio and the CIAM Peru group: architecture and
the city in the Peruvian modern project in DUANFANG LU (ed.), Third World
Modernism: Architecture, Development and Identity, Routledge, New York, 2011, p. 85111
62
Deze bestond uit de leden: de oprichter Luiz Miró Quezada, Luis Dorich, Eduardo
Neira, Adolfo Córdova, Santiago Agurto, Carlos Williams. Voor een uiteenzetting van
deze groepering, zie SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio CIAM Peru, p.107
63
De rol van Fernando Belaúnde wordt verder toegelicht in de Case-studies
64
Ook ene A. Mesa zou zich als gedelegeerde van een Colombiaanse groep Medellín,
aansluiten op CIAM 8 (1951) Het is niet eenduidig of dit een alternatieve CIAM-groep
was op de CIAM-groep van Colombia. E. MUMFORD, CIAM discourse urbanism, p.
205
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 18
Iriarte en Moisés Benacerraf werden vernoemd als leden. 65Jorge Gaitan
, die samenwerkte met Le Corbusier en Town Planning Associates, aan
het Masterplan voor Bogotá in 1948, was gedelegeerde van de
Colombiaanse CIAM-groep.66
De toenemende interesse
Zowel door het toedoen van Europese immigranten, de aanwezige
avant-garde als CIAM-leden, onder andere Sert in Cuba en Le Corbusier
op rondreis, vormden zich CIAM-groepen in Brazilië, Argentinië en Cuba
in de vooroorlogse periode. In de naoorlogse context breidde het
netwerk verder uit, onder meer door het ontstaan van avant-garde
bewegingen in Peru, Colombia en Venezuela. De contacten met
bestaande groepen en potentiële groepen werd in de naoorlogse
periode voornamelijk begunstigd door de Europese immigranten in de
VS onder andere Sert en Wiener, die de groep Town Planning Associates
vormden, Walter Gropius en, in mindere mate, Richard Neutra.
De jaren '40 werden gekenmerkt door een toenemende interesse vanuit
de CIAM voor Latijns-Amerika. In diezelfde sfeer werd in de Verenigde
Staten eerder onder de Regering Rooseveldt de Good Neighbour Policy
in het leven geroepen, die Noord- en Zuid-Amerika economisch dichter
bij elkaar moest brengen. In deze context werd in 1943 de
tentoonstelling Brazil Builds in MoMa New York georganiseerd, die de
internationale interesse voor de Braziliaanse, en later Latijns-
65
J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 20
66
J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 20
e
Fig. 1 CIAM-groepen en uitgenodigden voor het 7 Congres
(Mise en Application la Charte d’Athènes, 1948)
Amerikaanse, Moderne Architectuur aanwakkerde. 67 In dit PanAmerikaans politiek klimaat, verbreedden ook de Europese CIAM-leden,
gevestigd in de VS, hun werkveld naar Latijns-Amerika.
Richard Neutra werd aangesteld aan het hoofd van het comité voor het
Ontwerp van Openbare werken in Puerto Rico, een Spaanstalige
deelstaat van de VS. Onder het beleid Gouverneur van Rexford Tugwell
67
Voor meer informatie zie America for the Americans in ZILAH QUEZADO
DECKKER, Brazil Built: The Architecture of the Modern Mouvement in Brazil, Spon,
2001, p. 95-103
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 19
leidt hij het bureau van 1943 tot 1945. Later bezoekt hij het Caraïbische
gebied (Cuba, Dominicaanse Republiek en Haïti) en het LatijnsAmerikaanse vastenland (Ecuador, Peru, Bolivië, Argentinië en Uruguay),
gesponsord door het US State Departement, en ontmoet hij de
plaatselijke moderne architecten. Zijn ervaringen in Puerto Rico
verwerkte hij in zijn boek Architecture of Social Concern, in 1948
gepubliceerd in São Paulo. Het basisidee van het boek sloot aan bij de
oprichtingsgedachte van CIAM - een moderne architectuur voor de
hedendaagse maatschappij - maar de voorgestelde ontwerpmethodiek
was ver verwijderd van het schijnbare paradepaardje van CIAM - de
Functionele Stad.68 Ondanks de grote verwachtingen van de auteur zelf,
kan het boek noch in Latijns-Amerika noch in Europa of de Verenigde
Staten op veel enthousiasme rekenen.
Het Town Planning Associates van Sert ontwikkelde projecten in
verschillende Latijns-Amerikaanse landen zoals Brazilië, Colombia,
Venezuela, Peru en Cuba. Sert was ook op academisch vlak actief in
Latijns-Amerika. In 1942 werd ook Wiener aangesteld als gastdocent aan
de University of Brazil. Men kan stellen dat TPA, een sleutelrol heeft
gespeeld in de implementatie van CIAM-gedachtegoed in LatijnsAmerika. Hier wordt verder op ingegaan in de derde paragraaf van dit
hoofdstuk.
Walter Gropius was een andere Europese architect die emigreerde naar
de Verenigde Staten. Gropius verbleef net als Sert regelmatig in LatijnsAmerika, in 1945 gaf hij bijvoorbeeld lezingen in Cuba. 69
Wanneer José Lluis Sert in 1947 aangesteld werd als president van de
CIAM, spreekt hij Walter Gropius aan met het verzoek om CIAM VIII in
Latijns Amerika te organiseren, met name in Colombia, Cuba of Peru
voor. Deze plannen gaan niet door en de CIAM-congressen blijven in
Europa. 70
Reeds in 1954, 20 jaar voor de Engelstalige editie, werd de Spaanse
vertaling van Le Corbusier’s Charte d’Athènes -La Carta de Atenas,
Argentinië uitgegeven 71 . In een aangepaste versie werd het door
Martínez Inclán opgenomen in Código de Urbanismo: Carta de Atenas,
Carta de La Habana.72
69
68
R. NEUTRA, Architecture of Social Concern in regions of Mild Climate, São Paulo,
Gert Todtmann, 1949 en voor een uiteenzetting van R. Neutra’s ‘werk’ in Latijns
Amerika, zie JOSÉ TAVARES CORREIA DE LIRA, From Mild’s Climate’s
Architecture to ‘Third World’ Planning: Richard Neutra in Latin America op 14th
International Planning History Society Conference, 2010,
www.iphs2010.com/abs/ID457.pdf
J. A. LOOMIS, Revolution of forms: Cuba’s forgotten Art Schools, Princeton
Architectural Press, New York, 1999, p. 6
70
J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 21
71
Deze Spaanse vertaling verscheen zo’n 20 jaar voor de Engelse vertaling The Athens
Charter in 1973.
72
A. ALMANDOZ, Urban planning historiography Latin America, p. 97
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 20
De Latijns-Amerikaanse CIAM-groepen:
geen onverdeeld succes
Het CIAM-gedachtengoed had ingang gevonden in Latijns-Amerika maar
vrij snel duiken de eerste teken van distantiëring op. Alhoewel er een
netwerk van CIAM leden, ‘beschermheren’ en kennissen was tot stand
gekomen in Latijns-Amerika, waren de meeste Latijns-Amerikaanse
CIAM-groepen niet actief betrokken in de naoorlogse Congressen.
Anderzijds werden CIAM-groepen als die van Peru (Espaçio), Colombia
en Cuba (ATEC), die vooral uit een jonge generatie architecten bestond,
door CIAM aangezet tot de implementatie van Moderne Architectuur in
de lokale context. Die lokale en sociale realiteit maakte de groepen
stilaan opnieuw los van CIAM. Deze distantiëring was vooral
kenmerkend voor de Peruviaanse CIAM groep Espaçio. 73 In de jaren ‘50
groeit de interesse van Espaçio voor de sociale realiteit van de barriadas
– de sloppenwijken in Lima. De voorgaande Moderne benadering van
unidades vecinales – Neighborhood-Units – en de Vier functies wordt
achterwege gelaten.74 Verschillende sociologen en de antropoloog José
Matos Mar sluiten zich aan bij de groep en er wordt geëxperimenteerd
met oplossingen als Aided Self-Help, community planning,... 75
74
75
SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio CIAM Peru, p. 103
Uiteindelijk zal een politieke strekking, die niet geloofden dat architectuur de sociale
realiteit kon oplossen, afsplitsen. Diegene die nog aan het balanceren waren tussen
Moderne Utopie en Sociale Realiteit zullen verder de ‘architectuur’ inzetten als oplossing,
zoals in PREVI.
De CIAM-groepen van Argentinië, Uruguay, en Mexico richtten zich vrij
snel minder op de Europese Congressen en gingen een meer eigen koers
varen. Ook in Brazilië werd de onverschilligheid voor de Congressen
groter. Sigfried Giedion drong bij de Brazilianen tevergeefs meermaals
aan op hun aanwezigheid op de naoorlogse Congressen.
Wanneer Oscar Niemeyer de jury samenstelt voor de competitie voor
het ontwerp van de nieuwe hoofdstad Brasilia, vraagt hij Maxwell Fry als
enigste CIAM-lid om in de jury te zetelen. Uiteindelijk wordt Fry
vervangen door William Holford.76
De afwezigheid op de Congressen zelf neemt niet weg dat een aantal
CIAM-principes gehanteerd werden in een aantal grootschalige
ontwerpen in Latijns-Amerika.
Toch hadden de ideeën van CIAM allesbehalve het monopolie in het naoorlogse Latijns-Amerika. Andere congressen en instituties brachten de
Zuid- en Noord-Amerikaanse architecten samen, zoals het Panamerican
Congress of Architects en Sociedad Interamericana de Planificación
(SIAP) en boden een alternatief voor de CIAM-congressen en gedachtengoed.
Conclusie
In landen als Mexico, Argentinië, Cuba en Brazilië was al vroeg een
avant-garde van Europese immigranten en Westerse geschoolde
architecten aanwezig. De landen kennen een aanzienlijke economische
bloei aan het begin van de 20e eeuw en een explosieve groei van de
76
J. F. LIERNUR, Vanguardas versus expertos, p. 24
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 21
hoofdsteden (in het geval van Brazilië, ook van het economisch centrum
São Paulo). Nog voor Wereldoorlog II werden in deze landen
beleidsinstituties inzake architectuur en stadsontwikkeling opgericht, er
worden conferenties georganiseerd, tijdschriften gepubliceerd en het
onderwijs wordt getransformeerd. 77 Deze context maakte de
introductie van het CIAM-gedachtengoed mogelijk. De politieke context
beïnvloedde de verdere ontwikkeling van de Moderne Architectuur:
positief zoals in het Brazilië onder Vargas en eerder negatief zoals in het
Argentinië onder het regime van de behoudsgezinde Peron.
Landen als Peru, Venezuela en Colombia kenden pas in de naoorlogse
periode een economische bloei. De adoptie van het CIAM-ideeëngoed
voltrok zich bijgevolg eveneens pas na de Wereldoorlog, met de intense
steun van het politieke beleid, zoals in het Cuba van Batista, het
Venezuala van Pérez Jiménez, en het Peru onder Belaunde Terry.
Zij kwamen in contact met de CIAM, via de Europese immigranten in VS
(die lesgaven aan Harvard, MIT en Berkeley) zoals Town Planning
Associates waarvan alle projecten, met uitzondering van hun eerste
project Cidade dos Motores in Rio de Janeiro, ontworpen waren voor in
bovenvermelde landen.
economische ontwikkeling kenden zoals Brazilië, Mexico, Cuba,
Venezuela,... De economische belangstelling vanuit de Verenigde Staten
was bijgevolg veel beperkter voor deze landen, met hun grotendeels
rurale cultuur. Ook hun respectievelijke hoofdsteden kenden een lagere
ontwikkelingsgraad, niet in het minst op het vlak van stadsplanning. 78
Specifiek wat Panama betreft bijvoorbeeld, richtte de interesse van de
Amerikanen zich louter op het Panamakanaal.
We kunnen besluiten dat zowel voor wat betreft de kennis over de
verspreiding van het CIAM-gedachtengoed als voor wat betreft de
documenteren over de assimilatie van de Moderne Architectuur, deze
gebieden als ‘blinde vlekken’ kunnen beschouwd worden.79
De doelstelling van het oprichten van de congressen in 1928 was dan
ook de Moderne Architectuur een grotere plaats in de hedendaagse
samenleving geven. Vandaar dat de verspreiding van de Moderne
Architectuur moeilijk te onderscheiden is, van deze van de CIAM. Men
kan stellen dat de aanwezigheid van een avant-garde in de LatijnsAmerikaanse landen, een voorwaarde was voor de CIAM om aanhang te
vinden.
Tot nu toe zijn er geen bronnen bekend in de literatuur, noch in de
publicaties van CIAM zelf over de aanwezigheid van CIAM-groepen in
Chili, Bolivia, Paraguay en de rest van Centraal-Amerika (Nicaragua,
Panama, Costa Rica…).
78
Een logische verklaring ligt in het feit dat, met uitzondering van Chili,
deze landen in de eerste helft van de 20ste eeuw niet dezelfde
79
77
Voor een uiteenzetting zie A. ALMANDOZ, Urban planning historiography Latin
America, p. 89
De Urban Studies zullen pas tegen de jaren ’70 ontwikkelen, zie R. STERN, Urban
Research in the developing world, V. 3: Latin America, University of Toronto Press inc,
Canada, p. 172-174
Dit neemt echter niet weg dat er wel degelijk Moderne Architectuur of de toepassing
van CIAM principes aanwezig was. Tot voor kort, was er ook weinig geweten over de
groep Espaçio. Eduardo Neira kwam wel voor in het debat rond J. Turner. José Matos
Mar en President Belaunde in het sociologisch en politiek debat. Ik wist enkel dat deze
onder elkaar kennissen waren.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 22
1.3
C ASE-STUDIE:
Town Planning Associates
in Latijns-Amerika
Desondanks er een netwerk was ontstaan tussen de CIAM en
verschillende Latijns-Amerikaanse landen, waren er maar enkele LatijnsAmerikaanse CIAM-groepen effectief aanwezig op de naoorlogse
Congressen in Europa. Naast de congressen werd het CIAMgedachtegoed ook uitgedragen door Europese CIAM-leden. Het
merendeel was in de VS gevestigd en verbreedde hun werkterrein naar
Latijns-Amerika onder de gunstige geopolitieke context. Town Planning
Associates nam hier een sleutelpositie in. Om een specifieker idee te
krijgen van enerzijds het CIAM-gedachtegoed dat het LatijnsAmerikaanse land bereikte en anderzijds de invloed van deze nieuwe
Latijns-Amerikaanse context op het CIAM-gedachtegoed, wordt in deze
paragraaf een aantal projecten van TPA besproken.
Allereerst wordt TPA’s eerste project, Cidade dos Motores in Rio de
Janeiro (1943-1947), uitgebreid toegelicht. De toewijzing van dit
Braziliaanse project aan de buitenlandse TPA wordt kort gekaderd.
Vervolgens wordt het project toegelicht en in relatie tot het
vooroorlogse CIAM-gedachtegoed over de Functionele Stad, besproken.
Tenslotte wordt het tweede project in Chimbote, Peru (1947-1948)
behandeld. Dit project kan gezien worden als een kantelpunt in TPA’s
benadering. Aan de hand van dit project wordt de verdere evolutie in
TPA’s projecten geschetst.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 23
Deze casestudie toont enerzijds aan hoe onder invloed van deze nieuwe
Latijns-Amerikaanse context de benadering van TPA verandert. Op
planningsniveau evolueert men van de Functionele Stad naar het Hart
van de stad, op het niveau van woningtypologie van High rise – High
density naar Low rise - High density, met een eerste aanzet richting
Aided Self-Help Housing. Laatstgenoemde evolutie werd niet helemaal
overgebracht in de publicaties van TPA’s projecten omdat het eerste
project Cidade dos Motores meer aandacht zal krijgen in een
tentoonstelling en publicaties. Op de CIAM Congressen zelf werden de
andere projecten nochtans wel voorgesteld. De naoorlogse CIAM werd
met de Functionele Stad geassocieerd maar evolueerde op de CIAM
Congressen verder weg van dit vooroorlogse gedachtegoed.
Daarenboven toont deze Casestudie aan hoe Town Planning Associates
(TPA), die bestond uit Europese CIAM leden die zich in de Verenigde
Staten hadden gevestigd, werd aangesteld voor verschillende projecten
in Latijns Amerika.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 24
A. Town Planning Associates
en de relatie met CIAM
Town Planning Associates werd opgericht door Josep lluis Sert en Paul
Lester Wiener. 80 (TPA) Gedurende deze periode was Sert President van
de CIAM ( 1947-1959) en Decaan aan de Universiteit van Harvard (19531969). Town Planning Associates profileerden zich als experts op het vlak
van stadsplanning in Latijns-Amerika en op die manier werd het CIAMgedachtegoed uitgedragen in Latijns-Amerika. 81
Josep Lluis Sert (1902 – 1983) begon na zijn studies aan School of
Architecture in Barcelona, in 1927, te werken in het bureau van Le
Corbusier.82 Via Le Corbusier kwam hij in contact met de CIAM en
woonde hij vervolgens het 2e Congres.83 Hij was lid van de Spaanse
groep GATPAC die zich in 1929 aansloot bij de CIAM.84 In 1931 werd de
80
Paul Schulz sloot later aan bij Town Plan Associates. Over deze architect is niet veel
geweten en wordt vernoemd als Schulz of Schultz.
Tweede Spaanse Republiek opgericht en daarmee gepaard gaande kreeg
het Catalaanse Gouvernement meer autonomie. Deze veranderde
politieke context bood enkele jaren een platform aan GATPAC voor de
verdere expansie van Moderne Architectuur en het CIAM-gedachtegoed
in Spanje.85 Tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) werd GATPAC
echter ontbonden door het overlijden of de emigratie van de meeste
leden.
Sert emigreerde in 1939 naar Noord-Amerika en vestigde zich in New
York, waar hij door Walter Gropius voorgesteld werd aan Paul L.
Wiener.86 Het was Le Corbusier die Sert had aangeraden om contact op
te nemen met Wiener om het te hebben over de CIAM en ‘our friends in
Rio’.87 Wiener had connecties met de U.S. State Department en ontwierp
het interieur van zowel het Braziliaanse als het Ecuadoriaanse paviljoen
op de New York World Fair in 1939.
In 1942 richtten Sert en Wiener samen Town Planning Associates op dat
gevestigd was in New York. De projecten van TPA situeerden zich in
85
Le Corbusier werd door Sert uitgenodigd om een lezing te geven in 1927 in Barcelona.
Nadien zal Le Corbusier voorstellen aan Sert om in zijn bureau in Parijs te komen werken.
Daar zal Sert o.a. meewerken aan het project voor Hoofdkantoor voor de Verenigde
Naties in New York, waar o.a. Oscar Niemeyer ook aan zal meehelpen.
Zo werd o.a. het Macià plan voorgesteld aan het publiek, een studie voor een algemeen
plan voor Barcelona, met de steun van het autonome Gouvernement van Catalonië. Het
plan werd ontworpen in 1933-35 door GATPAC, in samenwerking met Le Corbuiser en
Pierre Jeanneret. [2, p.38] Plan Macià was net zoals de Ville Radieuse van Le Corbusier,
gebaseerd op de zonering van de vier functies. Het zal dan ook de basis zijn voor CIAM 4
‘Funcionele Stad’ en werd door Le Corbusier als voorbeeld gepubliceerd in het ‘Charter
van Athene’ in 1943. E. MUMFORD, CIAM and Latin America in X. COSTA en G.
HARTRAY, Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 48
83
86
81
J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 50
82
84
J. FREIXA, Josep Lluis Sert, Gustavo Gili, Barcelona, 1989, p. 9
Sert richtte tijdens zijn studiejaren een groep op die zich wou inzetten voor de
ontwikkeling van Moderne Architectuur. In 1929 groepeert deze initiële groep zich met
andere groepen uit Madrid en het Baskenland onder de naam GATPAC ( Grup
d’arquitectes i Tècnics per al Progrés de L’Arquitectura Contemparània)
Paul Lester Wiener werd in Leipzig in Duitsland geboren maar was vanaf 1919 een
Amerikaanse burger. In de jaren '20 keerde hij terug naar Berlijn en werkte samen met
Bruno Paul. In de jaren '30 werkte hij opnieuw in New York als product- en interieur
ontwerper. E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 74
87
E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 144
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 25
Latijns-Amerika. 88 TPA ontving opdrachten voor New Towns zoals Cidade
dos Motores in Rio de Janeiro (1943-47), Chimbote in Peru (1947-48) en
Tumaco in Colombia (1947-49) en voor nieuwe woonomgevingen bij
olie-exploitatiegebieden in Venezuela zoals Pomona (1951) in Marcaibo,
Peurto Ordaz en Ciudad Piar in Ciudad Guyana. Daarnaast ontwierp TPA
masterplannen voor Lima (1947) in Peru, Medellín (1948-50), Cali (1950)
en Bogotá (1950-53) in Colombia en Havana (1956) in Cuba.89
B. Cidade dos Motores,
de relatie met de Verenigde Staten
Onder het leiderschap van Getúlio Vargas was Brazilië in de jaren '30 en
'40 het land bij uitstek voor de ontwikkeling van de Moderne
Architectuur. Vargas promootte Brazilië door middel van het concept
Estado Novo, de Moderne architectuur was de perfecte vertaling om dit
concept visueel kracht bij te zetten.90 De politieke context leunde zeer
dicht aan bij Le Corbusier’s idee van de perfecte autoriteit voor de
realisatie van grootschalige (lees: CIAM-) projecten.91
88
Zij ontwierpen ook ‘ratiostructures’, geprefabriceerde woningen, voor de woningnood
na de oorlog. Maar de bekendste projecten van TPA, situeren zich in Latijns-Amerika. Er
is geen kritisch studie over TPA. De projecten van TPA werden besproken in de
monografieën over J. L. Sert
89
E. MUMFORD en H. SARKIS, Josep Lluís Sert: the architect of urban design, 19531969, Yale University Press, 2008, p. 48
90
91
E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p.50
Een zoektocht naar die autoriteit was al bij het ontstaan van CIAM in de Verklaring van
Sarraz opgenomen onder de benaming van ‘beschermheren’, zoals in paragraaf 1.1.1
uiteengezet is.
Het project Cidade dos Motores en de toewijzing van de opdracht aan
Town Planning Associates, moet ook binnen een ruimere politieke
context beschouwd worden. Het project ving aan in 1943 nadat Brazilië
zich bij de geallieerden had aangesloten. Brazilië stelde zich initieel
neutraal op maar de druk vanuit de VS steeg. Vargas werd in 1942
overtuigd met onder andere de belofte van grote leningen van de
Export-Import Bank voor de financiering van de Braziliaanse industrie.
Cidade dos Motores was opgevat als een New Town voor de
werknemers van een nabijgelegen fabriek van oorlogsvliegtuigmotoren.92 Ook die fabriek werd deels gefinancierd door de ImportExport Bank, zoals bevestigd werd in het artikel Brazil Builds a New City
in het vaktijdschrift American Journal of Economics and Sociology:
The engine factory, which uses American production line methods, cured
special equipment from the United States through a loan of $1,220,000
from the Export-Import Bank. Aside from this loan, however, all
construction is being financed with Brazilian funds. 93
Het project werd opgevolgd door Antonio Guedes Muniz, Brigadiergeneraal en Hoofd van de Brazilian Airplane Factory Commission met de
medewerking van Oswaldo Bittencourt Sampaio, de directeur van het
Braziliaanse Gouvernement in New York.94
92
M. RUBERT DE VENTÓS, The work of Town Planning Associates 1943-1956 in X.
COSTA en G. HARTRAY, Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 82
93
S. DE LIMA, Brazil builds a New City in American Journal of Economics and
Sociology, April, 1947, p. 335-344, www.jstor.org/stable/3483617
94
A.A.V.V., Two Cities: Planning North and South America in the Bulletin of the
Museum of Modern Art, p. 1-18, www.jstor.org/stable/4058095, p. 4
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 26
Brazilië werd ondertussen al geprezen om zijn Moderne architectuur,
bijvoorbeeld op de tentoonstelling Brazil Builds, in 1943 in het MoMa in
New York. Hoewel het de bedoeling was om de ontwerpopdracht voor
Cidade dos Motores toe te wijzen aan een Braziliaanse Moderne
architect, gaf het Braziliaanse Gouvernement de opdracht aan het
Amerikaanse Town Planning Associates.
In Mumford’s boek wordt de aanstelling van TPA kort toegelicht in een
voetnoot: volgens Oscar Niemeyer was het ontwerp eerst toegewezen
aan de ingenieur-architect Fernando Saturnino de Brito, die Niemeyer
had gevraagd om mee te werken aan het ontwerp. Niemeyer raadde
echter Paul L. Wiener aan als medewerker. Wiener was pas aangesteld
als gastdocent aan de University of Brasil. Wiener aanvaardde de
opdracht maar stelde bij zijn terugkomst in de Verenigde Staten Josep
Lluis Sert aan ter vervanging van Brito.95 Op die manier werd Cidade dos
Motores het eerste Latijns-Amerikaanse project voor TPA.
In tegenspraak met Mumford, stelt Nabil Bonduki dat het project initieel
toegewezen was aan Attíllio Corrêa Lima 96, die beschouwd wordt als
één van de eerste Braziliaanse stadsplanners volgens de moderne
traditie. Lima overleed echter in 1943 en de opdracht werd door
brigadier Muniz overgedragen aan TPA. Er kan verondersteld worden
dat drie ontwerpen waren: door Correa Lima, de Brito en TPA.97
95
E. MUMFORD, CIAM Discours Urbanism, p. 144
96
Attilio Corrêa Lima’s (1901-1943) meest bekende werk is de Seaplane Airport Santos
Dumon (1937). Dit project kaderde binnen een groter project van zijn hand. Corrêa Lima
concentreerde zich dan ook op grootschalige projecten zoals neighborhood-units. Na zijn
dood werd zijn huisvestingsproject voor Várzea do Carmo gedeeltelijk geconstrueerd, het
huisvestingsproject voor Heliópolis, nu de grootste sloppenwijk van São Paulo, niet.
97
Op basis van mijn onderzoekswerk in Brazilië, vermoed ik dat er drie ontwerpen
werden opgemaakt. Ik had deze piste verder onderzocht in Brazilië en had een
De onduidelijkheid over wie initieel het project toegewezen kreeg ter
zijde gelaten, was het vooral vreemd dat een buitenlands bureau als TPA
gevraagd werd door brigadier Muniz.
Enkele jaren eerder, in 1936 had de Braziliaanse wet nog verhinderd dat
Le Corbusier als buitenlander een grootschalig project, het Minsterie van
Onderwijs en Volksgezondheid in Rio de Janeiro, zou leiden. Voor TPA en
Cidade dos Motores bleek een uitzondering plots wel mogelijk.98 Het feit
dat de bijhorende fabriek van oorlogsvliegtuigmotoren gefinancierd
werd met Amerikaans geld is daar vermoedelijk niet vreemd aan.99
Wat er ook van zij, de aanstelling van TPA toont aan dat de Europese
immigranten die zich hadden gevestigd in de VS, een bevoorrechte
positie kregen door de interesse van de VS voor Latijns-Amerika: de
architecten konden als het ware meesurfen op deze interesse. Ook
latere voorbeelden tonen deze bevoorrechte positie aan. De opdrachten
van TPA in Colombia vingen aan nadat Sert in 1945 daar lezingreeksen
had gegeven tijdens een reis die gefinancierd werd door de US State
Departement.100 In Venezuela werden de woonwijken Puerto Ordaz en
Ciudad Piar bij olie-exploitatiegebieden gerealiseerd voor de US Steel
Company 101
Masterproef gevonden met de titel GIMENES, Francisco Carlos, A cidade dos motores:
três projetos, São Carlos, 1998 EESC | Escola de engenharia de São Carlos - Dissertação
Mestrado. Tot mijn spijt, liet de bibliotheek me weten dat er een aantal problemen waren
en ze het me niet konden bezorgen. Maar de titel zegt dus Motor City: 3 projects.
98
V. FRASER, Building new world studies, p. 207
99
E. MUMFORD, CIAM Latin America, p.48
100
E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 66
101
M. RUBERT DE VENTÓS, Work Town Planning Associates, p. 86
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 27
C. Cidade dos Motores,
de Functionele Stad in Latijns-Amerika
Cidade dos Motores was gesitueerd op een voormalig moerasland 102 tussen Rio de Janeiro en Petrópolis op een vlak plateau tussen de
bergen, doorsneden door een rivier. De Cidade zou 25.000 werknemers
van de nabijgelegen vliegtuigmotorenfabriek huisvesten en ook een
tractorenfabriek maakte deel uit van het project. 103 De site werd
ontsloten door de autosnelweg Rio de Janeiro - Petrópolis. Het ontwerp
bestond uit vier woonbuurten, elk voorzien van buurthuizen, scholen,
speeltuinen, een apotheek, winkels en restaurantjes. Daarenboven was
er een Stadscentrum gepland met pleinen en gemeenschapsvoorzieningen. De eerste fase van de constructie bestond uit de twee
buurtwijken die zich bevonden in het midden van de Cidade, grenzend
aan het Stadscentrum. 104 Deze twee wijken bevatten samen huisvesting
voor 6.200 personen, waarvan 2.400 in bouwblokken met slaapzalen,
102
De site was een voormalig moerasgebied die omwille van malaria, 10 jaar voordien
door het gouvernement werd opgeëist en vervolgens door Baixada Fluminense
Commision werd gesaneerd en drooggelegd A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and
South America” in the Bulletin of the Museum of Modern Art, p.4
103
A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 52
104
A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 55
Fig. 2 Inplantingsplan Cidade dos Motores en de fabriek
(L’Architecture d’Aujourd’hui 1946)
1.200 in acht verdiepingen tellende appartementsgebouwen en 2.600 in
appartementsgebouwen met drie verdiepingen. 105
De Cidade was een ontwerp voor een New Town en was dus onbelast
met stedelijk weefsel. TPA ontwierp de Cidade volgens een aantal
principes van de Functionele Stad – zoals ze neergeschreven waren door
Le Corbusier in het Charte d’Athènes.
105
A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 57
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 28
Fig. 3 Cidade dos Motores (Progressive Architecture 1946)
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 29
De Circulatie, die de verschillende zones scheidde van elkaar, werd
onderverdeeld in autowegen, overdekte voetgangerswegen en
voetgangerswegen die beschut waren door vegetatie. De gebouwen en
de circulatie werden georiënteerd volgens de windrichtingen. De
autoweg in de Noord-Zuidrichting – die de vliegtuigmotorfabriek en de
Cidade verbond – scheidde het recreatieve deel van het Stadscentrum af
van de rest van de Cidade. Dit recreatieve deel was ook bedoeld voor de
bewoners van andere dorpen. De autoweg in Oost-Westrichting
genereerde twee buurtwijken en verdeelde het deel van het
Stadscentrum exclusief bedoeld voor de bewoners van de Cidade in
twee delen. De autoweg maakte een lus rond de buurtwijken. Daarnaast
werden parkeergebieden vlakbij de weg aan de rand van de
buurtwijken.
De rivier doorkruiste de twee buurtwijken. Ten westen van de rivier lag
het Stadscentrum en de woningcomplexen voor de alleenstaande
mannen die in de fabriek werkten. Ten oosten lagen de
woningcomplexen voor de families en werden kleutertuinen,
basisscholen, sportvelden, etc. 106 voorzien. Deze familiezone was
verbonden met het Stadscentrum via een overdekte voetgangersweg,
volgens Oost-Westrichting en had een aantal vertakkingen naar nabij
gelegen gebouwen.
Deze overdekte passages waren op hun beurt te bereiken vanuit
diagonale voetgangerswegen, die door vegetatie tegen de zon werden
beschut. Alle gebouwen in de familiezone werden door dit netwerk van
beschutte voetgangerswegen ontsloten.
106
Er werd verondersteld dat de mannen hun vrije tijd eerder gingen doorbrengen in het
Stadscentrum en de families, aan de ander kant van de rivier konden rustig tijd
doorbrengen met hun kinderen op de talloze speelpleinen.
Fig. 4 Cidade dos Motores (L’Architecture d’Aujourd’hui 1947)
Alle woningblokken waren georiënteerd In Oost-Westrichting en werden
omringd door een grote, groene open ruimte. De families werden
gehuisvest in de appartementsgebouwen van acht of drie verdiepingen.
Er werden verschillende gebouwen gegenereerd door de aaneensluiting
van verschillende types appartementen. Deze verschillen waren
zichtbaar in een variërende gevelarticulatie. Sommige gebouwen
bestonden uitsluitend uit appartementen met twee slaapkamers, andere
gebouwen hadden duplexappartementen met drie slaapkamers met
daartussen telkens een verdieping met uitsluitend kleine
appartementen.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 30
Beide types appartementsgebouwen waren geprefabriceerd uit een
eenvoudige betonconstructie. De constructie was opgebouwd uit drie
types wanden, die bestonden uit elementen die geprefabriceerd konden
worden. Het eerste wandtype werd gebruikt tussen de appartementen
en past holtecirculatie toe door zijn dubbele membraan. Het tweede
wandtype werd ook gebruikt in de gevel en bestond uit een roterend
wanddeel. Het derde type werd gebruikt in de gevel langs de publieke
gang en bestond uit een betonnen raamwerk, dat licht en lucht laat
circuleren maar ook bescherming biedt tegen de tropische zon. 108
Hoewel het project niet gerealiseerd werd, deed men vooraf proeven
met deze prefabwanden.
Fig. 5 De 3- en 8-verdiepingshoge appartementsgebouwen voor de families
(Progressive Architecture 1946)
Nog andere gebouwen bestonden uit appartementen die - ter hoogte
van de woonkamer - gelegen waren tussen twee duplexappartementen.
107
107
A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 64
108
A.A.V.V., BrazilFig.
builds
p. 62
6 Denew
driecity,
geprefabriceerde
wandtypes
(Progressive Architecture 1946)
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 31
De buurtwijk telde ook drie hoogbouwblokken met slaapzalen voor 801
alleenstaande mannen. Op het gelijkvloers en de eerste verdieping
waren slaapkamers voor vijf mannen voorzien. Vanaf de tweede
verdieping waren 2-3 persoonskamers voorzien. Deze kamers werden
telkens ontsloten vanuit een overdekte passerelle, aan beide kanten van
het gebouw gelegen. De hoogbouw was verheven op twee
verdiepingshoge pilotes.109
Fig. 8 Het stadscentrum
(Bulletin of MoMa, 1947)
Het Stadscentrum was gelegen aan de voet van de berg, tussen twee
buurtwijken en werd doorsneden door de Noord-Zuidautoweg naar de
vliegtuigmotorenfabriek en de Oost-Westautoweg door de Cidade. Het
Stadscentrum werd dus in drie delen opgedeeld. Elk gedeelte was
ruimschoots voorzien van parking die rechtstreeks verbonden was met
de autoweg.
Fig. 7 De hoogbouwblokken voor de alleenstaande mannen
(Progressive Architecture, 1946)
109
Het eerste gedeelte was gelegen rond het stadsplein, a praça. Daar
kwam de overdekte passage uit de Noordelijke familiewoonbuurt toe.
Rondom a praça was er een winkelcentrum, een hotel, een filmzaal met
twee cafeetjes en het stadshuis voorzien.
A.A.V.V., Brazil builds new city, p.67
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 32
Aan de overkant van de autoweg door de stad, was er een kleiner plein
met een club en apotheek voorzien. Dit pleintje was te bereiken vanuit
een overdekte passage van de Zuidelijke familiewoonbuurt. Een
overdekte passage verbond op zijn beurt a praça en het pleintje.
Vanuit a praça vertrok er een smallere passage, met langs de zijden het
winkelcentrum en een centraal restaurant. Het cultureel gedeelte
bevond zich in het verlengde van deze passage - achter de autoweg naar
de vliegtuigfabriek - en was te bereiken via een voetgangersbrug. Ze
bestond hoofdzakelijk uit een technische school met werkplaatsen,
tentoonstellingsruimtes en een bibliotheek. Achter het culturele
gedeelte bevond zich het sportgedeelte. Dit gedeelte was voorzien van
een groot stadium, gelegen op de bergflank. Dit cultureel-sportief
gedeelte zou zowel voor de bewoners van de Cidade als van omliggende
regio kunnen dienen. 110
De Cidade kan grotendeels gezien worden als een toepassing van een
aantal principes besproken op de vooroorlogse CIAM-congressen. De
Cidade bestond uit een woon-, industrie- en recreatiezone. De bevolking
werd voornamelijk gehuisvest in hoogbouw. Er was een densiteit van
250 personen/ha. De hoogbouw voor de alleenstaande mannen was
verheven op pilotis. Alle woningcomplexen waren georiënteerd volgens
de optimale Oost-Westoriëntatie. De straten werden langs diezelfde
oriëntatie gelegd. Deze straten werden opgesplitst volgens
gebruikssnelheid: deze voor voertuigen en deze voor voetgangers. Deze
toegankelijk voor voertuigen genereert een scheiding tussen de
woonbuurten onderling en de verschillende functies van het
110
A.A.V.V., Brazil builds new city, p. 58
Fig. 9 Het stadscentrum
1. Stadium, 2. Zwembad, 3. Technische school, 4. Passeio, 5. Restaurant, 6. Hotel,
7. Theater/cinema, 8. Shoppingscenter en zakencentrum, 9. Praça, 10. Gemeentehuis,
11. Club, 12. Apotheek, 13. Sportveld, 14. Slaapvertrekken, 15. Keuken voor kantine
(Progressive Architecture, 1946)
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 33
Stadscentrum. De woonwijken voor de families en die voor de
alleenstaande mannen worden op hun beurt gescheiden door de rivier
die door site loopt.
Toch werden er al een aantal elementen in verwerkt die typerend zullen
zijn voor TPA’s latere werk in Latijns Amerika. Allereerst werd de Vijfde
Functie, het Stadscentrum, toegevoegd. Sert had zijn idee over het
Stadscentrum al toegelicht in zijn essay Human Scale in City Planning111
en het belang ervan benadrukt met de woorden «civic and cultural
center constitutes the most important element…its brain and governing
machine» 112 TPA nam de Latijns-Amerikaanse traditie van a praça en o
passeio op, in het Stadscentrum. Deze traditie ontstond onder de
Spaanse kolonisatie. De oprichting van nieuwe steden in Latijns-Amerika
waren onderworpen aan de Wet van de Indies. 113 Sert ontwerpte a
praça, zoals in de wet, als het centrale plein waar alle belangrijke
functies gelegen zijn. In tegenstelling tot de wet plaatst hij deze niet in
het centrum van de New Town maar langs de rand.114 In de Wet werd
verder gesteld dat vanuit het midden van de zijden de belangrijkste
straten moesten vertrekken, bij voorkeur overdekt met arcades. In de
vier hoekpunten van a praça, konden telkens twee straten vertrekken
maar deze waren minder belangrijk. In de koloniale periode werd de
Wet van de Indies op een strikte manier toegepast waardoor de meeste
steden een dambordpatroon genereerden. Sert paste enkele van deze
planningsprincipes toe. De passeio die naar het sportcentrum, was
overdekt met een pergolastructuur, en de passeios kwamen toe in de
hoeken of in het midden voor het grote plein. Het typeerde de latere
projecten van TPA in Latijns-Amerika. Veel van deze projecten werden
samen met de voornoemde essay, toegelicht op de CIAM-congressen.
111
Deze essay is terug te vinden in P. ZUCKER, New Architecture and City Planning: a
symposium, Philosophical Library, New York, 1944
112
E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 52
113
Deze traditie ontstond onder de Spaanse kolonisatie. Het werd ingevoerd als de Wet
van de Indies in 1573. Brazilië, werd echter gekoloniseerd door Portugal maar Philips II
erfde het Portugese Rijk van zijn moeder. Voor meer informatie over deze Wet: The laws
of the Indies in J.-F. LEJEUNE (ed.), Cruelty & Utopia: cities and landscapes of Latin
America, p. 18 -30
114
Indien een havenstadje, moest het plein bij de kust gelegen zijn. Sert hanteerde dit
principe in de New Town voor Chimbote, dat verder besproken wordt.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 34
D. De verdere ontwikkeling van TPA,
weg van de Functionele Stad
De projecten van TPA in Latijns Amerika zijn interessant – ook al zijn de
meeste projecten niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd – omdat ze
enerzijds het CIAM-gedachtegoed uitdragen in Latijns-Amerika en
anderzijds ook de evolutie in het CIAM-gedachtegoed aantonen. De
projecten evolueerden onder invloed van de Latijns-Amerikaanse
context. Binnen deze nieuwe context zal TPA meer aandacht geven aan
de lokale situatie en deels afstand nemen van de rigide conclusies van
de Functionele Stad. Dit is enerzijds merkbaar in de ontwerpen voor de
woningen en anderzijds in de manifestatie van de open ruimte. Deze
projecten zullen besproken worden op de naoorlogse CIAM congressen
en het CIAM gedachtegoed beïnvloeden.
De Cidade dos Motores was ontworpen volgens een aantal principes van
de Functionele Stad, met als onderscheid dat er heel wat aandacht werd
besteed aan het Stadscentrum. In het tweede Latijns-Amerikaanse
project van TPA: de New Town in Chimbote (Peru, 1947-48), was de
evolutie in ontwerpbenadering al merkbaar. De Corporación Peruana del
Santa vroeg TPA om een New Town te ontwerpen bij een bestaand
havendorpje115 waar minerale rijkdommen aanwezig waren.
De context verschilde van Cidade dos Motores door de klimatologische
en geologische omstandigheden. Chimbote was namelijk gelegen in het
Noordelijke woestijngebied. Er was een warm maar vooral droog
klimaat. Dit droge klimaat maakte het onmogelijk om hoge bouwblokken
te plaatsen, omringd door groene zones. Er waren enkele kanalen
aanwezig uit de precolumbiaanse tijdperk. Deze kanalen werden in het
ontwerp gebruikt om water te voorzien in de kwekerijen en tuinen aan
de rand van de stad.
Fig. 10 Schets New Town in Chimbote, 1947-1948
(Sert, Arquitecto en Nuevo York, 1997)
115
Er was een klein vissersdorpje met een goed functionerend haven aanwezig. De
woningen bestonden uit lemen hutten, aangelegd door een Noord Amerikaanse ingenieur
in 1860. E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 58
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 35
Daarbij werd langs het kanaaltje een groene gordel aangelegd. Deze
doorkruist zowel het woongedeelte als het economische gedeelte van
de stad en komt toe in het Stadscentrum.116 In tegenstelling tot de
Cidade dos Motores fungeerde het kanaaltje niet als een scheiding
(tussen families en alleenstaande mannen) maar bracht de hele stad
samen, richting Stadscentrum.
Daarnaast had ook de autoweg, die verbonden was met de Pan
American highway, in mindere mate een scheidingsfunctie. Deze
scheidde de stadszone – uit praktische overwegingen qua circulatie – af
van de industrie- en landbouwzone. De autoweg in de Cidade verdeelde
daarentegen het Stadscentrum zelf op in 3 zones.
Maar de meest significante evolutie zat hem in de benadering van de
woningen en de publieke ruimte. TPA handhaafde geen hoogbouw voor
de huisvesting van de plaatselijke bevolking maar ontwierp een dichte
compositie van één-, twee- en drie-verdiepingshoge woningen. Alle
woningen hadden private, ommuurde tuinen en waren telkens anders
georganiseerd. Zo werden diverse pleinen gecreëerd langs de straten. 117
Er werden twee zeven-verdiepingshoge Unités voorzien voor de
administratieve medewerkers en ingenieurs. In tegenstelling tot de High
rise - High density concept voor de huisvesting van de bevolking van
Cidade dos Motores , zal TPA hier dus overgaan naar een Low rise - High
density concept. 118 TPA benoemde deze organisatie van
laagbouwwoningen met patio’s en pleinen als Tapis Urbain – ook wel
Carpet Housing genoemd. Dit concept werd echter niet uitgevoerd in de
Nieuwe stad voor Chimbote 119
Fig. 11 Het plan voor de New Town in Chimbote, 1947 -1948
met het Stadscentrum, gelegen langs de kust, (onderaan)
en Le Tapis Urbain en de groene gordel
(CIAM 8: The Heart of the City, 1954)
116
J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 60
117
J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 54
118
E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 58
119
Uiteindelijk zal het project beëindigd worden en werd TPA niet meer betaald door
Corporación Peruana del Santa. Voor hoever het al dan niet of gedeeltelijk werd
opgevolgd is niet helemaal duidelijk. E. MUMFORD, CIAM and Latin America, p. 58
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 36
Maar TPA werkte dit concept wel verder uit in de andere LatijnsAmerikaanse projecten. Er werden onder andere laagbouwwoningen
gerealiseerd in Medellin, Pomona en gedeeltelijk in Puerto Ordaz,
Tumaco, Ciudad Piar en Bogota.120 De ontwerpbenadering verschilde
van project tot project. Ze ontwikkelden onder andere geprefabriceerde
elementen voor de constructie van een unit voor hygiënische functies,
zoals toilet, douche en keuken. Verder ontwierp TPA een structureel
systeem van geprefabriceerde elementen: zoals een zelfdragend
dakgewelf met ondersteuning zodat de bevolking de scheidingsmuren
eigenhandig konden invullen met adobe, planken of metselwerk afhankelijk van de lokale omstandigheden van materiaal en klimaat. 121
Fig. 13 Carpet Housing voor ontwerp Chimbote, 1947-1948
(CIAM 8: The Heart of the City, 1954)
Fig. 12 Woningen voor New Town in Tumaco, 1948 – 1950
(Sert, arquitecto en Nuevo York, 1997)
120
M. RUBERT DE VENTÓS, Work Town Planning Associates, p. 96
In het plan voor Bogota, zal de overheid eerder geïnteresseerd zijn in de voorziening van
woningen dan de revitalisatie van het Stadscentrum. Deze woningen zullen echter wel
gedeeltelijk aangepast worden door de overheid. Voor hoever is niet helemaal duidelijk
maar we merken wel op dat Sert deze woningen niet opneemt in zijn oeuvre. E.
Mumford,CIAM Latin America, p. 68
121
J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p.66
Fig. 14 – 15 Woningen voor New Town in Medellin, 1948 – 1950
(Sert, arquitecto en Nuevo York, 1997)
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 37
Net als in de Cidade werd er in het ontwerp voor Chimbote veel
aandacht besteed aan het ontwerp van de Vijfde Functie - het
Stadscentrum -. De publieke gebouwen waren ook geordend rond een
groot plein, la plaza.122 La plaza in Chimbote was gedeeltelijk open naar
de kust toe. De publieke gebouwen werden opengewerkt met patio’s.
Doordat deze Vijfde functie - het Stadscentrum - werd ingeweven in het
Tapis Urbain, ontstond er een stad met een heel verschillend karakter
van de Cidade dos Motores of de Functionele Stad. De New Town voor
Chimbote werd gekarakteriseerd door de graduele verschillen in open
ruimte. De open ruimte varieerde van de private ommuurde tuintjes –in
de laagbouwwoning– tot de buurtpleintjes –gecreëerd door de
differentiërende organisatie van deze woningen– tot de patio’s in de
publieke gebouwen tot het monumentale stadsplein van het
Stadscentrum. Allen gaven een specifieke identiteit aan de open ruimte
en de stad in zijn geheel. 123 De identiteit van de open ruimte in de
Cidade was van een andere orde. Er was wel enige variatie aanwezig in
het driedelig Stadscentrum. Daarnaast was de publieke ruimte in de
buurtwijken van de Cidade, één grote groene, open ruimte – waarin de
bouwblokken volgens één oriëntatie waren geplaatst – die zich enkel
onderscheidde in verschillende zones, gecreëerd door de diverse
circulatie.
Fig. 16 Stadscentrum van Chimbote, 1947-1948
(CIAM 8: the Heart of the city, 1954)
De Nieuwe Stad in Chimbote kunnen we zien als een kantelpunt in TPA’s
benadering van de stadsplanning. De woorden die Le Corbusier gebruikt
om het ontwerp van Cidade dos Motores te beschrijven in het nummer
van Progressive Architecture: «We will note that a man’s heart was
listening to another man’s heart so as to bring him the sensibility of
architecture» waren nog toepasselijker voor de latere projecten van TPA
en de evolutie naar de humanere benadering in de latere CIAMcongressen.124
122
La plaza is het Spaanse vertaling voor het plein of in het Portugees: a praça en verwijst
dus naar het stadsplein die gedefinieerd werd in de Wet van de Indies.
123
J. FREIXA, Josep Lluis Sert, p. 56
124
A.A.V.V., Two Cities Planning North South America, p. 10 (deze woorden heb ik niet
teruggevonden in het artikel over Cidade dos Motores in Progressive Architecture, p. 5271, waarschijnlijk is het te vinden in de inleiding van het nummer)
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 38
E. De impact van de Cidade dos
Motores
Uit dit hoofdstuk over de CIAM kunnen we afleiden dat het CIAM
gedachtegoed meer inhield dan de conclusies die werden benoemd in
de Functionele Stad. Het moet gezien worden als een continu
evoluerend ideeëngoed. Desondanks werd dit gedachtegoed als
concreet en afgebakend voorgesteld in publicaties zoals het Charter van
Athene en Can our Cities survive?. Deze publicaties genereren een
vertekend beeld, gezien de continue assimilatie van de congressen, de
circulatie van het ideeëngoed buiten Europa en de invloed van deze
buitenlandse projecten op het ideeëngoed. Zoals in de vorige paragraaf
uiteengezet, kan ook het werk van TPA in Latijns Amerika niet gezien
worden als één specifieke ontwerpbenadering. De Cidade dos Motores
kan al zeker niet gezien worden als kenmerkend voor het werk die TPA
in Latijns Amerika heeft verricht. We kunnen ons nu de vraag stellen wat
de invloed was van de publicatie van een project al Cidade dos Motores
op de beeldvorming en de circulatie van het CIAM-gedachtegoed.
De Cidade dos Motores werd enerzijds uitvoerig gepubliceerd in de jaren
‘40-‘50, 125 en anderzijds voorgesteld op CIAM 6 te Bridgewater en CIAM
7 te Bergamo. Maar ook de andere Latijns-Amerikaanse projecten van
125
Progressive Architecture (1946), L’Architecture d’Aujourd’hui (1947), The American
City ( 1947), The Architects’ journal (1947), American Journal of Economics and
Sociology (1947), Architect’s Year Book 3 (1949), Américas (1953), Journal of Housing
(1953), A decade of New Architecture ( Sigried Giedion, 1951),
TPA werden toegelicht op de Congressen. De ontwerpen voor Chimbote
en Tumaco werden voorgesteld op CIAM 7.126 Op CIAM 8: Het Hart van
de Stad werd het project voor Chimbote nogmaals voorgesteld in
«Search of the Core of the city», het ontwerp voor Medellín in «The Core
of the city» en het masterplan voor Bogota in «The Core of a
gouvernement Centre». 127 De nadruk in de toelichting op de CIAMcongressen, lag op echter op het Stadscentrum, die gebaseerd was op
een aantal principes van de Wet van de Indies. Daarbij werd de
huisvestingsstrategie kort toegelicht: «They consist of one and two-story
houses, every house having its own patio»128 Maar de aandacht ging
vooral uit naar de planningsprincipes: «This neighborhood is composed
of simple patiohouses. It has a Core with a school, kindergarten, chape
land shops. The Cores of the different Neighborhoods are connected by
green areas with pedestrian paths that lead into the central or main Core
of the City»129
Het ontwerp voor Cidade dos Motores werd opgenomen in de
tentoonstelling Two Cities: Planning in North and South America in het
Museum of Modern Art in New York in 1947. Het was een
tentoonstelling over twee stadsontwerpen en het werd naast het
renovatieproject in Chicago geplaatst. In de inleiding van de bijhorende
catalogus wordt duidelijk dat de Cidade dos Motores werd gezien als de
perfecte illustratie van het CIAM gedachtegoed. Het CIAM gedachtegoed
126
E. Mumford, CIAM discourse urbanism, p. 188-191
127
E. Mumford, CIAM discourse urbanism, p. 211
128
J. TYRWHITT (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952 p. 130
129
J. L. SERT, “Centers of community life” in J. TYRWHITT (ed.), CIAM 8: the Heart
of the city, Humphries, London , 1952, ‘Caption to Figure 14 should read’ bij p. 12
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 39
werd hierdoor gereduceerd tot de Functionele Stad, met Stadscentrum
weliswaar. Zo wordt in de inleiding van de bijhorende catalogus gesteld
dat een vergelijking tussen het renovatieproject van Chicago en Cidade
dos Motores, mogelijk werd gemaakt door de moderne benadering die
beiden handhaven, ondanks de culturele verschillen:
«It is a human concept, not a geographic or political one. Dwelling,
recreation, work, and transportation are the four basic functions of all
communities, and the community plan is the coordinator of these
functions. The term "community planning" rather than "town planning"
or "city planning" applies to any group of people gathered together on a
chosen site where facilities for these four basic functions exist, and
implies the sociological relationships involved. … The two community
plans that form this exhibition, one in North America and one in South
America, employ these modern principles. Yet the results are strikingly
different, due to the different requirements of climate, customs, and
standards of living. … Both plans, for different countries, different
people, and different problems, meet the basic needs of man. The human
approach is the only universal one.»130
Het was een moderne benadering die zich aansloot bij de 4 Functies,
opgesteld op CIAM 4 De Functionele Stad (1933) en toepasbaar was op
elke samenleving. Met deze tentoonstelling wilde men aantonen dat
deze humane benadering van de 4 Functies, op een universele manier
kon worden toegepast in zowel Noord- als Zuid-Amerika. We zouden
kunnen veronderstellen dat deze tentoonstelling over de Stadsplanning
volgens de Moderne Beweging (en CIAM), op zijn beurt na Brazil
Builds131 en op eenzelfde wijze, propaganda was voor het universele
karakter van de Moderne Architectuur maar dan omtrent
stadsplanning.132
Ook in American Journal of Economics and Sociology wordt Cidade dos
Motores naar voren geschoven als de nieuwe benadering van
stadsplanning, die de conclusies volgt van de CIAM. Daarbij werd de
lezer er op gewezen dat deze samengevat waren in Can Our Cities
Survive?.133
De uitgaven als Can our cities survice? en het Charter van Athene en de
latere publicatie van een praktijkvoorbeeld als Cidade dos Motores,
schoven dus een beeld naar voor van het CIAM gedachtegoed, dat toen
voorbijgestreefd was. De besprekingen op CIAM 6 over de toekomst van
131
Zie paragraaf 1.2. voor een uiteenzetting over de rol van de tentoonstelling Brazil
Builds in MoMa te New York in 1943
132
130
A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and South America” in the Bulletin of the
Museum of Modern Art, 1947, juni, p.3, zie de inleiding: www.jstor.org/stable/4058095
Een onderzoek naar de context, actoren en de impact van deze tentoonstelling, zoals
Zilah Quezado Deckker in Brazil built: the architecture of the modern movement in Brazil
voor de tentoonstelling Brazil Builds deed, zou misschien op eenzelfde manier een aantal
treffende feiten aan het licht kunnen brengen m.b.t. de expansie van CIAM-gedachtegoed
rond de Functionele Stad. Een dergelijk diepgravend onderzoek valt buiten het bestek van
deze studie.
133
S. DE LIMA, Brazil builds New City, p.338
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 40
CIAM en het behoud van hun avant-garde positie, toonde aan dat de
CIAM zich op dat moment bewust was van de beperkingen van
conclusies omtrent de Functionele Stad. Naar aanleiding van CIAM 7
stelde Sert voor om de conclusies omtrent Functionele Stad te herzien.
134
Ook Wiener haalt dit even aan op CIAM 8: « It is my impression that
tha CIAM Athen’s Town Planning Charter and the city plans that were
built upon it have clarified the troubles and needs of populations in
prophetic fashion. In the last years a great awereness of the human
factors, as against the physical-functional ones, is to be noted. »135
Ook de volgende projecten van TPA in Latijns Amerika zullen een andere
koers varen. Zoals Jaume Freixa beweert, dat TPA met deze projecten de
voorloper was van de Self-Help Housing is een stap te ver – zoals we in
het volgende hoofdstuk zullen toelichten –. Deze projecten waren
bekend binnen de CIAM, hadden waarschijnlijk wel een invloed maar de
focus van de CIAM Congressen lag op de planning van de stad en niet
meer op de huisvestingsstrategieën zoals in de eerste congressen.
134
E. Mumford, CIAM discourse urbanism, p. 191)
135
P. L. WIENER, “New trends will effect the Core” in CIAM 8: the Heart of the city,
Humphries, London , 1952, p.
HOOFDSTUK 1 Het CIAM-gedachtegoed in Latijns-Amerika | 41
2
HET SOCIOLOGISCH GEDACHTEGOED OVER DE SOCIALE
WONINGBOUW
In de periode dat de CIAM de blik verruimde naar Latijn-Amerika,
ontstond er parallel een debat over de Latijns-Amerikaanse stad binnen
de discipline van de stadssociologie, of later ook Urban Studies
genoemd. Arturo Almondoz en Adrian Gorelík 136 stellen dat,
respectievelijk de historiografie van de Latijns-Amerikaanse stad en de
moderne architectuurprojecten, in verband moet gebracht worden met
dit sociologisch gedachtegoed over de Latijns-Amerikaanse stad. Er
ontstond namelijk een debat over de sloppenwijken en de sociale
huisvesting binnen de verschillende paradigma’s van de LatijnsAmerikaanse stad in de stadssociologie. Eind de jaren ’50 vond een
verschuiving plaats in het theoretisch debat en later in de praktijk.
136
Het verband tussen de sociologie en de architectuur was de basisaanname van deze
thesis. Het werk van deze twee auteurs heb ik later gevonden naar aanleiding van een
gesprek met Prof. Medrano aan Unicamp, over het onderzoek van A. Gorelík, betreffende
de avant-garde van moderne architecten in Latijns-Amerika. Deze twee artikels hebben
me echter nog een stap verder geholpen in het verder funderen van mijn bevindingen.
ALMANDOZ A. ( 2006) en GORELIK A., (2010)
Om de sociale huisvestingsprojecten in Latijns-Amerika te kunnen
kaderen in het derde hoofdstuk, wordt eerst de stadssociologie in dit
hoofdstuk toegelicht. Welke paradigma’s ontstonden over de LatijnsAmerikaanse stad, hoe verhouden deze zich ten opzichte van de
verschillende huisvestingsstrategieën en wat was de invloed op de
praktijk?
In de eerste paragraaf worden de verschillende paradigma’s van de
Latijns-Amerikaanse stad toegelicht. Om deze te kunnen plaatsen, wordt
vooraf ingegaan op het ontstaan van de stadssociologie en de
ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse stad.
In de tweede paragraaf, wordt ingezoomd op de visie over de
sloppenwijk en de sociale huisvesting. De verschillende visies, een thema
van de paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad, worden toegelicht.
Tenslotte wordt het debat over de praktijk behandeld en meer bepaald
de rol van de architect J. Turner – die gezien wordt als de pionier van de
verschuiving in de praktijk van hoogbouw naar Self-Help Housing.
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 42
2.1 D E theorievorming over
de Latijns-Amerikaanse metropool
Het sociologisch debat over de sloppenwijken huisvestings-strategieën
was een belangrijk thema in de algemene theorieën over de LatijnsAmerikaanse stad. Om deze te kaderen wordt in dit hoofdstuk ingegaan
op de drie paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad.
Het eerste paradigma “desarollismo”, of vertaald development, theorie
ging uit van een aantal principes ontwikkeld in de Europese sociologie in
eind 19e eeuw en de stadssociologie aan de Chicago School gedurende
de jaren ‘30.
Deze voorgangers worden in de eerste paragraaf toegelicht.
Het tweede paradigma ontstond gedurende de jaren ’50, toen de
sociologie als een officiële discipline in Latijns-Amerika ontwikkelde.
Men herzag het vorige paradigma, naar Westers model, en nam de
Latijns-Amerikaanse realiteit, in beschouwing.
Om een inzicht te krijgen in deze ‘Latijns-Amerikaanse realiteit in de
stad’ en in welke mate deze verschilde van de Europese, wordt de
ontwikkeling van de Latijns-Amerikaanse stad, in de tweede paragraaf
toegelicht.
Tenslotte ontstond er vanuit de revisionistisch theorie gedurende de
jaren ’60, een derde paradigma “Dependencia”, of Dependency, theorie.
De drie bovengenoemde paradigma’s van de Latijns-Amerikaanse stad
worden tenslotte in de derde paragraaf behandeld.
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 43
2.1.1
Het ontstaan van
de Urban Studies
De sociologische interesse voor de stad ontstond gedurende 19e eeuw in
Europa. De Europese stad had onder invloed van de industriële evolutie
grote transformaties ondergaan. De sociologen vestigden hun aandacht
op de spanning tussen de rurale gemeenschap en de moderne
stadssamenleving. Het paradoxaal karakter van de getransformeerde
stad werd beschreven aan de hand van een aantal dichotomieën
Gemeinschaft/Gesellschaft, collectiviteit/individualiteit,… Toch zag men
deze disharmonische kenmerken van de maatschappij, en de stad, als
een tijdelijk gegeven in het continu proces naar de moderne
maatschappij.
De stadssociologie als discipline ontstond echter pas begin 20e eeuw aan
de Chicago School. Deze sociologen onderzochten de stad met
empirische methodes en ontwikkelden de theorie van de «Human
ecology», die de mens onderzocht binnen zijn omgeving, de stad. Een
aantal Europese ideaaltypes en het idee van continuïteit, bleven latent
aanwezig in deze theorie, die de stad indeelde in verschillende zones
volgens functie. Deze theorievorming had onrechtstreeks een invloed op
het eerst paradigma van de Latijns-Amerikaanse stad, die in de derde
paragraaf wordt toegelicht.
Europese oorsprong midden 19 e eeuw
Door de industriële revolutie en de opkomst van een markteconomie
ondergingen de Europese steden grote transformaties gedurende de 19e
eeuw. Deze transformaties hadden een impact op de toenmalige,
voornamelijk rurale, samenleving. Een deel van de rurale bevolking
emigreerde stilaan naar de groeiende, moderne steden waar werk en
kapitaal was. Deze immigranten moesten zich aanpassen aan de
moderne levenswijze van de stad en deels afstand nemen van hun rurale
gemeenschapstradities. Het fenomeen van de trek naar de stad zal een
aantal denkers aanmoedigen om ook de stad te bestuderen: de
moderne stad werd gezien als het middelpunt van een tegenstrijdige
dynamiek tussen de vrijheid van het moderne individu en de
ontworteling van de traditionele gemeenschapsnormen.
Wijsgeren zoals Karl Marx (1818-1883), Max Weber (1864-1920) en
Emile Durkheim (1858-1917), begonnen na te denken over de
consequenties van de snelle verstedelijking en de transformatie naar
een moderne maatschappij, in het kader van hun onderzoek naar
klassenstrijd en arbeidsverdeling. Het idee van een stadscultuur als een
andere wijze van leven werd een centraal onderwerp in de
‘sociologische’137 studies. Ferdinand Tönnies (1855-1936) was de eerste
137
Friedrich Engels’ boek The Condition of the Working Class in England in 1844, en
meer bepaald het hoofdstuk The Great Towns, kan gezien worden als een eerste aanzet tot
de stadssociologie. Engels bracht de problematiek van de arme arbeidersklasse in verband
met de architectuur van de stad. R. T. LEGATES & F. STOUT, The City Reader,
Routledge, New York, 2007
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 44
die de transformatie van ruraal naar urbaan beschreef aan de hand van
een categorisering. Hij bepaalde twee ideaaltypes138: de Gemeinschaft
(gemeenschap) en Gesellschaft (stadsmaatschappij). Deze manier van
werken met een model van paradoxale tegenpolen zal kenmerkend zijn
voor verdere sociologische analyses: het is een model dat sociologische
gegevens verduidelijkt via een schijnbare dichotomie 139 en deze
dichotomieën met elkaar vergelijkt. Tönnies zag deze twee ideaaltypes
dus niet als tegenpolen, maar als twee kenmerken van de toenmalige
maatschappij. Een maatschappij was immers continu in transitie door de
sociale wil.
Ook Emile Durkheim hanteerde hetzelfde concept. Volgens hem
was de maatschappij in overgang van mechanisch naar organisch en dit
onder de stimulans van het collectieve bewustzijn. Durkheim en Tönnies
meenden dat onder invloed van het kapitalisme en de verstedelijking,
deze transitie gepaard ging met een groot verlies van de waarden van de
Gemeinschaft, zoals collectiviteit, verwantschap, rituelen en cultuur. In
tegenstelling tot Marx, waren zij ervan overtuigd dat dit noodzakelijk
was om te evolueren naar een volwassen maatschappij. Deze
noodzakelijke continuïteit nam volgens Durkheim niet weg dat de
modernisatie een contradictie in zich droeg doordat ze enerzijds de
mens bevrijde van traditionele, religieuze en sociale regels maar
terzelfdertijd vroeg naar nieuwe gedragsregels. 140
Ook volgens Simmel (1858-1918) werd de overgang naar de
moderne samenleving gekenmerkt door zijn tegenstrijdig karakter. Hij
publiceerde in 1903 het essay The Metropolis and Mental Life. In dit
artikel benaderde hij de stad vanuit filosofisch en psychologisch
standpunt waarbij hij het moderne stadsleven besprak. De moderne
stadsmens was een vrij en kosmopolitisch individu maar was ook
eenzaam en materialistisch: «the Urban commercial sensorum fed the
self while starving the spirit». Zoals voorgaande sociale wetenschappers
hadden besproken, bracht het sociale moderne leven in de stad een
intensivering van anonimiteit en onpersoonlijkheid teweeg. Hierbij zag
hij het belang van de groeiende economie en geld - die in de moderne
maatschappij een grotere rol speelde dan voorheen - als een oorzaak
van deze ontworteling 141 Verder gaf Simmel les aan de Universiteit van
Berlijn waar zijn ideeën een invloed zullen hebben op studenten
waaronder Robert Ezra Park.142 Door het gebruik van ideaaltypes en het
toekennen van karakteristieken aan deze ideaaltypes, ontstonden er een
aantal dichotomieën m.b.t. tussen de rurale gemeenschap en
stadsmaatschappij. De ideaaltypes werden dus gekenmerkt door hun
traditioneel/modern, collectief/individueel, inheems/kosmopolitisch
karakter
140
Toch werd de sociologie pas eind 19e eeuw en de stadssociologie begin 20e eeuw, als
academische discipline geïnstitueerd.
U. HANNERZ, Exploring the city : inquiries toward an urban anthropology, Columbia
university press, New York, 1980, p. 13
141
Ideaaltypes: een abstracte beschrijving die bedoeld is om bepaalde kenmerken van de
werkelijkheid te accentueren.
Georg Simmel zal dit onderwerp nog verder uitwerken in zijn meesterwerk The
Philosophy of Money, in 1909 waarbij hij de filosofische en psychologische dimensies
van geld op moderne maatschappij aanvoerde.
139
142
138
dichotomie: is een indeling in twee niet overlappende klassen.
J. LIN and C. MELE (ed.), Urban Sociology Reader, Routledge, London, 2005
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 45
Pioniers van Chicago School: het ontstaan van de
Stadssociologie
Het was Robert Park die de stadssociologie definitief op de academische
kaart zette. Hij gaf les aan de Chicago School, dat gezien wordt als de
institutionele grondlegger van de stadssociologie. De University of
Chicago opende zijn deuren in 1892 en was de eerste Amerikaanse
universiteit waar er een departement Sociologie aanwezig was. William
Isaac Thomas speelde vanaf de aanvang een belangrijke rol in de initiële
ontwikkeling van het departement. Hij was namelijk een voorstander
van een systematisch empirisch onderzoek in de sociologie. Later moest
hij noodgedwongen het departement verlaten maar leverde wel een
grote contributie voor de ontwikkeling van stadssociologie door
voorgenoemde Robert Ezra Park uit te nodigen aan de Universiteit..Niet
lang na zijn benoeming aan de Universiteit, publiceerde Robert Park in
1915 zijn essay The City: Suggestions for the Investigation of Human
Behavour in the Urban Environment’ in American Journal of Sociology. 143
Hierin concentreerde Parker zich enerzijds op de raciale problemen en
de impact van de immigratie in de stad en anderzijds op urbanisme.
Toen genoot het essay echter van niet veel aandacht. De sociologie was
nog steeds een algemene wetenschap zonder subdisciplines en het
algemene vakgebied zelf, genoot maar stilaan erkenning.
Ook in Europa vestigden een aantal denkers hun aandacht
verder op het leven in de stad. Zo publiceerde Max Weber Die Stadt in
1921 en R. Maurier gaf zijn boek Le Village et la ville uit in 1929. Hoe
dan ook de stadssociologie bleef grotendeels een Amerikaanse
wetenschap in zijn beginjaren. Met de Chicago School had men namelijk
143
U. HANNERZ, Exploring city inquiries urban, p. 23
een grote institutionele steun die aan deze opkomende sociale
wetenschap een breder draagvlak gaf dan in Europa.
De publicatie van het boek The City in 1925 bracht wel een
doorbraak van de stadssociologie als subdiscipline teweeg. Het bestond
uit een reeks artikels enerzijds geschreven door Robert Park zelf o.a. het
voorgenoemde artikel en anderzijds door zijn jongere associés Roderick
McKenzie, Ernest Burgess en daarbij een bibliografie van de hand van
Louis Wirth. Zij hadden allen aan de Chicago School gestudeerd. Initieel
zullen zij de stad Chicago als onderzoeksgebied gebruiken om hun
theorieën te vormen en te maatstaven via empirisch onderzoek. 144
Aan de Chicago School vormde de theorie van de Human Ecology, die
door voorgenoemde academici werd uiteengezet in het boek, een
uitgangspunt waarop vele theorieën gebaseerd waren. Op deze manier
probeerde men een logische verklaring te geven aan de constant
veranderde kenmerken van buurten in de stad. De Human Ecology was
geïnspireerd op het Sociaal Darwinisme. Robert Park meende dat er een
gelijkenis was met de vestigingspatroon van de mensen in de moderne
stad en de plantenecologie. Het belangrijkste kenmerk was de
competitie tussen de verschillende bevolkingsklassen, meer bepaald de
competitie voor de ruimte. Dit uitgangspunt was gebaseerd op het
principe van «survival of the fittest» en «struggle of existance». Park
beweerde dat de sterkere bewoners de voordeligste plaatsen in de stad
zouden inpalmen en transformeren naar hun eigen eisen. Hij zal de
analogie met de plantenecologie verder uitwerken aan de hand van
144
. E. E. BERGEL, Urban Sociology, McGraw-Hill, New York, 1955, p. vii
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 46
concepten: dominantie, symbiose en successie145 die zouden kunnen
gebruikt worden bij het analyseren van de moderne stad.
Park had veel jonge volgelingen die zijn theorie rond de Human
Ecology verder uitwerkten met praktische toepassingen. Het bekendste
voorbeeld hiervan was Ernest W. Burgess’ concentrische
zoneringtheorie.146 Het model zal decennia lang worden bediscussieerd
en bekritiseerd worden door andere stadssociologen. 147 Net zoals
Harvey Zorbaugh, was hij van mening dat de stijgende mobiliteit en de
immigratie van het platteland naar de stad enkel leidde tot sociale
wanorde in de stad. Deze mening was zeer kenmerkend voor de Chicago
School, die overwegend een negatieve visie had op de consequenties
van de nieuwe moderne maatschappij en de confrontatie hiervan in de
moderne stad.148 Het was ook kenmerkend voor de Chicago School dat
men – zoals hun Europese voorgangers – geloofden in continuïteit van
de samenleving en de overgang van ruraal naar urbane gemeenschap.
van de stad en anderzijds door hun empirische aanpak. Deze functionele
sociologie, en het concept van ‘continuïteit’, correspondeerde met de
eerste theorie over de Latijns-Amerikaanse stad.
Verder zal de interesse van de sociologie in de sloppenwijk hieruit
voortvloeien zoals bijvoorbeeld de publicaties in 1928 van The Getto van
Louis Wirth (1897-1852). De stadssociologie was de grondlegger van de
Urban Studies. waaruit de stadsantropologie ontstond in de jaren ’60 en
stadsgeografie midden de jaren ’50 - als kritiek rees op de sociologische
werkwijze om de stad te benaderen.
De Chicago School was de grondlegger van stadssociologie en de later
Urban Studies. Zij zullen hun stempel drukken op deze stadssociologie.
Deze werd enerzijds gekenmerkt door hun functionalistische benadering
145
Dominantie ontstond door de sterkere bewoners en de competitie voor de ruimte. Na
een periode konden, door de bestaande competitie, bepaalde gebieden uitbreiden of
transformeren waardoor een successie ontstond. Het principe van de symbiose , is dat de
verschillende bewoners wederzijds baat kunnen hebben bij het samenleven in één
omgeving.
146
Voor meer informatie over dit model, zie U. HANNERZ, Exploring city inquiries
urban anthropology, p. 29
147
Burgess’ model was gebaseerd op de stad Chicago maar was niet van toepassing op de
naoorlogse polycentrische steden in de VS.
148
J. LIN and C. MELE (ed.), Urban Sociology Reader, p. 62
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 47
2.1.2
Het ontstaan van de
Latijns- Amerikaanse Metropool
De Latijns Amerikaanse stad werd gekenmerkt door specifieke
eigenschappen die verschillend waren van de Europese stad. Tijdens de
revisionistische benadering in de sociologie van de Latijns Amerikaanse
stad, het tweede paradigma over de Latijns-Amerikaanse stad
gedurende de jaren ‘50, realiseerde men dat de Latijns Amerikaanse
realiteit verschilde van de Europese. Het gebruik van een Europees
model, en het idee van continuïteit, had geresulteerd in termen als
‘overurbanization’ en ‘primacy’ ‘traditioneel/modern’ Om deze
eigenschappen te contextualiseren, gaan we even in op de ontwikkeling
van de Latijns Amerikaanse stad.
Het koloniale verleden van de Latijns Amerikaanse stad
De meeste Latijns Amerikaanse metropolen ontstonden tijdens de
koloniale bezetting van het Latijns Amerikaanse continent. De Latijns
Amerikaanse kolonies hadden vooral een economische functie. Daarom
was het belangrijk dat deze verbonden waren met het Europese
moederland. Met als gevolg dat de meeste Latijns Amerikaanse
metropolen dicht bij de kust gelegen zijn.149 Het reusachtige binnenland
werd enkel benut voor ontginning van grondstoffen. De wegen in het
binnenland kwamen allen samen in de maritieme hoofdsteden. Alle
149
Met uitzondering van Mexico City, La Paz, Bogotá en Quito.
economische en politieke macht zat geconcentreerd in deze steden.150
De steden werden onder het Spaanse bewind ontworpen volgens de
Wet van de Indies, opgesteld door Philip II in 1537.151 Het stadsmodel
bestond uit een centraal plein, waaruit de vier hoofdstraten loodrecht
vertrekken. Deze vier hoofdstraten genereerden verder een
rasterpatroon van secundaire wegen. Naargelang het politieke of
economische gewicht waren de functies dichter bij het centrale plein
gelegen. 152
De intensivering van het ruraal - urbaan contrast na
onafhankelijkheid
Na de onafhankelijkheid van Latijns Amerika en de verscheuring in
verschillende rijken, regeerde de nieuwe elite vanuit de hoofdsteden.
Deze hoofdsteden bleven in contact met de Westerse cultuur en
ontwikkelden verder onder invloed van diens idealen. Deze ontwikkeling
vergrootte het contrast met de plaatselijke, rurale cultuur in het
binnenland. Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw ontstond er een
afzetmarkt in Groot-Brittannië en Verenigde Staten, enerzijds door de
bloei van de Europese en Amerikaanse economie en anderzijds door de
aanwezigheid van transportnetwerk, geïnitieerd tijdens de
150
F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth,
Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 2
151
Voor een verdere uiteenzetting van de herkomst van dit model in Spanje, zie Violich F.,
urban planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth, Oelgeschlager,
Gunn and Hain, 1987, p. 76-79. Voor een uiteenzetting van de Wet van de Indies, zie
LEJEUNE J.-F., Cruelty and Utopia: cities and lanscapes of Latin America, Princeton
Architectural Press, 2005, p. 18-30
152
F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p. 77
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 48
kolonisatieperiode. Dit transportnetwerk werd verder uitgebouwd met
de aanleg van spoorwegen en communicatielijnen. Eind 19e eeuw startte
men met renovatieprojecten in de stad met de aanleg van avenues,
parken, opera’s en de verbetering van het rioleringssysteem. Ondanks
het feit dat er stilaan problemen begonnen te rijzen door de
bevolkingsstijging in de steden, droegen deze project grotendeels een
esthetische en symbolische waarde. 153 De Latijns Amerikaanse
stadsplanning was immers nog niet geïnstitueerd.
De bevolkingsexplosie tijdens 20 e eeuw
Gedurende de 20e eeuw werd de Latijns Amerikaanse stad gekenmerkt
door een explosieve bevolkingsgroei.154 Deze groei vond eerst plaats in
het Zuiderse deel van Latijns Amerika. Dit deel werd gekenmerkt door
zijn snelle verstedelijking en industrialisatie onder invloed van de
exportgroei. Door deze exportgroei werden Chili, Brazilië, Argentinië en
Uruguay begin 20e eeuw een aantrekkingspool voor Europese
immigranten.155 De relatie met Europa werd zo nog versterkt en de
hoofdsteden werden gezien als centra van moderniteit.
De Latijns Amerikaanse metropool nam dergelijke prominente
rol aan in de nationale politiek, economie en cultuur dat het overige
rurale gebied amper ontwikkelde.156 Met uitzondering van Colombia, en
Brazilië en Ecuador in mindere mate, waren het merendeel van de
nationale functies geconcerteerd in één metropolitaanse hoofdstad.157
Deze werkte de ruraal-urbane bevolkingsstroom enkel in de hand. Naast
immigratie vanuit het buitenland en de natuurlijke bevolkingsstijging zal
de helft van de bevolkingstoename toe te schrijven zijn aan de ruraal urbane bevolkingsimmigratie.158
In Peru, Venezuela, Colombia en Cuba werden later - gedurende
economische groei in de jaren ’50 - geconfronteerd met deze ruraal –
urbane bevolkingstoeloop. 159 Deze rurale migratiestroom bestond
155
F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth,
Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 99
156
H. L. BROWNING, “Trends in Latin American Urbanization” in Annals of the
American Academy of Political and Social Science, 1958, maart, p. 116
157
153
H. L. BROWNING, “Trends in Latin American Urbanization” in Annals of the
American Academy of Political and Social Science, 1958, maart, p. 114
F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p. 86-87
Voor een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van de Latijns Amerikaanse
steden gedurende de periode van 1750 tot 1920, kan u volgend artikel raadplegen: R. M.
MORSE, “Trends and Patterns of Latin American Urbanization, 1750-1920” in
Comparative Studies in Society and History, 1974, vol. 16, nr. 4 (September), p. 416-447
154
Buenos Aires: 663 000 (1895) – 2 178 000 (1932) waarvan de helft immigranten
waren, Santiago de Chili: 333 000 (1907) – 696 000 (1930), Mexico City: 328 000 (1908)
– 1 049 000 (1933), São Paulo: 240 000 (1900) – 579 000 (1920) – 1 075 000 (1930)
waarvan één derde immigranten waren, Rio de Janeiro: 650 000 (1895) – 811 433 (1906)
– Havana: 250 000 (1900)- 500 000 (1925) A. ALMANDOZ, “Urban planning and
historiography in Latin America” in Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123
In Colombia zullen ook secundaire steden zoals Medellín (358 189), Cali (284 186) en
Barranquilla (308 713), naast Bogota (715 250) een snelle ontwikkeling en groei kennen
onder invloed van de commerciële en industriële mogelijkheden. Zowel in Ecuador als in
Brazilië zullen twee steden, respectievelijk Quayaquil (266 637), Quito (212 135) en Rio
de Janeiro ( 3 052 012), São Paulo (2 471 082), een prominente rol spelen op nationaal
niveau.
158
R. M. MORSE, “Research on Latin American Urbanization: A selective Survey with
Commentary” in The Latin American Research Review, 1965 (vol. 1), nr. 1, p. 43
159
De initiële groei in Colombia, Peru en Venezuela werd in het begin van de twintigste
eeuw gekenmerkt door de aanvang van de immigratie van de rurale bevolking naar de
stad. Bogotá: 100 000 (1900) – 330 000 (1930), Lima: 104 000 (1891) – 273 000 (1930),
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 49
enerzijds uit een kleine rijke bevolkingsklasse die werd aangetrokken
door investeringen en anderzijds uit een grote groep ongeschoolde
bevolkingsklasse die op zoek was naar werkgelegenheid en voorspoed in
de stad.160
De stadsplanning in het Zuiderse deel werd pas in de jaren ’20 30 geïnstitueerd en legde zich toe op het inrichten van publieke
voorzieningen, maar bood geen antwoord op de woningnood. De rurale
bevolking vestigde zich in informele woningen, sloppenwijken, aan de
rand van de steden. Dit genereerde een sterk contrast tussen het rijke,
culturele centrum van de stad en de periferie waar de arme, rurale
bevolking zich vestigde. Stilaan werd ook een wettelijk kader ontwikkeld
voor het faciliteren van sociale huisvesting en voorzieningen in de
periferie maar deze kon geen antwoord bieden op de geëvolueerde
problematiek.161
geassocieerd werd met de dichtstbijzijnde wijken. Door de esthetische
renovatieprojecten in de 18e en 19e eeuw zal deze betekenis nogmaals
versterkt worden. Door de alsmaar stijgende belang van de metropool,
zullen de landprijzen in het centrum enorm hoog oplopen door
speculatie en inauguratie van hoogbouw. Daardoor zal de lagere
inkomensklasse zich vestigen aan de rand van de metropool. Door het
uitdijen van de metropolitaanse regio zullen deze lagere inkomensklasse
geen toegang hebben tot de voorzieningen aanwezig in de stad. Zij
zullen ver verwijderd zijn van werkgelegenheid, onderwijs, recreatie,
voorziene woningbouw, etc. Het contrast initieel aanwezig tussen de
stad en het platteland zal zich een weg banen naar de stad en periferie.
In antwoord op deze alsmaar escalerende problematiek, zal de bevolking
zichzelf voorzien van informele huisvesting en een informele
economie.162
De manifestatie van ruraal – urbaan in de stad zelf
De kloof tussen de rurale en urbane bevolking die al aanwezig was
tijdens de kolonisatieperiode door de sterke concentratie van de
economische, politieke en culturele functies in de stad en de bescheiden
betekenis van het binnenland, zal met deze immigratiestroom
geïntensiveerd worden in de ruimtelijke structuur van de metropool zelf.
De ruimtelijke structuur zal reeds onder de Spaanse kroon
gekarakteriseerd worden door het belang van de plaza en de status die
Caracas: 72 429 (1891) – 92 212 (1920) – 203 342 (1936), L. BROWNING, Trends Latin
American Urbanization, p. 113
160
F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, 1987
161
F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p.100
162
F. VIOLICH, Urban Planning Latin America, p. 5-12
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 50
2.1.3
De wisselende paradigma’s
van de Latijns-Amerikaanse stad
De plaats van de Latijns Amerikaanse stad vóór de
naoorlogse context
De Latijns Amerikaanse stad en zijn politieke, sociale en demografische
problemen zou een prominente rol krijgen in het naoorlogse
sociologisch onderzoek in/over Latijns Amerika. 163 In vooroorlogse
context echter was die interesse onbeduidend. De reden hiervoor was
enerzijds dat de sociologie in Latijns Amerika amper was ontwikkeld en
anderzijds was de buitenlandse interesse in Latijns Amerika nog
beperkt.164
In de vooroorlogse Latijns Amerikaanse context hadden de
faculteiten van Filosofie, Economie en Rechten, nood aan professors in
de sociale wetenschappen maar een departement Sociologie was nog
afwezig aan de Latijns Amerikaanse universiteiten. Deze professoren
bestonden eerst uit pensadores maar werden later vervangen door
professoren die een diploma sociologie in het buitenland behaald
hadden. Een aantal Latijns Amerikaanse sociologen waren dus betrokken
bij het internationale debat door onder andere in het buitenland te
studeren, conferenties en seminaries bij te wonen of deel te nemen aan
onderzoeken.165
Tot aan de jaren ’40 werd de Latijns Amerikaanse stad over het
algemeen gezien als het gezicht van de natie, ten gevolge de
concentratie van alle politieke, sociale en economische functies in deze
stad. 166 De verstedelijking werd dan ook gezien als teken van
ontwikkeling van de Latijns Amerikaanse natie. 167 Deze positieve
overtuiging was beduidend in Latijns Amerika tot de jaren ’50.
Functionele sociologie en “desarrollismo” theorie
in Latijns Amerika
De sociologie – die ontwikkelde gedurende ’20 in de VS – werd
voornamelijk gekenmerkt door de functionele benadering van de
maatschappij en het staven van sociologische modellen via empirisch
onderzoek. Deze nieuwe gedachtegang in de sociologie werd verspreid
naar Latijns Amerika en Europa. De verspreiding vond o.a. plaats door
de promotie van internationale agentschappen als UNESCO - die de
oprichting van de International Sociological Association (1949)
steunde.168
165
J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America,
Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 9
166
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p.2
163
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p.2
167
164
168
J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America,
Transaction Books, New Brunswick, 1976, p.1
F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth,
Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 59
J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America,
Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 8
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 51
In Latijns Amerika werd dit netwerk van verspreiding, verder
geïntensiveerd door organisaties als de ECLAC, UN Economic Commision
for Latin American and Caribbean, en SIAP, Sociedad Interamericana de
Planificación, en Noord-Amerikaanse stichtingen - zoals Ford Foundation
en Rockefeller Foundation - die, om verschillende redenen, hulp boden
aan de ontwikkelingslanden.169
Tevens
ontstond
er de
desarrollismo
theorie
–
ontwikkelingsideologie – in Latijns Amerika. Deze ideologie werd initieel
uitgedragen door de ECLAC, opgericht in 1948 in Santiago de Chili, onder
leiding van Raúl Prebisch. De economisten beseften dat de kostprijs van
hun uitgevoerde agriculturele producten (zoals koffie, suiker,etc.) en
mineralen bepaald werd door de wereldmarkt. De enigste oplossing was
volgens hen, om een grotere speler te worden en dus een versnelde
industrialisatie in de hand te werken door nationale planning. 170
Aangezien de nationale economie geconcentreerd zat in de Latijns
Amerikaanse stad was dit rechtstreeks gerelateerd met de investering in
de stad.
Enerzijds stelde de functionele sociologie dat elk gebeurtenis vb. de sloppenwijk in de stad – een rol had in de continu evoluerende
maatschappij. Anderzijds identificeerde de desarrollismo ideologie, de
Latijns Amerikaanse stad met de Europese stad tijdens de industriële
revolutie.171 Onder invloed van deze functionalistische sociologie en de
desarrollismo ideologie, werd de stad gezien als katalysator in de
evolutie naar een moderne maatschappij.172 Eens deze evolutie naar een
moderne maatschappij was voltrokken, zouden de vele problemen van
armoede, werkeloosheid en woningnood, kortom onderontwikkeling
van de baan zijn. Deze opvatting over de Latijns Amerikaanse stad was
inherent aanwezig in de algemene benadering in en over Latijns Amerika
- tot midden de jaren ’50.
Aan de ene kant genereerde deze benadering de specifieke,
moderniserende rol van ‘stadsplanning’ in de Latijns Amerikaanse stad,
gedurende deze periode. Aan de andere kant beïnvloedde deze, de
beeldvorming van de sloppenwijk – door de marginaliteittheorie - en dus
ook de implicaties hiervan op de benadering van sociale woningbouw.173
La Realidad Latina: Een revisie van de Westerse
uitgangspunt in “desarrollismo”
Eind de ‘40 en begin ‘50 zal deze ideologie deels zijn vruchten beginnen
afwerpen op economisch vlak, met een grote industriële bloei tot
gevolg, voornamelijk in Argentinië, Brazilië en Mexico. Maar dit was van
korte duur en eind de jaren ‘50 zal de industriële groeiversnelling
afnemen enerzijds door de geringe Latijns Amerikaanse
consumptiemarkt en anderzijds door de overschakeling naar
ontginningsproducten – zoals olie – waardoor men weerom afhankelijk
169
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p.4
170
J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America,
Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 3
172
171
173
F. VIOLICH, Urban Planning for Latin America: the challenge of metropolitan growth,
Oelgeschlager, Boston, 1987, p. 61
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 3
R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America,
University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 61
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 52
werd van de gesofisticeerde technologie van het Westen. 174
Ondertussen nam de bevolkingsgroei in de Latijns Amerikaanse stad
enorme proporties aan en werd de kloof tussen het rijke, geplande en
moderne economische centrum en de arme periferie meer en meer
schrijnend. Gedurende deze periode werd ook de sociologie
geïnstitueerd aan de Latijns Amerikaanse universiteiten175 en de NoordAmerikaanse academici begonnen meer en meer onderzoek te doen
naar de ontwikkelingen in Latijns Amerika.176
Het interessegebied concentreerde zich voornamelijk rond de
evolutie in de overgang van een pre-industriële samenleving naar
moderne samenleving.177 Deze evolutie manifesteerde zich voornamelijk
in de Latijns Amerikaanse stad. De studies onderzochten enerzijds het
fenomeen van de migratie zowel in de stad als in de dorpen van
herkomst, en anderzijds de onevenredigheid tussen het idee van de
moderniteit en de realiteit die zich manifesteerde in de stad.
174
J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America,
Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 4-5
175
Midden jaren ‘50s werd - met de steun van UNESCO - de internationale Latin
American School of Sociology opgericht in Santiago de Chili. Deze eerste, volwaardig
Latijns Amerikaanse opgeleide, sociologen werden aangesteld aan de universiteiten en
konden op een groot publiek rekenen, van jongelingen die ontdaan waren van de stijgende
armoede, die gepaard ging met industriële groei. J. E. KAHL, Modernization, exploitation
and dependency in Latin America, Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 8-9
176
Van de Chicago School onderzocht onder andere Robert Redfield de folk society in
Mexico en Philip M. Hauser de Latijns Amerikaanse stad. Verder was er Oscar lewis die
onderzoek deed naar de marginale bevolking in de mexicaanse stad en de
geschiedkundige Richard M. Morse deed onderzoek naar São Paulo, etc.
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 4
177
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 6
Eén van de pioniers van de sociologie in Latijns Amerika was de
Argentijnse socioloog Gino Germani. Zijn theorie was gebaseerd op het
idee van Moderniteit - die zeer dicht aanleunt bij ECLA’s desarrallismo en hij was een grote voorstander om theorieën te staven via empirisch
onderzoek. Hij veronderstelde dat sociale veranderingen hand in hand
zouden gaan met de industrialisering in Latijns Amerika.178 Maar hij
distantieerde zich wel van de naoorlogse, gangbare desarrollismo
opvatting, in die zin dat hij het Latijns Amerikaanse
moderniseringsproces en de Latijns Amerikaanse stad, niet afschilderde
ten opzichte van zijn Europese voorganger. Hij waarschuwde voor het
gebruik van termen als ‘over-urbanization’, ‘primarization’ en de
dichotomieën zoals traditioneel/modern in het karakteriseren van de
Latijns Amerikaanse stad omdat deze voortvloeiden uit de vergelijking
met de Westerse stad.179 Het gebruik van de Europese stad als model
leidde tot een misvattende theorie over de Latijns Amerikaanse stad
omdat ze La Realidad Latina voorbijliep en dus geen oplossingen kon
formuleren die adequaat waren voor de Latijns Amerikaanse realiteit.180
Men kwam tot ditzelfde inzicht op het Seminar on the problems of
urbanization in Latin America in 1959 in Santiago de Chili – waar
178
onder Peron, 1955 aan de universiteit van Buenos Aires | Echter door de grote snelheid
van de Latijns Amerikaanse modernisering, was er een onevenwicht. Dit was te wijten
aan de late ontwikkeling die gebaseerd was op geïmporteerde modellen, die de oorzaak
was van politieke wisselingen.
J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America, Transaction
Books, New Brunswick, 1976, p. 11
179
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 8
180
De Westerse steden waren namelijk gelijkmatig verspreid en de industrialisering ging over tijdspanne van meer dan eeuw - hand in hand met de verstedelijking in de Europese
steden.
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 53
Germani ook een lezing gaf. Het seminarie werd gefinancierd door
UNESCO, ECLAC, Bureau of Social Affaires van de VN en in samenwerking
met OAS en ILO . Philip M. Hauser, opgeleid aan Chicago School,
bundelde deze conclusies in de – zowel Engelstalige als Spaanstalige –
publicatie Urbanization in Latin America in 1961.181 De desarrollismo
ideologie en de stad als katalysator voor sociale transformatie, was
inherent aanwezig in deze publicatie.182 Een andere publicatie die het
inzicht in la Realidad Latina benadrukte was Antropologia de las
Ciudades Latinoamericanas (1964) van de hand van Rodolfo Quintero.183
Deze revisionistische trend vond ook plaats in de benadering van de
sloppenwijken. De voorgaande marginaliteittheorie en beeldvorming
over de rurale gemeenschap in de stad, werd op het voornoemde
Seminarie herzien.
De “dependencia” theorie in Latijns Amerika
Deze revisionistische benadering was een eerste aanzet in de
ontwikkeling gedurende ’60 naar een alternatief paradigma voor de
Latijns Amerikaanse maatschappij en bijgevolg de stad.
De Latijns Amerikaanse context werd toen gekarakteriseerd door de
deceptie in de stagnatie van economische ontwikkeling – en bijgevolg
het afnemend overwicht van de desarrollismo ideologie in de ECLAC – en
de escalerende problematiek in de Latijns Amerikaanse metropool.184
Gedurende de jaren ’60 ontwikkelde het debat over de ‘marginaliteit’ en
de ‘over-urbanization’ verder en deed veel stof oplaaien. Aníbal
Quijano185 en José Nun186 onderzochten de rol van de ‘marginale’
bevolking in de maatschappij en de stad.187 De politieke context en de
rol van de staat werd voor eerst uitdrukkelijk in verband gebracht met
de groeiende kloof tussen arm en rijk, gedurende begin van de jaren ’70,
o.a. in publicaties van Fernando H. Cardoso, Francisco Oliveira, Lucio
Kowarick, Mario Arrubla, etc. De Braziliaanse socioloog Cardoso188 en de
Chileense historicus Enzo Faletto behandelden het principe van
dependencia in hun boek Dependencia y Desarrollo en América Latina,
die in 1969 werd gepubliceerd.189 Ook Manuel Castells speelde een
belangrijke rol in de verspreiding van dit gedachtegoed.190
184
J. E. KAHL, Modernization, exploitation and dependency in Latin America,
Transaction Books, New Brunswick, 1976, p. 7
185
A. QUIJANO, Notas sobre el concepto de ‘marginalidad social’. División de Asuntos
Sociales, ECLAC, Santiago, Chile, 1966
186
J. NUN, “Superpoblación relativa, ejército industrial de reserva y masa marginal “in
Revista Latinoamericana de Sociología, Buenos Aires, 1969, nr. 2, p. 178-236
187
R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America,
University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 60
181
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 8
188
182
A. ALMANDOZ, “Urban planning and historiography in Latin America” in Progress
in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123, p. 102
189
183
190
R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America,
University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 60
Hij zal worden aangesteld aan ILPES (Latin American Institute for Social and
Economic Planning) een deel van de ECLA in Santiago de Chili.
R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America,
University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 61
A. GORELIK, The idea of Latin - American City, International Congress of Historical
Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010, p. 9
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 54
Hierbij werd de stadproblematiek binnen de context van de dependencia
theorie geplaatst. Volgens de dependencia theorie stelde men dat de
onderontwikkeling een gevolg was van de Latijns Amerikaanse
afhankelijkheid van de Westerse wereld. Op eenzelfde wijze was het
platteland afhankelijk van de stad en op zijn beurt was de periferie – lees
sloppenwijken – afhankelijk van het economisch stadscentrum. De
desarrollismo ideologie, en zijn functionalistische benadering, maakte
dus plaats voor een structurele benadering. Een aantal Latijns
Amerikaanse academici, zoals de architect Emilio Pradilla, leunden
dichter aan bij Engels en Marx’ filosofie.191 Deze filosofie stelde – in
tegenstelling tot het idee van de continue evoluerende maatschappij
van de Europese sociologen Tönnis, Durkheim, Weber, Simmel, etc. en
de Chicago School – dat vooruitgang enkel mogelijk was door revolutie
onder leiding van de onderdrukte klasse.
Dit had aan de ene kant als gevolg dat de ruimtelijke structuur
van de Latijns Amerikaanse stad naar de achtergrond verdween. Vele
studies concentreerden zich grotendeels op de economische en
sociologische consequenties in de stad zoals marginaliteit, klassenstrijd,
huisvesting, landgebruik, grondprijzen, etc.192 Dit was zelf merkbaar in
historiografische studies van de Latijns Amerikaanse stad waarbij men
eerder een eigen interpretatie naar voorschoof.193
Aan de andere kant had deze benadering implicaties op de opvatting
over stadsplanning, die in de desarrollismo theorie initieel werd gezien
als visuele vertaling van de evolutie naar moderne maatschappij. In de
stadsplanning legde men meer nadruk op de sociale en politieke
planning van de stad dan op de ruimtelijke vertaling, die men
wantrouwde.194
In de jaren ‘70s vond de Latijns Amerikaanse dependencia
theorie – die soms ook wel eens doorspekt was met Franse Marxistische
stadssociologie van die periode – aanhang in de verschillende
deeldisciplines van de Urban Studies in en over de Latijns Amerikaanse
stad. De problematische Latijns Amerikaanse metropool werd benaderd
als een zichtbare vertaling van een grotere economische en politieke
structuur.
192
Deze Franse socioloog van Spaanse afkomst, werd in 1968 worden uitgenodigd in
Santiago de Chili. Hij zal eerst worden uitgenodigd door het FLASCO en verder door
CIDU aan de Catolic University, later zal hij als adviseur van de president Salvador
Allende worden aangesteld. Zijn publicatie in het boek La question Urbaine, Parijs, 1972,
‘Urbanisation, Development and Dependence was zeer doorslaggevend. Ook de spaanse
teksten Imperialismo y urbanización en América Latina (1973) enUrbanización y
dependencia en América Latina (1973) van Martha Steingart
191
R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America,
University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 168
R. STERN (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin America,
University of Toronto Press inc., Canada, 1995, p. 63
193
Een eigen interpretatie naar voorschuiven in plaats van een nauwkeurige
bronnenonderzoek en objectieve feiten te leveren Vb. Segre’s Las estreturas ambientales
de Américe latina, alles werd in het kader opgetekend van de kapitalistische interesse in
Latijns Amerika, wel ruimtelijk en territoriale besprekingen in tegnstelling tot School of
Dependence vertegenwoordigers. A. ALMANDOZ, “Urban planning and historiography
in Latin America” in Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123, p. 106
194
A. ALMANDOZ, “Urban planning and historiography in Latin America” in Progress
in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123, p. 108
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 55
2.2 Van sloppenwijk naar buurtwijk:
de getransformeerde visie op de
sociale woningbouw
Gedurende de jaren ’60, transformeerde de visie op de sociale
huisvestingsstrategieën en werd Self-Help Housing naar voor geschoven
als een alternatief op grootschalige projecten zoals hoogbouw en
Neighborhood-Units, die gepland werden door instituties van
hogerhand. Het principe van Self-Help housing
stelde dat de
toekomstige eigenaar mee ontwierp en bouwde aan zijn toekomstig
huis.
De concretisering van deze alternatieve huisvestingsstrategie in LatijnsAmerikaanse sociale woningbouwpraktijk, moet gekaderd worden
binnen de getransformeerde visie op de sloppenwijk. De sloppenwijk
was een belangrijk thema in de bovenvermelde sociologische
paradigma’s over de Latijns-Amerikaanse stad en kan men ook opdelen
in drie parallelle visies: de marginaliteittheorie, de revisie van de theorie
en de structurele of “dependencia” theorie over de sloppenwijk. Deze
visies worden besproken in de eerste paragraaf.
Vervolgens wordt in de tweede paragraaf, ingezoomd op het debat over
Self-Help Housing, wanneer deze zijn opgang kende in de publicaties en
de praktijk en of deze opgang in verband te brengen is met het
sociologisch debat.
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 56
2.2.1
De veranderde benadering
van de sloppenwijk in de theorie
Binnen de bovenvermelde sociologische paradigma’s over de LatijnsAmerikaanse stad, vond een debat plaats over de sloppenwijk.
Vanuit de “Desarollismo” theorie werden tussen WO II en de jaren ’60
de sloppenwijken gezien als een kankergezwel op de moderne stad.
Dichotomieën als ruraal / urbaan, traditioneel / modern, desorganisatie
/ organisatie, etc. werden gebruikt worden om de sloppenwijken te
karakteriseren. Als oplossing werd geopteerd om de immigranten te
verjagen of te huisvesten in grootschalige woningbouwprojecten.
De marginaliteittheorie
Binnen het kader van algemene sociologische benadering van het
desarrollismo tussen de jaren ’40 en ’60, probeerde men de
aanwezigheid van sloppenwijken in de stad te verklaren aan de hand van
de marginaliteittheorie. Algemeen, in de desarrollismo theorie, stelde
men dat de Latijns Amerikaanse maatschappij evolueerde naar een
moderne maatschappij met de Latijns Amerikaanse stad als katalysator.
Men probeerde dus te verklaren hoe de groeiende armoede in de stad
en de marginalisatie van de rurale immigranten in de stad, kon
ontwikkelen desondanks de groeiende economische mogelijkheden van
de Latijns Amerikaanse landen.
Gedurende de jaren ’40 werd de Latijns Amerikaanse rurale bevolking
onderzocht door twee Amerikaanse sociologen, Robert Redfield en
Oscar Lewis. Zij stelden een aantal van de deze dichotomieën in vraag.
Ook de Latijns Amerikaanse sociologen vestigden meer aandacht op de
sloppenwijken naar de jaren ’60 toe. De sloppenwijk werd positiever
benaderd en er rees stilaan kritiek op de grootschalige sociale
huisvesting, die geen antwoord bood op de explosieve groei van de
informele stad.
De marginaliteittheorie baseerde zich op een aantal dichotomieën
urbaan/ruraal, modern/traditioneel, organisatie/desorganisatie – die
initieel al aangehaald waren door de Europese sociologen tijdens de 19e
eeuw. Door het gebruik van deze dichotomieën werden de rurale
immigranten gezien als onbekwaam om zich direct aan te passen aan de
nieuwe werkgelegenheid en het moderne leven in de stad. De rurale
bevolking werd veelal gedefinieerd als lui, onopgeleid, traditioneel en
gedesorganiseerd. 195
Een derde benadering – vanuit de “Dependencia” theorie - stelde in de
jaren ’70 dat de sloppenwijk het gevolg was van de globale socioeconomisch onevenredigheid. Een oplossing lag dus enkel op
politiek/economisch vlak.
De sloppenwijk werd dus gezien als negatief, een kankergezwel
op de stad. Hierbij was er een gradatie in het streven naar een oplossing.
Aan de ene kant had men de radicale oplossing waarbij men de
bevolking verjaagde. Aan de andere, was een mogelijke oplossing het
195
R. STERN, Urban Research Developing world, p. 60
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 57
huisvesten van de voormalige sloppenwijkbewoners in grootschalige
woningbouwprojecten of satellietsteden. Planning en architectuur
werden dus weerom gezien als een katalysator naar de moderne
samenleving en diende om een chaotisch proces tegen te gaan.196 Deze
oplossing lag meer in de geest van de desarrollismo theorie en haar
functionele benadering. De onderliggende gedachte was dat de
maatschappij continu zou evolueren onder invloed van de
industrialisering. Onder meer Gino Germani en de institutie ECLA,
veronderstelde dat deze marginale bevolking op termijn deel zou gaan
uitmaken van de opkomende moderne maatschappij. In afwachting
hiervan, moest het openbaar beleid zich ontfermen over de
levensomstandigheden en integratie van de rurale bevolking in de stad
aanmoedigen.197
als naar de rurale bevolking in hun oorspronkelijk dorp en de relatie tot
de stad. Ook deze onderzoeken hadden een invloed op de benadering
van de rurale bevolking in de Latijns Amerikaanse stad.198
De aanloop naar een revisie:
het onderzoek van twee Amerikaanse antropologen
In 1930 bracht Robert Redfield, het boek Tepotzlan, a Mexican village
worden uit. Tepotzlan was een traditioneel dorpje op zo’n 100 km van
Mexico City. In het boek illustreerde Redfield dat het niet zozeer een
primitieve, geïsoleerde gemeenschap was – zoals de algemene opvatting
in die periode - maar definieerde hij het als een ‘folk’ gemeenschap. Hij
In de naoorlogse context, wekte de Latijns Amerikaanse stad de
interesse van een aantal Amerikaanse sociologen. Deze sociologen
waren geïnteresseerd in de evolutie van de Latijns Amerikaanse
maatschappij. Zij concentreerden zich o.a. op het fenomeen van de
migratie en deden zowel onderzoek naar de rurale migranten in de stad
Maar Robert Redfield, een antropoloog van de Chicago School,199
onderzocht gedurende de jaren ’30 - ’40 al een dorpsgemeenschap in
Mexico.
Dit
onderzoek
beïnvloedde
onrechtstreeks
de
marginaliteittheorie die gevormd was rond de gemigreerde
plattelandsbevolking in de Latijns Amerikaanse stad. Enerzijds omdat hij
een aantal veronderstellingen over deze plattelandsbevolking - en de
moeilijke rechtstreekse integratie in de stad - ontkrachtte, anderzijds
omdat een tweede Amerikaanse antropoloog, Oscar Lewis, Redfield’s
studie verderzette en zijn theorie herwerkte in de invloedrijke publicatie
‘The Culture of Poverty’.200
198
A. GORELIK, idea Latin-American city, p. 4
199
196
G. P. M. BLUMBERG, The unplanned ecology of a planned industrial city: the case of
Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S. KINZER (ed.),
Urbanization in the Americas from its beginnings to the present, Mouton, Den Haag, 1978
197
R. STERN, Urban Research Developing world, p. 231
De pionier van de Latijns-Amerikaanse sociologie, Gino Germani, wordt meestal
besproken als een grote voorstander van de “desarrollismo” theorie, toch was zijn theorie
veel complexer dan deze simplificering.
Robert Redfield (1897-1958) was de schoonzoon van Robert Park, destijds het hoofd
van het Departement Sociologie van Universiteit van Chicago. Robert Park zal hem
overtuigen om de richting antropologie aan de Chicago School te volgen. Voordien zal
Robert Redfield Mexico bezoeken, net na de revolutie in 1910’s, en de antropoloog
Manuel Gamio ontmoeten. Na zijn studies, in 1926, zal hij terugkeren naar Mexico als
antropoloog en veldwerk verrichten.
200
G. P. M. BLUMBERG, The unplanned ecology of a planned industrial city: the case of
Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S. KINZER (ed.),
Urbanization in the Americas from its beginnings to the present, Mouton, Den Haag, 1978
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 58
omschrijft deze folk gemeenschap als een gemeenschap die helemaal
niet geïsoleerd was van de grote hoofdstad maar wel een aantal
specifieke sociaal-culturele kenmerken behield. Hierbij bleef Redfield
echter wel gebruikmaken van de dichotomieën zoals moderne
bedrijfsleven – traditionele gemeenschap, afkomstig van de eerste
Europese sociologen zoals Durkheim, Simmel en Weber en de latere
Amerikaanse sociologen van de Chicago School, om de kenmerken beter
te kunnen schetsen.201
Vervolgens deed Redfield verder etnografisch onderzoek in
Yucatan (in Mexico) en Guatemala. Het onderzoek werd gepubliceerd in
1941 en 1947, respectievelijk The Folk Culture of Yucatán en The Folk
society. Hierin werkte hij zijn definiëring van de Folk gemeenschap
verder uit en plaatste zijn vraagstelling binnen de dichotomieën
traditioneel/modern en platteland/stad. Maar deze keer relativeerde hij
het proces vanuit zijn ecologische/functionele benadering - afkomstig
van de Chicago School - die veronderstelde dat de verschillende
bevolkingsgroepen voortdurend in transitie zijn onder invloed van de
continu evoluerende maatschappij. De Spaanse vertaling van het boek
Yucatán: una cultura en transición brengt deze veronderstelling
duidelijker over. 202
Hij onderzocht vier gemeenschappen in Yucatán, een deelstaat
van Mexico. De vier gemeenschappen onderscheidden zich van elkaar
door een andere gradatie in de relatie met de stad: van de inheemse
gemeenschap van Quitana Roo tot de stadsgemeenschap van Mérida, de
hoofdstad van Yucatán. Hij evalueerde de gemeenschappen met als
201
A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 74
202
A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 75
criterium, het contact met de stadscultuur – modern, economie,
individueel, heterogeen – en onderzocht hoe dit contact de evolutie
naar de moderne gemeenschap beïnvloedde. Hij noemde dit de Folk –
Urban continuüm waarbij hij veronderstelde dat de gemeenschap naar
de moderne samenleving evolueerde.203
In 1943 herbestudeerde Oscar Lewis, een antropoloog die afgestudeerd
was aan de Universiteit van Columbia, het paradigma van Redfield. Hij
reisde hiervoor naar Tepotzlán in Mexico, waar Redfield voordien zijn
definitie rond de Folk gemeenschap had gevormd. Al in zijn eerste
artikel toonde Oscar Lewis aan dat, sinds Redield’s verblijf, Tepoztlán
grote transformaties had ondergaan. Mexico was dan ook in volle
economische bloei en de hoofdstad had aan aantrekkingskracht
gewonnen (enerzijds doordat alle economie daar gecentreerd zat,
anderzijds door de Noord-Amerikanisatie na WO II). 204
In 1951 zette hij deze ondervinding uit in het boek Life in Mexican
Village: Tepoztlán restudied. Hierbij toonde hij aan dat de Tepotzlán niet
één harmonische gemeenschap was die beïnvloed werd vanuit de stad,
zoals Redfield het voorstelde. Vervolgens weerlegde hij ook het idee van
203
A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 75
Deze benadering is zeer kenmerkend voor de ecologische theorie van Chicago School, die
deels gebaseerd was op de evolutietheorie van het Darwinisme. Zo verklaarde Redfield
verklaren dat heel de mensheid ooit in dit soort inheemse gemeenschappen had geleefd en
ondertussen deels al geëvolueerd waren naar de moderne maatschappij ( die in Latijns
Amerika grotendeels geconcentreerd zat in de (hoofd)stad. Redfield onderzocht wel niet
de stad zelf maar enkel de gemeenschap. De stad zal hij benaderen vanuit het perspectief
van Louis Wirth en ‘Urbanism as a way of life’, die de Chicago theorie over de stad zal
herzien.
204
A. GORELIK, La aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 75
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 59
de folk-urban continuüm door twee families te volgen die verhuisden
naar een ‘vecinidad’205 in Mexico City. Het resultaat lichtte hij toe in het
boek Urbanisation without Breakdown: A case study in 1952. Hij werkte
dit ideeëngoed nog verder uit door 100 migranten, afkomstig Tepotzlán,
in Mexico City te onderzoeken. Hij beschreef zowel de verschillende
redenen voor het vertrek uit het platteland als de verschillende vormen
van aantrekkingskracht van de grote stad. In tegenstelling tot Redfield
schetste hij de rurale bevolking dus als een heterogene groep.206
Het boek Five Families : a Mexican Case study in the Culture of
Poverty die in 1959 werd gepubliceerd, had de grootste impact op de
marginaliteittheorie. Hierin toonde hij aan dat het aanpassingsproces
van de migranten in de stad, afhankelijk was van groep tot groep en
helemaal niet zo universeel was. Redfield had het aanpassingsproces
echter voorgesteld als een vanzelfsprekende, gestage evolutie.
Daarbovenop toont Lewis aan dat gevormde dichotomieën die in de
sociale wetenschappen gehanteerd werden, zoals traditioneel/modern,
collectiviteit/individualiteit, desorganisatie/organisatie, geen correct
beeld schepten van de realiteit. De gemigreerde dorpelingen in de stad
assimileerden zich, noch direct noch continu aan de moderne
maatschappij. Zij vestigden zich eerder in kleine gemeenschappen in de
stad. De band met de familie die op het platteland woonden, werd
hierbij niet verbroken. Oscar Lewis zag de gemigreerde dorpeling als
subgroep die aanwezig was in de gediversifieerde stad. Hij benoemde
hun eigen karakteristieke cultuur als de Culture of Poverty. 207
De publicatie van Lewis kwam net op het moment dat de ‘marginale’
bevolking in de stad een belangrijk discussiepunt werd in Latijns
Amerika. De ‘marginale’ bevolking werd stilaan gezien als een essentieel
deel van de stad maar die zich op termijn zou aanpassen. Het idee van
aanpassing sloot echter meer aan bij Redfield’s functionele benadering
van continuïteit, dan die van Lewis. Met de Culture of Poverty stelde
Lewis echter dat dit een belangrijke subgroep was in de stad maar deze
subgroep behield zijn eigen waarden en gebruiken.208
De revisie van de marginiliteittheorie:
La realidad de la barriada
De onderzoeken van Redfield en Lewis waren baanbrekend enerzijds
door hun interesse in de rurale bevolking, anderzijds door hun kritische
vraagstelling over toenmalige definiëring van de migranten in de stad.
Gedurende deze periode, de jaren ’50, werden de Urban Studies in
Latijns Amerika vormgegeven. Er ontstond ook een belangstelling voor
de ‘marginale’ bevolking vanuit de Latijns Amerikaanse studies en de
voorgaande ‘marginaliteittheorie’ werd stilaan herzien.
Een belangrijk evenement – die het toenmalige gedachtegoed
schetst – is het Seminar on the problems of urbanization in Latin
205
Un venicidad in Mexico, is niet gelijk aan een sloppenwijk van informeel
geconstrueerde huizen maar een aanwezig huis in de stad die verhuurd werd en meestal in
zeer slechte staat en overbevolkt werd. Men kan het vergelijken met “un conventillo” in
Argentinië of “o Cortiço” in Brazilië.
206
A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos p. 76
207
A. GORELIK, aldea ciudad Ecos Urbanos, p. 76
208
A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 76
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 60
America, in 1959 georganiseerd onder leiding van Philip Hauser.209 Op
dit seminarie werd ook Oscar Lewis’ theorie met The culture of the
vecinidad in Mexico City gepresenteerd maar het werd niet opgenomen
in de bijhorende publicatie over het seminarie in 1961. [18, p. 330] Er
werden echter wel een aantal artikels opgenomen over de ‘marginale’
bevolking van de Latijns Amerikaanse stad zoals: “The barriadas of Lima:
an example of integration into urban life” van de antropoloog José
Matos Mar (Peru), “Inquiry into the social effects of urbanization in a
working class sector of Buenos Aires” van de socioloog Gino Germani
(Argentinië) en “Some characteristics of urbanization in the city of Rio de
Janeiro” van de socioloog Andrew Pearse (Groot-Brittanië).210
Allen toonden aan dat de ‘marginale’ bevolking op verschillende wijze
zich integreerde in de stad. Matos Mar toonde aan dat de barriada
bevolking integreerde op economisch vlak via jobs en Pearse liet zien dat
de favela bevolking op cultureel vlak integreerde via de massacultuur vb.
voetbal, radio, etc. Verder werd benadrukt dat de ‘marginale’ bevolking
niet benaderd mocht worden als een homogene groep door het
wangebruik van de klassieke dichotomieën als traditioneel, etc.
Bijvoorbeeld Gino Germani merkt op dat de migratie naar Buenos Aires
niet rechtstreeks verliep van het platteland naar de stad maar veelal via
de middelgrote steden in Argentinië De sociologen ontkenden dus niet
de problematiek van de Latijns Amerikaanse sloppenwijken maar
poneerden dat men deze verkeerd schetste door het gebruik van
dichotomieën die de Westerse moderniteit kenmerkte.
De intensivering van de nieuwe benadering:
de Latijns Amerikaanse buurtwijk
Gedurende de jaren ’60 en ’70 nam het sociologisch onderzoek naar de
‘marginale’ bevolking in de stad, ontzaglijk toe. Zowel Latijns
Amerikaanse als buitenlandse211 academici bekritiseerden voorgaande
marginaliteit-theorie. De nadruk in deze onderzoeken lag voornamelijk
op de integratie in de stad. Binnen dit kader werden de veronderstelde
werkloosheid en de huisvesting besproken. [11,p. 77] Het dualistische
karakter van de Latijns Amerikaanse stad en de ‘marginale’ bevolking
werden gedemystificeerd. De ‘marginale’ bevolking werd hierbij meer en
meer positief benaderd. Men erkende de creativiteit van de migranten
waarmee ze met moeilijke situatie omgingen en men benadrukte hun
integratie in de stad.212
Binnen deze context vond het ideeëngoed over Self-Help Housing zijn
gevolg. De sloppenwijk werd niet benaderd als het probleem maar als de
oplossing en er rees stilaan kritiek op de grootschalige
woningbouwprojecten die door hun statisch karakter niet
beantwoordden aan de noden van de rurale migranten.
211
Er werd een uiteenzetting gegeven in ‘La Realidad Latina: Een revisie van de Westerse
uitgangspunt in desarrollismo’ in 2.1.2.2
William Mangin: Latin American squatter settlements: a problem and a solution (1968),
Lisa Peattie: The view from the barrio (1968) en Talton Ray: The politics of the barrios of
Caracas (1969), Anthony en Elizabeth Leeds: Brazil and the myth of urban rurality:
urban experience, work, and values in" squatments" of Rio de Janeiro and Lima (1970),
Alejandro Portes: The rationality in the slum: An Essay on Interpretive Sociology (1972)
Janice Perlman: The Myth of marginality (1976), Wayne Cornelius: Politics and the
migrant poor in Mexico City (1975), etc.
210
212
209
A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 78
A. GORELIK, aldea ciudad. Ecos Urbanos, p. 86
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 61
Daarnaast ontwikkelde deze revisionistische benadering zich verder
binnen het kader van de dependencia theorie, naar een structurele
benadering van de sloppenwijk. Er werd gesteld dat de sloppenwijk een
gevolg was van de externe socio-economische structuur. 213 De enige
oplossing voor de sloppenwijk was een herstructurering van de
maatschappij. Vanuit deze benadering kaderen de publicaties van de
architect Emilio Pradilla214 en van Rod Burgess,215 die kritiek leverden op
Self-Help Housing en de “Turner School”.216
213
G. P. M. BLUMBERG, The unplanned ecology of a planned industrial city: the case of
Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S. KINZER (ed.),
Urbanization in the Americas from its beginnings to the present, Mouton, Den Haag, 1978
214
Notas acerca del problema de la vivienda (1976)
215
Self-help housing: a new imperialist strategy? A critique of the Turner School (1977),
Self-help housing advocacy: a curious form of radicalism. A critique of the work of John
FC Turner (1982), The Limits of State Self–Help Housing Programmes (1985)
216
A. GILBERT, The Latin American City, Latin America Bureau, London, 1994
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 62
2.2.2
Werken aan de sloppenwijk
en de rol van John F. Turner
De publicatiegolf over de Latijns Amerikaanse stad en sloppenwijk
continueerde gedurende de jaren ’70 en ’80. Academici namen het
indertijd ‘innoverend’ idee Self-Help Housing op, in hun bespreking. Als
kantelpunt werd de adoptie van deze huisvestingsstrategie door de
World Bank in 1972, naar voren geschoven. Hierbij erkende men de
architect John F.C. Turner als een pionier voor zijn theorie over Self-Help
Housing, die gepubliceerd werd in de jaren ‘60.
Het principe van Self-Help Housing werd echter in de jaren ’40 al
gerealiseerd in Puerto Rico en later ook in Barbados, Haïti, Colombia en
Peru. Dit was onder meer het werk van Jacob Crane, die als eerste de
term “Self-Help Housing” gebruikte.
Turner werkte gedurende de jaren ’60 in Peru. Het was de politieke,
sociologische en architecturale context in Peru die John Turner
geïnspireerd had. Maar de voornoemde getransformeerde visie op de
sloppenwijken in de sociologie was de katalysator in de verspreiding van
zijn theorie.
Aided Self-Help Housing: de mythe van Turner
Binnen het kader van de revisionistische theorie over de sloppenwijk,
rees kritiek op de grote woningbouwprojecten. Deze konden gezien
worden als een antwoord op de sloppenwijk, gecreëerd in de geest van
het desarrollismo. John F. C. Turner (1963) 217 en Charles Abrams
(1964)218 waren van dezelfde mening en poneerden Self-Help Housing
als een mogelijk alternatief. 219
Turner stelde dat «housing» moest gezien worden als een
werkwoord en geen zelfstandig naamwoord. Het beste resultaat zou
bekomen worden door de gebruiker zelf te laten beslissen over ontwerp,
constructie en de organisatie van zijn woning. Hierbij zou de woning
progressief evolueren, in tegenstelling tot de kant-en-klare
‘ontwikkeling’ van projecten gecreëerd door hogerhand. Hij was
sceptisch ten opzichte van de algemeen gangbare praktijk waarbij
agentschappen instonden voor de huisvesting van de lagere klasse ‘in
grote getale’. Men moest niet werken voor de mensen maar met de
mensen, en dit gelde ook voor de architect. De lagere klasse kon immers
voor zichzelf beslissingen nemen en zeker de Latijns Amerikaanse
sloppenwijkbevolking had al bewezen hoe inventief ze met problemen
217
John F.C. Turner (1927 – heden), studeerde aan Architectural Association in London,
verbleef in Peru 157 -1965, schreef later voor Joint Center for Urban Studies van
Camridge en gaf ondertussen les aan MIT (1965-1971)
218
Charles Abrams (1902 -1970) schreef Man’s Struggle for a Shelter in an Urbanizing
World, MIT, Cambridge, 1964 waarin hij de huisvestingproblematiek en –strategieën
uiteenzet. Voor meer informatie over Charles Abrams, zie A. SCOTT HENDERSON,
Housing & the democratic ideal, the life and thought of Charles Abrams, Colombia
University Press, New York, 2000
219
R. HARRIS, “A double irony: the originality and influence of John F.C. Turner” in
Habitat International, 27, 2003, p. 245-269, p. 247
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 63
omsprongen. De Aided Self-Help housing projecten van de jaren ’60
sloten dan ook niet volledig aan bij de principes die Turner benadrukte,
down-top management. 220
In de publicaties kreeg Turner quasi een monopolie op de
inauguratie van het idee Aided Self-Help Housing. Onder meer Dwyer
(1975), Drakakis-Smith (1981), Burgess (1982), Skinner and Roddel
(1983), Ward (1985), Gilbert (1992) determineerden Turner in deze
pioniersrol en buiten een vermelding, ging er nauwelijks aandacht uit
naar voorgangers als Jacob Crane, Otto Koeningsberger en Charles
Abrams, Turner’s collega en antropoloog William Mangin of Apridicio
Lacquian.221 Nochtans werd er in de praktijk vanaf de jaren ‘40 al gevolg
gegeven aan Self-Help Housing en meer bepaald in Puerto Rico, een
vrijstaat van de VS. 222
Een onbeschreven netwerk van protagonisten
voor Self-Help Housing
De eerste stappen richting Self-Help Housing werden gezet in Puerto
Rico in 1939.223 Jacob Crane, toenmalig assistent-directeur van de US
Public Housing Administration, adviseerde toen om George Reed224 naar
Puerto Rico te sturen. Onder leiding van gouverneur Rexford Tugwell
220
221
ontpopte Puerto Rico zich gedurende de jaren ’40 tot een waar
laboratorium van huisvestingsstrategieën, verdeeld van moderne
hoogbouw tot Self-Help Housing. 225 Crane, ondertussen Directeur
Housing and Home Finance Agency, overhaalde de Griekse architect
Constantine Doxiadis226 om diezelfde, met ervaring verrijkte, George
Reeds aan te stellen als Amerikaanse huisvestingsadviseur in
Griekenland. Via deze werkwijze, het aanraden van gelijkgezinde
adviseurs, initieerde Crane een heel netwerk van experts die Aides SelfHelp Housing aanbrachten.227
Daarnaast moedigde hij hooggeplaatste personen aan om
Puerto Rico te bezichtigen. Onder meer belangrijk figuren Cedric Firth
(Hoofd van UN Housing and Town Planning Secretariat), Otto
Koeningsberger (Directeur van Housing departement van het
gouvernement van India) en Anthony Atkinson (British Colonial Research
Officer aan Building Research Station van Watford, Engeland) gingen
hier op in.228 Tevens publiceerde Crane zijn bevindingen betreffende
Self-Help Housing in tijdschriften. 229 In 1949 stuurde hij het artikel Huts
and Houses in the Tropics230 naar functionarissen in 22 landen met de
225
Dit werd al toegelicht in paragraaf 1.2
226
Toenmalige Under-Secretary for Reconstruction in Griekenland. Voor meer informatie,
zie A.-A. KYRTSIS,.Constantinos A. Doxiadis : texts, design drawings, settlements,
Ikaros, Athens, 2006
227
R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 173
R. HARRIS, double irony originality influence, p. 249
228
R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 174
[21, p. 166]
229
222
R. HARRIS, “The Silence of the Experts: Aided Self-Help in the Developing World,
1939-1954” in Habitat International, 22, nr. 2, 1998, p. 165-189, p. 170
223
R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 167
224
Adviseur in Burma – Director of Housing Burma -
Workers’ Housing in Puerto Rico (1944), Huts and Houses in the Tropics (1949),
Programmes in aid of family housebuilding (1950) i.s.m. R. E. McCabe, The world wide
housing problem (1951) i.s.m. E. T. Paxton en The Role of US government (1953) i.s.m.
E. Foster
230
J. CRANE, Huts and Houses in the tropics in Unasylva, 1949 nr. 3, p. Het artikel is
bovendien te vinden op: www.fao.org/docrep/x5350e/x5350e04.htm#
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 64
vraag of men interesse had om een Self-Help Housing programma te
realiseren. Onder deze functionarissen bevinden zich twee prominente
figuren Otto Koeningberger in India en David Vega-Christie, directeur
van Corporacion Nacional de le Vivienda in Peru. Crane maakte verder
gebruik van de CINVA , Inter-American Housing Centre, in 1951
opgericht in Bogotá, om verder promotie te voeren Self-Help Housing via
een opleiding.231
Verder onderhield Crane contacten met internationale
organisaties zoals UN via Arne van der Goot en Ernst Weissmann232en de
International Bank for Reconstruction and Development, een institutie
van de huidige World Bank.233 Laatstgenoemde toonde destijds maar
matige 234 interesse voor de huisvestingsproblematiek in de
ontwikkelingslanden omdat ze opgericht voor de wederopbouw na WO
II. Maar hun koerswijziging gedurende de jaren ’70 deed veel stof
oplaaien. De World Bank besliste om huisvestingsprojecten te steunen
en stelde Self-Help Housing, meer bepaald Sites-and-Sevices voorop als
strategie.235
Kortom een heel netwerk had zich ontwikkeld door de inspanningen van
Crane, en waarschijnlijk nog vele andere onbeschreven personen zoals
lokale experts en autoriteiten. Desondanks zal Self-Help Housing pas zijn
officiële intrede doen gedurende de jaren ’70, uitgedragen door een
massa publicaties en verschillende instituties in de Westerse wereld,
met name de World Bank en United Nations Habitat. Nochtans waren
toen al verschillende Self-Help Housing projecten voltrokken. Deze
projecten werden voornamelijk gerealiseerd in de Caribische eilanden,
de Britse kolonies en in mindere mate op het Latijns Amerikaanse
vasteland met name in Peru en Colombia.236
Peru: een laboratorium voor Self-Help Housing
In Colombia werd Self-Help Housing voornamelijk uitgedragen door de
CINVA – voor hoever momenteel bekend is. Maar in Peru ontstond
echter een netwerk van politieke figuren, sociologen en architecten. In
die inspirerende context arriveert John Turner in Peru. In 1951, stuurt
Crane Don Laidig en in 1952 Wilson Longmore naar Peru als
huisvestingsadviseurs. Deze wordt op aandringen van Jacob Crane via
David Vega-Christie, aangeworven binnen het kader van Point Fourprogramma van Housing and Home Finance Agency. Laatgenoemde was
hoofd van Corporación Nacional de la Vivienda.237 CNV werd in 1947
opgericht door het toedoen van de architect Fernando Belaúnde238, die
236
231
R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 171
232
Beiden waren ook aanwezig op CIAM 6 en CIAM 8. E. MUMFORD, Discourse
CIAM Urbanism, p. 212
233
R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 176
234
In 1951 werd, door het toedoen van Crane, Self-Help Housing echter wel aangeraden
door de IBRD in a Mission Report voor Jamaica. Maar verder dan deze kleine zege,
kwam het niet tot in de jaren ’70. R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 176
235
R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p.176
Voor een recente literatuur over deze problematiek, zie de tekst d’AURIA V., DE
MEULDER B., SHANNON S., “The Nebulous Notion of Human Settlements: Tools for
Orientation” in UFO, n°2, 2010 , p. 8-27
237
R. HARRIS, Silence Experts Aided Self-Help, p. 179
Fernando Belaúnde Terry (1912-2002) studeerde als architect af aan de University of
Texas, Austin. Hij richtte het Peruaanse architectuurtijdschrift El Arquitecto Peruano op
en gaf les aan het Departement architectuur van Universidad Nacional de Ingeniería te
Lima. Hij wisselde af tussen zijn politieke en architectuur carrière. In 1945 werd hij als lid
van Frente Democrático Nacional, verkozen om in het Congres te zetelen. Daarenboven
trok hij zich terug uit de politiek gedurende het regime van Generaal Manuel Odría 1948
238
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 65
ook op politiek vlak actief was.239 Net zoals Belaúnde, steunde CNV
hoofdzakelijk
Neighborhood-units,
unidades
vecinales,
als
240
huisvestingsstrategie.
Ditzelfde perspectief had de Peruaanse architectengroepering
Agrupación Espaçio in hun beginjaren. Deze groep, opgericht in 1946,
bestond onder meer uit Fernando’s vriend Eduardo Neira Alva, Adolfo
Cordova, Santiago Agururto en sloten nauw aan bij de gedachtegang van
de CIAM-Congressen. Nochtans evolueerde hun gedachtegoed verder
gedurende de jaren ’50 naar nieuwe strategieën zoals ‘community
structuring’ en ‘Self-Help Housing’.241
De Peruaanse huisvestingsstrategie unidades vecinales meer
bepaald het project Vecinal Matute van architect Santiago Agururto,
kreeg in 1955 een plaatsje op de tentoonstelling in MoMa New York:
– 1956, en legde zich toe op architectuur als Decaan van de architectuurschool aan UNI.
Hij richtte zijn eigen partij op Accion Popular en werd in 1963 – 1968 president van Peru.
Na het militaire regime en zijn verbanning naar de VS, werd hij in 1980 opnieuw
verkozen tot president voor één ambtstermijn.
239
Fernando’s vader, Rafael Belaúnde Diez Canseco, was in 1945 eerste Minister onder
presidentschap van José Luis Bustamente y Rivero. Daarnaast hielp Belaunde ook met de
oprichtting van Oficina Nacional Planeamiento y Urbanismo (ONPU) en de invoering
van de wet Ley de Propiedad Horizontal, die het mogelijk maakte om een titel te krijgen
op appartementen. [22, p. 282]
240
R. BROMLEY, “1957-1977: How time and place influenced John Turner’s ideas on
housing policy” in Habitat International, 27, 2003, p. 282
Latin American Architecture since 1945. Niettemin richtte Espaçio zich
toen al op de barriada. Men zag de barriada als een nieuwe vorm van
urbanisatie en ontwikkelde alternatieve huisvestingsstrategieën. Zo
bestudeerden ze in diezelfde periode Huarochi, een stad nabij Lima,
onder leiding van de antropoloog José Matos Mar, de neef van Neira. 242
Het was diezelfde José die in 1959 een revisie van de barriadas
vooropstelde op het Seminar on the problems of urbanization in Latin
America. Matos Mar werkte samen met de Britse John P. Cole aan de
ontwikkeling van een experimenteel huisvestingsproject van Aided SelfHelp Housing voor de stad Arequipa. Het was de tweede grootste
Peruaanse stad na de hoofdstad Lima. Neira was in 1953 aangesteld als
directeur van departement voor stadsplanning van het Ministerie van
Openbare Werken. Hij richtte OATA Oficina de Asistencia Técnica a las
Urbanizaciones Populares de Arequipa op, die aansloot bij de
bevindingen van Matos Mar en Cole. 243 De intensificatie van de
interesse in de barriada was ook zichtbaar in de publicaties over het
onderwerp. Naast die van fysicus Carlos Paz-Soldán (1957) en Matos
Mar (1966), publiceerde ook de architect en Espaçio-lid Adolfo Córdova
in 1958 La vivienda en el Perú: Estado actual y evaluación de las
necesidades voor Commsión para la reforma agraria y la vivienda, die
ook Self-Help Housing aanraadde..
De groep Espaçio had zich dus uitgebreid met experts uit diverse
disciplines zoals de sociologie, antropologie, ingenieurs, politici, etc. die
241
Het verband tussen de architect Eduardo Neira, de CIAM en de socioloog Matos Mar
had ik al gemaakt op basis van R. BROMLEY, 1957-1977: time place influenced Turner,
p. 275; R. CHAVEZ (ed.), Interview John F.C., p.2 en R. HARRIS, Silence Experts
Aided Self-Help, p. 257 Maar de recente publicatie, onderzocht de groep Espaçio:
SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio and the CIAM Peru group architecture and
the city in the Peruvian modern project in DUANFANG LU (ed.), Third World
Modernism: Architecture, Development and Identity, Routledge, New York, 2011, p. 85111
242
Dit seminarie wordt als kantelpunt naar voren geschoven en uiteengezet in 3.2.1
243
R. CHAVEZ (ed.), Interview of John F.C. Turner, World Bank, Washington DC, 11
september 2000, p.3
Deze bevindingen werden gepubliceerd in het tijdschrift El Arquitecto Peruano in 1955
(maart-april).
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 66
samen de realiteit van de barriada, sloppenwijk, probeerden te
achterhalen om van hieruit oplossingen te ontwikkelen. Uiteindelijk
zullen uiteenlopende ideeën hen ook, zoals CIAM, terug uit elkaar
duwen. Maar het was binnen deze institutionele en academische
context dat John Turner in 1958 naar Peru reisde om mee te werken aan
de ‘heropbouw’ van Arequipa. Arequipa bestond als tweede grootste
stad van Lima, slechtste uit 125 000 inwoners maar meer dan de helft
woonden in barriadas. 244 De uitnodiging kwam van Neira die hij
ontmoette op een Summer School245 van de CIAM te Venetië in 1952. Zij
deelden hun interesse voor Patrick Geddes, die Neira in 1949 had
vertaald in het Spaans.
J. Turner werd aangesteld in het bureau in Arequipa. Deze stad werd in
januari 1958 getroffen door een aardbeving en J. Turner stelde Aided
Self-Help Housing als oplossing voor. Voor de verdere uitwerking
baseerde hij zich hierbij op de handleiding die was opgemaakt volgens
de bevindingen in Puerto Rico. In 1960 werd het concept van Self-Help
Housing ook gesteund door de regering van Peru door de goedkeuring
van Ley 13517. Deze wet promootte de sanering en legalisatie van
barriadas. Ook Ricardo Valega van CNV, ontwikkelde enkele sites-andservices projecten en verschillende Amerikaanse instituties gaven
financiële steun voor dit soort projecten. Het was dus een gunstig
politiek klimaat voor de ontwikkeling van dergelijke concepten als SelfHelp Housing en Sites-and-services in Peru. 246
In 1963 nam de editor van Architectural Design, naar aanleiding
van James Morris’ artikel over de barriadas in Lima, gepubliceerd in de
New York Times, contact op met Turner in verband met een
verslaggeving voor het architectuurtijdschrift.247 Turner werd aangesteld
als editor van “Dwelling Resources in South America” in de AD van
augustus 1963. Op deze manier vond het concept Self-Help Housing
ingang in het Westerse architectuurdebat. In de conclusie, geschreven
samen met zijn vrouw en P. Crooke, benadrukte hij het belang van
spontaniteit, die kenmerkend was voor de barriadas, en stelde
instituties die zich in de huisvesting mengden in vraag. Deze opinie
evolueerde verder gedurende de Jaren ‘70 en hij kante zich tegen de
inmenging van instituties. Turner publiceerde aanzienlijk over Self-Help
Housing in boeken en tijdschriften gedurende deze periode. In diezelfde
periode formuleerde de World Bank en VN, Self Help housing als een
prioriteit in hun nieuwe huisvestingsstrategie. Hierbij werd J. Turner een
gezien als de pionier die deze transformatie in het gedachtegoed had
bewerkstelligd.248
244
R. HARRIS, double irony originality influence, p. 255
245
Dit was een initiatief dat ontwikkeld werd op CIAM 7 te Bergamo
247
R. HARRIS, doubly irony originality influence, p. 256
246
R. HARRIS, doubly irony originality influence, p. 256
248
R. HARRIS, double irony originality influence, p. 249
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 67
Dus aan de ene kant kan men stellen dat, als gevolg van de
revisionistisch theorie over de Latijns-Amerikaanse stad en de
sloppenwijk, deze nieuwe huisvestingsstrategie – die een antwoord was
op de tekortkomingen van grootschalige woningbouwprojecten – ingang
vond in de praktijk in Latijns-Amerika, met de steun van de World Bank
en UN.
Aan de andere kant, kwam dit debat binnen in de architectuurpublicaties. In dezelfde uitgave Architectural Design van augustus 1963
publiceerde de anthropoloog William Mangin ook een verslag over de
sloppenwijken in Peru in “Urbanisation Case History in Peru”. Naast de
uitgave in 1963 van de AD, publiceerde John Turner het artikel “Squatter
settlements: an architecture that works” in het AD themanummer
‘Architecture for Democracy’ van augustus 1968, waar ook een artikel in
verscheen van de prominente figuur Lisa Peattie 249 , en het artikel
“Problèmes d’habitat: solutions administratives et solutions populaires”
in het themanummer Tiers Monde van L’Architecture d’Aujourd’hui in
oktober/november 1968. Verder publiceerden anthropoloog William
Mangin en John Turner samen “Barriada Movement” in Progressive
Architecture, in mei 1968. Deze publicaties moeten uiteraard
contextualiseerd worden in de tijdsgeest van mei 1968. 250
Fig. 17-18 Cover van de architectuurtijdschriften
L’Architectured’Aujourd’huid, oktober/november 1968
en Architectural Design, augustus 1968
249
Lisa Redfield Peattie, de dochter van Robert Redfield, werkte mee aan Ciudad
Guayana, Venezuela. Het was een experimenteel project die een antwoord probeerde te
bieden op de sloppenwijk door het ontwerpen van een New Town met een
interdisciplinaire groep van MIT, bestaande uit sociologen, economisten en architecten
een New Town ontwikkelde. In haar boek ‘The view from the barrio’ geeft ze een
kritische reflectie over dit project. Ciudad Guayana werd door Anthony Penfield
toegelicht in een review over Venezuela van de AD, augustus 1969
250
W. MANGIN, “ Urbanization Case History in Peru” in Architectural Design, augustus,
1963, p. 366-370, J. TURNER, “Squatter Settlements: an architecture that works” in
Architectural Design, augustus 1968, p. 355-360, J. TURNER, “Problèmes d’habitat:
solutions administratives et solutions populaires” in Architecture d’Aujourd’hui,
oktober/november, 1968, p. 1-3, W. MANGIN en J. TURNER, "Barriada
Mouvement" in Progressive Architecture, mei, 1968, p. 154-162
HOOFDSTUK 2 Het sociologisch gedachtegoed in Latijns-Amerika
| 68
3
DE SOCIALE WONINGBOUW IN LATIJNS-AMERIKA:
DRIE CASES-STUDIES
Sinds de eeuwwisseling werd het debat over de Latijns-Amerikaanse
moderne architectuur tussen 1930-1960, weer hervat. De belangrijkste
vraagstelling binnen dit debat, is waarom men de Latijns-Amerikaanse
moderne architectuur in het Westerse architectuurdebat uit het oog
verloren had sinds de jaren ’60. Het falen van de Moderne Utopie die in
verband gebracht werd met het grootschalige Brasilia, ‘door de
onmenselijke schaal en satellietsteden voor de lager klasse’, wordt
hierbij als een mogelijk kantelpunt geponeerd. Daarnaast benadrukte
zowel Valerie Fraser als Carlos Brillembourg de veranderde geopolitieke
context gedurende de jaren ’60. Zoals Deckker uiteenzette, had de
geopolitieke context immers een grote rol gespeeld bij de opname van
de Braziliaanse moderne architectuur, en later de Latijns-Amerikaanse,
in het Westers debat door de tentoonstelling ‘Brazil Builds’ in 1943 in
MoMa New York.
Zoals in vorige twee hoofdstukken uiteengezet, is er een verband
merkbaar tussen het sociologisch debat en architectuurdebat binnen de
respectievelijke tijdsgeest in Latijns-Amerika. Het congres Seminar on
Urbanization in Latin America in 1959 kan hierbij als kantelmoment
gezien worden van het voorgaand westers paradigma van de LatijnsAmerikaanse stad, desarrollismo – de stad als katalysator naar de
moderne maatschappij –, naar een revisie van dit paradigma, tot de
dependencia theorie gedurende de jaren ’70 – een structurele
benadering waarbij men stelde dat de Latijns-Amerikaanse metropool
het gevolg was van de politieke en economische afhankelijkheid. Men
kan zich de vraag stellen of we ook dit kantelmoment moeten in
verband brengen met de geschiedenis van de modern architectuur in
Latijns-Amerika.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 69
Een thema binnen deze verschillende paradigma’s over de LatijnsAmerikaanse stad waren de sloppenwijken, en bijgevolg huisvestingstrategieën. In Peru kwamen deze twee debatten samen door
prominente figuren als de anthropoloog José Matos Mar, architect
Eduardo Neira en werden later opgenomen in het westers debat door de
anthropoloog William Mangin architect en John F. C. Turner. In de
andere landen kan men veronderstellen dat het sociologisch
gedachtegoed een rol heeft gespeeld in de implementatie van de
verschillende sociale huisvestingsstrategieën. Om het verband tussen
het sociologisch debat en het architectuurdebat beter te kunnen vatten,
worden in dit hoofdstuk drie Case-studies besproken die gerealiseerd
werden in een andere periode en context.
Eerst wordt de ontstaanscontext beschreven enerzijds de politieke
benadering van de woningbouw, anderzijds de draagwijdte van de
sociale woningbouw in het plaatselijk architectuurdebat.
Vervolgens wordt de opdracht en de realisatie van het project
toegelicht.
Tenslotte wordt de plaats van het project in het architectuurdebat en
sociologisch debat uiteengezet. Het project wordt in de paragraaf “CIAM
gedachtegoed?” en “ Algemeen kader” eerst gekaderd op basis van
vorige hoofdstukken. Vervolgens wordt nagegaan wat de plaats was in
de toenmalige architectuurpublicaties en sociologisch debat.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 70
3.1 Pedregulho | Affonso Reidy
Rio de Janeiro, Brazilië, 1946-1958
De Braziliaanse moderne architectuur was, naast Mexico, Argentinië en
later Venezuela, veel besproken in het architectuurdebat, gedurende de
periode tussen de jaren ’40 – ‘60. Veel recente publicaties analyseren
dikwijls de plaats van de Braziliaanse moderne architectuur in dit debat.
Het sociaal woningbouw project Pedregulho van Affonso Reidy keert
terug in deze recente publicaties als de implementatie van het CIAMgedachtegoed in Brazilië die in de overzichtswerken van de Moderne
Architectuur overschaduwd werd door de Braziliaanse architect Oscar
Niemeyer en in verband gebracht wordt met Le Corbusier’s ontwerpen.
Daarnaast verscheen in de reeks monografieën, gepubliceerd door
Instituto Lino Bo Bardi, een monografie over Affonso Reidy, die de
nadruk legt op het sociaal engagement van de architect.
Men kan zich enerzijds de vraag stellen of een project als Pedregulho
kan gezien worden als een project dat voortkwam uit het CIAMgedachtegoed, waar we dit project moeten plaatsen binnen toenmalig
Westers
architectuurdebat
en anderzijds of
dit
sociale
woningbouwproject kaderde in het Latijns-Amerikaanse sociologisch
gedachtegoed, wat de plaats was van dit project in het sociologisch
gedachtegoed.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 71
A. Ontstaanscontext
251
Vargas’ Estado Novo en de Sociale woningbouw
De ontwikkeling van de moderne architectuur kadert binnen het
populistisch regime van Getulio Vargas (1930-1945, 1951-1955). Vargas
noemde zijn regime de Estado Novo, de Nieuwe Staat. Hij sprak van
een evolutie naar "De nieuwe mens, Braziliaans en modern"252. Brazilië
beschouwde hij als een moderne staat die zich onderscheidde door het
behoud, of zelfs het zegevieren,253 van de Braziliaanse cultuur. De
Braziliaanse Moderne Architectuur was de zichtbare vertaling van deze
Nieuwe Staat. Er heerste een groot vertrouwen in de economische
ontwikkeling van het land. Dat vertrouwen sloot nauw aan bij de
desarrollismo benadering in de sociologie, het idee van de economie als
251
Het kader werd opgemaakt met cijfers over bevolkingsaantal in de hoofdstad uit L.
BROWNING, Recent Trends Latin American, p. 133 cijfers voor sloppenwijkbevolking
uit R. MORSE, Recent Research Latin American p. 50 en de socio-politieke context aan
de hand van de cursus Area Studies: politieke problemen van Latijns Amerika, gedoceerd
door An Vranckx aan de vakgroep Derde Wereld van Universiteit Gent
252
«Novo Homem, Brasileiro e moderno» N. BONDUKI, Origens da habitação social no
Brasil: Arquitetura Moderna, Lei do Inquilinato e Difusão da Casa Própria, Estação
Liberdade, São Paulo, 1998, p. 136
253
Voor meer informatie over de impact van Lucio Costa in de Escola Nacional de Belas
Artes, zie M. L. BRESSAN PINHEIRO, Lúcio Costa e a Escola Nacional de Belas Artes,
Docomomo Brazil,
www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Maria%20Lucia%20Bressan%20Pinheir
o.pdf
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 72
middel naar ontwikkeling en de stad als katalysator van deze
ontwikkeling.
Desondanks het populistische beleid van de president, «O pai do
povo» - de vader van de arme -, werd de sociale huisvesting nooit een
concreet politiek agendapunt, toch niet in die mate dat er een
consistente woningbouwpolitiek werd uitgedacht zoals bijvoorbeeld in
Argentinië onder Juan Péron of in Mexico.254 In 1944 ijverde Vargas wel
voor de ontwikkeling van modelsteden nabij de industriële zones,255
maar de interesse voor sociale huisvesting in Brazilië ontstond vooral
vanuit een aantal Moderne architecten in het land.
De Braziliaanse architecten en de Sociale woningbouw
De interesse van de Braziliaanse architecten voor het ontwerpen van
sociale woningbouw was niet algemeen. Oscar Niemeyer bijvoorbeeld
interesseerde zich niet voor het idee van goedkope woningen.256 De
Paulista architect Villanueva Artigas reflecteerde dat de sociale
254
N. BONDUKI (1998), p. 136
«cidades-modelo junto às aglomerações industriais» N. BONDUKI (1998), p. 136
256
: «não me atría essa ideía de habitação mais barata»
Niemeyer’s woningbouw voor de middenklasse in São Paulo, het COPAN gebouw in ‘50,
was dan ook een moeilijk project. Enerzijds omdat de architectuur volgens Niemeyer
minder tot uiting kwam in grootschalige woningbouw. Anderzijds omdat het in de stad
gelegen was en er dus een stedelijk weefsel aanwezig was. Hij probeerde dit te omzeilen
door zowel de volumes van zijn ontwerpen voor de gebouwen in Iberapuera park en
COPAN op elkaar af te stemmen. Niemeyer’s interesse voor São Paulo kwam deels voort
uit het feit dat São Paulo een snellere groei en metropolitaans karakter kreeg dan Rio de
Janeiro. Uiteindelijk ontwikkelde de omgeving rond het COPAN gebouw tot een
criminele buurt. Onlangs vond er transformatie plaats en is het een hippe plaats voor
kunstenaarsmilieu. Afgeleid uit een gesprek met Prof. Luiz Recaman. Hij publiceerde
onder meer in het boek A. FORTY en E. ANDREOLI, Brazil’s Modern Architecture,
Phaidon, London, 2004
255
woningbouw het laatste middel is van de bourgeoisie om nog een
aantal jaren te overleven.257
Binnen de context van Vargas’ regime, de bevolkingsstijging in de steden
en het Europese CIAM-debat over de minimumwoning gedurende de
jaren ‘30, toonden andere Braziliaanse moderne architecten wel
interesse voor de sociale woningbouw. Iemand als Lucio Costa zag het
als een instrument om de arbeiders te bevrijden. 258 Sinds Costa’s
indiensttreding in 1930 als directeur aan de Escola Nacional de Belas
Artes, nam de belangstelling voor de sociale woningbouw toe. Sommige
architecten werden overtuigd van het idee dat ze meebouwden aan een
nieuwe maatschappij en een nieuwe manier van wonen259.
Eén van deze architecten was Rubens Porto, samen met Carlos
Frederico Ferreira260 één van de twee sleutelfiguren in de koerswijziging
in de huisvestingspolitiek en –ontwerp in die tijd.
Rubens Porto publiceerde het boek O problema das Casas Operárias e os
Institutos e Caixas de Pensões in 1938. In het boek ijverde Porto voor
een
functionele
en
moderne
architectuur.
De
sociale
woningbouwprojecten dienden geïsoleerd te zijn van de huidige
257
: «a habitação ecônomica era um indice de afã com que a burguesia lançava na luta
suas ultimas reservas a fim de sobreviver mais alguns anos» N. BONDUKI (1998), p. 138
258
:« A casa moderna seria um instrumento de libertação dos trabalhadores».N.
BONDUKI (1998), p. 139
259
«um novo modo de morar»
260
Carlos Frederico Ferreira (1906-1996) studeerde aan Escola Nacional das Belas Artes
in Rio en was later hoofd van het departement van de ingenieurs aan IAPI
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 73
stadsstructuur, ontworpen volgens de moderne principes van
stadsplanning, bestaande uit verschillende bouwblokken die niet hoger
waren dan vier verdiepingen. Hij benadrukte onder meer het gebruik
van pilotis, duplex-appartementen, een rationeel productieproces en
een rationele bemeubeling. Deze benadering was geïnspireerde op de
Duitse Siedlungen.261 Porto was destijds technische adviseur aan het
Conselho Nacional do Trabalho, de Raad die instond voor de regelgeving,
toezicht en goedkeuring van het IAP. IAP, Instituto de Aposentadorias e
Pensões
was de Braziliaanse Pensioendienst, en had ook een
departement 'Industriëlen', IAPI. Samen met Fundação da Casa Popular
zette het IAPI zich in voor de sociale huisvesting op nationaal niveau
gedurende de jaren ’30 tot ’60. De IAPI hanteerde gedurende de jaren
’40-‘50 de functionele en moderne benadering die onder andere
technisch adviseur Rubens Porto had voorgesteld. Porto had
deelgenomen aan het eerste Congresso Pan-Americano de Vivienda
Popular in 1939 in Buenos Aires.
Op het zesde Congresso Pan-Americano de Arquitetos in 1940 te
Montevideo, kregen de projecten van IAPI veel aandacht en de architect
Carlos Frederico Ferreira ontving een gouden medaille voor zijn werk
omtrent huisvestingstypologieën. Ferreira was directeur van het
departement architectuur en ontwerp van IAPI en ontwierp het eerste
moderne woningbouwcomplex in Brazilië, Conjunto Residencial de
Realengo in Rio de Janeiro, gerealiseerd in 1939-1943. Zijn projecten
werden onder meer gepubliceerd in het tentoonstellingsboek Brazil
Builds (1943) en in Mindlin’s overzichtwerk Modern architecture in Brazil
(1956).
Op datzelfde Congres werden ook andere projecten van IAPI
gepresenteerd, onder andere van M.M. Roberto. Roberto was als
laureaat geselecteerd met het project Conjunto Residencial da Penha,
gesponsord door IAP. Verder ontwierp Attilio Corrêa Lima, de initiële
ontwerper
van
Cidade
dos
Motores, 262 verschillende
woningbouwprojecten voor IAP. Ook later zouden nog vele andere
belangrijke figuren betrokken worden bij de IAP 263.
In ieder geval was sinds het eind van de jaren '30 het debat
omtrent huisvesting gaande door instituties zoals IAP en architecten als
262
Fig. 19 Conjunto Residencial Vila Guiomar |Carlos Frederico Ferreiro,
gerealiseerd gedurende jaren ‘40
(BONDUKI, 1998)
261
N. BONDUKI, Origens habitação social no Brasil, p. 182
Hij werd gezien als de eerste moderne stadsplanner van Brazilië. Voor Cidade dos
Motores, kan u even terugbladeren naar 2.3
263
Voor een volledige uitzetting over het belang van IAP en PCB, kan u volgend boek
raadplegen (enkel in Portugese versie beschikbaar): N. BONDUKI, Origens da habitação
social no Brasil: Arquitetura Moderna, Lei do Inquilinato e Difusão da Casa Própria,
Estação Liberdade, São Paulo, 1998
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 74
Ferreira en Porto, zowel in Brazilië als tussen de ‘Pan-Amerikaanse’
landen op Congressen. 264
Het project Pedregulho dient gekaderd te worden binnen een
hele reeks projecten die door voornoemde instituties IAP en FCP,
gerealiseerd werden in de periode tussen 1937-1950. President Vargas
voorzag de financiering van deze instituties, maar zoals gezegd nam hij
de sociale huisvesting nooit als een prioriteit op in zijn politieke
agenda.265 Dit zal onder meer duidelijk worden bij de realisatie van
Pedregulho.
B. Opdrachtformulering
Het project Pedregulho, ook bekend onder de naam Residencial Prefeito
Mendes de Morais, was de eerste realisatie van het Departamento de
Habitação Popular do Distrito Federal Rio de Janeiro . 266 Het
departement was verantwoordelijk voor de huisvesting van het federaal
district en was vóór 1945 bekend onder de naam Departamento de
Habitações Proletárias. De architect van Pedregulho, Affonso Reidy
stond toen al aan het hoofd van de planningssectie. Ingenieur Carmen
Portinho267 werd in 1945 als directrice aangesteld van het hervormde
departement. Haar visie op de sociale woningbouw drukte een stempel
op projecten zoals Pedregulho en Gavéa 268 . Deze beide sociale
266
H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS, Ensinando a Morar: A
busca pelo homem novo através da arquitetura no Conjunto do Pedregulho, Docomomo
Brazil,
www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Helga%20Santos%20da%20Silva,%20
Mauro%20Cesar%20Santos.pdf, p. 2
267
Fig. 20 Conjunto Residencial da Baixada do Carmo | Attilío Correa Lima,
uitgevoerd gedurende jaren ‘40
(BONDUKI, 1998)
264
265
Monroe-doctrine: zowel VS als Latijns Amerika
Carmen Velesco Portinho (1903-2001) studeerde in 1925 als derde vrouw af aan de
Universiteit van Brazilië als ingenieur. Ze was een activiste van een feministische
beweging. Ze maakte reizen door Europa. In 1936 was zij de eerste Braziliaanse
stedenbouwkundige. Ze was directrice van het Musuem van Moderne Kunst in Rio de
Janeiro en van Escola Superior de Desenho Industrial en dus ook van het Departamento
de Habitação Popular (1945-1958). Voor meer informatie over de benadering van
Carmen Portinho, kan u volgend artikel raadplegen: T. SANTOS HAMAD en A. G.
GODINHO LIMA, A visão de cidade em Carmen Portinho, Docomomo Brazil,
www.docomomo.org.br/seminario%208%20pdfs/029.pdf en het boek: A. L. NOBRE,
Carmen Portinho: o moderno em construção, Rio de Janeiro: Editora Relume Dumará,
1999
268
Na de militaire coup in 1964 werden de portefeuilles en de uitvoering voor sociale
huisvesting geconcentreerd in de Banco Nacional da Habitação.
Gavea was het tweede sociale woningbouwproject, ontworpen door Affonso Reidy en
Departamento da Habitação Popular, RJ. Het ontwerp toonde gelijkenissen met het
ontwerp voor Pedregulho. Het werd maar deels gerealiseerd.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 75
woningbouwprojecten werden gerealiseerd door architect Reidy en zijn
gelijkaardig qua stijl.
en duidde een team van sociale assistenten aan, om deze transformatie
te begeleiden in de praktijk. De intentie wordt duidelijk met Portinho’s
woorden:
De sociale constructie
«De belangrijkste taak van de sociaal assistent is de arme mensen te
wijzen op nieuwe gewoontes betreffende hygiëne, gezondheid en
hoofdzakelijk, hoe de nieuwe moderne constructies te gebruiken».269
De projecten werden ontwikkeld binnen het kader van een plan van het
District voor de bouw van woningen in de buitenwijken van Rio,
bestemd voor werknemers met een laag inkomen die ver van hun werk
woonden. De bewoners werden geen eigenaar van de woning. Ze
betaalden huur aan het huisvestingsdepartement via een compensatie
op hun loon. Dit huurbeleid paste in president Vargas’ opinie over
huisvesting als een publieke dienst, die gekoppeld moest zijn aan
formele arbeid en aan zijn uitspraak in 1944 over de oprichting van
woonbuurten die dicht bij de industriële zones gelegen zijn. Ook de
directrice Carmen Portinho was van mening dat de gebouwen
eigendom dienden te blijven van het district, zodat men kon instaan
voor het onderhoud en de opvolging van het zowel architecturale als
sociale project.
Portinho had een uitgesproken visie over de mogelijkheden die sociale
huisvesting bood. Het inzetten op sociale woningbouw was volgens
Portinho een uitgelezen kans om de lagere inkomensklasse mee te
trekken in de evolutie naar een moderne levensstijl, volgens het idee
van de Estado Novo van Vargas en zijn «nieuwe mens, modern en
Braziliaans». Het ontwerp van het Pedregulho reikte dan ook verder dan
de louter architecturale vertaling. Voorafgaand aan het architecturale
ontwerp werd onderzocht hoe men de transformatie naar een moderne
levensstijl kon stimuleren en bespoedigen. Men stelde een reglement op
De holistische visie over de transformatie naar de nieuwe mens werd
verder vertaald in het programma van het project. De aanwezigheid van
een school was essentieel aangezien deze de grootste invloed had op de
overgang naar een moderne levensstijl. Enerzijds kon men de kinderen
nieuwe gewoontes bijbrengen, anderzijds zou de opvoeding van de
kinderen ook bijdragen aan de adaptatie van de ouders.270 Portinho
duidt als volgt op het belang van dit laatste:
« Een kind leert zijn lunch te eten op school. Wanneer hij/zij thuiskomt,
zal hij/zij niet eten zoals arme mensen doen. Arme mensen dekken de
tafel niet, zij gaan naar de keuken, maken een schotel klaar en gaan naar
buiten, etend over het hele huis. Als het kind begint te eten aan een tafel,
zal de rest van de familie dit voorbeeld beginnen volgen»
269
«A mais importante tarefa (das assistentes sociais) era ensinar oas pobres novos
hábitos de hygiene, saúde e principalmente, como ‘usar’ as construçãos modernas» uit N.
BONDUKI (1998), p. 139
270
«A criança aprende a comer merenda na escola. Quando chega em casa não
fica mais comendo como as pessoas pobres fazem. Eles não botam a
mesa. Vão na cozinha, arrumam o prato e saem comendo pela casa toda.
De modo que a criança passando a comer na mesa atrairá o resto da
família» zie H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS (docomomo)
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 76
Een andere belangrijke functie die het programma toewees, was het
wassalon. Portinho was een activiste van de feministische Braziliaanse
beweging.271 Enerzijds kregen de vrouwen door de aanwezigheid van
een wassalon dezelfde kansen als de mannen. Per bewoner werd twee
kilogram was per week inbegrepen in de huurprijs. Anderzijds schakelde
het wassalon ook een andere praktijk uit:
«Het spektakel van de drogende kleren, waarbij water drupte langs de
gevels van de gebouwen, wat men zo vaak ziet, zelf in luxueuze
woningen»272
Het te drogen hangen van kleren was als streng verboden handeling
opgenomen in het artikel 11 c) van het algemeen reglement:
«het plaatsen van gelijk welke kleren of persoonlijk of huishoudelijke
objecten aan de gevels, vensterbanken, balkonnen, toegansgallerijen of
gemeenschapsruimtes»273
Verder voorzag het programma in een sportcentrum en zwembad.
Deze functie moeten we kaderen binnen Vargas’ propaganda over de
aanbidding van het lichaam, «o culto ao corpo». Het sportcentrum was
enkel toegankelijk voor bewoners. Tenslotte moest er ook een
supermarkt en medisch centrum aanwezig zijn.
271
Voor meer informatie over Carmen Portinho en haar rol in de feministische beweging,
kan u het volgende artikel raadplegen: R. SEGRE, Carmen Portinho (1903-2001):
Sufragista da arquitetura brasileira, Arquitextos, 015, augustus, 2001,
www.vitruvius.com.br/revistas/read/arquitextos/02.015/853
272
«espetáculo de roupa pendurada, escorrendo água pelas paredes das fachadas, que é tão
comum até mesmo nas habitações de luxo» in N. BONDUKI, 2000, p. 87
Architecturale aanpak
Al deze verschillende functies werden bij voorkeur georganiseerd in
«Unidade
de Vizinhança», een Neighborhood-Unit. Men paste
hoogbouw toe voor de woningen zodat de grond vrijgehouden werd
voor recreatie. Voor de appartementen prefereerde men het gebruik
van duplexappartementen.
Deze keuzes kunnen we plaatsen binnen het voorafgaande CIAM-debat
maar we moeten het zeker ook plaatsen binnen de eerder beschreven
visie van de Braziliaanse architecten op de sociale woningbouw uit de
jaren ’30 en ’40 zoals die onder meer in het hoger beschreven boek van
Rubens Porto (1938) naar voren komt. Deze visie werd uitgedragen door
instituties als IAPI en op congressen onder meer het Congresso PanAmericano de Vivienda Popular (1939) en het Congresso Pan-Americano
de Arquitetos (1940). De Neighbor-hood Unit was initieel afkomstig van
de VS.274 Men kan dus veronderstellen dat dit planningsprincipe op deze
congressen besproken werd en zo ingang vond in het Braziliaanse debat.
De site van Pedregulho is gesitueerd tussen de buurten São Cristóvão en
Benfica, en was door de Avenida Brasil verbonden met het
stadscentrum. De site heeft een oppervlakte van 52.000 m² en door de
Pedregulho berg was er een hoogteverschil tot 50 meter. In de nabijheid
waren een aantal diensten van het district Rio de Janeiro gevestigd zoals
het watervoorzieningsstation, waar een groot deel van de toekomstige
bewoners waren tewerkgesteld. De appartementsgebouwen moesten
2.400 personen huisvesten.
273
«estender ou colocar qualquer roupa ou objeto de uso pessoal ou doméstico, nas
paredes externas,peitoris, varandas, galerias de acesso, gradis ou lugares de uso comum»
in H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS (docomomo)
274
Zie p. 11
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 77
C. Bouwhistoriek
Het plan van Pedregulho voorzag in drie appartementsblokken: A, B(12) en C. Blok C zou nooit uitgevoerd worden. De site werd doorkruist
door de straat Rua Perreira de Arujo. Ten noorden van die straat werd
het appartementsgebouw C en de kinderopvang voorzien, die vanuit het
zuidelijke deel bereikbaar zouden zijn via een voetgangerstunnel onder
de straat. Appartementsgebouw C zou zes verdiepingen hoog worden en
zou als enigste appartementsgebouw voorzien zijn van een lift.
De andere gebouwen werden wel gebouwd. Het grote ensemble
van de appartementsgebouwen A, B1 en B2 en van allerhande
gemeenschapsfaciliteiten werd voorzien ten zuiden van de Rua. Alle
gebouwen, gekenmerkt door een speelse vormgeving, werden op
ingenieuze wijze op de site ingepland, omringd door tuinen, ontworpen
door de befaamde tuinarchitect Roberto Burle-Marx 275 . Het
serpentinevormig appartementsgebouw
A werd op een heuvel
geplaatst. Quasi evenwijdig met het zuidelijke uiteinde van het gebouw,
werden de twee appartementsgebouwen B1 en B2 geplaatst. Achter B2
bevond zich een speelpark, dat omringd werd door de school (en
bijhorend sportcentrum) en het medisch centrum. Iets verder weg, langs
de Rua Capitão Felin, bevonden zich de supermarkt en het wassalon.
Fig. 21 Model Pedregulho
(Das Werk, 1953)
In de constructies werd er op inventieve wijze gebruik gemaakt
van bakstenen met ronde, vierkante en hexagonale openingen. Dat zorgt
enerzijds voor een expressievolle articulatie van de gevel, anderzijds
wordt zon tegen gehouden maar licht doorgelaten en wordt door de
luchtcirculatie ventilatie gegenereerd. Op die manier kon bespaard
worden op dure zonnewering.
275
Roberto Burle-Max (1909-1994) was een Braziliaanse landschapsarchitect.Hij
realiseerde onder Iberapuera Parque in São Paulo, Flamengo Parque in Rio de Janeiro, en
werkte samen met de Braziliaanse moderne architecten, onder andere Lucio Costa. BurleMax had ook een aantal projecten in het buitenland zoals Parque del Este in Caracas.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 78
Fig. 22 Inplantingsplan Pedregulho
1. Woonblok A, 2. Woonblok B, 3. Woonblok C, 4. School, 5. Sportzaal, 6. Zwembad, 7. Clubgebouw,
8. Gezondheidscentrum , 9. Wasserij en supermarkt, 10. Voetgangerstunnel, 11. Speel plein
(Das Werk, 1953)
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 79
De realisatie van het project duurde niet minder dan tien jaar, onder
meer door de financieringsproblemen. Affonso Reidy had op voorhand
rekening gehouden met deze problemen en hij had dan ook voorgesteld
om de belangrijkste voorzieningen zoals de school, het wassalon, het
medisch centrum en de kleine appartementsblokken B1 en B2 eerst te
construeren. Voor Reidy en Portinho waren deze voorzieningen immers
van grote betekenis binnen het project: Pedrigulho was niet opgevat als
een louter architecturale realisatie, maar had ook de ambitie een sociale
constructie te zijn.
De voorzieningen, 1950 -1952
Het wassalon en de supermarkt zijn voorzien van een afzonderlijke
parking en een toegang voor laden en lossen van vrachtwagens. Het dak
loopt af naar het midden van het gebouw, waar een opening over de
hele lengte doorloopt om luchtcirculatie te genereren in alle ruimtes. De
winkelruimte wordt beschermd tegen de zon door een beweegbare,
horizontale brise-soleil. De supermarkt en het wassalon waren van in
het begin uitgerust met de nodige apparatuur zoals koelkamers, een
bakkerij met een elektrische oven, elektrische wasruimte en
strijkmachines. Een dergelijke uitrusting was in die tijd niet gebruikelijk
voor sociale woningbouwprojecten in Brazilië.
Het medisch centrum herbergt ruimtes voor eerstelijnsgezondheidszorg,
verblijfskamers, een tandartspraktijk, een dienst voor eerste hulp bij
ongevallen en voor kleine operaties. Achter de verblijfskamers van het
medisch centrum, gelegen aan zuidwestelijke zijde, zijn drie tuinen
voorzien, met een privaat karakter door een verticale structuur van fijne
balken. Zowel het wassalon, de supermarkt en het gezondheidscentrum
werden in 1950 afgewerkt. 276
Fig. 23 Ingang van de supermarkt,
met in de achtergrond het medische centrum en woningblok B
(Das Werk, 1953)
276
In de publicaties circuleren er verschillende data betreffende de afwerking van
Pedregulho. In L’Architecture d’Aujourd’hui (december 1950), waren foto’s aanwezig
van het afgewerkte wassalon, de supermarkt en het gezondheidscentrum. De school en
sportzaal werden enkel gedocumenteerd aan de hand van een maquette en plannen.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 80
Fig. 24 Sportzaal met ernaast rechts het schoolgebouw
(N. BONDUKI, 2000)
De school is gebouwd op pilotis. De overdekte ruimte dient als
speelplaats. Op het overdekte speelplein op grondniveau is een mozaïek
van Roberto Burle Marx aanwezig. Het toont verschillende spelletjes
voor kinderen en wordt dan ook zo genoemd, «brincadeiras de
crianças». 277
De school voorziet ruimte voor vijf klassen van 40 leerlingen
tussen de zeven en elf jaar. De klassen bevinden zich op de eerste
verdieping samen met een bibliotheek, een ontspanningsruimte en een
kantoor. De verschillende ruimtes zijn te bereiken via een centrale gang
langs de noordoostelijke zijde, die opgebouwd is uit de bakstenen met
hexagonale openingen om luchtcirculatie mogelijk te maken.
Aansluitend op elke klas, de bibliotheek en het kantoor is een
buitenruimte voorzien die uitkijkt op het speelpark aan de zuidwestzijde.
Fig. 25 Kleedkamers bij het zwembad
(MINDLIN, 1956)
Aan de andere zijde sluit de school aan op en het zwembad van 12 x 25
m en de sportzaal. Deze twee voorzieningen werden vermoedelijk
afgewerkt in 1952.278 De sportzaal is ondergebracht onder een wit
gewelf, dat is openwerkt langs de lange zijden. Onder het gewelf
bevinden zich - langs deze lange zijden - horizontaal pivoterende
wandelementen zodat de sportzaal kan worden geopend. De korte zijde
langs de straatkant is versierd met een blauwkleurige mozaïek - dat
kinderen afbeeldt die turnoefeningen doen, van schilder Candido
277
M. C. DE OLIVEIRA SANTOS, O arte no Conjunto Pedregulho sob olhar o morador,
docomomo Brazil, www.docomomo.org.br/seminario%208%20pdfs/007.pdf
278
Deze datum is gebaseerd op H. MINDLIN (1956)
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 81
Portinari279. De kleedkamers waren ondergebracht in een gebouw met
een golvend, vierlobbig gewelf. Een vermeldingswaardig detail is dat
zowel de sportzaal als de kleedkamers iets weg hebben van de zwierige
schetsen van Oscar Niemeyer en zijn project voor Pampulha.
Fig. 26 Het speelpark met links zicht op de buitenruimtes van de klaslokalen
Rechts woonblok B en op de achtergrond woonblok A, in constructie
(Das Werk, 1953)
279
Candido Portinari (1903-1962), schilder afkomstig van São Paulo, studeerde
schilderkunst aan de Escola Nacional das Belas Artes in Rio en werkte veel mee aan
Moderne Architectuur projecten, onder meer Ministerio da Saúde e Educação te Rio
(1936)
Appartementsblokken B1 en B2, 1950
De appartementsblokken tonen veel gelijkenissen met andere sociale
huisvestingsprojecten van de IAPI en volgen de lijn voorgesteld in
Rubens Porto’s boek: blokvormen die evenwijdig worden ingepland,
opgericht op pilotis zodat er een publieke ruimte wordt gecreëerd, het
gebruik van duplexappartementen en middelhoogbouw zodat er geen
lift aanwezig moet zijn.
De twee appartementsblokken van type B zijn vijf verdiepingen hoog. De
twee reeksen duplexen zijn opgericht op pilotes, zodat er een publieke
ruimte ontstaat op grondniveau. De 28 woonunits werden zo
geconcipieerd dat één van de drie standaardkamers telkens kan
verbonden worden met het naburige appartement. Op deze manier kan
zowel een appartement met twee kamers als één met vier kamers
gevormd worden, afhankelijk van
de actuele vraag. De woonunits
zijn toegankelijk via een open
gang langs de noordwestzijde
van het gebouw. Langs de
gevelzijde van de gang is om de
travee een scherm geplaatst van
bakstenen
met
vierkante
openingen.
Fig. 27 Woningblok B
(Das Werk, 1953)
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 82
Appartementgebouw A
Alle voornoemde functies werden afgewerkt en in gebruik genomen in
1952. Ondertussen was men nog druk in de weer met de realisatie van
het befaamde, serpentinevormige appartementsgebouw A. Het gebouw
wikkelt zich elegant langs de flank van de Pedregulho-berg, is zo’n 260 m
lang en bevat 272 appartementen. Door zijn vormgeving werd het
dikwijls in verband gebracht met Le Corbusier’s schetsmatige ontwerpen
voor Rio (1936) en zijn plan voor Algiers (1931).
Fig. 29 Schets van Le Corbusier voor Rio de Janeiro,
opgenomen in het boek Presicions on the present State of
Architecture and city planning, 1930
Het laatstgenoemde project vertoont ook gelijkenissen qua
opbouw en toegang tot het gebouw. Het appartementsgebouw is
toegankelijk via de weg gelegen op de heuvel. Van hieruit bereikt men
via twee passerelles de derde verdieping, een open, publieke ruimte met
pilotis. Deze open ruimte wordt deels gebruikt als overdekte speelplaats
voor de kinderen. De verdieping biedt door zijn oriëntatie een
schitterend uitzicht over de Guanabara-baai. Aan de uiteinden van de
verdieping bevinden zich de bureaus voor administratie en sociale
werkers, en de kinderopvang met een kindertheater.
Fig. 28 Snede van woningblok A
(Das Werk, 1953)
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 83
De twee onderste verdiepingen bevatten een serie van éénkamer appartementen voor de alleenstaande arbeiders. De vier
verdiepingen bovenaan bestaan uit twee reeksen van duplex
appartementen voor families van drie tot vijf personen. De kamers zijn
telkens te bereiken via een open gang aan de zijde van de berg. De
gevel is opgebouwd uit stenen met vierkante openingen. In het midden
van elke travee is telkens een vierkant raam geplaatst om van het
uitzicht te kunnen genieten. Deze elementen zorgen voor een specifieke
gevelarticulatie. De gevel aan de andere zijde – de zijde naar de
voorzieningen toe - bestaat uit eenzelfde wandelement in wit en
verschillende blauwtinten.
De appartementen waren volledig uitgerust.
Er waren
ingemaakte kasten aanwezig onder meer in de verloren ruimte onder
de trap. De keuken werd voorzien van keukenkasten, kookplaten,
afzuigkap en een strijkplank. In de badkamer was er een bad en
verwarmingsketel aanwezig. 280 Dit was niet altijd gebruikelijk in de
toenmalige sociale woningbouw in Brazilië.
De verschillende verdiepingen zijn bereikbaar via drie
hoofdtrappen, ontsloten via de derde verdieping. Door deze organisatie
wordt weerom een maximum van vier verdiepingen gehanteerd en is
men niet genoodzaakt om liften te plaatsen. Door zijn ingenieuze
inplanting, de uitgesproken gevelarticulatie en sierlijke vormgeving
fungeert dit appartementsgebouw als visitekaartje voor het Pedregulho
complex.
280
H. SANTOS DA SILVA en M. C. DE OLIVEIRO SANTOS (docomomo), p. 8
Als laatste zouden het appartementsblok C en bijhorende
kinderopvangcentrum gerealiseerd worden. Maar zoals Reidy had
voorzien, werd de financiering stopgezet. In de publicaties over
Pedregulho is niet volledig duidelijk wanneer het serpentinevormige
gebouw A in gebruik werd genomen. In één artikel wordt 1963 als
datum naar voor geschoven. 281 Ik veronderstel dat dit mogelijk is,
aangezien de foto in Klaus’ 282monografie over Reidy van 1960, toont dat
de gevelpanelen nog niet geplaatst waren en Sigfried Giedion in de
inleiding van dit boek even aanhaalde dat het niet helemaal af was.
De moeizame realisatie van dit project toont aan hoe moeilijk de
financiering
en
verwezenlijking
van
moderne
sociale
woningbouwprojecten in Brazilië verliep. Een passend voorbeeld
hiervan, is Reidy’s latere project Gavea. Enkel de serpentinevormige
woningblok werd gerealiseerd. Daarna werd onder het gebouw door een
autostrade aangelegd. De realisatie van een project als Pedregulho was
dus uitzonderlijk in Brazilië. Enerzijds was dit uitzonderlijk omdat het
merendeel van de voorzieningen werden gerealiseerd, anderzijds omdat
de ingebruikname van de appartementen werd opgevolgd door het
team van sociale assistenten en Carmen Portinho. De rol van de
architect beperkte zich niet tot het fysieke ontwerp. Dit lijkt misschien
triviaal maar latere projecten tonen aan dat de aanpassing van de
bewoner aan deze nieuwe, moderne omgeving van cruciaal belang is in
het slagen van sociale woningbouwarchitectuur.
281
M. C. DE OLIVEIRA SANTOS (docomomo), p. 1
282
Meer informatie wordt gegeven in de deel C
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 84
D.
Plaats in het architectuurdebat
De Moderne Architectuur
In 1923 vestigde de Europese architect Warchavchik zich in São Paulo.
Samen met Lucio Costa transformeerde hij de klassieke opleiding van
Escola Nacional das Belas Artes in Rio de Janeiro, naar een moderne
opleiding. Le Corbusier bezocht Brazilië op zijn reis door Latijns Amerika
in 1929 en gaf een aantal lezingen. In 1936 keert Le Corbusier terug op
vraag van Lucio Costa om als consultant mee te helpen aan het project
voor het Ministerie van Volksgezondheid en Onderwijs. Weerom gaf Le
Corbusier toen een aantal lezingen maar deze maal over Ville Radieuse
en de Vier functies. Het ontwerpteam voor het Minesterie bestond uit
Lucio Costa, Carlos Leão, Jorge Moreira en Affonso Reidy en kort erna
sloten ook Oscar Niemeyer en Ernani Vasconcelos aan. Initieel was een
ander ontwerpteam, via een competitie, geselecteerd maar minister
Gustavo Capanema drong er, met de steun van president Vargas, op aan
om de opdracht te geven aan Lucio Costa. Deze was eerst uit de
wedstrijd geëlimineerd wegens ‘te radicaal’. Onder meer door de
samenwerking met Le Corbusier, genoot het project van veel
buitenlandse aandacht. Philip Goodwin organiseerde in 1943 de
tentoonstelling Brazil Builds in MoMa New York, die de interesse voor de
Braziliaanse Moderne Architectuur aanwakkerde. Het buitenlandse
architectuurdebat volgde de Braziliaanse architectuur op de voet tot aan
zijn apotheose: de inauguratie van Brasilía in 1960. De nadruk lag hierbij
op het gebruik van moderne architectuur maar met het behoud van
specifieke stilistische kenmerken zoals onder meer de dynamische
vormgeving, het inventief gebruik van de brise-soleil, de incorporatie
van de kunsten, etc. Ook de CIAM toonde veel interesse. Maar na WO II
toonde de Braziliaanse CIAM groep beperkte interesse. Er werd via
briefwisseling gecommuniceerd maar de Braziliaanse CIAM-groep was
niet aanwezig op de Congressen. Als aanvulling op de catalogus van
Philip Goodwin publiceerde de Braziliaanse architect Henrique Mindlin
zijn versie over Braziliaanse architectuur in het boek Modern
Architecture in Brazil in 1956. De tentoonstelling “Latin American
Architecture since 1945” werd georganiseerd in 1955 in het MoMa en
gepubliceerd door Henry Russel-Hitchcock.
Pedregulho, CIAM-gedachtegoed?
Op CIAM 7 werd het Pedregulho project samen met een ander stadsplan
Santo Antonio van Reidy voorgesteld. Naar aanleiding van CIAM 7 wou
men initieel verder werken op het concept van de Neighborhood-Unit,
die in de lezingen op CIAM 6 al enkele malen werd besproken. Maar
uiteindelijk werd de Franse groep ASCORAL aangesteld voor de
organisatie van CIAM 7 . De projecten werden onderverdeeld door
middel van ‘L’eventail des themes et la Repartition des taches’ en de
voorstelling diende te gebeuren aan de hand van het CIAM-grid die zij
hadden ontwikkeld. Pedregulho werd ondergebracht onder het thema
Neighborhood-Unit.283 Hoogstwaarschijnlijk was Pedregulho het eerste
planmatig project, en zeker de eerste Neighbor-Hood Unit, van een
Braziliaanse, zelf Latijns Amerikaanse, architect die werd voorgesteld op
een CIAM congres.
283
Mise en application de la Charte d’Athènes, CIAM, Parijs, 1948, p. 4
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 85
Sigfried Giedion vroeg Henrique Mindlin meermaals of Affonso Reidy zijn
project persoonlijk zou komen toelichten op het 7e Congres. Uiteindelijk
kwam hij niet opdagen maar twee ambtenaren, aangesteld door het
ministerie , woonden het congres bij.284 Niettemin werd Affonso Reidy
vernoemd als de gedelegeerde van de Braziliaanse ‘CIAM-groep in
oprichting’.
De houding van Reidy ten op zichte van de CIAM is niet volledig
duidelijk. Reidy woonde geen Congressen bij maar communiceerde via
briefwisseling met Le Corbusier over zijn ontwerp voor Pedregulho. In
deze briefwisseling benoemde Reidy het project als Unité d’habitation
en vervolgens als Unité Vecinale – of Neighbor-Hood Unit – na ontvangst
van de uitnodiging voor het 7e Congres.285 Het ontwerp leunde dicht aan
bij een aantal ontwerpprincipes van Le Corbusier. Maar men dient het
project ook te kaderen binnen het toenmalig architectuurdebat over
sociale woningbouw in instituties als IAPI.
een model van Pedregulho. Het boek was een overzicht van het werk
van verschillende CIAM-groepen in de periode tussen 1937-1947.
Tenslotte verzorgde hij ook de inleidingen van Henrique Mindlin’s
Modern Architecture in Brazil (1956) en Frank Klaus’ monografie over
Affonso Reidy, The works of Affonso Reidy (1960)
Pedregulho in de architectuurpublicaties
Het ontwerp voor Pedregulho, was interessant omdat dit ontwerp het
eerste Braziliaanse project is, die een stedenbouwkundige benadering
hanteert, in de vorm van een Neighborhood Unit. Het was dus een
project die nauw aansloot bij het toenmalige gedachtegoed van CIAM.
De kunsthistoricus en CIAM secretaris Sigfried Giedion schreef meerdere
malen over Affonso Reidy en zijn ontwerp voor Pedregulho. Hij schreef
het artikel dat in L’Architecture d’aujourd’hui (december, 1950): “L’unité
d’habitation au Pedregulho, Rio de Janeiro”. Verder lichtte hij in deze
uitgave over ‘L’Urbanism dans L’Amérique Latin’ ook kort stadsplan voor
Santo Antonio toe.286 In A decade of New Architecture toonde Giedion
284
E. MUMFORD, CIAM discourse urbanism, p. 302
285
N. BONDUKI, Affonso Eduardo Reidy, p. 21
We moeten dit plaatsen binnen Giedion’s functie in de CIAM als
secretaris. Dit wordt onder meer duidelijk in de inleiding van het eerste
artikel in A’A’:
«Les programmes d’ensembles d’envergure sont encore relativement
rares au Brésil…L’un, le quartier résidentiel de Pedregulho, répond d’une
manière hardie au programme d’une cité de résidence… Les deux études,
venant après des contributions démonstratives à l’évolution de
l’Architecture, constituent un rapport remarquable du Brésil aux proches
de l’urbanisme contemporain» 287
De voorgaande sociale woningbouwprojecten van IAP, zoals onder meer
Conjunto Residencial da Baixada do Carmo van Corrêa Lima , waren ook
ontworpen volgens stedenbouwkundige principes gedurende de jaren
’40 in Brazilië. Echter, deze projecten hadden enerzijds niet het volledige
programma om van Neighborhood-Unit te kunnen spreken. Anderzijds
286
Het stadsplan voor Santo Antonio werd niet uitgevoerd. N. BONDUKI, Affonso
Eduardo Reidy, p. 118
287
Architecture d’Aujourd’hui, n° 33, p. 1
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 86
Verder werd duidelijk dat Giedion het niet helemaal kon vinden
met de stadsplanning voor Brasilía van Lucio Costa. Hij haalt in de
monografie aan dat de Braziliaanse stadsplanning opkomt maar dat dit
een zeer recente praktijk is en dat dit ook te zien is aan de schaal van de
superblocks van Brasilia. 289 Hij bevraagde zich even waarom een ervaren
planner als Affonso Reidy niet werd aangesproken. Verder stelt hij dat
Brazilië klaar is om verder zijn architectuur en stadsplanning te
ontwikkelen en dit in tegenstelling tot Argentinië. 290
Fig. 27 Conjunto Residencial da Gavéa | Affonso Reidy
(F. KLAUS, 1960)
hadden ze niet de evenwichtige variatie die Pedregulho’s complex
uitstraalde. In de inleiding van Reidy’s monografie van 1960 legde
Giedion de nadruk op het Pedregulho project. Het sociale
woningbouwproject Gavéa haalt hij even aan als het kleine broertje van
Pedregulho. Deze verschilt, volgens Giedion, echter door de afwezigheid
van variatie als gevolg van de parallelle plaatsing van de woonblokken. 288
Die parallelle plaatsing van bouwblokken was kenmerkend voor het
eerste werk van IAPI in Brazilië. De kracht zat hem dus in het ensemble
van Pedregulho en de Braziliaanse vertaling van het CIAM –
gedachtegoed in dit ensemble.
288
F. KLAUS, Work Affonso Reidy, p. 10
Men moet dit enerzijds kaderen binnen de grote interesse voor
de Braziliaanse en Latijns-Amerikaanse architectuur en de verscheidene
themanummers hierrond in de tijdschriften in de naoorlogse periode.
Anderzijds kan men stellen dat Pedregulho gezien werd als het eerste
project van een Braziliaanse architect die aansloot bij het CIAMgedachtegoed. De publicatie van een project als Pedregulho kan men
dus zien als de perfecte propaganda voor het CIAM-gedachtegoed in
deze periode.
Het project werd uitvoerig gepubliceerd in L’Architecture d’Aujourd’hui.
Naast Giedion’s artikel in 1950, besprak men Pedregulho uitgebreid in
de uitgave van 1948, lichtte men de school en de sportzaal kort toe in
een themanummer over scholen in 1949 en werd het oeuvre van Reidy
besproken in november 1955. De artikels in A’A’ waren ruim
gedocumenteerd met plannen en foto’s. Opmerkelijk is dat de
projecten niet gepubliceerd werden in het themanummer over Brazilië
in 1952.
289
F. KLAUS, Work Affonso Reidy, p. 11
290
F. KLAUS, Work Affonso Reidy, p. 8
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 87
Daarnaast werd het project Pedregulho uitvoerig besproken in
Das Werk (1953), een themanummer over Brazilië, en in Architect’s Year
Book (1955). In andere tijdschriften publiceerde men eerder een korte
uiteenzetting van een paar pagina’s over de nieuwe “NeighborhoodUnit” onder meer in Architectural Review (1950), Domus (1951),
Progressive Architecture (augustus 1955) en Architectural Record (1958).
De school en bijhorend sportcentrum werden specifiek toegelicht in
Der Architekt, met als thema schoolgebouw (1954), en Architectural
Review (1952).
necessary facilities for the inhabitants and also vary the general layout.
The rising terrain, with the highest block at the rear half way up the hill,
allows the whole scheme to display itself in actuality almost as clearly as
in the model. Tile grill work and other sun control devices give a delicacy
of scale to the completed housing blocks, and the high colors of the
painted stucco are happily accented by panels of azulejos on some of the
lower structures. When complete the big block approached by bridges
from the hill slope to an entrance floor midway up the building, will be
one of the most successful of tall and extended low-cost housing
devices»292
De appreciatie voor het schoolgebouw en de sportzaal, werd ook
toegelicht in Hitchcock’s uiteenzetting voor de tentoonstelling van de
Latijns-Amerikaanse architectuur in 1955:
«In this group of related structures the special Cariocan qualities of grace
and lightness are as individually expressed as in anything of
Niemeyer’s.»291
Pedregulho werd voornamelijk in verband gebracht met het project
Algiers van Le Cobusier en werd beaamd voor de architecturale vertaling
van in de Neighborhood-Unit en de Braziliaanse stijlelementen die
gebruikt werden:
«Altough the long sinuous Block high on the hill, recalling certain of Le
Corbusier’s North African project, is still unfinished, enough of the
Pedregulho project is complete to make it a notable example of the 20th
century low-cost housing. Communtity buildings an a school provide
291
H. R. Hitchcock, Latin American Architecture since 1955, p. 127
Fig. 28 Ontwerp voor Algiers (1933) | Le Corbusier
(N. BONDUKI, 1998)
292
H. R. Hitchcock, Latin American Architecture since 1955, p. 127
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 88
De nadruk in de architectuurpublicaties lag dus op de architecturale
kwaliteiten van het ontwerp en niet op de Moderne Utopie van de
sociale huisvesting. Het meanderende appartementsgebouw A werd
echter later besproken in aantal boeken over woningbouw onder meer
High density living (1966) van Jensens en Multistory Housing (1966) van
Smith. Jenssen heeft zo zijn bevragingen bij een project als Pedregulho
«Wether it is socially desirable to house a complete community of this
magnitude as it were under one roof may be somewhat doubtful »293
Daarentegen lichtte Smith net de sociale constructie van het gehele
project toe . In een korte inleiding van het project vermeldde hij onder
andere dat de huur wordt afgetrokken van hun salaris, de
appartementen op regelmatige basis worden geïnspecteerd en er een
grote variëteit is in appartementen. Het was deze sociale constructie die
Reidy en Portinho als een intrinsiek gegeven zagen van het ontwerp
maar die niet werd uitgedragen in de publicaties in de architectuur
tijdschriften.
In Modern Architecture in Brazil van de Braziliaanse architect Mindlin
werd dit wel kort besproken in het kader van het Pedregulho project.
Dat project werd als enigste dermate uitvoerig gedocumenteerd. In de
inleiding van het project schetst hij eerst de site en de verschillende
functies om dan in de tweede helft de praktische werking van
Pedregulho uiteen te zetten. Dezelfde thema’s werden door Klaus in
Reidy’s monografie ook aangehaald. Maar Mindlin gaat hierbij een stap
verder en benadrukt expliciet de problematiek die het project aanpakt:
«In point of fact, the two major reasons for scarcity of low-income
293
JENSEN, High density living, p. 143
housing are the lack of a suitable policy for subsidizing rentals in public
housing projects, and demagogic propaganda encouraging the worker to
aim at having a house on his own, which funnels many efforts toward
the achievement of this and despite the fact that it is beyond the means
of the greater part of the population in the large cities»294
Pedregulho kan gezien worden als het eerste Braziliaanse
stedenbouwkundig project dat door Giedion in die mate werd beaamd
en in A decade of New architecture werd voorgesteld als CIAMgedachtegoed. Daarnaast werd het project uitvoerig gepubliceerd in de
architectuurtijdschriften. Het werd hoofdzakelijk vanuit ruimtelijk en
architecturaal standpunt bekeken. Hierbij poneerde men de
gelijkenissen met Le Corbusier’s schets voor Rio en zijn project voor
Algiers en lichtte men het project verder toe aan de hand van zijn
typische, stilistische Braziliaanse kenmerken.
Aan de ene kant, werd een figuur als Reidy na de jaren ’70 niet meer
besproken desondanks hij met een project als Pedregulho als eerste
Braziliaanse planner-architect uitvoerig in het internationaal debat werd
besproken.
Aan de andere kant, kan men stellen dat dit een Eurocentrische kijk was
aangezien de sociale problematiek waarmee de Braziliaanse plannerarchitect geconfronteerd werd, en waarop Reidy en Portinho een
antwoord op probeerden te formuleren, buiten beschouwing werd
gelaten.
294
H. MINDLIN, Modern Architecture Brazil, p. 120
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 89
E.
Plaats in het sociologisch debat
Algemeen kader
In de periode dat het project Pedregulho tot stand kwam was het
sociologisch debat nog niet ontwikkeld in Latijns-Amerika. De politieke
koers leunde wel dicht aan bij de, later invloedrijke, functionalistische
benadering in de desarrollismo, development theorie, van de ECLA,
opgericht in 1948. In Vargas’ politieke agenda stond de ontwikkeling
naar een moderne samenleving, met behoud van culturele
eigenschappen, centraal en werden de grote steden als São Paulo en
Rio de Janeiro gezien als katalysatoren in deze ontwikkeling.
De marginaliteittheorie, die stelde dat de sloppenwijken
moesten verwijderd worden, werd op politiek vlak niet als uitgangspunt
gebruikt.
Het initiatief voor de huisvesting van de lagere klasse kwam
voornamelijk van de moderne architecten. Hierbij was de algemene
theorie van de desarrollismo impliciet aanwezig. Deze was hoofdzakelijk
voelbaar in de sociale benadering van het project. Een benadering dat
de evolutie naar een moderne levenswijze wou in de hand werken door
middel van een wasserette, de opvoeding op school en een
begeleidingsteam van sociale assistenten. Het principe leunt dicht aan
bij het Westerse architectuurdebat tijdens het interbellum dat
doorgetrokken werd in het 2e en 3e CIAM Congres waarbij de architect
een rol kreeg van ‘sociale regelaar’.
Kritiek, de aanwezige afwezige
Het project werd, voor zover bekend, niet vanuit de sociologie
bekritiseerd of besproken. Het project Pedregulho werkte naar behoren
tot de jaren ’70.295 Dit kan men enerzijds toeschrijven aan het vaste
inkomen van de bewoners. Anderzijds had Portinho een aan de sociale
die de nieuwe bewoners bijstond in hun aanpassing naar deze nieuwe
leefomgeving. Dit waren twee kritieken in het sociologisch debat over
een huisvestingsstrategie als hoogbouw.
Maar het tijdelijk slagen van dit project, was waarschijnlijk niet de
oorzaak dat dit project niet besproken werd in het sociologisch
gedachtegoed. De impact van dit project op de huisvesting van de
favela-bevolking was veel te kleinschalig om de interesse te wekken van
de sociologen. De interesse van de sociologie voor de sociale huisvesting
kwam pas later.
De Braziliaanse architect Lucio Costa schetste de ambiguïteit van dit
sociaal project:
“It might seem illogical that in a city who’s popular housing problem is a
pressing one, the municipality permits itself the luxury of building a
housing development with the characteristics of Pedregulho. Obviously,
the money spent in it could be diluted in other programs of limited reach
without this dilution altering even minimally the general picture of the
situation where in the greater part of our population lives” 296
295
M. C. DE OLIVEIRA SANTOS (docomomo), p. 1
296
N. BONDUKI, p. 89
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 90
Deze hoge kosten van de modern huisvestingsprojecten, waren het
mikpunt van de latere sociologische kritieken op moderne
woningbouwprojecten.
Tenslotte schets Carmen Portinho’s citaat nog het best de ‘impact’, die
men met dit, voornamelijk architecturaal project, wou bekomen:
«Perdegulho was built in order to call world’s attention. This was the
only way to have the idea accepted in Brazil. On occasion of his 1962
visit, Le Corbusier gave it the highest praise: ‘I am astonished, I have
never had the opportunity to achieve such a complete work, within my
principles, such as this achievement of yours’. This has called the
attention of our administrators as it projected us internationally. Nobody
makes miracles in his own house»
Carmen Portinho, 1986
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | Conjunto Pedregulho
| 91
3.2 23 de Enero |Carlos Raúl Villanueva
Caracas, Venezuela,1954-1957
Villanueva’s huisvestingsproject voor Caracas, kreeg onlangs vernieuwde
aandacht, aan de ene kant door de publicatie van twee monografieën
over de architect en aan de andere kant door de opkomende interesse
in de informele stad en de sloppenwijk in The Informal city: Caracas
Case. De invasie van de informele stad, de sloppenwijken, die de
hoogbouwblokken van 23 de Enero omringen brengt dan ook het
controversieel karakter van dit grootschalig huisvestingsproject in beeld.
De twee monografieën, een spaans-engelstalige uitgave van 1999 en
een monografie in de reeks Masters of Latin American Architecture van
2000, concentreren zich voornamelijk op de architecturale
verwezenlijkingen van Villanueva. De controverse die 23 de Enero
teweegbracht wordt af en toe aangekaart met een minieme hint naar de
context van dit grootschalig project:
Het project werd gerealiseerd in een bepalende periode. De CIAM begon
het gedachtegoed te herzien onder invloed van de geografische
verspreiding van CIAM-gedachtegoed. Hetzelfde kan men zeggen over
de stadssociologie die de sloppenwijken begon te onderzoeken en de
positieve aspecten ervan te definiëren. Ook het idee van Self-Help
Housing werd niet lang na 23 de Enero geponeerd door John Turner in
het architectuurdebat. Daarom stellen we ons de vraag of 23 de Enero
wel als CIAM-gedachtegoed gezien kan worden, wat de plaats was van
23 de Enero in het architectuurdebat en sociologisch debat en of er
hierbij een relatie was met de kritiek die vanuit sociologische hoek rees.
«But because Venezuela in the 1950’s was a country in a social time lag,
the early modern utopian values embodied by the gigantic experiment
would have to be reexamined as they were applied in the mid-century»
Het klassieke beeld toont dan ook de verschillende rechthoekige
volumes in perfecte harmonie geplaatst tegenover elkaar in het
landschap, zoals indertijd gepubliceerd in de architectuurtijdschriften.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 92
A. Ontstaanscontext
297
Banco Obrero en politieke context
Venezuela kende in vergelijking met Brazilië later een economische
ontwikkeling. De hoofdstad Caracas was een relatief kleine hoofdstad.
Gedurende de jaren ’20 ontdekte men de Venezolaanse oliebronnen en
deze genereerden een grote economische groei in de naoorlogse
periode. Als gevolg daarvan emigreerde de plattelandsbevolking stilaan
naar de hoofdstad Caracas. De eerste rancho’s, sloppenwijken,
onstonden gedurende de jaren ’30 in de buitenwijken van Caracas, El
Paraiso en Catía. 298 In 1928 werd de Banco Obrero onder het
dictatorschap van Juan Vicente Gómez opgericht. Deze organisatie, de
Arbeidersbank, was een deel van het Ministerie van openbare werken
en stond in voor toekennen van leningen voor constructie van private
woningen voor de lage- tot middenklasse in de ‘grote’ steden. Deze
doelstelling van Banco Obrero bleef behouden tot 1941. 299 In de
297
Het kader werd opgemaakt met cijfers over bevolkingsaantal in de hoofdstad uit J.
DWYER, People housing Third World p. 120 De sociale-politieke context is opgemaakt
op basis van de cursus Area Studies: politieke problemen van Latijns Amerika, gedoceerd
door An Vranckx aan de vakgroep Derde Wereld van Universiteit Gent
298
J. DWYER, People and housing in Third world, Longman Group Limited, New York,
1975, p. 120
299
S. MOHOLY-NAGY, Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela,
Praeger, 1964, p. 141
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 93
naoorlogse context groeide Caracas echter aanzienlijk300 en de dictator
Jímenez wendde Banco Obero aan voor de realisatie van een kolossaal
huisvestingsproject. Na een tweejarige impasse door een militaire junta,
greep de militaire dictator Marcos Pérez Jiminez in 1952 de macht. Hij
wou de banden met de VS, de toenmalige grootste olieconsument van
Venezuela301, aanhalen. Daarbij zag hij Venezuela als een groeiende
economische macht die snel moest moderniseren.
Architectuur en sociale woningbouw
In de vooroorlogse context was sociale huisvesting, geen bekommernis
van de Venezolaanse architecten noch in het algemeen aangezien het
lage bevolkingsaantal. Daarbij was gedurende het dictatorschap van
Juan Gómez tot de jaren ’30 de moderne architectuur van toepassing in
Venezuela. In 1936 stelde de Banco Obrero echter de architect Gomez
aan voor het bouwen van een huisvestingscomplex in Bella Vista in
Caracas. Het bestond uit zes twee- tot drie-verdiepingshoge
woningblokken. Het was een kleinschalig project met 22 appartementen
maar het eerste collectieve huisvestingsproject in Venezuela.302
300
De bevolkingsgroei was aanzienlijk maar qua bevolkingsaantal was Caracas ongeveer
gelijk aan Rio de Janeiro in 1900.
301
Daarbij had de VS in de naoorlogse context een sterke geopolitieke positie. Francis
Violich, stelde in zijn boek in 1944 dat de interesse van de Latijns Amerikaanse landen
stilaan verschoof van Europa naar Noord-Amerika.
302
B. MEZA, Superbloques y masificación: vivienda Banco Obrero en Venezuela (19551957) in Tecnologica y Construcción, 2008, p. 19-33
Het eerst huisvestingsproject waarbij de moderne architectuur
werd ingezet, was El Silencio door Carlos Raúl Villanueva in 1941.303 Hij
maakte gebruik van enerzijds een neokoloniale gevel aan de straatzijde
en anderzijds een moderne organisatie voor de inrichting van de
appartementen. De appartementen waren voorzien van keuken,
wasruimte en een balkon, langs een binnentuin. De gevel langs de
binnentuin oogde modern. De gebouwen waren vier, zes en zeven
verdiepingen hoog. Banco Obrero leidde verschillende huisvestingsprojecten in de jaren ’40-’50.304
Binnen het politieke kader van de dictator Jímenez werd het
Plan de la Vivienda, een huisvestingsplan, in 1951 opgemaakt. Hij
financierde het plan via de Banco Obrero. Taller de Arquitectura del
Banco Obrero (TABO), het Architectuuratelier van de Banco Obrero,
stond in voor de ontwerpen binnen het kader van dit nieuw nationaal
plan. De architect Carlos Raúl Villanueva stond aan het hoofd als
adviseur voor de architectuur. Hij had zijn opleiding als architect
genoten aan de École des Beaux Arts in Parijs, was deel van het
ontwerpteam van Maurice Rotival voor Caracas en had verschillende
projecten gerealiseerd binnen de Banco Obrero. De architecturale
benadering die TABO hanteerde , sloot nauw aan bij Le Corbusier’s Unité
d’habitation zoals Unidad de Habitantes Quinta Crespo van de
architecten Villanueva en Carlos Celis Cepero. Het, niet-gerealiseerde,
ontwerp was een twaalf-verdiepingshoge bouwblok voor de
middenklasse,
bestaande
uit
118
appartementen
en
303
S. MOHOLY-NAGY, Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela,
Praeger, 1964, p. 141
304
Gedurende deze periode ontwierp Carlos Raúl Villanueva onder meer San Martin
(1949), Fransisco de Miranda (1950) en Carlos Delgado Chalbaud (1950), B. MEZA,
Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 20
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 94
gemeenschapsvoorzieningen. Andere projecten combineerden het
gebruik van middelhoogbouw en twaalf tot achttien-verdiepingshoge
woningblokken, ook ‘superbloques’ genoemd. 305 De projecten van TABO
binnen het kader van het nationaal plan, waren bedoeld voor de
middenklasse.
Het is niet zeker of de verschillende architecten van TABO
deelnamen aan Congressen zoals Braziliaanse IAPI al deed op het
Congresso Pan-Americano de Vivienda Popular in 1939. Er was een groot
verschil met de huisvestingsstrategie dat in Brazilië werd gerealiseerd en
zich beperkte tot vier-verdiepingshoge blokken op pilotis. Het eerste
Nationaal Congres over huisvesting in Venezuela werd pas in april 1959
georganiseerd.306
B. Opdrachtformulering
In 1953, ging dictator Jímenez nog een stap verder in de promotie van
een moderne staat en richtte het Cerro Piloto op. De opzet was om de
ranchos, de sloppenwijken, uit het straatbeeld te halen door de
bewoners in grootschalige woningbouwprojecten te huisvesten. Cerro
Piloto, letterlijk “Project Heuvel”, voerde een socio-economisch
onderzoek uit over de ranchos, die aanwezig waren in Caracas,
uitgevoerd door het Gouvernement van het Federaal District. Het
onderzoek toonde aan dat er niet minder dan 35 000 ranchos aanwezig
waren, waar zo’n 310 972 personen woonden. Cerro Piloto kan gezien
worden als de meest grootschalige sociale huisvestingsstrategie in
Latijns-Amerika gedurende deze periode. TABO stond in voor het
ontwerp met de financiering van Banco Obrero. Het project 23 de Enero
kaderde binnen deze Cerro Piloto en was bedoeld om zo’n 50 000
voormalige ranchobewoners te huisvesten. 307
De site strekte zich uit ten westen van het historisch centrum tot aan het
bos Los Flores de Catia.308 Het gebied werd ranchovrij gemaakt en de
heuvels werd in terrassen opgedeeld.309 In tegenstelling tot Pedregulho
werd geen dergelijk voorafgaand sociaal onderzoek gedaan naar de
toekomstige bewoners van het huisvestingsproject. De toekomstige
bewoners werden niet op voorhand geselecteerd en bestonden uit een
heterogene groep. 310 Er werd geopteerd voor de planning van een
Neighborhood-Unit, georganiseerd met woningbouw in superbloques en
middelhoogbouw en onderwijs-, gemeenschaps-, commerciële en
religieuze voorzieningen voor onderwijs.
307
B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 22
308
305
onder meer Cerro Grande (Guido Bermúdez) , El Paraíso (Villanueva en Carlos Celis
Cepero i.s.m. José Manuel Mijares ) en Los Mecedores (Carlos Brando Paz), B. MEZA,
Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 20
306
E. CARLSON, Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from
Venezuela in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 188
GASPARINI P., POSANI P. J., NIÑO ARAQUE W., BERTORELLI P., Carlos Raúl
Villanueva: un modern en Sudamérica, Caracas: Galería de Arte Nacional, 1999, p. 256
309
Er werden niet minder dan 19 ranchos vernietigd in de naam van het Programa
Presidencial para Erradicar la Vivienda Insalubre en Venezuela, B. MEZA,
Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 23
310
E. CARLSON, Evaluation Housing projects Programmes, p. 193
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 95
C. Bouwhistoriek
Constructie
Het project was opgedeeld in drie fasen, waarvoor drie stadsplannen
werden opgemaakt. Het ontwerp voor de eerste fase in 1955 was
gelegen in het oostelijke gebied, vervolgens de tweede fase in 1956 in
het middelste gebied en tenslotte de derde fase in 1957 in het westelijke
gebied.
Er werden twee types appartementsgebouwen ontworpen. De
superbloques waren vijftienverdiepingshoge woonblokken, bestaande
uit duplexen. Aan de buitenkant was een liftkoker voorzien. Deze
liftkoker ontsloot het gebouw om de vier verdiepen, via een passerelle
die uitkwam in een passage in openlucht, van waaruit de
appartementen te bereiken waren.
Het tweede type was vier verdiepingen hoog en werd ontsloten via twee
buitentrappen,
expressief
aanwezig
in
de
gevel.
De
appartementsblokken zijn opgebouwd uit een betonnen hoofdskelet van
geprefabriceerde elementen in verschillende kleuren. Over de
vormgeving van de gemeenschapsvoorzieningen is weinig geweten. De
plannen tonen eenzelfde vormgeving voor dezelfde functies over heel
het driedelig plan.311
311
De gemeenschapsvoorzieningen werden in de primaire publicaties amper toegelicht.
Op basis van inplantingsplannen en luchtfoto’s in B. MEZA, Superbloques masificación:
vivienda Banco, p. 25-28
Fig. 29 Snede van Superbloque
(L’architecture d’aujourd’hui, 1956)
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 96
Fig. 31 Cerro Piloto, Caracas
(E. CARSLON, 1960)
Fig. 30 Cerro Piloto, Caracas
(MOHOLY-NAGY, 1964)
Fig. 32 Cerro Piloto, Caracas
(L’ARCHITECTURE D’AUJOURD’HUI, 1956)
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 97
Fig. 33 Inplantingsplan van 23 de Enero | eerste fase 1955 (rechts), tweede fase 1957 (midden) en derde fase (links)
(P. VILLANUEVA, 2000 )
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 98
De eerste fase bestond uit twaalf superbloques, 26 vierverdiepingshoge
appartementsgebouwen, vier kleuterscholen, vier crèches en vier
commerciële gebouwen. Het genereerde huisvesting voor 12 800
personen. Deze fase werd afgewerkt in december 1955.
De tweede fase was het centrale deel en bestond enerzijds uit
dertien superbloques, zeven middelhoge appartementsblokken, vier
kleuterscholen en zes crèches en elf commerciële gebouwen. Anderzijds
was er in dit centrale deel ook een markt en stadscentrum voorzien met
een kerk, cinema en administratieve gebouwen en waren er
basisscholen en een secundaire school gepland. Het centrale deel
huisveste 18 800 personen.
e
Fig. 34 Inplantingsplan van de 2 fase, 1957
(E. MESA, 2008 )
e
Fig. 35 Inplantingsplan van de 1 fase, 1955
(E. MESA, 2008 )
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 99
De tweede fase werd afgewerkt in 1957 en men ving aan met de
laatste fase, bestaande uit dertien superbloques en zeven
middelhoogbouwblokken. Het voorzag huisvesting voor 23 409
personen.312 Het is niet volledig duidelijk voor hoever alle voorzieningen
werden afgewerkt van eerste en derde etappe. 313
Het maaiveld werd vrijgehouden door het gebruik van hoogbouw. Deze
ruimte was initieel bedoeld als groene ruimte. De oriëntatie van de
woningbouwblokken verschilde in de drie delen. Ze lijken afgestemd op
de contouren van de topgrafie, in terrasvorm. De hoogbouw is zeer ver
van elkaar geplaatst en er is veel open ruimte aanwezig.
De circulatie werd opgedeeld in voertuigen en voetgangers. De circulatie
voor voertuigen maakt een lus langs de terrassen en rondom de drie
opgedeelde gebieden. Hierlangs werd parking voorzien zodat de
woonbuurt quasi autovrij was. Rondom het stadscentrum van het
centrale deel (de tweede fase) werd een autoweg aangelegd (en het was
waarschijnlijk op een lager terras gelegen) zodat deze gescheiden was
van de woonbuurt. Rondom de markt was ingesloten langs de drie zijden
met parking.
e
Fig. 36 Inplantingsplan van de 3 fase
(E. MESA, 2008 )
312
Voor deze toelichting kon geen gebruik gemaakt worden van een primaire bron die de
verschillende fases uiteenzet. VILLANUEVA P., PINTÓ M., GASPARINI P., Carlos
Raúl Villanueva, Princeton Architectural Press, 2000, p. 44
313
Op basis van inplantingsplannen en luchtfoto’s in B. MEZA, Superbloques
masificación: vivienda Banco, p. 25-28
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 100
Van 2 de Diciembre naar 23 de Enero
Het project was eerst genoemd naar 2 de Diciembre, de dag dat dictator
Jiménez in functie trad als ‘verkozen’ president. De verhoopte glorie die
Jiménez met het reusachtig huisvestingsproject wou bekomen, moest
echter plaatsmaken voor de sociale realiteit. De migratie naar Caracas
ging in stijgende lijn, onder meer omdat de plattelandsbevolking op de
hoogte was van de grootschalige moderniseringsprojecten. Het gevolg
was dat de migranten sommige superbloques inpalmden en de rancho’s
weer opdoken in de geplande groene ruimte. Op 23 januari 1958 (23 de
Enero) werd dictatuur van Jiménez met een grote opstand
omvergeworpen. De opstand zou deels ontstaan zijn vanuit de
superbloques van Caracas. De bewoners van 2 de Deciembre
herdoopten het project als 23 de Enero.
De interim-regering schortte de constructie van de verschillende
superbloques op. De Banco Obrero ontzet, van de sociale,
administratieve en politieke chaos die ontstaan was in de superbloques,
vroeg de CINVA, de Inter-American Housing and Planning in Bogota, om
raad. 314 Er werd door CINVA een analyse gemaakt en een rapport
opgesteld. Dit rapport overhandigde men aan Banco Obrero, Advisory
Comitee en werd besproken op het 1e Congres over Huisvesting in
Venezuela in 1959. De conclusie werd samengevat door Eric Carlson en
wordt in volgende paragraaf toegelicht.
D. Plaats in het architectuurdebat
Moderne Architectuur in Venezuela
De moderne architectuur in Venezuela ontwikkelde pas gedurende de
jaren ’40, na de dictatuur van Goméz.315 In de naoorlogse periode wekte
de Venezolaanse moderne architectuur de belangstelling van het
internationaal architectuurdebat Deze aandacht was niet in de
grootteorde van Brazilië maar zeker aanzienlijk in vergelijking met
andere Latijns-Amerikaanse landen zoals Peru. Hierbij werd
hoofdzakelijk aandacht besteed aan architect Carlos Raúl Villanueva.
Francisco Bullrich wijdde in zijn boek New Directions in Latin American
Architecture, een heel hoofdstuk aan Villanueva en besprak
voornamelijk de Ciudad Universitaria (Caracas, 1952), het Museo de
Bellas Artes (Caracas, 1968) en het Venezulaanse Paviloen op de Expo
’67 in Montreal.316
Henry-Russel Hitchcock vermeldde in de tentoonstelling Latin America
since 1945, georganiseerd in Moma, New York in 1955, wel een :
«Large-scale activity in Venezuela is so new and the professional
backgrounds of its architects are so various – Villanueva’s Paris Ecole des
314
E. CARLSON, Evaluation Housing projects programs, p.188
315
V. FRASER, Building New World Studies, p. 91
316
BULLRICH F., New Directions in Latin American Architecture, London, 1969, p. 73-
82
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 101
Beaux Arts (of which no trace appears in his current work), Vega’s Illinois
Institute of Technology, Benacerraf’s Yale, Guinand’s and Sanabria’s
Harvard, Galia’s Montevideo, etc. – that is not so easy as in Brazil,
Colombia or Mexico to characterize the new architecture nationally»317
23 de Enero, CIAM-gedachtegoed?
Er is niet veel geweten over het al dan niet bestaan van een
Venezolaanse CIAM-groep. Enerzijds werd in de naoorlogse periode
Iriarte als een gedelegeerde vernoemd, anderzijds Moisés Benacerrat.
Carlos Raúl Villanueva werd echter niet vermeld. 318 Men kan wel
vaststellen dat het project 23 de Enero een aantal gelijkenissen heeft
met de concepten die op de vooroorlogse congressen werden
gepresenteerd: zoals standaardisatie, hoogbouw in het groen, opdeling
van circulatie in voetgangers en voertuigen, de voertuigen buiten het
centrum houden en de parkeergelegenheid voorzien langs de rand.
Maar het principe van zonering en het scheiden van zones via circulatie,
werd helemaal niet zo consistent gebruikt als in TPA’s vertaling van de
Functionele Stad in het ontwerp voor de Cidade dos Motores.
Zoals gesteld, was het naoorlogse CIAM-gedachtegoed verder
aan het evolueren, weg van de principes van de Functionele stad, naar
een holistische benadering waar de mens centraler kwam te staan. Nog
317
H.-R. HITCHCOCK, Latin American architecture since 1945, Arno Press, New York,
1972, p. 48
vóór het ontwerp van 23 de Enero, verschoof de aandacht binnen het
Congres naar de specificatie van de Habitat en de interesse voor
informele architectuur, relaties, etc. Het project 23 de Enero werd niet
besproken op Congressen. Men weet niet wat de opvatting was van
CIAM over 23 de Enero maar men kan stellen dat dit niet meer aansloot
bij het toenmalig naoorlogse gedachtegoed van de Congressen.319 In
Latijns-Amerika kon men dit project wel in verband brengen met de
Spaanse uitgave van Le Corbusier’s vertaling van de Functionele Stad in
La Carta de Atenas (1954, Buenos Aires).
23 de Enero in de publicaties
Villanueva’s huisvestingsproject in Caracas werd zo veel besproken in de
architectuurpublicaties als Pedregulho.320 In tegenstelling tot Pedergulho
waarbij de focus lag op het idee van de Neighborhood-Unit, inclusief de
Braziliaanse architecturale vertaling ervan, en de sociale constructie van
het project amper werd toegelicht; werd 23 de Enero in het kader
geplaatst van de evolutie naar een moderne maatschappij die in de stad
Caracas plaatsvond. Pedregulho was qua opzet en omvang niet te
vergelijken met huisvestingsproject voor Caracas. Pedregulho was een
project met circa 450 appartementen voor een lage bevolkingsklasse
met een vast inkomen. Daartegenover kaderde 23 de Enero kaderde
binnen een grootschalig project voor de huisvesting van de
ranchobevolking. Villanueva voorzag ongeveer 9 000 appartementen
alleen al in 23 de Enero.
318
Deze gegevens zijn gebaseerd op E. MUMFORD, CIAM discourse urbanism en J. F.
LIERNUR, Vanguardas expertos reconstrucción europea. Prof. Falbel voerde volgend
artikel aan, die ik niet heb kunnen traceren: Anahi Ballent, El diálogo de los antípodas: los
CIAM y América latina. Refundación de lo moderno y nuevo internacionalismo en la
posguerra, 1995
319
Het voorgaande project Ciudad Universitaria in Caracas van Villanueva, sloot
weliswaar nauwer bij het toenmalig gedachtegoed, gezien de discussies rond de synthese
van de kunsten op CIAM 7.
320
Villanueva’s ontwerp voor de Universiteit van Caracas daarentegen wel.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 102
De intentie van de vele moderniseringsprojecten in Caracas, gebaseerd
op de desarrollismo ideologie, manifesteerden zich in de publicaties. De
hoofdstad Caracas, en de eerste superbloques (voor de middenklasse),
werden voorgesteld als de opkomende moderne stad.
In de publicatie naar aanleiding van de tentoonstelling Latin
American Architecture since 1945, constateerde ook Henry-Russel
Hitchcock in de inleiding dit fenomeen:
«But from Mexico City in North America, whose size has tripled in fifteen
years, to Caracas, which positively seems to expand under the visitor's
eye, the tremendous rate of population growth (3 per cent a year- double
the rate in the rest of the world) and the increasing vitality of the local
economy, have induced a rate of building production unequalled
elsewhere in the Western World»321
Hij benadrukte verder de positieve koers, die Venezuela met deze
moderniseringsprojecten insloeg:
« The newest area of architectural achievement in Latin American is
Venezuela. In Caracas, the characteristic height of city buildings has risen
from one to some twenty stories in about five years. The energetic
urbanism of Maurice Rotival is preparing a frame unique in Latin
America for a brand new metropolis of the third quarter of the twentieth
century. It will never have the enormous size of Mexico or Buenos Aires
nor the relaxed charm of Rio, but with its admirable mountain-backed
site and spectacular cloudscapes it already provides a more advanced
sketch of the modern city than even São Paulo.»322
321
H.-R. HITCHCOCK, Latin American architecture since 1945, p. 11
322
H.-R. HITCHCOCK, Latin American architecture since 1945, p. 48
De eerste fase van het project 23 de Enero verscheen ook in het
themanummer over Venezuela van L’Architecture d’Aujourd’hui in 1956.
In de inleiding poneerde men eenzelfde idee van de nieuwe,
moderne Latijns-Amerikaanse stad
Caracas met foto’s van de
autosnelwegen, het Centro Bolivar en het nieuwe economische district
maar relativeerde deze ook met een foto van de ranchos op een berg. In
deze algemene inleiding over Caracas en de huisvestingsprojecten: 23
de Enero, El Paraiso en de onuitgevoerde ‘Unité d’habitation’, kwam de
marginaliteittheorie naar voren:
«Le problème du logement se posa dès ce moment avec acuité et
s’aggrava encore du fait de l’afflux des populations rurales vers la ville et
sa périphérie ; on se construisit, mais sans ordre et dans un chaos que
risquait d’être fatal à son évolution et des ‘zones’ se développèrent dans
la misère et l’insalubrité… Peu à peu, les quartiers insalubres sont
détruits et remplacés par des unités de voisinage assurant les meilleurs
conditions dans la vie sur le plan matériel et psychologique… Cet effort
est accompli à un rythme exceptionnellement rapide et tot permet
d’espérer que dans quelques années, la ville de Caracas pourra être
considérée comme un des exemples les plus valables sur le pla, de
l’habitat»323
323
A.A.V.V., “Venezuela” in L’Architecture d’Aujourd’hui, 1956, n°67-68, p. 87
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 103
Bij de bespreking van 23 de Enero, werd de intentie van het project
nogmaals benadrukt:
Tenslotte benadrukte men de moderne stadsplanningsprincipes
die aan de basis lagen van deze Neighborhood-Unit:
«…dans une cadre sain, conduisant à une mode de vie normale une
population jusqu’alors défavorisée.»324
«Sur le plan de l’urbanisme, les principes les plus actuels ont été adoptés:
libération maximum de sol qui sera ultérieurement aménagé en jardins
et en voies réservées aux piétons permettant aux enfants d’accéder aux
écoles sans le moindre risque ; Les circulations automobiles pénètrent en
des lieux bien déterminés afin d’assurer un accès facile et rationnel aux
immeubles.»326
Men kan stellen dat dergelijk grootschalig project tot de verbeelding
sprak van de rol die de moderne architect speelde in de huisvesting van
de sloppenwijkbevolking en de rol die de stad speelde in de evolutie
naar een moderne maatschappij. Hierbij deed het stadssociologisch
gedachtegoed, de algemene desarrollismo theorie – de stad als
katalysator in de evolutie naar een moderne maatschappij – en de
marginaliteittheorie – het verwijderen van de sloppenwijken en de
huisvesting in grootschalige woningbouwprojecten –, zijn intrede in de
architectuurpublicaties.
In vergelijking met Pedregulho, werd de architecturale vertaling van
deze intentie niet uitgebreid toegelicht. De gemeenschapsvoorzieningen
werden kort opgesomd en in een foto was gedeeltelijk het
handelscentrum en het basketterrein, omgeven door de
appartementsblokken, te zien. Verder werden vooral de superbloques
gedocumenteerd met een aantal plannen en doorsnede:
«Sur le plan architectural, les études ont porté sur la recherche d’une
expression plastique qui assure la diversité dans l’unité au moyen de
volumes caractérisés par leurs proportions heureuses.»325
Men brengt hierbij het project in verband met een aantal
planningsprincipes die waren neergeschreven in Chartre d’Athènes
(1943).
Gedurende de jaren ’60 vond de revisionistische theorie – een kritiek op
het gebruik van een Westers model dat gebruikt werd in de
desarrollismo theorie en die de Latijns-Amerikaanse realiteit opnam in
het debat, en bijgevolg ook de potentie van de sloppenwijk – vond
ingang in het debat over stadsplanning.
De bevindingen die het resultaat waren van het CINVA’s
onderzoek naar de superbloques in 1959, gefinancierd door Banco
Obrero na de val van Jiminez’ dictatuur,327 werden in 1960 gepubliceerd
325
A.A.V.V., “Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas” in L’Architecture
d’Aujourd’hui, 1956, n° 67-68, p. 89
326
A.A.V.V., “Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas” in L’Architecture
d’Aujourd’hui, 1956, n° 67-68, p. 89
327
324
A.A.V.V., “Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas” in L’Architecture
d’Aujourd’hui, 1956, n° 67-68, p. 89
Men beperkte zich dus niet tot het ontwerp van Carlos Raul Villanueva maar het
volledige huisvestingsproject van de Banco Obrero. E. CARLSON, Evaluation Housing
projects programs, p. 87
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 104
in het tijdschrift Town Planning Review 328 door toenmalig directeur van
CINVA, Eric Carlson. 329 In Principal Charateristics of the Superblocks
werden de voor- en nadelen van deze huisvestingsstrategie toegelicht
en men stelde dat de grootste problemen werden vastgesteld in 23 de
Enero door de grote concentratie van superbloques. 330
niet op menselijke schaal gemaakt door de grote, niet-gedefinieerde
open ruimte en de terrassen. 332
Enerzijds stelde men dat deze huisvestingsstrategie wel een
aantal voordelen had zoals het beperkt landgebruik, de standaardisatie
die een snelle verwezenlijking mogelijk maakte. Men het geheel oogde
schitterend door de organisatie op de terrassen en de verschillende
kleuren van de appartementen.
Anderzijds verminderde de kwaliteit van de superbloques
gebouwd in 1955 tot die in 1958, ongeacht al de ervaring die men al had
opgedaan. Op ontwerpmatig vlak was de oriëntatie van de ramen niet
altijd goed bepaald, was het onaanvaardbaar dat er geen balkon
aanwezig was in dit hoogbouwproject voor het drogen van de kleren. 331
Op het vlak van planning genereerden de gebouwen een
monotoon beeld, ondanks de verschillende kleuren en was het hele plan
328
Town Planning Review was het tijdschrift waarin J. Crane en E. Paxton hun idee over
Self-Help Housing presenteerden in 1951, The world wide Housing problem in Town
Planning Review, 1951, n° 22, p. 16-43. CINVA was opgericht met de hulp van J. Crane.
Een diepgravend onderzoek naar de rol van dit tijdschrift in het architectuur en
sociologisch debat, zou misschien een aantal treffende feiten aan het licht kunnen brengen.
329
Eric Carslon was directeur van de onderzoekscommisie.
Eric Carslon werd later directeur van het Human Settlements Program van de United
Nations d’AURIA V., DE MEULDER B., SHANNON S., “The Nebulous Notion of
Human Settlements: Tools for Orientation” in UFO, n°2, 2010, p. 8
330
331
E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.197
Fig. 37 Ranchos en Superbloques
(E. CARLSON, Town Planning Review, 1960)
Toch was het architecturaal ontwerp niet de cruciale factor voor
het falen maar de voorbereiding en opvolging van het project.
Desondanks moest dit project gezien worden als een «crashprogramme» om de sloppenwijken zo vlug mogelijk te verwijderen want
er werd – noch op economisch noch op sociologisch vlak – voorafgaand,
grondig onderzoek gedaan. Daarenboven moesten de toekomstige
bewoners begeleid worden hoe deze moderne appartementen te
gebruiken.333
332
Veel ramen werden dichtgeplakt en werden gebruikt voor het drogen van de kleren
door de afwezigheid van een balkon. E. CARLSON, Evaluation Housing projects
programmes, p.200
Dit kon wel verholpen worden door het ontwerpen van tuinen en pleinen. E.
CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.200
333
E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.200
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 105
In de samenvatting van het vierde hoofdstuk van het rapport
Community services and social aspects, benadrukte Eric Carlson het
belang van voldoende en geplande gemeenschapsvoorzieningen in Highdensity projecten waarvan de belangrijkste de school was.
Tenslotte concludeerde Carlson dat deze strategie maar een half
antwoord was op huisvestingsproblematiek. Hij benadrukte nogmaals de
grote kosten van appartementen enerzijds door de constructie maar
vooral qua onderhoud en toezicht die noodzakelijk was. Hij verklaarde
kort dat deze uiteenzetting, geen discussie was over het gebruik van
laagbouw of hoogbouw want, zoals Caracas aantoonde, zagen veel
midden- en hoge klasse voordelen in hoogbouw, maar men diende te
plannen voor de toekomstige bewoners en dit was niet gebeurd met
deze superbloques:
«What is more important, perhaps, in studying the physical aspects and
scale of the superblocks is that they were planned with no basic
knowledge of people’s varied needs and desires, and an over-simplified,
standardized way, with the occupants considered as faceless categories,
‘slum dwellers’ to be provided with ‘decant, safe and sanitary
dwellings’.» 334
Verder vermeldde men dat het belangrijk was om de ranchos te
onderzoeken, men hiermee gestart was en er plannen waren om een
New Town op te richten. Hoogstwaarschijnlijk bedoelde Eric Carlson het
project Ciudad Guyana, die ontworpen werd door een interdisciplinair
team van architecten, sociologen en economisten, Joint Center of Urban
Research of MIT and Harvard.
334
E. CARLSON, Evaluation Housing projects programmes, p.208
Fig. 38 “Rancho dwellers wait in the line for water”
(E. CARLSON, Town Planning Review, 1960)
Het tijdschrift Architectural Design nam het debat over de sloppenwijk
en de sociale woningbouw op in de publicatie van augustus 1963,
waarvan J. Turner als editor voor “Dwelling Resources in South America”
werd aangesteld.335 In deze editie verscheen het artikel “Mass Urban ReHousing Problems: Superblock Program of Banco Obrero, Caracas,
Venezuela, 1954-1958” werd 23 de Enero besproken. 336
335
Dit werd toegelicht op p. 66-67
336
F. BULLRICH, New Directions in Latin American Architecture, Studio Vista, London,
1969, p. 120
De bovenvermelde uitgave van AD heb ik niet teruggevonden. Maar Bullrich beschrijft
23 de Enero als volgt: de constructiekosten waren te hoog voor het gemiddelde inkomen
van de bewoners en er heerste een sociale chaos. Op aanbeveling van de CINVA, zijn er
een aantal proefprojecten gestart en recent is de situatie verbeterd. Dit waren bevindingen
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 106
In de monografie over Carlos Raúl Villanueva, geschreven door de Sibyl
Moholy-Nagy 337 in 1964, werd het ontwerp niet toegelicht op een
architecturale manier – zoals het bespreken van de opbouw van
appartementen, het gebruik van prefab-elementen – maar besprak het
project als een antwoord op voorgaande kritieken:
«The international hue and cry raised against the Caracas
redevelopments has been either esthetic – “ugly boxes in a beautiful
valet;” social –“those poor children of the wilderness crammed into filing
cabinets;” or sarcastic –“did you hear that families brought goats and
pigs from the country and ruined the plumbing system by keeping them
in the bathtub?”. The first objection can be countered with a single
glance at the urban sprawl of North American cities which defaces
millions of acres each year by covering the landscapes with speculation
shacks that will look exactly like “ranchos” ten or twenty years from now.
It was infinitely more reverend solution to leave the beautiful slopes of
the Caracas valley pure and undestroyed, and to concentrate the
population where communication and community life are available. The
social objection is the most ridiculous one.” 338
die toegelicht werden in Carlson’s studie. Hierbij geeft Bullrich niet voornoemde studie
van Carlson op maar de uitgave van AD en de monografie over Villanueva, geschreven
door Sibyl Moholy Nagy
337
Sibil Moholy-Nagy ( 1901-1971) was de vrouw van Lazlo Moholy-Nagy, die in 1946
overleed. Hij was een bekende kunstenaar en professor aan Bauhaus.H. HEYNEN,
“Matrix of man” voor Docomomo Brazil, p. 2
338
MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela,
Praeger, 1964, p. 143
Fig. 39 Het commerciële centrum
(MOHOLY-NAGY, 1964)
Verder herzag Moholy-Nagy ook de bescheiden plaats die het ontwerp
kreeg in het architectuurdebat: 339
«the “Architectural Solution.”…control and planning on one fundamental
level: the city as collective service. It also separated him from his old
friends in CIAM. While the influence of Le Corbusier’s Unité d’habitation
on Villanueva’s designs for Caracas is beyond question, and while he
most enthusiastically subscribed to the statement of the CIAM Charter
that the dimensions of the component parts the functional city should be
estimated on the human scale and in relation to human needs, he had go
339
Het ontwerp werd niet uitgebreid toegelicht in L’Architectuur d’Aujourd’hui maar de
planning werd in verband gebracht met de CIAM, zie p. 105
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 107
his own way. The attitude expressed by the CIAM Charter members that
the course to be taken by all town-planning projects will be influenced
basically by political, social and economic factors, and not in the last
resort by the spirit of modern architecture, was unacceptable to an
architect whose whole professional life had been geared to qualitative
thinking instead of quantitative arguments of expediency, which must be
in priori architectural »340
Vervolgens lichtte ze de organisatie van de gemeenschapsvoorzieningen
toe en, voor het eerst in het architectuurdebat, werden de
gemeenschapsvoorzieningen aan de hand van foto’s geïllustreerd:
«Elementary School, kindergarten, market and church are centrally
located with smaller centers and terminal parking lots distributed among
the seperate groups. The most essential factor is the variation in building
types, heights and grouping, which presented extraordinary problems on
the valley flanks of Caracas… To avoid monotony low- and medium-rise
units were intersected often at different levels, forming plazas and
narrow, densely planted lanes» 341
architecturale kwaliteiten of planning. Het project werd beaamd voor de
ambitie, de moderne superbloques en de moderne planningsprincipes.
Daarentegen benadrukt Moholy-Nagy de andere kwaliteiten van het
ontwerp en de context waarin dit project tot stand kwam:
«The mere effort of facing the resistance of slum dwellers, of organizing
the enormous financial outlay, and of settling a population that knew
nothing of urban life, was in itself admirable, and offers an object lesson
in urbanism to every country. What raised the Banco Obrero far above
the standards of other housing agencies was the concern of its directors
with architecture, instead of with mere utility» 343
Het ontwerp van de superbloques van 23 de Enero 342 werd niet
toegelicht. Daarentegen werd de kerk gedocumenteerd.
Men kan stellen dat Sibyl Moholy-Nagy hier een poging doet om een
alternatieve visie te bieden op het project. In de architectuurpublicaties
werd 23 de Enero nooit uitgebreid gepubliceerd of besproken voor de
340
MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva, p. 144
341
MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva, p. 144-145
342
Het ontwerp van de superbloque El Paraiso, bedoeld voor de middenklasse, werd wel
toegelicht.
343
Fig. 40 “Plaza with footh paths”
MOHOLY-NAGY S., Carlos
Raúl Villanueva,1964)
p. 142
(MOHOLY-NAGY,
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 108
De kritiek op ‘Superblocks’
E. Plaats in het sociologisch debat
Algemeen kader
Zoals al eerder vermeld, kan men een project als 23 de Enero, kaderen
binnen het algemeen sociologisch debat over de Latijns-Amerikaanse
stad, de desarrollismo of ontwikkelingstheorie. Het sloot nauw aan bij
het Europese gedachtegoed over de industriële stad eind 20e eeuw.
Deze theorie veronderstelde een continuïteit in maatschappijen en de
stad werd gezien als een katalysator naar de moderne maatschappij. In
Latijns-Amerika werd deze functionalistische theorie aangevuld door de
principes van de ECLA, die stelde dat de economische ontwikkeling als
prioriteit moest gesteld worden om de ontwikkeling naar een moderne
maatschappij, in de hand te werken. Binnen deze context werden
dichotomieën gebruikt als traditioneel-modern, ruraal-urbaan, etc. en
ontstond een opinie over de sloppenwijk, de marginaliteittheorie. Deze
stelde dat de sloppenwijken een kankergezwel waren op de LatijnsAmerikaanse stad. Deze zones moesten geëlimineerd worden of in
afwachting van de moderne maatschappij gehuisvest worden om de
economische evolutie niet tegen te gaan. In Venezuela werd dergelijk
grootschalig project mogelijk gemaakt door de harde hand waarmee
dictator Jiménez regeerde.
De revisie van 23 de Enero – besproken in vorige paragraaf D. – werd
uitgevoerd door CINVA, de Inter-American Housing Centre, opgericht in
1951 met medewerking van J. Crane. de voorstander van Self-Help
Housing. 344 CINVA organiseerde datzelfde jaar het seminarie
Urbanization in Latin America, onder toezicht van P. Hauser. 345 Het
seminarie was een kantelmoment in de benadering van de LatijnsAmerikaanse stad en sloppenwijk en introduceerde de revisionistisch
theorie in een Engelstalige en Spaanse publicatie.346 Het onderzoek over
de superbloques in Caracas moeten we dus kaderen binnen deze nieuwe
bevindingen van de revisionistische theorie. Eric Carlson deed echter
geen directe uitspraken over een huisvestingsstrategie als hoogbouw.
Niettemin namen latere publicaties in de stadssociologie/Urban
Studies, wel een aantal argumenten over van dit onderzoek. Onder meer
Dwyer richtte een heel hoofdstuk aan de huisvestingsstrategieën in
Venezuela en besprak hierbij voornamelijk 23 de Enero en even kort
Ciudad Guyana. Op de voorpagina van dat hoofdstuk High-rise response:
344
Jacob Crane werd toegelicht in hoofdstuk 3.2.2.
345
De impact van het seminarie werd met betrekking tot de paradigma’s van de LatijnsAmerikaanse stad toegelicht in hoofdstuk 3.1.2.2: La Realidad Latina: Een revisie van de
Westerse uitgangspunt in desarrollismo en met betrekking tot het gedachtegoed over de
sloppenwijk toegelicht in 3.2.1: De aanwakkering van het debat in Latijns Amerika, een
revisie: La realidad de la barriada
346
Verder vermoed ik dat de vermelde José Mattos, Chief of Research and Social
Anthropologist, wel eens José Matos Mar zou kunnen zijn van Peru, die in nauw contact
stond met de ‘CIAM-groep’ Agrupacion Espaçio, aangezien hij dat jaar nog op het
seminarie aanwezig was en ik geen weet heb van andere Latijns Amerikaanse
antropologen in die tijdsperiode. Ook ene Carl Feiss (die de CIAM in een review in de VS
bekritiseerde) werd vernoemd als Consultant of General Policy. Maar dit zijn echter maar
speculaties die verder onderzocht zouden moeten worden en niet essentieel zijn in dit
verhaal.
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 109
Caracas werd op cynische wijze, volgende quote geponeerd, uit de
Architectural Design van februari 1956:
«In Caracas the expansion has been explosive and architects, blessed
with money and luxurious materials, have transformed a colonial town
into a sophisticated capital» 347
De paragraaf over The superblocks was gebaseerd op de
samenvatting van het rapport van CINVA, opgemaakt door Eric
Carlson. 348 Zoals Carlson, gaf Dwyer een kritische noot op het
architectuurontwerp:
«Little thought was given to the design of the blocks after the first had
left the drawing board; in fact some of the designs subsequently proved
more viable than later modifications»349
Maar de nadruk lag op de sociale chaos in de
hoogbouwprojecten en het ontbreken van sociale assistentie en
voldoende gemeenschapsvoorzieningen:
«But almost adjacent to the business district was placed the largest
group of superblocks of all:… This was Urbanizacion 23 de Enero which
was to become notorious as symbolizing all that was wrong with the
program» 350
Zoals Carslon, besloot Dwyer dat de huisvestingstypologie niet
het grootste probleem was maar de toenmalige afwezigheid van sociale
begeleiding:
«The time is now ripe for a second evaluation project; this time an
investigation into the efficacy of the social programmes operating in the
superblocks in order to provide pointers in this vital aspect of high
density urban living for other developing countries»351
De superbloques van Caracas werden verder besproken gedurende de
jaren ’70 en ‘80. Drakakis-Smith bespreekt het project in het hoofdstuk
“Governement Housing”:
«In Caracas Venezuela, the erection of the superploques during the
1950s could be regarded simply as an extension of the previously noted
desire of most governments to construct visual evidence of their
‘concern’ for people.»352
«Perhaps the most infamous example of an ill-planned mass housing
program, occurred in Caracas»353
347
DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the
problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979, p. 119
348
DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the
problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979,p. 125
351
349
DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the
problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979,p. 125
352
350
353
DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives on the
problems of spontaneous settlements , Longman, New York, 1979, p. 127
DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development process, Croom
Helm, London, 1981, p. 131
DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development process, Croom
Helm, London, 1981, p. 128
DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development process, Croom
Helm, London, 1981, p. 131
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 110
Op de kaft van Robert Potter’s boek, staat een foto van 23 de Enero te
pronken. Hij baseerde zich op voorgaande, bovenvermelde publicaties,
en concludeerde:
«In a nutshell, apart from the few wealthy city-states, most Third World
countries cannot afford high-rise monumental responses to their housing
problems. But more significantly, nor can the mass of poor people in
these countries»354
werden als pijnpunten aangehaald die problemen te weeg brengen zoals
overbevolking in de appartementen. In deze kritieken, wordt het project
23 de Enero telkens vernoemd. Enerzijds omdat de grootste realisatie
was binnen het huisvestingsproject voor Caracas maar anderzijds ook
door de symbolische waarde die in de naam vervat zit.
Potter bekritiseerde de top-down methode en haalde Self-Help
housing aan als alternatief en haalde hierbij een quote aan van de
prominente figuur Otto Koeingsberger, om vervolgens architect John
Turner en antropoloog als pioniers te bespreken : «Otto Koeningsberger
says that “if the government is to improve a low-income majority’s
housing conditions then it must not build houses»
Het huisvestingsproject voor Caracas, de superbloques, werd
gedefinieerd als een ‘crash programme’ en ‘ill-planned city en werd een
sleutelproject in de sociologische kritiek op massahuisvesting, gepland
door hogerhand. De nadruk wordt gelegd op de schijnbare
verwezenlijking van een welvaartstaat die dit soort projecten naar voor
schuift door het verwijderen van de sloppenwijken uit het stadsbeeld, cf.
desarollismo theorie en marginaliteittheorie. Het huisvesten van de
bevolking in hoogbouw in het algemeen werd als problematisch naar
voor geschoven door de hoge kostprijs van de realisatie en het verder
onderhoud
van
hoogbouwblokken.
Ook
de
beperkte
uitbreidingsmogelijkheden van appartementen en de hoge huurprijs
354
POTTER R. B., Urbanisation and Planning in the 3rd World: spatial perceptions and
public participation, Croom Helm Ltd, Kent, 1985, p. 142
HOOFDSTUK 3 De sociale woningbouw in Latijns-Amerika | 23 de Enero
| 111
3.3 PREVI Architecture
Lima, Peru, 1969-1976
In 2008 verscheen een publicatie Time Builds!. over de Proyecto
Experimental de la vivienda, PREVI, in Lima. Het experimenteel project
leunde dicht aan bij het ideeëngoed over Self-Help Housing. Binnen het
kader van dit project vond een architectuurwedstrijd plaats waar de
internationale avant-garde aan deelnam. Men stapte af van het idee van
de woning als een onveranderlijk gebouw. De architect diende een
structuur te ontwerpen die geleidelijk aan kon uitbreiden. Het project
werd echter uit het oog verloren.
Na 35 jaar, werden de transformaties die de woningen hadden
ondergaan, geanalyseerd. Dit boek licht deze veranderingen toe. Sinds
de uitgave van dit boek, is het project weer in de belangstelling
gekomen. Nog maar onlangs verschenen publicaties over het project in
de tijdschriften, onder meer in Domus van april 2011 onder de titel “
PREVI: The metabolist Utopia” en Architectural Design van mei/juni
2011.
Het experimenteel project ving aan nadat de aandacht zowel vanuit het
architectuurdebat als vanuit het sociologisch debat de interesse had
gewekt. Stilaan dook de structurele dependencie theorie op in de
sociologische publicaties. En de CIAM was ontbonden en ging door met
de nieuwe avant-garde onder de naam Team X. Zoals eerder vermeld,
had het Peruaanse architectuurdebat zich gemengd met het
sociologische.
Daarom stellen we ons de vraag of PREVI binnen het TEAM Xgedachtegoed moet gekaderd worden, wat de plaats was van PREVI in
het architectuurdebat en sociologisch debat en of er hierbij een relatie
was met de kritiek die vanuit sociologische hoek rees.
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 112
A. Ontstaanscontext
Politieke/Architecturale context en sociale woningbouw
Het ontstaan van het project PREVI, El Proyecto Experimental de
Vivienda, moet men kaderen binnen het presidentschap van architect
Fernando Belaunde enerzijds en het architecturale debat van zijn vriend
architect Eduardo Neira, en de Gruppo Espaçio, anderzijds. In Peru
waren politieke benadering en architecturale oplossing, gerelateerd. Dit
maakte een revisionistisch project, die gebaseerd was op Self-Help
housing, als PREVI mogelijk.
Fernando Belaunde 355 bracht zijn jeugd door in Frankrijk en
genoot zijn opleiding als architect in de Verenigde Staten. Na zijn
terugkeer in Peru, bracht hij in 1937 het tijdschrift El Arquitecto Peruano
uit. 356 Gedurende de jaren ’40 concentreerde het tijdschrift zich op
sociale huisvestingsstrategieën. De unidades vecinales , NeigborhoodUnit, werd als een ontwerpstrategie naar voor geschoven. Deze
benadering was ondertussen ook aanwezig in de architectengroep
355
Cf voetnoot 105
356
A. BALLENT, Learning from Lima, PREVI, Péru: Habitar popular, vivienda masiva y
debate arquitectónico, 1945-1970 in Block: revista de cultura de la arquitectura, la ciudad
y el territorio; 2004, n° 6, p. 87
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 113
Agrupación Espaçio.357 Het gedachtegoed sloot aan bij de CIAM en
enkele leden waren ook aanwezig op de naoorlogse congressen.
Fernando Belaunde, droeg in 1946 bij aan de oprichting van
verschillende plannings- en huisvestingsinstituties zoals Corporacion
Nacional de la Vivienda, Oficina del Plan Regulador de Lima en Oficina
Nacional de Planeamiento y Urbanismo. Deze laatste had het project
voor het Masterplan van Lima in 1947 toegewezen aan TPA. Het project
Chimbote werd gelijktijdig in 1947 toegewezen, door Corporación
Peruana del Santa, aan TPA. In tegenstelling tot de voorgestelde
hoogbouw in het masterplan voor Lima, was er evolutie merkbaar in het
ontwerp door het concept van ‘le tapis urbain’ dat High-density, Lowrise promootte.358 De jaren ’40 werden in Lima gekenmerkt door een
moderne benadering van de sociale huisvestingsproblematiek.
Zoals binnen de CIAM evolueerde het gedachtegoed gedurende
de jaren ’50 weg van deze planningsprincipes, naar een benadering
waarbij de mens centraler kwam te staan. In Agrupación kunnen we
deze verschuiving zeker toeschrijven aan de antropoloog José Matos
Mar, die onderzoek deed naar de barriadas in Peru en met zijn
revisionistische theorie over de sloppenwijk, een impact had op het hele
Latijns-Amerikaanse sociologisch debat.
Dit debat werd nog eens geïntensiveerd door Jacob Crane’s
propaganda voor Self-Help Housing. In 1956 stuurde de VN onder leiding
van Ernest Weismann, een vriend van Jacob Crane, B. R. Hopenhayn
naar Peru om Self-Help Housing te promoten. Hij werd ontvangen door
Manuel Valega, toenmalig lid van de raad van bestuur van Corporacion
Nacional de la Vivienda, CNV. In 1958 bezocht Weismann zelf Arequipa
en in 1960 voerde CNV een aantal projecten uit. Het werk van John
Turner in Peru pikte hierop in en stelde dat de sloppenwijken niet het
probleem maar de oplossing was.359 Dit was geen sleutelmoment omdat
Turner’s theorie een revolutie betekende in het Pan-Amerikaanse
sociologisch gedachtegoed over Peru’s barriadas en sociale
woningbouwpolitiek, wel omdat het voor eerst het Westers
architectuurdebat bereikte.
De architect Fernando Beluande richtte een nieuwe politieke
partij, Accion Popular,op en werd in 1963 verkozen tot president van
Peru. Zijn huisvestingsstrategie is echter niet zo coherent te bepalen. Er
werden enerzijds grote appartementsblokken opgericht in het centrum
van Lima onder meer San Felipe, anderzijds was er de Institutie
Cooperacion Popular, die bestaande dorpen moderniseerde. 360
Het was binnen deze context: een revisie in het sociologisch en
architecturaal gedachtegoed over de barriada, de intensivering van dit
debat door de interesse van VN en Belaúnde’s zoektocht naar
huisvestingsstrategieën en de planningsinstituties die door hem werden
opgericht361 dat een project als PREVI werd mogelijk gemaakt in Peru.
357
Agrupación Espaçio werd al kort besproken in 2.2.2. Over de relatie tussen PREVI en
Agrupación Espaçio komt binnenkort een artikel uit in AD, n° 3, 2011
359
R. HARRIS, doubly irony originality influence, p. 256
358
360
R. BROMLEY, Time place influenced John Turner, p. 284
Waarschijnlijk was er een relatie tussen TPA’s project en het transformerende
Peruaanse architectuurdebat of omgekeerd. Een onderzoek naar publicaties van TPA’s
ontwerpen in de Peruaanse tijdschriften, boeken, media en de relatie tussen Sert en de
Peruaanse architecten, zou hier uitsluitsel over kunnen geven.
361
Het is niet helemaal duidelijk voor hoever Belaúnde als president, een rol had gespeeld
in het project PREVI. Verschillende bronnen stellen dat hij een desarrollistisch
gedachtegoed had en de oprichting van Neighborhood-Units voor de middenklasse
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 114
B. Opdrachtformulering
In 1965 nodigde het Gouvernement van Peru en de Verenigde Naties
Peter Land 362 uit om Lima verder te adviseren omtrent
huisvestingsprojecten van de Corporacion Nacional de La Vivienda,
onder meer onder leiding van de architect Manuel Valega.
In navolg hiervan, stelde Peter Land in 1966 het project PREVI, El
Proyecto Experimental de Vivienda, aan de Peruaanse regering voor.363
PREVI bestond uit drie proefprojecten. Het eerste project PP1,
bestond uit een Neighborhood-Unit met goedkope woningen, die door
aannemers gebouwd werd. Met dit project, wou men nieuwe ontwerpen constructietechnieken voor sociale de huisvesting uitvoeren en
analyseren. De ontwerpen werden geselecteerd door middel van een
internationale architectuurwedstrijd. Het tweede project PP2, bestond
uit een analyse en praktische planning voor de renovatie van bestaande
oude woningen in bepaalde delen van de stad. Het derde project PP3,
was een project voor de huisvesting van de laagste inkomensklasse van
de bevolking. Men wou de bevolking van huisvesting voorzien door
middel van Self-help Housing.
Het project werd met succes voorgesteld aan UNDP, United
Nations Development Programme, dat stilaan de aandacht begon te
vestigen op de sociale huisvestingsproblematiek. De regering, de UN en
UNDP ondertekenden in september 1968 het ‘Plan of Operations’. Peter
Land werd aangesteld als project directeur van het VN departement dat
de uitvoering van PREVI opvolgde.364 Een maand later vond echter een
militaire staatsgreep plaats en kwam generaal Juan Velasco aan de
macht. Het nieuwe gouvernement en Corporacion de La Vivienda,
gingen door met PREVI. In 1970 werd naar aanleiding van de aardbeving,
PREVI, op aanraden van de VN, uitgebreid naar vier proefprojecten.365
De benaming PREVI wordt veelal gebruikt om de architectuurwedstrijd
van het eerste proefproject PP1 te benoemen. Het proefproject PP1 was
opgedeeld in twee fases. De eerste fase bestond uit de realisatie van 500
wooneenheden die men selecteerde via de internationale
architectuurwedstrijd. Gedurende de tweede fase zou men de
gerealiseerde wooneenheden gedurende een bepaalde periode
analyseren. Vervolgens zou men één wooneenheid selecteren om er
prefereerde. Cf. A. BALLENT, p. 91, R. BROMLEY, p. 285 maar we kunnen wel stellen
dat hij had bijgedragen door de oprichting van planningsinstituties eind de jaren ’40.
362
Peter Land is een architect, afkomstig van de UK. Hij studeerde aan de Architectural
Association in London, Yale University en Carnegie Mellon.University In 1964 zal hij
een 2-jaar graduate programma opstarten tussen Yale University en de National
University of Engineering in Lima. GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en
TUGAS N., Time Builds Experimental Housing, p. 10
364
363
365
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p. 10
In de overeenkomst wordt bepaalt dat het gouvernement de constructie kosten, de
bouwgrond en nationaal personeel verzorgt en de VN & UNDP de technische bijstand, het
internationale personeel en de internationale competitie kosten voorzag.
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p. 11-12
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 115
1500 exemplaren van te construeren volgens het masterplan dat
ontworpen werd door Peter Land.366
Voor de internationale architectuurwedstrijd van de eerste fase,
moest men een schematisch ontwerpvoorstel indienen voor 1500
woningen en de locatie van educatieve, commerciële en sociale
faciliteiten. Men vereiste dat het woning perceel tussen 80m² en 150 m²
bedroeg en de woningoppervlakte tussen 60 m² en 120 m². De initiële
woningunit diende één of twee verdiepingen hoog te zijn met de
capaciteit om een derde verdieping te dragen. Men verkoos dus het
Low-Rise, High-Density concept. Daarbij moest het perceel volledig
ommuurd zijn tot op verdiepingshoogte. In de woning diende een
keuken, zit- en eetkamer, slaapkamers en patio of tuin aanwezig te
zijn.367
verdiepingshoge woning. 369 Dit was een ontwerpbenadering die nauw
aansloot bij het CIAM-gedachtegoed, ingezet op het 9e Congres, en de
interesse van de nieuwe avant-garde generatie, later bekend onder de
naam Team X.
De woningen moesten flexibel zijn en zich aanpassen aan de continu
veranderende, groeiende familiestructuur. Veertig percent van de
woonunits moesten voorzien zijn voor een familie met twee kinderen,
veertig percent voor families met vier kinderen en twintig percent voor
families met zes kinderen en voor twee koppels.368 Men legde de nadruk
op de clustering van de woningen, de vernieuwende en eenvoudig
realiseerbare bouwmethode en de mogelijkheid van de woningunits om
te groeien van een basisunit naar een uitgebreide, twee- of drie366
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p. 22-23
367
A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing” in Architectural Design, april, 1970, p.
188
368
In Peru en in veel Latijns-Amerikaanse landen, is het immers gebruikelijk om met
twee tot drie familiegeneraties samen te wonen. AD, p. 188
369
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p.13-14
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 116
C. Bouwhistoriek
Het masterplan van Peter Land werd ontwikkeld in samenwerking met
de PREVI Development Group. De site was gelegen in het Noorden van
toenmalig verstedelijkt gebied van Lima, op acht kilometer van het
centrum. Het bevond zich vlakbij de PAN-American Highway en was
hiermee verbonden via de grote voetgangersboulevard, Alameda
genaamd. Deze boulevard verbond de woonwijk van de 500
geselecteerde ontwerpen met de site voor de toekomstige 1500
wooneenheden van de tweede fase van PP1. 370
De site van de eerste fase werd verdeeld in 26 clusters van
woningen. De circulatie voor voertuigen maakte een lus rondom de site
en werd ontsloten door loodrechte, doodlopende straten waarlangs
parking voorzien was. De Alameda en de loodrechte, doodlopende
straten waren verbonden door een netwerk van voetgangerswegen en
pleinen. De structuur die ontstond door de aaneenschakeling van
woningen, pleintjes en circulatie was gelijkaardig met Sert’s ‘Le tapis
urbain’. In de Zuidelijke hoek was het buurtpark gelegen met een school,
sportpleinen en het buurtcentrum ININVI met winkels,
buurtadministratie en een medisch centrum. Deze laatste was ook
bedoeld voor de andere, nabijgelegen projecten van PP1. 371
Fig. 41 Maquette van de 24 verschillende typologieën
(Time Builds!, 2008)
370
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p. 19
371
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p. 15-16
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 117
Voor de architectuurcompetitie werden zowel architecten, afkomstig
van ‘ontwikkelde’ als ‘ontwikkelingslanden’ uitgenodigd. Er werden
dertien internationale teams geselecteerd: J. Stirling (Engeland) |
K. Svenssons (Denemarken)| R. Esquerra, G. Samper, A. Saenz en
R. Urdaneta (Colombia)| Atelier 5 (Zwitserland) | T. Korhonen ( Finland)
| C. Correa (India) | K. Kikutake, F. Maki en K. Kurokawa (Japan)|
Iñiquez de Ozoño en Vasquez de Castro (Spanje) | O.Hansen en S.
Hatløy (Polen)| A. van Eyck (Nederland)| G. Candilis, A. Josic en S.
Woods (Frankrijk)| C. Alexander (VS)| H. Ohl (Duitsland).
Daarnaast selecteerde men dertien Peruviaanse architecten aan
de hand van een open competitie: M. Alvariño |E. Paredes| L. Miro
Quesada, C. Williams en O. Nunez (Agrupacion Espaçio),| J. Gunther en
M. Seminario (Agrupacion Espaçio)| C. Morales | J. Reiser| E. Orrego|
L. Vier en C. Zanelli| F. Vella, J. Bentin, R. Quinones en L. Takahashi|
E. Mazzarri and M. Llanos| F. Cooper, J. Garcia-Bryce , A. Graña en
E. Nicolini| F. Chaparro, V. Ramirez, V. Smirnoff en V. Wyszkowsky|
J. Crousse, J. Páez en R. Perez-Leon.
In augustus 1969 beoordeelde een internationale, negenkoppige jury,
bijgestaan door 2 raadgevers, de resultaten. 372 Deze bestond uit Manuel
Valega (CNV Peru), Eduardo Barclay (Peru), Alfredo Perez (Peru), Peter
Land (VN), Ernest Weissmann (VN), Alvaro Ortega (VN), Carl Koch (VS),
Halldorr
Gunnlögsson
(Denemarken),
Ricardo
Malachowski
(Denemarken), José Antonio Coderch (Spanje). Uiteindelijk werden er
Fig. 42 Collage: een bijeenkomst met Peter Land,
met als achtergrond een foto van barriada (genomen door o.a. John Turner)
(AD, 1970)
drie winnaars geselecteerd: Herbert Ohl, Atelier 5 en Kikutake, Maki en
Kurokawa.373 Maar omdat men zo verrast was van de hoogstaande
kwaliteit van de ontwerpen besliste men om alle 26 ontwerpen te
realiseren, weliswaar in een kleinere hoeveelheid dan vooraf bepaald.
Een tweede opdracht werd uitgeschreven voor de 26
architectenteams. Deze bestond uit het ontwerp van de definitieve
372
Deze bestond uit afgevaardigden van de Gouvernementsbureaus, VN, UNDP, de
Internationale Unie van Architecten, het Peruvian College of Architects en de VN project
directeur nl. Peter Land
373
A. BALLENT, Learning Lima PREVI Péru, p. 92
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 118
woning, een voorstel voor de clustering van twintig woningeenheden, de
constructiemethode en een kostenraming. 374
Fig. 43 de constructie met prefab-elementen
(Time Builds,2008)
Vervolgens werkte men een constructiemethode uit in samenwerking
met de PREVI Development Group, de aannemers en de fabriek. Initieel
was de bedoeling om de kosten te beperken door prefabricatie en
geïndustrialiseerde bouwmethode. Het was gebruikelijk in de meeste
Latijns-Amerikaanse landen om beroep te doen op de plaatselijke,
goedkope werkkrachten. Door het gebruik van prefabricatie wou men
de vaardigheden verbeteren van de werkkrachten en nieuwe jobs
creëren door de verbeterde bouwtechnieken te introduceren. 375
374
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p. 14-15,
Omdat 26 ontwerpen gerealiseerd werden, kwam de prefabricatie van
de verschillende bouwelementen door de kleine oplage duurder uit. 376
De woonunits werden gerealiseerd met de uitzondering van het
winnende ontwerp van Hertbert Ohl omdat deze te duur geacht werd.
Het bureau ININVI ( Invistigación y Normalización de la Vivienda
de Perú), zou, na de ingebruikname van de woningunits, de families
technisch begeleiden in de uitbreiding van hun woningen. Men zou daar
aan de hand van de plannen en een opslagplaats van de speciale mallen,
de families informeren over de mogelijke evolutie van hun woningunit,
die de architect voor hun woning had gepland. Deze afdeling werkte
echter niet naar behoren door een tekort aan middelen en steun vanuit
de regering.
Deze tekortkoming weerhield de families echter niet om hun
huizen naar behagen verder uit te breiden. Sommige woningunits
werden in die mate getransformeerd dat het originele ontwerp - tot
frustratie van de architecten - amper nog herkenbaar is.
Niettegenstaande de verminderde ‘architecturale’ kwaliteiten en
gewaagde constructietechnieken, kan PREVI, gezien worden als een
evoluerende, aangename woonwijk. Met veel enthousiasme werden de
woningunits getransformeerd tot gemeenschapsvoorzieningen als
winkels, praktijken, schooltjes, etc. Sommige bijbouwpraktijken
resulteerden in gebrek aan constructieveiligheid en versneld verval door
vermindering van lichtinval en luchtcirculatie.
375
De verschillende Latijns-Amerikaanse landen een andere ontwikkeling op
economische vlak en dus ook qua industrialisatie. Peru was bijvoorbeeld een land dat later
ontwikkelde en nog niet dermate geïndustrialiseerd was. In het volgend boek, werd dit
kort besproken voor Brazilië, Mexico en Argentinië: M. GUILLÉN, Modernism without
modernity in The Taylorized beauty of Mechanical: scientific management and the rise of
modern architecture, Princeton University Press, Princeton, 2006, p. 91- 108
376
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. en TUGAS N., Time Builds Experimental
Housing, p. 152-153,
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 119
De tweede fase van het PP1 werd onder druk van de regering
veranderd.377 In tegenstelling tot het toepassen op grote schaal van de
voordeligste en meest veelbelovende ontwerpen, besliste men om een
Self-Help en Sites-and-Services in de woonwijk te realiseren. De
uitvoering werd toegewezen aan het ministerie van huisvesting. Het
gebruik van deze sociale huisvestingsstrategie was initieel gepland
binnen het PP3 project en had geen enkele band meer met het originele
PP1 van het PREVI. Ondanks het feit dat het proefproject niet volledig
gerealiseerd werd, evolueerde het PP1 woongebied tot een drukke en
aangename middenklasse woonbuurt.
Fig. 43 De evolutie van de typologieën van de R. Esquerra, G. Samper, A. Saenz en
R. Urdaneta, van Aldo Van Eyck en van G. Candilis, A. Josic en S. Woods
(Time Builds!,2008 )
377
De regering onder militair regime van Velasco, had een huisvestinginstitutie opgericht
die Self-Help Housing promootte, Sinamos, (sin amos betekende ook zonder masters) R.
BROMLEY, Time place influenced Turner, p. 286
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 120
D. Plaats in het architectuurdebat
Moderne Architectuur in Peru
De moderne architectuur in Peru werd amper besproken in
internationale publicaties. Op de tentoonstelling Latin American
Architecture since 1945, van H.-R. Hitchcock werd onder andere een
Neighborhood Unit Vecinal Matute van architect Santiago Agurto, lid
van Agrupacion Espaçio voorgesteld. Verder kan Peru gezien worden als
een blinde vlek in de geschiedschrijving van de moderne architectuur,
dat recent meer aandacht krijgt.378
Niettegenstaande realiseerden de leden van Agrupacion Espaçio onder
meer verschillende moderne huisvestingsprojecten, voornamelijk
Neighborhood-Units, in Lima. Gedurende de tweede helft van de jaren
’50 groeiden de opinies binnen de groep, echter verder uit elkaar. Men
concentreerde zich meer op de ‘problematiek’ van de barriada. De
nieuwe benadering bestond enerzijds uit Self-Help Housing en anderzijds
uit ‘community structuring’ volgens de principes van clustering. Maar de
ideologieën, betreffende de rol van de architect, in de groep verschilden.
Dit moeten we kaderen binnen de opkomst van de dependencia theorie,
die stelde dat alles structureel afhankelijk was van elkaar. De
sloppenwijken waren een gevolg van het structurele onevenwicht. De
378
Voor een uiteenzetting van de moderne architectuur en de groep Agropacion Espaçio,
kan u volgend boek raadplegen: W. L. URQUIZO, Tres buenos tigres vanguardia y
urbanismo en el Perú del siglo XX , Coleqio de arquitetos Peru, Huancayo, 2004. Het
raadplegen van dit boek viel buiten het tijdsbestek van mijn thesis.
oplossing was het structureel probleem op socio-economisch en politiek
vlak te reorganiseren. Vele leden van de Agrupacion Espaçio sloten dan
ook aan bij politieke groepering Movimiento Social Progresista, onder
meer diezelfde Santiago Agurto. Aan de andere kant bleven een aantal
architecten geloven in de rol die een architect op sociaal vlak kon
betekenen. Het waren deze architecten die deelnamen aan de PREVI
competitie onder meer Luiz Miro Quezada en Mario Seminario379 We
kunnen stellen dat de transformatie van het gedachtegoed door de
vereniging met sociologisch gedachtegoed, een basis was waaruit een
project als PREVI kon ontstaan.
PREVI, CIAM gedachtegoed?
Binnen de CIAM, vond de interesse in de sloppenwijken, bidonvilles, ook
gevolg in het architectuurdebat. Op het 9e Congres met als thema
Habitat, stelden twee CIAM-groepen, GAMMA , samen met ATBATAfrique , en CIAM Algerije, deze ‘primaire’ woontypologie voor. GAMMA
beperkte zich hierbij niet tot de architectuur of structuur van de
sloppenwijken maar deed aan interdisciplinair onderzoek. Hun
onderzoek baseerde zich op studies die ook de wooncultuur probeerde
te vatten, gebaseerd op het werk van enkele sociologen.380 Ook het
onderzoek van de Algerijnse groep, reikte verder dan een architecturale
benadering. Men onderzocht onder meer de economische,
demografische en sociale elementen van de bidonville.
379
SHARIF S. KAHATT, Agrupación Espacio CIAM Peru , p. 110
380
Z. CELIK, The ordinary and the third world at CIAM IX in Team 10: 1953-81, in M.
RISSELADA en D. VAN DEN HEUVEL (ed.), Search of a Utopia of the Present, Nai,
Rotterdam, 2005 p. 276-280
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 121
Deze interdisciplinaire koers in het debat over moderne architectuur
vertoonde parallellen met de benadering van Agrupacion Espaçio.
Niettemin ontaarde deze nieuwe benadering niet in een politieke
kwestie, onder invloed van dependencia theorie die de rol van de
architect in vraag stelde, in tegendeel zelf, er herrees binnen de CIAM,
een nieuwe avant-garde, later bekend onder naam Team X.
De opdracht van PREVI, rijmde met de nieuwe gedachtegang van deze
avant-garde die op het 10e Congres omtrent de stad van relaties,
principes als Clusters begonnen te onderzoeken. Voor de internationale
wedstrijd van PREVI werden twee teams uitgenodigd die prominente
leden waren van Team X, namelijk George Candillis, Shadrach Woods,
Alexis Josic en Aldo Van Eyck. Verder namen ook Christopher Alexander,
James Stirling, F. Maki en K. Kurokawa deel, die onrechtstreeks met
Team X gerelateerd waren en in de jury zetelde Team X-lid José Coderch.
PREVI in de publicaties
De verwachte internationale faam die men dacht met dit experimenteel
project te bekomen zou uitblijven. PREVI werd nauwelijks in de
Westerse architecturale publicaties vermeld. Na de uitslag van de
internationale wedstrijd, werd wel een uitgebreid verslag gepubliceerd
in Architectural Design.381 De opdracht werd beschreven, de beslissing
van de jury werd toegelicht, de kritiek van enkele juryleden op deze
beslissing verscheen onder de noemer van ‘Minority report’ en de
inzendingen van de internationale groepen werden gepubliceerd.
In een ‘Footnote’ benadrukte Aldo van Eyck de positieve aspecten van
de barriadas en verwijst hierbij naar de voorgaande artikels van John
Turner en antropoloog William Mangin in het tijdschrift in 1963 en 1968.
Hij benadrukt het belang van de ontwikkeling van de barriadas en
relativeerde het motief van het PREVI project:
«It would be a grave error if pre-designed and partially pre-constructed
urban environments such as this pilot project proposes should counteract
the growth and development of the barriada idea and practice, instead
of stimulating it through the erection of improved dwelling types,
construction systems and overall community planning»382
Het idee sloot nauw aan bij het gedachtegoed van Self-Help Housing van
Turner. Men moet dit echter kaderen binnen van Eyck’s appreciatie voor
de ontwerpen van de ‘primitieve’ volkeren en inspiratie die hij hieruit
haalde in zijn romantische queeste naar primaire en tijdloze vormen op
studiereizen naar Tunesië, Algerije, Sudan en Mali.383
In de Minority Report becommentarieerden drie juryleden Carl Koch
(VS), Alfredo Perez (Peru) en Halldorr Gunnlögsson (Denemarken) op
basis van welke argumenten men de winnaars geselecteerd had.
De jury was een voorstander van het ontwerp van de Japanse
groep omdat deze werkte met prefab-elementen, een centrale patio die
qua grote afhankelijk was van het aantal inwoners en ontwerpen
maakte voor units in de badkamer en keuken die via geïndustrialiseerde
methodes konden gemaakt worden . Verder was men enthousiast over
de scheiding tussen voetgangers en voertuigen en het
382
A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189
383
Z. CELIK, ordinary third world CIAM IX, p. 278
381
A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing” in Architectural Design, april, 1970, p.
187- 205
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 122
landschapsontwerp maar had men twijfels over de grootte van de
pleinen.
Fig. 46 Inplantingsplan van Herbert Ohl
(AD, 1970)
Fig. 44 Inplantingsplan van Japanse groep
(AD, 1970)
Bij het ontwerp van Atelier 5 argumenteerde men dat de
eenvoudige constructiemethode door het gebruik van prefab-elementen
een pluspunt was. Verder was men grote voorstander van de compacte
groepering van de woningunits, de scheiding tussen voetgangers en
voertuigen en de vormgegeven pleinen, die gemakkelijk te bereiken
waren door de centrale, slingerende weg. 384
Over het winnende ontwerp van Herbert Ohl was de jury het
echter niet eens. De voorstanders stelden dat het een uiterst flexibel
ontwerp was door het gebruik van de rechthoekige gewapende
betonelementen die op verschillende manieren kon georganiseerd
worden. Dat genereerde ook een flexibiliteit in de interne organisatie
van de woning. Verder was er een centrale as voorzien waar op
ondergronds niveau parkeerplaatsen waren voorzien. Deze was
verbonden met het maaiveld via voetgangerslanen en pleinen. De drie
juryleden waren het met die beslissing echter niet eens en stelden het
ontwerp van Christopher Alexander voor als een vooruitstrevend
project: «Herbert Ohl’s is a personal regimented and expensive solution
both as dwelling units and site plan. It is unhuman. Christopher
Alexander’s attacks the low-cost housing problem with special
application to Peruvian conditions and resources in an imaginative
way»385
Fig. 45 Constructie van Atelier 5
(AD, 1970)
384
A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189
385
A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 123
Volgens hen was Ohl’s ontwerp economisch onhaalbaar omdat de
prefab elementen niet ter plaatse konden gemaakt worden en
daarenboven was het realiseren van een ondergrondse parking een
enorme kost in een land als Peru. Vervolgens benadrukte men ook dat
de beweegbare kraan eerder een beperking zou zijn voor de
toekomstige bewoners dan dat het flexibiliteit zou generen.
Daarentegen voerden de drie juryleden aan dat Alexander’s
ontwerp praktisch en innoverend was, met de middelen die voorhanden
waren. Alexander ontwikkelde balken uit bamboe en ontwierp een
nieuw systeem van prefab-bouwstenen waarmee de woning
eigenhandig, en dus via Self-Help, geconstrueerd kon worden.
Daarenboven benadrukte men dat het project getuigde van een
verruimde blik op het gemeenschapsleven en mogelijkheden van deze
ruimtelijke benadering. Uiteindelijk werd het project van Ohl niet
gerealiseerd wegens te hoge kostprijs en al dan niet als gevolg van deze
publicatie. Men kan stellen dat het merkwaardig is dat men Alexander’s
ontwerp zo geprezen heeft voor zijn specifieke behandeling van de
lokale context en men aan de andere kant geen ontwerp van de
Peruaanse architecten opnam in de publicatie. 386
De realisatie en verdere ontwikkeling van het project werd echter niet
verder gepubliceerd in de architectuurpers, noch in het algemeen noch
in het tijdschrift Architectural Design. Zoals eerder vermeld, ken men
stellen dat dit tijdschrift, één van de actoren was die het debat over
huisvestingsstrategieën als Self-Help Housing binnenbracht in het
Westerse architectuurdebat. 387 Een publicatie van een experimenteel
project als PREVI lag dan ook in deze lijn. De interesse van de andere
architectuurtijdschriften in een project als PREVI was blijkbaar niet
groot.
Fig. 48 Constructiemethodes van Alexander
(AD, 1970)
Fig. 47 Inplantingsplan van Alexander
(AD, 1970)
386
A.A.V.V., PREVI Lima. Low-cost housing, p. 189
387
Zie p. 68
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 124
E. Plaats in de stadssociologie
Algemene Kader
Zoals al eerder gesteld, moeten we PREVI kaderen binnen de revisie van
de marginaliteittheorie onder meer van José Matos Mar. Deze
revisionistische theorie stelde dat men eerder oplossingen zou vinden
door de problemen te zien binnen La realidad Latina en niet vanuit
Westers standpunt. Er werd aangetoond dat het gebruik van
dichotomieën als traditioneel-modern, ruraal-urbaan en de daaruit
voortvloeiende vooroordelen over werkloosheid, criminaliteit, etc. geen
correct beeld schetsten van de evolutie in de sloppenwijk. Door dit
incorrect beeld stelde men dat ook in sociale huisvestingsprojecten, een
verkeerde strategie, zoals hoogbouw, werd naar voorgeschoven die niet
voldeed aan de noden van de sloppenwijkbewoners. John Turner leunde
al wat dichter aan bij dependencia theorie en stelde dat instituties zich
niet te veel moesten betrekken bij het nemen van beslissingen
aangezien de barriada-bevolking zelf wist welke noden zij hadden. In
principe kunnen we stellen dat PREVI, met de internationale competitie,
hier een stap terug gaat en de architecten als bekwaam ziet om nieuwe
oplossingen te formuleren voor de huisvesting van de lage
inkomensklasse. De opdrachtformulering van de architectuurwedstrijd,
met onder andere principes als Low-Rise High-Density, kan gezien
worden als een antwoord op voormalige kritieken in zowel het
sociologische als architecturaal debat.
Kritiek op PREVI
Ook in het sociologisch debat, werd aandacht besteed aan het project
gedurende de jaren ‘70. In 1972 publiceerden John Robin en Frederik
Terzo op aanvraag van de Ford Foundation, een verslag over de
verstedelijking in Peru, Colombia, Venezuela en Chili. 388 In het boek
werd PREVI voorgesteld als een experimenteel en uitdagend project met
financiële beperkingen. Men stelde dat de wedstrijd zeker zou bijdragen
tot nieuwe bouwtechnieken met plaatselijke materialen maar aan de
andere kant, waren dit soort projecten niet financieel haalbaar voor de
grote massa.389
Verder vermelde men, dat er veel kritiek rees binnen Peru, en
vooral vanuit het ministerie van Volkshuisvesting, omtrent de lange duur
van het project - na vier jaar waren er nog geen praktische uitkomsten
gekomen. De auteurs gaan niet verder in op deze kritieken, ze worden
enkel beschreven. De kritiek poneerde enerzijds dat er een diepgaand
onderzoek werd gevoerd dat al uitvoerig gepubliceerd werd. Anderzijds
stelden de critici dat de lange duur van het project te wijten was aan de
internationale architecten omdat zij de lokale context niet begrepen en
meestal een oppervlakkig idee hadden over de lokale context. Vandaar
388
J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Peru, Serie: International Urbanization
Survey, Ford Foundation, New York, 1972; J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in
Colombia, Serie: International Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972; J.
ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Venezuela, Serie: International Urbanization
Survey, Ford Foundation, New York, 1972; J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization
inVenezuela, Serie: International Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972
389
J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Peru, p. 52
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 125
dat de technieken die voorgesteld werden op PREVI niet aangepast
waren aan de beperkte mogelijkheden van de lokale context.390
Denis John Dwyer, lichtte PREVI ook even toe in het boek Third world
Urbanization – waarin een heel hoofdstuk gewijd werd aan 23 de
Enero391 – in het hoofdstuk Spontaneous settlement in perspective. Hij
omschreef het project als controversieel. Enerzijds bekritiseerde Dwyer
de hoge kosten van de internationale competitie binnen het kader van
dit project. Anderzijds stelde hij het gebruik van industriële
constructietechnieken in vraag aangezien dit niet zo vanzelfsprekend
was in de ontwikkelingslanden. Hij lichtte de ontwerpen niet toe maar
vermelde dat sommige ontwerpen te ingewikkeld waren en één ervan,
waarschijnlijk het ontwerp van Ohm, genoodzaakt was om een zware
hefmachine te gebruiken. 392
Verder vulde hij nog aan dat het project zich concentreerde op de
huisvesting voor de blanke bevolking en niet voor de grote massa
pueblos jovenos, 393 de ‘jonge woonwijken’. Hij verklaarde dat dit project
allesbehalve een oplossing formuleerde voor de woningnood in de
derde wereld:
«… that it is almost never possible to justify expensive investigations that
are not directly orientated towards building cities for the poor, cities
390
J. ROBIN en F. TERZO, Urbanization in Peru, p. 53
391
Dit werd besproken op p. 110
392
D. J. DWYER, People Housing Third World, p. 237
planned round the basic housing and other environmental needs of the
mass of the people. Seen in this light, international competitions to
design prefabricated lower middle income housing are an expensive
irrelevance as, on a greater scale, are the supposedly ‘low-cost’ housing
schemes, in reality too expensive for the poor to live in, which
characterize the housing effort of many developing countries»394
PREVI toont aan dat de rol van deze nieuwe avant-garde, die het
sociologische gedachtegoed over de hoogbouw in rekening bracht,
beperkt is in de toepassing van huisvesting voor de grote massa. Dit
wordt vooral duidelijk met de woorden van Aldo van Eyck, die stelde dat
de barriadas een inventieve oplossing was die niet mocht geëlimineerd
worden. Men kan stellen dat het overlappen van de twee disciplines:
stadssociologie en architectuur gedurende de jaren ’60 een motief van
de nieuwe generatie was om zich van de oude principes te uitdoen.
Hierbij ontstond er eerder een romantische fascinatie voor de
sloppenwijk zonder dat ze hiervoor een alternatief voor zouden
formuleren. De realisatie van PREVI werd in de architectuurpublicaties
niet verder opgevolgd en instituties als de VN en World Bank brachten
Self-Help Housing en Sites-and-Services als een nieuwe
huisvestingsstrategie naar voren. De utopische rol die de architect dus
even gespeeld had, werd hierdoor van onderuit gehaald en de twee
disciplines sociologie en architectuur voeren weer hun eigen
disciplinaire koers.
393
Dit was een nieuwe term die in het leven geroepen werd door de dictator Velasco
(1968-1975) in plaats van de connotatie van barriadas. R. BROMLEY, Peru 1957-1977
Time place, p. 286
394
D.J. DWYER, People housing Third World, p. 238
H O O F D S T U K 3 D e s o c i a l e w o n i n g b o u w i n L a t i j n s - A m e r i k a | P R E V I | 126
4
CONCLUSIE
Uit voorgaande Case-studies kunnen we volgende bevindingen
bundelen:
Pedregulho werd uitvoerig gepubliceerd in de architectuurpers. In deze
publicaties benadrukte men de architecturale kwaliteiten van het
project. De sociale benadering, een vooruitstrevend principe in de
Braziliaanse sociale huisvesting, die aan de grondslag lag van het
ontwerp – onder meer de wasserij, de opvoeding via de school, sociale
assistenten,… – werd in het Westers debat, op de gespecialiseerde
lectuur na, niet toegelicht. De interesse ging vooral uit naar de planning
van een Neighborhood-Unit en de Braziliaanse moderne stijl die
hiervoor gehanteerd werd. Sigfried Giedion poneerde het project als
CIAM-gedachtegoed in het boek A New decade of Architecture en
benadrukte het als een sleutelmoment in de implementatie van
moderne stadsplanning in Latijns-Amerika.
Het principe van de Neighborhood-Unit was hoogstwaarschijnlijk
al aanwezig in het Braziliaanse architectuurdebat en dient eerder
gekaderd te worden binnen de vooroorlogse Pan-Amerikaanse
Congressen. De middelhoge woningbouwblokken en de inplanting
leunden dicht aan bij de voormalige huisvestingprojecten van IAPI,
bepaald in het boek van Portos. De inspiratie voor het serpentinevormig
gebouw waren Le Corbusier’s schetsontwerp voor Rio en het plan voor
Algiers. De invloed van Le Corbusier werd vermeld in de verschillende
architectuurpublicaties. Vanuit de sociologie was er echter geen
interesse voor dit kleinschalig maar duur project.
Het grootschalig project 23 de Enero wordt daarentegen bijna
uitsluitend vanuit zijn sociale motivatie behandeld. Het project kreeg
niet veel interesse in het architectuurdebat. In dit debat lag de nadruk
vooral op de superbloques en het moderne imago die het plan naar
voren schoof. Het planmatig ontwerp en gemeenschapsvoorzieningen
werden amper besproken. Het project werd geponeerd als een
katalysator naar een moderne maatschappij, een benadering die men
kan kaderen binnen de desarrollismo theorie, een Moderne Utopie.
Men 23 de Enero, niet definiëren als uitsluitend CIAM-gedachtegoed.
Het project was gebaseerd op enkele principes van het vooroorlogse
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 127
gedachtegoed en de superbloques kan men in verband brengen met Le
Corbusier’s Unité. Het volledig ontwerp van 23 de Enero werd nooit
uitvoerig toegelicht, zelf niet in de monografie van Moholy Nagy. We
kunnen stellen dat het verhaal, van Moderne Utopie naar sociale
realiteit, primeerde.
Vervolgens werd de kritische studie van CINVA opgenomen in
het Westers debat, door de publicatie van Eric Carlson in Town Planning
Review. Dit was de periode die de visie op de sloppenwijk
transformeerde en het debat over Self-Help Housing, door de publicatie
van John Turner, ingang vond in het Westerse debat. We kunnen ervan
uitgaan dat de kritische studie van 23 de Enero binnen dit debat een
sleutelrol heeft gespeeld, in de huisvestingspolitiek Self-Help Housing
van Westerse instituties als de World Bank en UN Human Settlements,
waar overigens Eric Carlson directeur van werd.
Het experimentele project PREVI moet men binnen deze
overgangsperiode kaderen. Enerzijds werd het gefinancierd door een
Westerse institutie als de VN, onder leiding van Ernst Weismann,
anderzijds vond het plaats in Peru waar het sociologisch en
architectuurdebat gedurende de jaren ’50 samenkwamen. Het was een
experimentele zoektocht naar de rol van de moderne architect in de
problematiek van sociale huisvesting in de Derde Wereld.
Noch in het architectuurdebat, noch in het sociologisch debat
werd dit project uitvoerig gepubliceerd. De publicatie van dit
experimenteel project in Architectural Design, lag in de lijn van de vorige
publicaties.
Niettemin zou het antwoord na dit kantelmoment hen stilaan weer uit
elkaar drijven. Gedurende de jaren ’70 werd er in de Latijns–
Amerikaanse stadssociologie gesteld dat de sloppenwijk een sociaal,
economisch en politiek probleem was en de Westerse instituties VN en
World Bank promootten Self-Help Housing en Sites-and-Services waarbij
de rol van de moderne architect vervaagd.
Het ontstaan en de ontwikkeling van de stadssociologie heeft een
belangrijke rol gespeeld in de tijdsgeest, en sociale huisvestingspolitiek,
in Latijns-Amerika. Deze sociologische context heeft mee aan de
Moderne Utopie gebouwd, dit was niet alleen een utopie op vlak van
architectuur maar een algemeen geloof in de evolutie van LatijnsAmerika naar een moderne maatschappij.
Gedurende de jaren ’60 verzette het sociologische gedachtegoed zich
echter tegen deze utopie en begon uit te gaan van een LatijnsAmerikaanse realiteit, die verschilde van het Westerse model. Tijdens
deze periode van revisionisme richtten de twee disciplines, sociologie en
architectuur, even hun aandacht op eenzelfde vraagstelling, de
sloppenwijk, eenieder vanuit hun eigen disciplinair motief, om
vervolgens weer hun eigen koers te varen.
Drie moderne verschillende projecten in een andere context, kregen
binnen deze tijdsgeest een andere plaats in het sociologisch en
architecturaal project. Gebruikt de architectuur de sociologie om een
uitweg te bieden aan zijn creativiteit of is het de sociologie die de
architectuur gebruikt om haar problemen op te lossen?
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 128
BIBLIOGRAFIE
A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27,
p. 52-71
A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and South America” in the Bulletin
of the Museum of Modern Art, p. 1-18, www.jstor.org/stable/4058095
A.A.V.V., "Mise en application de la charte d'Athènes", CIAM, PARIJS,
1948
A.A.V.V., " Habitations Collectives
d’Aujourd’hui, January 1948, p. 22-39
au
Brésil"
in
Architecture
A.A.V.V., "Ecole à Pedregulho: Affonso Eduardo Reidy" in Architecture
d’Aujourd’hui, August 1949, p. 48
A.A.V.V., “New Neighborhood at Pedregulho: Affonso Eduardo Reidy” in
Architectural Review, October 1950
A.A.V.V., “Il quartiere Pedregulho a Rio de Janeiro: Affonso E. Reidy” in
Domus, January 1951, p. 2-4
A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk, augustus,
1953, p. 241-247
A.A.V.V., "Oevre de l’architecte A. E. Reidy" in Aujourd’hui et
Architecture, November 1955, p. 48-55
A.A.V.V., “Neighborhood Group, Rio de Janeiro: Affonso Eduardo Reidy"
in Progressive Architecture, August 1955, p. 104-109
A.A.V.V., "Unité d’habtation à Caracas’ en ‘Unité résidentielle du 2
décembre au centre de Caracas" in Architecture d’aujourd’hui, October
1956, p. 88-91
A.A.V.V., “Neighborhood Public Housing Units in Rio de Janeiro: Affonso
Reidy” in Architectural Record, July 1958, p. 166-170
A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p.
189-205
ANDREOLI E. and FORTY A. (ed.), Brazil’s Modern Architecture, Phaidon
Press, New York, 2004
A.A.V.V., “Pedregulho Neighborhood: gymnasium and primary school:
Affonso Eduardo Reidy” in Architectural Review, July 1952, p. 16-19
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 129
ALMANDOZ A., “Urban planning and historiography in Latin America” in
Progress in Planning, 2006, v. 65, p. 81-123
BROMLEY R., “1957-1977: How time and place influenced John Turner’s
ideas on housing policy” in Habitat International , 27, 2003, p. 271-292
ALTRERMAN BLAY E.; A luta pelo espaço, textos de Sociologia Urbana,
Petropolis, Editora Vozes Ltda, 1978
BROWNING H. L., “Trends in Latin American Urbanization” in Annals of
the American Academy of Political and Social Science, 1958, maart, p.
111-120, www.jstor.org/stable/1031589
BALLENT A., “Learning from Lima, PREVI, Péru: Habitar popular, vivienda
masiva y debate arquitectónico, 1945-1970” in Block: revista de cultura
de la arquitectura, la ciudad y el territorio, nr. 6, 2004, p. 86-96
BERGEL E. E., Urban Sociology, McGraw-Hill, New York, 1955
BLUMBERG G. P. M., The unplanned ecology of a planned industrial city:
the case of Ciudad Guayana in J. E HARDOY, R. P. SCHAEDLER, N. S.
KINZER (ed.), Urbanization in the Americas from its beginnings to the
present, Mouton, Den Haag, 1978
BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura
Moderna, Lei do Inquilinato e Difusão da Casa Própria, Estação
Liberdade, São Paulo, 1998
BONDUKI N., Affonso Eduardo Reidy, Blau, Lisboa, 2000
BRESSAN PINHEIRO L., “Lúcio Costa e a Escola Nacional de Belas Artes",
Docomomo Brazil,
www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Maria%20Lucia%20Bre
ssan%20Pinheiro.pdf
BRILLEMBOURG C. (ed.), Latin American architecture 1929-1960:
contemporary reflections, The Monacelli Press, New York, 2004
BULLRICH F., New Directions in Latin American Architecture, London,
1969
CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case
report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960
CHAVEZ R. (ed.), Interview of John F.C. Turner, World Bank, Washington
DC, 11 september 2000 www. docstoc.com/docs/1005020/Interview-ofJohn-F-C-Turner
DE LIMA S., “Brazil builds a New City” in American Journal of Economics
and Sociology, April, 1947, p. 335-344, www.jstor.org/stable/3483617
DECKKER Z. Q., Brazil Built: The architecture of the Modern Movement in
Brazil, Spon, London, 2001
DRAKAKIS-SMITH D., Urbanization, Housing and the development
process, Croom Helm, London, 1981
DWYER J. D., People and Housing in Third world countries. Perspectives
on the problems of spontaneous settlements , Longman, New York,
1979
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 130
EVENSON N., Two Brazilian Capitals, Yale University Press, New Haven,
1973
FALBEL A., “The CIAM and the Functional City in Latin America between
1930 and 1946” in ArquiTectónica Journal, 2010
FEISS C., “Review: Can our Cities survive” in Journal of the American
Society of Architectural Historians, 1942, nr. 4, p. 37-39
FORTY A. en ANDREOLI E., Brazil’s Modern Architecture, Phaidon,
London, 2004
FRANCK K., The works of Affonso Reidy, Praeger, 1960
FRASER V., Building the new world : studies in the modern architecture
of Latin America 1930-1960, Verso, London, 2000
GASPARINI P., POSANI P. J., NIÑO ARAQUE W., BERTORELLI P., Carlos
Raúl Villanueva: un modern en Sudamérica, Caracas: Galería de Arte
Nacional, 1999
GIEDION S., “On C.I.A.M.’s Unwritten Catalogue” in Journal of the
American Society of Architectural Historians, nr. 1-2, p. 43-46
GIEDON S., A decade of new architecture, Girsberger, Zürich, 1951
GIEDON S., “Urbanism au Brésil: Unité d’Habitation au Pedregulho,
project d’urbanisation de la Butte Santo Antonio, Affonso Eduardo
Reidy” in Architecture d’Aujourd’hui , December 1950, p. 56-70
GILBERT A., The Latin American City, Latin America Bureau, London,
1994
FREIXA J., Josep Lluis Sert, Gustavo Gili, Barcelona, 1989
GOLD J. R., “Creating the Charter of Athens: CIAM and the Functional
City, 1933-1943” in The Town Planning Review, 1998, nr. 3, p. 225-247
FRECNCH H., Key Urban Housing of the Twentieth Century: Plans,
Sections and Elevations, Norton, 2008
GOODWIN P. L., Brazil Builds: architecture new and old 1652-1942,
Museum of Modern Art, New York, 1943
FYFE N. R. and KENNY J. T., Urban Geography Reader, Routledge,
London, 2005
GORELIK A., Das vanguardas a Brasília, Cultura Urbana e Arquitetura na
América Latina, Editora UFMG, Belo Horizonte, 2005
GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. and TUGAS N., Time Builds!: The
Experimental Housing Project (PREVI), Lima. Genesis and Outcome,
Editorial Gustavo Gili, 2008
GORELIK A., La aldea en la ciudad. Ecos Urbanos de un debate
antropológico in Revista del Museo de Antropología, Facultad de
Filosofía y Humanidades – Universidad Nacional de Córdoba, nr. 1, 2008,
p. 73-96,
http://publicaciones.ffyh.unc.edu.ar/index.php/antropologia/article/vie
wFile/10/7
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 131
GORELIK A., “The idea of Latin - American City”, International Congress
of Historical Sciences: The City as Culture, Amsterdam 2010
LEJEUNE J.-F. (ed.), Cruelty & Utopia: cities and landscapes of Latin
America, Princeton University Press, Princeton, 2005
HANNERZ U., Exploring the city : inquiries toward an urban
anthropology, Columbia university press, New York, 1980
LIERNUR J. F., “Vanguardas versus expertos. Reconstrucción europea,
expansion norteamericana y emergencia del Tercer Mundo” in Block:
revista de cultura de la arquitectura, la ciudad y el territorio, 2004, nr. 6,
p. 18-39
HARRIS R., “The Silence of the Experts: Aided Self-Help in the Developing
World, 1939-1954” in Habitat International , 22, nr. 2, 1998, p. 165-189
HARRIS R., “A double irony: the originality and influence of John F.C.
Turner” in Habitat International ,27, 2003, p. 245-269
HAUSER P.M., Urbanization in Latin America: proceedings in Technology
and society, UNESCO, Parijs, 1961,
http://unesdoc.unesco.org/images/0005/000545/054517eo.pdf
HITCHCOCK H. R., Latin American architecture since 1945, Arno Press,
New York, 1972
JENSEN R., High density living, Hill, London, 1966
KAHATT S. S., Agrupación Espacio and the CIAM Peru group: architecture
and the city in the Peruvian modern project in DUANFANG LU (ed.),
Third World Modernism: Architecture, Development and Identity,
Routledge, New York, 2011, p. 85-111
KAHL J. E., Modernization, exploitation and dependency in Latin
America, Transaction Books, New Brunswick, 1976
LEGATES R. T. & STOUT F., The City Reader, Routledge, New York, 2007
LIN J. and MELE C. (ed.), Urban Sociology Reader, Routledge, London,
2005
MANGIN W., “Urbanization Case History in Peru” in Architectural Design,
1967, August
MEZA B., Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 25-28,
www.scielo. org.ve/pdf/tyc/v24n2v/art03.pdf
MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of
Venezuela, Praeger, 1964
MORSE R. M., “Research on Latin American Urbanization: A selective
Survey with Commentary” in The Latin American Research Review, 1965
(vol. 1), nr. 1, p. 35-74, www.jstor.org/stable/2502372
MUMFORD E., CIAM and Latin America in X. COSTA en G. HARTRAY, Sert:
arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 44-75
MUMFORD E., The CIAM discours on Urbanism, 1928-1960, MIT Press,
Cambridge, 2000
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 132
MUMFORD E. & SARKIS H., Josep Lluís Sert: the architect of urban
design, 1953-1960, MIT Press, Cambridge, 2008
PEATTIE L. and ALDRETE-HAAS J. A., “‘Marginal’ settlements in
developing countries: Research, Advocacy of Policy, and Evolution of
Programs” in Annual Review of Sociology, Vol. 7, 1981, p. 157 – 175,
www.jstor.org/stable/2946026
POTTER R. B., Urbanisation and Planning in the 3rd World: spatial
perceptions and public participation, Croom Helm Ltd, Kent, 1985
ROBIN J. en TERZO F., Urbanization in Peru, Serie: International
Urbanization Survey, Ford Foundation, New York, 1972
RUBERT DE VENTÓS M., The work of Town Planning Associates 19431956 in X. COSTA en G. HARTRAY, Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar,
Barcelona, 1997, p. 76-101
SANTOS DA SILVA H. en DE OLIVEIRO SANTOS M. C., “Ensinando a
Morar: A busca pelo homem novo através da arquitetura no Conjunto
do Pedregulho”, Docomomo Brazil,
www.docomomo.org.br/seminario%206%20pdfs/Helga%20Santos%20d
a%20Silva,%20Mauro%20Cesar%20Santos.pdf
SANTOS HAMAD T. en GODINHO LIMA A. G., A visão de cidade em
Carmen Portinho, Docomomo Brazil,
www.docomomo.org.br/seminario%208%20pdfs/029.pdf
SEGRE R., Arquitectura Antillana del siglo XX, Editoral Arte y Literatura,
Havana, 2003
SKINNER R. J. and RODDEL M. J. (ed.), People, poverty and Shelter:
problems of Self-Help Housing in the Third world, Methuen, London,
1983
STERN R. (ed.), Urban Research in the Developing world, v. 3 Latin
America, University of Toronto Press inc., Canada, 1995
TALTON F. Ray, The Politics of the Barrios of Venezuela, Berkley:
University of California Press, 1979
TURNER J.F., "Problèmes d'habitat : solutions administratives et
solutions populaires" in L’architecture d’aujourd’hui,
oktober/november, 1968
TURNER J.F., “Squatter settlements: an architecture that works” in
Architectural Design, augustus, 1968, p. 355-360
TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London ,
1952
VAN DER WOUD A., Het Nieuwe bouwen Internationaal CIAM:
Volkshuisvesting, Stedenbouw, Delft University Press, Delft, 1982
VILLANUEVA P., PINTÓ M., GASPARINI P., Carlos Raúl Villanueva,
Princeton Architectural Press, 2000
VIOLICH F., Cities of Latin America: housing in planning to the South,
Reinhold, New York, 1944
VIOLICH F., Urban Planning for Latin America: the challenge of
metropolitan growth, Oelgeschlager, Boston, 1987
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 133
WARD (ed.) P. M., Self-Help Housing: a critique, Mansell, London, 1982
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 134
Referentie Figuren
Figuur 1: Mise en Application la Charte d’Athènes, 1948, p. 3
Figuur 2: L’Architecture d’Aujourd’hui, september 1946, p. 100
Figuur 3: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27,
Figuur 4: L’Architecture d’Aujourd’hui, september, 1947, p. 103
Figuur 5: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 65
Figuur 6: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 63
Figuur 7: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 58
Figuur 8: A.A.V.V., “Two Cities: Planning North and South America” in the Bulletin of the Museum of Modern Art, 1947
Figuur 9: A.A.V.V., “Brazil builds a new city” in Progressive Architecture, 1946, 27, p. 59
Figuur 10: X. COSTA en G. HARTRAY Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 62
Figuur 11: TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952, p. 13
Figuur 12: X. COSTA en G. HARTRAY Sert, arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 80
Figuur 13: TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952,p. 130
Figuur 14 – 15: X. COSTA en G. HARTRAY Sert: arquitecto en Nuevo York, Actar, Barcelona, 1997, p. 83
Figuur 16: TYRWHITT J. (ed.), CIAM 8: the Heart of the city, Humphries, London , 1952, p. 128
Fig. 17-18 Cover van de architectuurtijdschriften:
L’Architectured’Aujourd’huid, oktober/november 1968
Architectural Design, augustus 1968
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 135
Figuur 19: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 190
Figuur 20: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 184
Figuur 21: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk, augustus, 1953, p. 242
Figuur 22: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 242
Figuur 23: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 241
Figuur 24: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 97
Figuur 25: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 245
Figuur 26: A.A.V.V. “Pedregulho, ein Wohnquartier in Rio” in Das Werk,augustus, 1953, p. 241
Figuur 27: FRANCK K., The works of Affonso Reidy, Praeger, 1960, p. 118
Figuur 28: BONDUKI N., Origens da habitação social no Brasil: Arquitetura Moderna, São Paulo, 1998, p. 192
Figuur 29: A.A.V.V., ‘Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas" in Architecture d’aujourd’hui, October 1956, p. 91
Figuur 30: MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964, p. 145
Figuur 31: CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 193
Figuur 32: A.A.V.V., ‘Unité résidentielle du 2 décembre au centre de Caracas" in Architecture d’aujourd’hui, October 1956, p. 90
Figuur 33: VILLANUEVA P., PINTÓ M., GASPARINI P., Carlos Raúl Villanueva, Princeton Architectural Press, 2000, p. 47
Figuur 34: B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 25
Figuur 35: B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 26
Figuur 36: B. MEZA, Superbloques masificación: vivienda Banco, p. 27
Figuur 37: CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 193
Figuur 38: CARLSON E., “Evaluation of Housing projects and Programmes, A case report from Venezuela” in Town Planning Review, n°3, 1960, p. 195
Figuur 39: MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964,, p. 154
Figuur 40: MOHOLY-NAGY S., Carlos Raúl Villanueva and the architecture of Venezuela, Praeger, 1964, p. 151
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 136
Figuur 41: GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. and TUGAS N., Time Builds!: The Experimental Housing Project (PREVI), Lima. Genesis and Outcome,
Editorial Gustavo Gili, 2008p. 16
Figuur 42: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 187
Figuur 43: GARCÍA-HUIDOBRO F., TORRITI D. T. and TUGAS N., Time Builds!: The Experimental Housing Project (PREVI), Lima. Genesis and Outcome,
Editorial Gustavo Gili, 2008, p. 17
Figuur 44: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 191
Figuur 45: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 190
Figuur 46: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 192
Figuur 47: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 193
Figuur 48: A.A.V.V., “PREVI Lima. Low-cost housing”, Architectural Design, 1970, p. 195
H O O F D S T U K 4 C o n c l u s i e | 137
Download