(Standaard) Commissie voorbladen griffi - Provincie Noord

advertisement
Griffie
Commissie voor economie, mobiliteit en grote stedenbeleid
Datum commissievergadering :
-
DIS-stuknummer
:
Behandelend ambtenaar
:
Dienst/afdeling
:
Nummer commissiestuk
:
Datum
:
Bijlagen
:
968623
E. Scholt
REW/EBZ/SEZ
EMG-0054
25 november 2003
-
Onderwerp:
Monitor Arbeidsparticipatie in Noord-Brabant deel VI
(de monitor in drukvorm is u separaat toegezonden.
Voorstel van GS aan PS:
ter bespreking
ter kennisneming
ter vaststelling
Voorstel van het Presidium/Griffie:
ter bespreking
ter kennisneming
ter vaststelling
Griffier der Staten,
namens deze,
mr. J.W.L.M. Zwepink
Notitie ten behoeve van de commissie voor economie,
mobiliteit en grote stedenbeleid inzake Monitor
Arbeidsparticipatie in Noord-Brabant deel VI
Om meer inzicht te krijgen in de aard en omvang van de langdurige baanloosheid in Noord-Brabant, brengen
ETIN Adviseurs, PON en PSW arbeidsmarktadvies in onze opdracht nu al weer de zesde monitor sinds 1996
uit. Alle uitgaven bevatten informatie over de harde kern van de langdurige werkloosheid, de
oplossingsrichtingen die hiervoor worden gekozen en de problemen die zich daarbij voordoen. Het doel is om
met deze informatie een bijdrage te leveren aan creatieve en onorthodoxe oplossingen om meer mensen aan
de slag te helpen.
De economische situatie in Brabant is zoals bekend, na jaren van groei en afname van de werkloosheid, nog
weinig rooskleurig. Als gevolg van de onslaggolven van 2002 en 2003 zal het aantal langdurig baanlozen de
komende jaren naar verwachting sterk toenemen. Zeker wanneer economisch herstel uitblijft of slechts
aarzelend op gang komt, zal het absorptievermogen van de markt de komende twee jaar gering blijven. Het
gevolg is een toename van het aantal langdurig baanlozen. In tegenstelling tot voorgaande jaren zal de
baanlozenproblematiek bovendien niet langer beperkt blijven tot de grootste gemeenten. Weliswaar liggen de
percentages hier nog altijd hoger, maar ook de kleinere gemeenten hebben in 2003 de baanloosheid met
dubbele cijfers zien toenemen.
Het aandeel ouderen (de leeftijdsgroep 45-65 jaar) onder de langdurig baanlozen is in 2003 verder
toegenomen. Het percentage is inmiddels opgelopen tot 57%, tegenover 44% in 1998. Er is dus nog altijd
sprake van een verslechtering van hun positie en derhalve van een vergrijzing van het langdurig
baanlozenbestand. In de afgelopen twee jaar zijn ook steeds meer jongeren door bedrijven en instellingen
ontslagen. Wanneer deze jongeren bij een uitblijvend herstel van de economie niet door de markt worden
opgenomen, zal het aandeel ouderen in de komende jaren mogelijk weer afnemen.
Het aandeel allochtonen onder de langdurig baanlozen neemt niet langer toe, maar bevindt zich nog altijd op
hoog niveau. De Noord-Brabantse beroepsbevolking bestaat voor ruim 6% uit niet-Westerse allochtonen,
maar in het bestand van langdurig baanlozen neemt deze groep een verontrustende 23% voor zijn rekening.
Voor het eerst sinds 1998 is het aandeel vrouwen in de totale groep NWW’ers lager dan het aandeel mannen.
Tot voor kort vormden vrouwen nog een meerderheid. Wat betreft de langdurig baanlozen vormen vrouwen
nog wel de meerderheid, maar sinds 2000 daalt hun aandeel. In mei 2003 stonden 12.900 vrouwen meer dan
2 jaar ingeschreven tegenover 11.800 mannen. Momenteel neemt met name de baanloosheid onder mannen
toe. Deze toename zal binnen twee jaar ook doorklinken in het aandeel mannen binnen de langdurig
baanlozen. Voorlopig blijven vrouwen echter oververtegenwoordigd.
De positie van de langdurig baanlozen is ten opzichte van 2002 verder verslechterd. Het baanlozenbestand
bevat namelijk een toenemend aantal gekwalificeerde mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt die
derhalve zeker ‘employable’ zijn. Deze ontwikkeling heeft zich vertaald in een bovengemiddelde groei van de
groep fase 1. Dat betekent een toenemende concurrentie voor de langdurig baanlozen (die vaak minder
gemakkelijk bemiddelbaar zijn) in een tijd van geringe absorptie van het bedrijfsleven en een uitblijvend
herstel van de economie. Bedrijven kunnen weer kiezen. Een belangrijk deel van de nieuwe baanlozen
behoort tot de categorieën fase 2 en 3. Deze mensen lopen een gerede kans in het bestand van langdurig
baanlozen terecht te komen.
Omdat Brabant op de niet eens zo heel lange termijn toch te maken krijgt met structurele personeelstekorten
als gevolg van de ontgroening en vergrijzing van de bevolking is het zaak om te voorkomen dat mensen
wegzakken in de langdurige baanloosheid. Bovendien is het van het grootste belang dat de Brabantse
beroepsbevolking de ontwikkeling van de kenniseconomie kan (blijven) waarmaken. Een effectieve aanpak is
echter alleen mogelijk, wanneer er wordt samengewerkt door alle relevante actoren op de arbeidsmarkt:
door gemeenten onderling en met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en het onderwijs in de regio, met
sectoren en met sociale partners.
Daarom bevat ook deze monitor net als de voorgaande monitoren een speciaal thema, mede gebaseerd op de
-2-
behoefte van de samenwerkingspartners in de vier Brabantse Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid en Pact
Brabant. Dit jaar is met het oog op de geschetste problematiek gekozen voor het thema ‘regionaal-sectorale
samenwerking’.
Enkele uitkomsten van het onderzoek naar dit thema zijn: Gemeenten en sectoren/bedrijven opereren elk
vanuit verschillende optieken op de arbeidsmarkt. Het sectorale beleid is veelal landelijk georiënteerd. Daar
waar sectoren wel regionaal op de arbeidsmarkt inzetten, gaat het om initiatieven om de knelpunten binnen
de eigen bedrijven in de regio op te lossen. De gemeentelijke invalshoek en die van het UWV is geheel
anders: zij zetten in op het verminderen van het aantal mensen met een uitkering. Hiermee lijken gemeenten
en UWV enerzijds en sectoren anderzijds elk een ander doel na te streven.
Uit het onderzoek is gebleken dat sectorfondsen over het algemeen onvoldoende meerwaarde zien in een
structurele relatie met Regionale platforms Arbeidsmarkt. De sectorfondsen beheren landelijke gelden van
werknemers en werkgevers. Men heeft daarom een landelijke optiek en men kiest voor een generiek beleid
waarvan in de eerste plaats iedereen in de sector kan profiteren en niet alleen een bepaalde regio. Sommige
fondsen zijn echter regionaal georganiseerd waardoor er wel meer mogelijkheden zijn om regionale
initiatieven op te zetten met de inzet van sectorale middelen. Deze initiatieven moeten dan wel voldoende
aantoonbare meerwaarde voor de sector opleveren.
In de regio is de relatie tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven vaak een probleem. ROC’s en
vmbo-opleidingen zouden volgens woordvoerders uit sectoren meer vraaggericht moeten gaan werken, om
een goede aansluiting op de personeelsbehoefte van bedrijven in de regio te krijgen. Succesvolle regionaalsectorale samenwerkingsprojecten kenmerken zich vooral door een vraaggerichte sectorale insteek waar in de
eerste plaats activiteiten worden ingezet om knelpunten voor de sector op te lossen. Vanuit deze doelstelling
kan gewerkt worden aan de instroom van uitkeringsgerechtigden naar betaald werk. Om het draagvlak bij
bedrijven te behouden zal het belang van de sector echter als uitgangspunt moeten worden genomen.
Enkele aanbevelingen (niet specifiek voor de provincie) uit de monitor zijn:
 Zorg voor ontwikkelkapitaal voor samenwerkingsprojecten in de regio: Er zijn slechts beperkte middelen
beschikbaar voor het ontwikkelen en aanjagen van nieuwe initiatieven. Het gevolg is dat innovatieve
projecten die veel investering vragen in de voorbereidingsfase onvoldoende van de grond komen.
 Gemeenten zullen meer intern en extern moeten afstemmen en samenwerken.
 Zorg voor een centraal informatiepunt waar kennis over sectoren en fondsen is gebundeld
 Zet in op een anticyclische aanpak: In deze tijd van conjuncturele neergang zal alles op alles moeten
worden gezet om de ontslagwerklozen van vandaag niet de langdurig baanlozen van de toekomst te laten
worden. Hier ligt niet enkel een taak voor gemeenten, CWI’s en UWV, maar ook voor bedrijven en
sectoren.
De monitor arbeidsparticipatie deel VI wordt gepresenteerd tijdens de eerste Brabantse arbeidsmarktdag op
27 november a.s. in het Land van Ooit.
De conclusies en aanbevelingen uit de monitor Deel VI (en V) vormen input voor de invulling van provinciaal
arbeidsmarktbeleid voor de komende jaren, maar staan niet op zichzelf. De uitkomsten van de Brabantse
arbeidsmarktdag, de uitkomsten rond het debat in Pact Brabant over voortzetting van Pact Brabant en de
manier waarop de regionale samenwerking de komende jaren gestalte zal krijgen en het eindverslag van het
Actieprogramma bevordering arbeidsparticipatie 2001-2003 zullen eveneens input leveren voor de invulling
van provinciaal arbeidsmarktbeleid voor de rest van deze bestuursperiode.
-3-
Op dit moment mag echter wel geconstateerd worden dat deze monitor onze in de uitwerking van het
provinciaal bestuursakkoord gekozen speerpunten van arbeidsmarktbeleid bevestigt voor wat betreft
maatschappelijke relevantie. De gekozen speerpunten zijn
- versterking randvoorwaarden werking arbeidsmarkt, zoals inzetten op regionale samenwerking
- vergroten arbeidsparticipatie (actieplan allochtonen en ouderen is in voorbereiding)
- verhogen van de arbeidskwalificatiegraad (samenwerking onderwijs/bedrijfsleven)
's-Hertogenbosch, 25 november 2003
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
-4-
Download