ECO samenvatting hoofdstuk 8

advertisement
ECO samenvatting hoofdstuk 8
Centrale overheid (het rijk, de staat)
Overheids sector
Collectieve sector
Instellingen die de sociale
Verzekeringen verzorgen
lagere overheden zoals provincies en
gemeenten
Collectieve lasten:
□ Belastingen
□ Sociale premies
□ Niet-belastingmiddelen met een collectief karakter
Collectieve lasten druk: totaal collectieve lasten / nationaal inkomen x 100%
Volksverzekeringen (elke Nederlander)
Sociale verzekeringen
Werknemersverzekeringen
Premie volksverzekering wordt betaald door mensen die loon en inkomstenbelasting
betalen.
Werknemersverzekering is voor de mensen die in loondienst zijn. Wordt betaald door
werknemers en werkgevers.
Collectieve lastendruk
□ Belastingdruk
□ Premiedruk
Gemiddelde belastingdruk stijgt, als een groter deel van het inkomen in schijf ¾
komt.
Marginale belastingdruk stijgt in de 3e en 4e schijf. Elke extra euro meer belasting
betalen als in schijf 1 en 2.
Progressieve inkomsten belasting: hoe meer je verdient, hoe meer belasting moet
worden betaald.
Gemiddelde belastingdruk stijgt als het belastbare bedrag toeneemt.
Gemiddelde premiedruk daalt als het belastbare bedrag toeneemt. In de 3e en 4e
schijf wordt geen premie betaald.
3 functies overheid:
□ Allocatiefunctie
□ Stabilisatiefunctie
□ (her)verdelingsfunctie
-1-
Allocatie: wie produceert wat, hoeveel, waar, hoe, voor wie.
Collectieve goederen: niet splitsbaar in individueel leverbare eenheden (politie, leger)
Individuele goederen: wel splitsbaar in individueel leverbare eenheden (broek,
schoenen)
Quasi-collectieve goederen: individuele goederen die door de overheid worden
voortgebracht (OV, water, onderwijs)
Indirecte invloed van de overheid op allocatie:
□ heffingen
□ subsidies
□ geboden en verboden
Bemoeigoederen: goederen waarvan de overheid het gebruik wil beïnvloeden.
Stabilisatiefunctie: conjucturele onevenwichtigheid: bijv. bestedingen zo laag dat
conjunctuur werkloosheid ontstaat.
Als dat gebeurd: anticyclisch begrotingsbeleid: overheid gaat meer besteden en/of
belasting tarieven verlagen.
Inverdien effect: meer besteden is een succes, verdwijnt wegens stijgende belasting
ontvangsten, nationaal inkomen en werkgelegenheid omhoog, overheiduitgaven
omlaag, want minder subsidies en sociale uitkeringen.
Als het beleid verkeerd uitpakt kan er een hoge staatsschuld ontstaan.
Structurele onevenwichtigheid: bijv. Nederlandse bedrijven zijn niet in staat hun
producten concurrerend voort te brengen.
De overheid neemt maatregelen om de productiekosten te verlagen. Daardoor wordt
de verkoopprijs lager en kunnen de bedrijven concurreren met het buitenland.
Dat heeft dan weer invloed op de werkgelegenheid.
Kapitaalvernietiging: als een bedrijf sluit, worden machines en gebouwen niet meer
gebruikt. Overheid kan het verkomen door subsidies te geven.
Bij stabilisatiefunctie moet de overheid erop toezien dat de bestedingen zo goed
mogelijk aansluiten bij de toename en verbetering van de
productiecapaciteit/productiestructuur.
De (her)verdelingsfunctie: de overheid en instellingen die sociale verzekeringen
verzorgen, ontvangen geld, dat wordt uitgegeven via sociale verzekeringen.
Particuliere kunnen in aanmerking komen op een subsidie of sociale uitkering, zo
word het inkomen herverdeeld.
Het wordt ook beïnvloed door de wet van het minimumloon en prijs- tarief beleid
(strippenkaart, schoolgeld, huur van een huis).
-2-
Economische politiek: alle maatregelen die de overheid neemt om het economisch
leven te beïnvloeden.
Prinsjesdag: wordt de rijksbegroting(voorstel over inkomsten en uitgaven van het
komende jaar) en de miljoenennota(laat zien hoe de rijksbegroting in het leven past)
bekend gemaakt. Nadat het bekend is gemaakt komen er begrotingsdebatten.
Functies parlement:
□ regering controleren
□ wetten beoordelen
Functies regering:
□ voorbereiden
□ uitvoeren
Adviesorganen:
□ CBS: verzamelt en publiceert statistische gegevens.
□ CPB: informeert en adviseert de regering aan de hand van voorspellingen.
□ SER: raad bij vragen zoals: moet minimumloon verdwijnen? Moet de
hoogte/duur van sociale verzekeringen veranderen?
8.3.4 niet relevant
Inkomsten overheid:
□ Belastingen op inkomen en winst of directe belastingen
□ Kostprijsverhogende belastingen of indirecte belastingen
□ Niet-belastingmiddelen
Uitgaven overheid:
□ Overheidsbestedingen en overdrachtuitgaven
□ Uitgaven per departement (ministerie)
Directe belasting:
□ Loon
□ Pacht, huur, interest, winst
□ Box 1: Inkomen werk en woning
□ Box 2: Inkomen uit aanmerkelijk belang (aandelen)
□ Box 3: Inkomen uit sparen en beleggen
Indirecte belasting:
□ Aankoop van goederen en diensten
□ Omzetbelasting
□ BTW (hoog en laag tarief)
□ Accijnzen
-3-
Niet-belastingmiddelen:
□ Winstuitkeringen van staatsbedrijven
□ Opbrengsten uit de verkoop van aardgas
□ Retributies (schoolgeld, parkeergeld, paspoort)
□ Heffingen
Belastingen
Inkomsten van
De rijksoverheid
Niet- belastingmiddelen
Directe belastingen
(belasting op inkomen en winst)
Indirecte belastingen of
kostprijsverhogende belastingen
Overheidsbestedingen (direct beslag op productiecapaciteit):
□ Overheidsinvesteringen (uitgaven infrastructuur)
□ Overheidsconsumptie (betaling van salarissen, aanschaf grond/hulpstoffen)
Overdrachtsuitgaven (er staat geen prestatie tegenover het bedrag):
□ Subsidies
□ Sociale uitkeringen
Draagkrachtbeginsel: de belasting is hoger als je meer verdient en lager als je
minder verdient.
Profijtbeginsel: degenen die profiteren van diensten van de overheid moeten betalen.
In het algemeen kan bij belastingen het profijtbeginsel niet worden toegepast omdat
er bij het betalen van belasting geen sprake is van een direct aanwijsbare
tegenprestatie van de overheid.
Collectieve-uitgaven quote: totaal ven de uitgaven van de collectieve sector/
nationaal inkomen x 100%
Privatisering: activiteiten van de collectieve sector overhevelen naar particuliere
ondernemingen.
Deregulering: verminderen van aantal wetten en regelingen.
Productiemogelijkheden worden verruimd.
Decentralisatie: de besluitvorming en uitvoering laten plaatsvinden op een zo laag
mogelijk niveau.
5 doelstellingen van economische politiek:
□ Evenwichtige arbeidsmarkt
□ Prijsstabiliteit
□ Rechtvaardige inkomensverdeling
□ Evenwichtige betalingsbalans
□ Evenwichtige (duurzame) groei
-4-
De Nederlandse Bank en de Europese Centrale Bank zorgen ervoor dat de
prijsstabiliteit blijft. Door te zorgen dat er niet te veel en niet te weinig geld in
omloop komt. Verkomt inflatie.
Om de doelstellingen van de economische politiek te halen zijn er een aantal
instrumenten. Instrumenten die ingrijpen in:
□ omvang van productie, inkomen en bestedingen
□ structuur van productie, inkomen en bestedingen
□ sturing van productie, inkomen en bestedingen
Omvang productie, inkomen en bestedingen:
□ begrotingspolitiek: belastingtarieven veranderen
□ monetaire politiek: centrale bank verruimt de mogelijkheden van de banken
om krediet te verlenen
□ inkomenspolitiek: sociale uitkeringen verhogen, inkomstenbelasting verlagen
□ prijspolitiek: overheid haar eigen prijzen verlagen
Structuur productie, inkomen en bestedingen:
□ investeringspolitiek: meer uitgeven voor verbetering infrastructuur en
subsidies geven aan bedrijven voor innovatie.
□ Handelspolitiek: handelsovereenkomsten sluiten.
□ Belastingpolitiek: lasten op het gebruik van productiefactor arbeid
(loonbelasting) verlagen en lasten op het gebruik van overige
productiefactoren verhogen (milieuheffing)
□ Consumptiepolitiek: via heffingen en subsidies de consumptie beïnvloeden
Sturing productie, inkomen en bestedingen:
□ Deregulering
□ Privatisering
□ Marktinterventie: als markten niet goed werken, regels opstellen zodat de
marktwerking wordt verbeterd. (heffingen en subsidies)
Productiecapaciteit: maximaal mogelijke productieomvang in een bepaalde periode.
Op de korte termijn wordt het door kapitaal goederen bepaald en is constant.
Theoretische productiecapaciteit: het maximaal theoretisch mogelijke
Normale bezetten: productiecapaciteit in zijn praktijk. Er staan altijd machines stil
(storing, onderhoud, ziekte)
Nationaal inkomen/ nationaal product hangt op de korte termijn af van de omvang
van de effectieve vraag.
Effectieve vraag: bestedingen van gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.
Recessie: Nationaal inkomen neemt met een lager percentage toe als de trend. Komt
doordat de effectieve vraag laag is.
-5-
Depressie: bestedingen zo laag dat er een absolute daling van het nationaal inkomen
optreed.
Hoogconjunctuur: effectieve vraag is hoog. Het nationale inkomen stijgt.
Overspannen arbeidsmarkt: effectieve vraag zo hoog dat er een tekort is aan
arbeidskrachten.
Overbesteding: effectieve vraag is hoger dan de capaciteit bij normale bezetting
toelaat. Komt voor bij hoog conjunctuur.
Laagconjunctuur: effectieve vraag is laag.
Conjunctuurwerkloosheid: effectieve vraag laag  productie laag  conjunctuur
werkloosheid
Onderbesteding: effectieve vraag is kleiner dan de capaciteit bij normale bezetting
toelaat. Komt voor bij laag conjunctuur.
Bestedingsevenwicht: effectieve vraag is gelijk aan de capaciteit bij normale
bezetting
-6-
Het consumentenvertrouwen is hoger als er een inkomensstijging en/of een
werkloosheidsdaling wordt verwacht.
Een hoog consumentvertrouwen betekent meer consumeren. Ook vaak lenen 
geldhoeveelheid neemt toe. Dat gaat samen met een hoog producentenvertrouwen.
De producent heeft verwachtingen dat er meer wordt gekocht en hij merkt het in
hun orderportefeuille.
Conjunctuurindicatoren:
□ Consumentenvertrouwen
□ Geldhoeveelheid
□ Producentenvertrouwen
□ Orderportefeuille
Het CBS gebruikt de conjunctuurindicatoren als conjunctuurbarometer.
Anticyclisch begrotingsbeleid: de overheid neemt maatregelen omdat er
onderbesteding of overbesteding is.
Keynes: econoom die een beleid heeft bedacht om de bestedingen constant te
houden.
Multiplier: inkomensvermenigvuldiger. De overheid verhoogt haar bestedingen als
er onderbesteding is. Na verloop van tijd, stijgt het nationaal inkomen met een
veelvoud van de toename van de overheidsbesteding. Voorbeeld: overheid besteed
€10, - meer, nationaal inkomen is €40, - meer, multiplier is 4.
Kan ook door middel van belastingverlaging.
Toename van de bestedingen leidt tot toename nationaal inkomen, bestedingen
stijgen meer, nationaal inkomen stijgt meer, etc. (sneeuwbaleffect)
Verruiming van kredietmogelijkheden: zorgt voor bestedingverhoging. Geld lenen
wordt goedkoper omdat de rentes lager zijn. Wordt meer geïnvesteerd.
Conjuncturele ontwikkelingen: bestedingen, economische ontwikkelingen op korte
termijn.
Structurele ontwikkelingen: uitbreiding/verbetering
productiecapaciteit/productiestructuur, economische ontwikkelingen op lange
termijn.
Bestedingseffect van investeringen: bedrijven/overheid investeert, zodat bestedingen
toenemen. Leidt tot verbetering conjunctuur.
Capaciteitseffect van investeringen: bedrijven/overheid investeert, zodat
productiecapaciteit wordt uitgebreid en/of productiestructuur wordt verbeterd.
Belasting omlaag, bestedingen omhoog  conjunctuur
Belasting omlaag, concurrentiepositie omhoog  structuur
-7-
Besparingen omhoog, bestedingen omlaag  conjunctuur
Besparingen omhoog, productiecapaciteit omhoog (meer geld voor investeringen)
structuur
Investeringen overheid omhoog:
□ Onderbesteding omlaag (meer besteden)
□ Onderbesteding omhoog (productiecapaciteit stijgt)
Investeringssubsidies omhoog  investeringen omhoog  rente omhoog 
investeringen omlaag
Begrotingstekort: tekort op de rijksbegroting  overheid gaat geld lenen:
staatsleningen
Staatsobligaties: als je geld uitleent aan de overheid, koop je dat. Je krijgt elk jaar
rente en alles wordt terugbetaald.
Nadeel: de rente gaat stijgen en zullen bedrijven/gezinnen minder lenen.
Stijging rentekosten worden door bedrijven door gerekend aan de consument 
stijging verkoopprijzen.
Begrotingstekort kan kleiner worden door de belastingtarieven/accijnzen te verhogen
 de bedrijven zullen ook hier het doorberekenen aan de klant.
Kosteninflatie: ondernemingen berekenen de stijging van productiekosten door in de
verkoopprijzen.
Staatsschuld: al het geld wat de overheid in de afgelopen jaren heeft geleend – de
afgeloste bedragen.
Als de staat schulden aflost komen er direct weer nieuwe beschikbaar om te lenen,
omdat het meer zekerheid geeft op geld terug.
Financieringstekort: begrotingstekort – aflossing staatsschuld
Is gelijk aan toename staatsschuld.
Staatsschuldquote: staatsschuld/ bruto binnenlands product x 100%
Rente-uitgaven aan de staatsschuld zorgen ervoor dat er minder geld is voor de
eigenlijke taken van de overheid.
Lenen voor investeringen niet altijd slecht. Kan worden terugverdiend door betere
concurrentiepositie van Nederland. Kan nationaal inkomen toenemen en zo nemen
de belastinginkomsten weer toe.
Lenen voor consumptieve uitgaven is slecht. Het wordt niet terugverdiend. (kan wel
leiden tot verbetering conjunctuur)
-8-
Voorwaarden voor invoering euro:
□ Financieringstekort kleiner dan 3% van het bruto binnenlands product
□ Staatsschuldquote kleiner dan 60% of snel naderen
Doel stelsel sociale zekerheid:
□ Bestaanszekerheid aan alle inwoners van Nederland bieden
□ Inkomensverdeling beïnvloeden
Stelsel sociale zekerheid uit solidariteit en eigen belang.
Sociale verzekeringen
Sociale zekerheid
Sociale voorzieningen
(overheid)ABW RWW
Volksverzekeringen: (sociale premies
werknemers) AWBZ, AOW, ANW,
AAW, AKW
werknemersverzekeringen: (sociale
Premies werknemers en werkgevers)
WAO WW ZFW (ZW)
Premietarieven worden jaarlijks vastgesteld door de overheid.
Nominale premie: premie met vast bedrag
Er zit een maximum aan de premies voor volksverzekeringen. Worden alleen in 1ste
en 2de schijf berekend.
Sociaal minimum: bedrag wat je minimaal nodig hebt om in je levensonderhoud te
voorzien.
8.12.1 vind ik onzin
Zorg via de markt (particulier):
□ Efficiency: particulier is efficiënter
□ Eigen verantwoordelijkheid: meer keuze tussen verschillende polissen
□ Lagere collectieve lasten: collectieve lasten worden lager, want de sociale
verzekeringen worden betaald van de sociale premies
Zorg niet via de markt:
□ Zekerheid: iedereen kan je verplichten zich te verzekeren
□ Solidariteit: mensen die het wel kunnen betalen, betalen voor mensen die het
niet kunnen
□ Lastenverdeling: de collectieve lasten dalen, maar moeten meer zelf betalen
uit hun netto inkomen
□ Betaalbaarheid: sociale zekerheid kost ongeveer een kwart van het nationaal
inkomen.
Omslagstelsel: uit de sociale premies van de mensen die nu werken, worden de
sociale uitkeringen betaald.
-9-
Kapitaaldekkingsstelsel: bij pensioenen. Je spaart voor je eigen pensioen. Je betaald
gedurende de jaren dat je werkt een pensioenpremie. De hoogte van je pensioen is
afhankelijk van de hoogte van je premie en het aantal jaar dat je premie hebt
betaald.
Pensioenvoorziening: vanaf 65ste krijg je AOW en daarboven je eigen pensioen.
Flexibele pensionering: voor je 65ste met pensioen kunnen gaan.
VUT: vroeger oude dure werknemers eruit en nieuwe goedkope erin. VUT betaald via
omslagstelsel, werd onbetaalbaar, dus afgeschaft.
Waardevast: hoogte van het pensioen stijgt mee met de prijsstijgingen
Welvaartsvast: stijging van het pensioen gelijk aan de gemiddelde stijging van de
lonen in Nederland.
Afwenteling: belasting omhoog  looneisen omhoog  lonen omhoog 
(verkoop)prijzen omhoog  lonen omhoog (loonspiraal)
Verzwakt de concurrentiepositie van Nederlandse ondernemingen.
Ontwijken:
□ naar een land met lagere belasting gaan (verhuizen, inkopen doen)
□ bestedingspatroon richten naar belastingwetten (zorgen dat je veel
aftrekposten hebt voor de inkomstenbelasting)
Ontduiken: illegaal!
□ Zwart werken (geen inkomensbelasting)
□ Omzet verzwijgen (te weinig BTW en inkomensbelasting)
Fraude met sociale uitkeringen door misbruiken van WAO. In de WAO plaatsen ipv in
de WW, zodat je meer geld krijgt.
Misbruik bijstand: niet gaan werken omdat je er qua geld niet op vooruitgaat. Het
verschil tussen nettominimumloon en netto-uitkering is te klein.
Fraude voorkomen:
□ Fraudebestrijding: strengere controle, simpelere regels, hogere boetes
□ Regelgeving aanscherpen: werklozen baan onder hun opleidingsniveau nemen
of baan waarvoor je moet verhuizen, verplichte scholing, herkeuring,
strengere keuringseisen
□ Prikkels inbouwen: vakantiedagen afnemen door afwezigheid door ziekte,
eigen risico inbouwen, uitkeringen verlagen
Wig: verschil tussen loonkosten (wat je baas voor je betaalt) en nettoloon (wat je
uiteindelijk krijgt).
Omdat de loonkosten zo hoog zijn, willen veel werkgevers het anders. Machines ipv
mensen, naar lagelonenlanden  structurele werkloosheid.
- 10 -
Door de relatief hoge kosten van het stelsel van sociale zekerheid in Nederland daalt
de vraag naar arbeid.
Daling van het arbeidsaanbod, omdat het inkomen uit arbeid niet veel hoger is als
inkomen uit uitkering.
Sociale premies omlaag  arbeidsvraag omhoog
Sociale uitkeringen omlaag  arbeidsaanbod omhoog
Groter deelnemingspercentage/participatiegraad  meer actieven als inactieven 
draagvlak groter  sociale premies per persoon lager
Bevorderen arbeidsparticipatie door:
□ Subsidies verstrekken om langdurige werklozen in dienst te nemen
□ Werklozen individueel begeleiden bij scholing en werkervaring oplaten doen
□ Mogelijkheden voor kinderopvang uitbreiden
□ Sociale zekerheid privatiseren
□ Flexibele pensionering mogelijk maken
- 11 -
Download