- Scholieren.com

advertisement
Economie samenvatting thema 9
Zijn economische ontwikkelingen te voorspellen?
Hoofdstuk 42
Hoofdvraag: Zijn economische schommelingen te vermijden?
42.1 Welke economische factoren beïnvloeden de bestedingen?
Antwoord: deze factoren kunnen bijvoorbeeld rente, winst, concurrentiepositie of economische
groei in het buitenland zijn.
De effectieve vraag (bestedingen) bestaat uit:
Wat betekent de letter?
C Particuliere consumptie door gezinnen
I
Investeringen door bedrijven
O Overheidsbestedingen
E Export
Waar wordt dit door beïnvloed?
Inflatie, nationaal inkomen, rente, belasting
Rente, winst, investeringsklimaat
Overheidsconsumptie/overheidsinvesteringen
Wereldhandel en concurrentiepositie
Dus: EV = C + I + O + E – M (import)
1. Macro-economie: economische grootheden en relaties van een land
2. Meso-economie: kenmerken van een sector of bedrijfstak
3. Micro-economie: gedrag van consumenten en producenten
42.2 Wat beperkt de groei van het binnenlands product?
Antwoord: de hoogte van de productiecapaciteit
Conjunctuur = vraagkant van de economie, heeft te maken met bestedingen.
Structuur = aanbodkant van de economie, heeft te maken met de productiecapaciteit
Inkomensevenwicht = de productie past zich aan an de hoogte van de effectieve vraag
Over/onderbesteding = effectieve vraag is niet gelijk aan de productie
Productiecapaciteit
- Kortetermijnmodel: constante productiecapaciteit
- Lange termijn: productiecapaciteit groeit door meer/betere productiefactoren, of:
productiecapaciteit groeit minder door een tekort aan arbeid of kapitaal (knelpunten)
Complete model van de conjunctuur (wordt vaak in de vraag al gegeven):
Y
Nationaal inkomen/product
Ya = a x Aa
YA
Productiecapaciteit met als knelpunt arbeid
YK = k x K
YK
Productiecapaciteit met als knelpunt kapitaal
Av = Y/a
Y*
Productiecapaciteit
Av* = Y*/a
Aa
Arbeidsaanbod
U = Aa – Av
K
Kapitaalgoederenvoorraad
Us = Aa – Av*
a
Gemiddelde arbeidsproductiviteit
Uc = U - Us
k
Gemiddelde kapitaalproductiviteit
Av
Arbeidsvraag
Av* Maximale arbeidsvraag
U
Totale werkloosheid
Us
Structuurwerkloosheid
Uc
Conjunctuurwerkloosheid
42.3 Hoe kan de overheid de economie bijsturen?
Antwoord: door verschillende vormen van economisch beleid, namelijk:
1. Conjunctuurbeleid: gericht op de effectieve vraag; d.m.v. begrotingsbeleid (belastingen en
overheidsbestedingen)
2. Structuurbeleid: gericht op aanbodkant; d.m.v. milieubeleid, sectorbeleid, deregulering
(verminderen van regels) en mededingingsbeleid
Functies van economisch overheidsbeleid:
1. Stabilisatiefunctie: dempen van conjuncturele schommelingen (bijv. door anticyclisch
begrotingsbeleid)
2. Allocatiefunctie: sturen van de inzet van de productiefactoren (bijv. door hogere
milieuheffingen de belasting van het milieu verlagen)
3. Rechtvaardige inkomensverdeling (bijv. door progressief belastingstelsel)
Hoofdstuk 43
Hoofdvraag: Hoe hoger het nationaal inkomen, hoe meer welvaart?
43.1 Nationaal inkomen, een kwestie van optellen?
Antwoord: Ja, het optellen van toegevoegde waarden, primaire inkomens of bestedingen.
Optellen kan op meerdere manieren:
1. Objectieve methode: toegevoegde waarde bedrijven + toegevoegde waarden overheid
2. Subjectieve methode: optellen van primaire inkomens
3. Bestedingenmethode: C + I + O + E –M
Hierbij moet je ook kijken naar afschrijvingen, belastingen, subsidies en met aan het buitenland
betaalde en ontvangen inkomens. Hier is te zien hoe je netto- en bruto binnenlands product
uitrekent met de objectieve methode, terwijl je hier rekening mee houdt:
Stap 1
Wat doen:
Netto toegev. waarde bedrijven + netto toegev.
waarde overheid
Uitgerekend:
Netto binnenlands
product tegen
Stap 2
Het uitgerekende + kostprijsverlagende
belastingen – kostprijsverlagende subsidies
Stap 3
Het uitgerekende + afschrijvingen van bedrijven
en overheid
Stap 4
Het uitgerekende + uit het buitenlands
ontvangen primaire inkomens – aan het
buitenland betaalde primaire inkomens
factorkosten
Netto binnenlands
product tegen
marktprijzen
Bruto binnenlands
product tegen
marktprijzen
Bruto nationaal
product tegen
marktprijzen
43.2 Hoe rekenen economen met de geldstromen?
Antwoord: Dit gebeurt onder andere m.b.v. de Staat van Middelen en Bestedingen en met een
kringloopmodel.
Staat van Middelen en Bestedingen: onderzoekt en levert belangrijke informatie over de
geldstromen van een economie (middelen = productie). Een staat is een schema van alle productie
en bestedingen.
Kringloopmodel: Een model waarin de geldstromen worden weergegeven:
Spaarsaldi:
1. Particulier spaarsaldo (gezinnen en bedrijven) = S – I
2. Nationaal spaarsaldo (particulier + overheid) = (S – I) + (B – O) maar ook Y – (C+I+O) en E-M
Inkomen van gezinnen: Y = C + B + S
Inkomen van bedrijven: Y = C + I + O + E – M
Dus: (S-I) + (B-O) + (E-M)
43.3 Hoe hoger het nationaal inkomen, hoe meer welvaart?
Antwoord: Nee, de welvaart hangt ook af van andere factoren:
1. Welvaart in enge zin = koopkracht per persoon
2. Welvaart in ruime zin = behoeftenbevrediging per persoon (dus ook milieu,
inkomensverdeling, verbruik van energie etc.)
Hoofdstuk 44
Hoofdvraag: Modelbouw bij economie: spel of realiteit?
44.1 Hoe steken economische modellen in elkaar?
Antwoord: Zie hieronder.
Aanbodmodel:
Y*
Prod.cap. als kapitaal knelpuntsfactor is
Aa Beroepsbevolking
Av* Maximale werkgelegenheid
a
Gemiddelde arbeidsproductiviteit
Us Structuurwerkloosheid
Vraagmodel:
C
Particuliere consumptie
Y
Nationaal inkomen
I
Particuliere investeringen
W Nationaal product
EV Effectieve vraag
Av* = Y*/a
Us = Aa – Av*
EV=C+I
W = EV
Y=W
We onderscheiden in een model:
1. Exogene grootheden (data): zijn onafhankelijk van andere grootheden in het model, bijv.
dollarkoers of wereldhandel]
2. Endogene grootheden: zijn afhankelijk van andere grootheden in het model, zijn te
berekenen met behulp van het model
We onderscheiden verschillende soorten vergelijkingen:
1. Definitievergelijking/identiteit: grootheden zijn aan elkaar gelijk, bijv. Us = Aa – Av*
2. Gedragsvergelijking: beschrijft het gedrag, bijv. C = 0,6Y+20
3. Evenwichtsvergelijking: alleen bij evenwicht, bijv. W=EV
De algemene consumptievergelijking luidt C = c x Y + Co. Als voorbeeld gebruik ik C= 0,6Y + 20.
- Geïnduceerde consumptie: consumptie is afhankelijk van het nationaal inkomen,
dus 0,6Y (c x Y)
- Autonome consumptie: niet afhankelijk van nationaal inkomen, maar bijv. van rente,
dus 20 (Co)
- Marginale consumptiequote: welk deel van het extra inkomen geconsumeerd wordt, dit is
altijd de kleine letter c, dus hier 0,6.
- Gemiddelde consumptiequote: verhouding tussen totale consumptie en het totale inkomen
(C/Y), niet constant.
Inkomensevenwicht = Ye, te bereiken op twee manieren:
1. W (of Y) = EV [is gelijk aan Y = C + I]
2. In dit model betalen gezinnen geen belasting en geldt dat wat ze niet consumeren, ze sparen.
Daarom: S = Y – C, en: Y = C + S. Bij inkomensevenwicht geldt Y = C + I, dus C + S = C + I, wat
geeft: S = I.
Bovenstaande geldt alleen voor de gezinnen. Met buitenland en overheid erbij komen er de volgende
berekingen uit:
1. W of Y + EV, dus Y = C + I + O + E – M
2. Y = C + S + B, dus C + S = C + I + O + E – M, dat geeft: S + B + M = I + O + E
44.2 Wat zijn de voordelen van een macro-economisch model?
Antwoord: Hiermee kunnen makkelijk de gevolgen van bijv. een autonome besteding worden
bestudeerd.
Multiplier: Als ik extra investeer, hoeveel keer wordt dat dan versterkt in mijn evenwichtsinkomen
(Ye)?
Multiplier = verandering Ye/verandering overheidsbestedingen (O)
Verandering Ye = multiplier x verandering overheidsbestedingen
Elke autonome besteding (o) heeft zijn eigen multiplier, bijvoorbeeld:
Ye = (Co – 2Bo + 0,5Io + Oo + Eo + Mo )/ 0,25
Dus bij de Io is de multiplier 0,5/0,25 = 2 (de investering wordt dus twee keer versterkt)
Multipliereffect: het effect van een investering wordt in de loop van de tijd minder sterk. Voorbeeld:
Als de overheid bijvoorbeeld een investering doet van 100 mld met een multiplier van 2, heeft dit het
volgende effect:
O + 100 mld  EV + 100 mld  W + 100 mld Y + 100 mld  C + (bijvoorbeeld) 50 mld EV + 50
mld
Bij C wordt het minder doordat er door gezinnen ook geld wordt uitgegeven. Dit geld lekt naar bijv.
sparen (C) en belastingen (C), maar ook door import (EV). De multiplier werkt alleen op het bestede
geld.
Inverdieneffect: als de overheid haar bestedingen verhoogt, neemt de effectieve vraag toe 
inkomen neemt toe  belastingopbrengsten nemen toe. Hierdoor verdient de overheid een deel van
de bestedingen weer terug. Als de overheid alles terugverdient, is het inverdieneffect 100%.
44.3 Waarom zijn modellen tijd- en theoriegebonden?
Antwoord: Economische inzichten veranderen in de loop der tijd.
Opvattingen van economen
1. Klassieke economen (rechts): marktmechanisme staat centraal, zorgt altijd voor een
evenwicht. Daarom moet de overheid het marktmechanisme nooit beïnvloeden. Elk aanbod
schept zijn eigen vraag. Productie  inkomen  bestedingen = vraag en aanbod zijn gelijk.
2. Keynesiaanse economen (links): het marktmechanisme werkt niet altijd, omdat mensen hun
inkomen vaak oppotten. Omdat er dan geen evenwicht is moet de overheid ingrijpen (anticyclisch begrotingsbeleid). Het allerbelangrijkste: bestedingen op peil houden.
Download