Samenvatting H1 t/m H7 (Door Renske)

advertisement
De 10 tijdvakken.
1. Jagers en Boeren (prehistorie).
 Levenswijze van jager-verzamelaars.
 ? – 3000 v.Chr.
 Venus van Willendorf.
2. Grieken en Romeinen (oudheid).
 Ontwikkeling Jodendom / Christendom
 3000 v.Chr. – 500 n.Chr.
 Abraham.
3. Monniken en Ridders (vroege middeleeuwen).
 Ontstaan en verspreiding van de Islam.
 500 n.Chr. – 1000 n.Chr.
 Mohammed.
4. Steden en Staten (late middeleeuwen)
 Begin van staatsvorming en centralisatie.
 1000 n.Chr. – 1500 n.Chr.
 Jeanne d’Arc.
5. Ontdekkers en Hervormers.
 Begin van overzeese expansie
 1500 n.Chr. – 1600 n.Chr.
 Columbus.
6. Regenten en Vorsten.
 Het streven van vorsten naar absolute macht.
 1600 n.Chr. – 1700 n.Chr.
 Piet Heyn.
7. Pruiken en Revoluties.
 Rationeel, optimisme en verlicht denken.
 1700 n.Chr. – 1800 n.Chr.
 Koning Frederik de Grote.
8. Burgers en Stoommachines.
 Opkomst van politiekmaatschappelijke stromingen: nationalisme,
liberalisme, socialisme, confessionalisme, feminisme.
 1800 n.Chr. – 1900 n.Chr.
 James Watt.
9. Wereldoorlogen.
 Crisis van het wereldkapitalisme.
 1900 n.Chr. – 1950 n.Chr.
 Hitler.
10. Televisie en Computer.
 Eenwording van Europa.
 1950 - ?
 Koningin Beatrix.
Hoofdstuk 1: De tijd van jagers en boeren.
§1.1 Het leven van jager-verzamelaars. (aantekening)
Wieg van de mensheid.
 Staat in Afrika.
 Van daaruit  verspreiding over de rest van de wereld.
 Mens behoort tot de hominiden.
 Diverse soorten hebben bestaan 
homo sapiens blijft als enige over.
= De denkende mens.
Taakverdeling: wat de mannen en de vrouwen doen.
§1.1 het leven van jager-verzamelaars. (boek)
Aspect: Levenswijze van jager-verzamelaars.
10.000 v.Chr.  einde laatste ijstijd.
Jagen en Verzamelen:
Samenleving van jager-verzamelaars; mannen vingen vis, jaagden op
herten, kleine zoogdieren en vogels. De vrouwen verzamelden eetbare
paddestoelen, bessen en knollen en zorgden voor de kinderen. Ze woonden
in groepen van 10-25 personen in tenten of hutten (tijdelijke woonplaats).
Werktuigen en Magie:
Vuursteen  messen, pijlpunten, krabbers.
Botten / Gewei van een Edelhert  grondstoffen voor werktuigen, priemen,
bijlen.
Vezels van brandnetels/moerasplanten  touw, fuiken, manden.
Ze maakten beeldjes en beschilderden de wanden van grotten.
§1.2 Het ontstaan van de landbouw. (aantekening)
Landbouw.
Waar? : Vruchtbare Sikkel of vruchtbare halve maan.
Wanneer? : start = 10.000 v.Chr.
 later ook veetelt.
In cultuur brengen van de natuur
Landbouwsamenleving:
1. Vaste woonplaatsen.
2. Dagindeling bepaald door werk op het land en de verzorging van het
vee.
3. Nieuwe uitvindingen (wiel/ploeg/aardewerk).
4. Tijdsbesef.
5. Bewerken van metalen  brons (3500 v.Chr.).
6. Ontstaan van het schrift (3300 v.Chr).
 Beeldschrift. Later spijkerschrift.
 Einde prehistorie.
§1.2 Het ontstaan van de landbouw. (boek)
Aspect: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
10.000 v.Chr.  leefwijze van jagen en verzamelen veranderde in
de landbouw. Dit duurde duizenden jaren. Maar
het had zulke grote gevolgen dat we spreken van
de landbouwrevolutie.
Brood en Melk.
De landbouwrevolutie begon in de vruchtbare halve maan. (van het Nijldal,
over Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak)
Ze begonnen met het zaden van gerst en tarwe. De agrarische producten
waren een aanvulling op het verzamelde en gejaagde voedsel. Toch ging
het steeds beter met de landbouw  meer kennis. Ze kozen de zaden van de
grootste / lekkerste planten.  gewasverdeling. Dit werd uiteindelijk de
belangrijkste voetselbron.
Ze gingen ook dieren ‘temmen’, zo ontstond er veeteelt. Er kwam brood en
melk, en van verzamelaars werden de mensen boeren.
Verzamelen    de natuurlijke omgeving in cultuur brengen.
In China, de Andes in Zuid-Amerika, Midden-Amerika, Noordoost-Amerika en
op een paar plaatsen in Afrika werd op een later moment de landbouw
uitgevonden.
Uitvinders.
Leefwijze van landbouwsamenleving. Boeren:
 Ze woonden in permanente nederzettingen bij hun akkers en hun
dagindeling werd bepaald door het werk op het land en de verzorging
van het vee.
 Ze deden uitvindingen en ontdekkingen:
 in het Midden-Oosten de ploeg. In 4000 v.Chr. lieten ze hun
ploegen voorttrekken door ossen.
 Ze bakten klei en maakten zo potten, waarin ze voorraden
bewaarden.
 Ze bestudeerden de zon en de maan en maakten van die
waarnemingen de eerste kalenders met dagen van 24 uur en
weken van 7 dagen. Dit was handig voor de zaai- en
oogsttijden.
 Het brons rond 3500 v.Chr. Hier deden ze echter lang over; tin uit
steen  tin  tin + koper  brons.
 Het schrift rond 3000 v.Chr. Dit hing samen met de landbouw.
Beeldenschrift  spijkerschrift. De uitvinding van het schrift was
het einde van de prehistorie.
De landbouw verspreidde zich snel vanuit de vruchtbare halve maan naar
India, Europa en Noord-Afrika doordat er geen barrières tussen lagen zoals
woestijnen / oceanen.
Jagers-verzamelaars stapten echter niet gelijk over naar de landbouw. Als er
nog genoeg voedsel was in het wild hadden ze weinig reden om over te
stappen op landbouw. Boeren moesten tenslotte hard werken en er bestond
een kans op een mislukte oogst. Maar toch had landbouw uiteindelijk een
belangrijk voordeel: Een succesvolle oogst betekende dat een grote groep
mensen voor lange tijd voedsel had.
§1.3 De eerste steden + herhaling. (aantekening)
 3 miljoen jaar geleden  ontstaan van de nomiden.
 Evolutie  ‘survival of the fittest’.
 +/- 35.000 v.Chr.  Homo sapiens blijven als enige over.
 Grotere herseninhoud
 Aanpassingsvermogen
Jagers-Verzamelaars.
 Simpele werktuigen / wapens.
 Nomaden (trekken rond)
 Taakverdeling.
 Gelijkheid.
Nomaden
-
Sedentaire levenswijze
De agrarische
revolutie.
Rondtrekken
Op 1 plek wonen
Neolithische revolutie.
= nieuwe steentijd (gebruik van
gereedschappen).
 10.000 v.Chr.  ontdekking van landbouw.
 Traag  evolutie
 Grote gevolgen  revolutie
Veranderingen.
 Sedentaire leefstijl  dorpen.
 Diverse uitvindingen  schrift, wiel.
 Organisatie / bestuur  sociale verschillen.
 Grotere bestaanszekerheid  groei van de bevolking.
§3 De eerste steden.
Ontstaan steden.
 In Mesopotamië (huidig Irak).
 Eufraat & Tigris zorgden voor vruchtbaar land.
 Dorpen  steden.
De landbouw.
 Zorgde voor overschotten.
 Ontstaan andere beroepen:
 Nijverheid & Handel
 Ambtenaren & Priesters
 Vereiste een vorm van organisatie:
 Om irrigatie te organiseren
 Komst van een bestuur
Soemerië.
 ‘De wieg van de beschaving’
 Stadstaten met een eigen bestuur.
 Ur, Uruk, Babylon.
 Leider van de machtigste stadstaat werd koning (soms was dit een
priester) van de regio.
  meer eenheid
§1.3 De eerste steden. (boek)
Aspect: Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
De Tigris en de Eufraat vormen de natuurlijke grenzen van het gebied dat in
de oudheid Mesopotamië werd genoemd en ze waren de levensaders van
een van de oudste beschavingen van de wereld: Soemerië. Daar groeiden
tussen 3500 en 3000 v.Chr. boerendorpen uit tot steden als Oer, Oeroek,
Eridoe en Girsoe.
Stedelijke beschaving.
Langs de Tigris en de Eufraat is de grond goed geschikt voor de landbouw.
Dit komt door het vele smeltwater dat vanuit de bergen in het noorden uit de
oevers trad, daardoor ontstond een laag vruchtbare slib wat goed is voor de
landbouw. Boeren legden dijken aan en bouwden een irrigatiesysteem. De
boeren haalden steeds meer oogst binnen dan dat ze voor eigen
consumptie nodig hadden  landbouwoverschotten  Een deel van de
bevolking werd vrijgesteld van de landbouw:
 Gereedschap, kleding of aardewerk maken.
 Handel drijven: landbouwoverschotten en nijverheidsproducten ruilen
met mensen in andere dorpen.
Zo ontstonden voor het eerst sociale verschillen.
Dorpen veranderden langzaam naar steden: Meer mensen op 1 gebied door
toename van landbouwproductie. Jericho telde in 8000 v.Chr. mogelijk al
2000 inwoners.
In Soemerië ontstond voor het eerst een omvangrijke stedelijke beschaving.
Daarin lag een tempel voor een plaatselijke godheid. Er waren ook priesters,
zij:
 Voerden religieuze rituelen uit
 Speelden een rol in het coördineren van de werkzaamheden aan de
aan de irrigatiesystemen.
 Hielden toezicht op de verdeling van het graan en op de handel.
3000 v.Chr: Soemerië telde 12 grote steden.
------------------------------------------------------Jaartallen:
- Tot 3000 v.Chr. : Laatste ijstijd.
- Tot 10.000 v.Chr. : Tijd van jagers en boeren.
- 23.000 v.Chr. : Venus van Willendorf.
- 15.000 v.Chr. : Grotschilderingen van Lascaux.
- 10.000 v.Chr. : Landbouwrevolutie in Midden-Oosten.
- 8530 v.Chr. : Ontstaan van Jericho.
- 6500 v.Chr. : Ontstaan van Catal Hüyück.
- 6000 v.Chr. : Eerste landbouw in Griekenland.
- 5000 v.Chr. : Eerste landbouw in Nederland.
- 3000 v.Chr. – 1600 v.Chr. : Bouw aan Stonehenge.
Aspecten:
- Levenswijze van jager-verzamelaars.
- Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
- Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Kernbegrippen:
Argrarisch: Alles wat te maken heeft met landbouw:
 Akkerbouw
 Veeteelt
 Tuinbouw
 Bosbouw
Cultuur: Oorspronkelijk; verbouwen van gewassen. De beschaving; manier
van leven, denken en doen. Zoals taal, godsdienst, normen en waarden,
eetgewoonten en omgangsvormen.
Samenleving van jager-verzamelaars: Groep mensen (10 – 20) die leven van
jacht, visvangst en door dingen te verzamelen.
Landbouwsamenleving (agrarische samenleving) : Samenleving waar veel
landbouw voorkwam.
Overige begrippen:
Beschaving: Ontwikkeling van gewoonten, gebruiken, technische kennis,
omgangsvormen, maatschappelijke verhoudingen enz.
Landbouwrevolutie: Ingrijpende verandering waarbij mensen overgaan van
een samenleving van jager-verzamelaars naar een landbouwsamenleving.
Steden: Plaatsen waar grotere groepen mensen bijeenwonen, afgescheiden
van het platteland. Voor de moderne tijd gebeurde deze afscheiding door
een muur of wal. Steden hadden vaak een eigen bestuur en recht. Er
bestond arbeidsverdeling. Een deel van de stadsbewoners hield zich niet
bezig met voedselproductie.
Personen:
Ötzi – Prehistorische Jager.
Hoofdstuk 2: De wereld in de tijd van Grieken en Romeinen.
§2.1 Wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat. (aantekening)
 Staatshoofd  staatsvorm.

Wat voor zijn er in een land?:
 Erfelijk staatshoofd  monarchie
 Niet-erfelijk staatshoofd  republiek
Schijndemocratie: het lijkt erop maar het is het niet.
Opbouw Atheense democratie:
50 personen voor de dagelijkse
leiding van Athene (regeerders)
Raad van 500
Leiders
Vloot
Leger
kiezen
kiezen
Volksvergadering
(ekklesia)
Rechters
loten
Het volk (Athene)
De volksvergadering had 3 taken.
Rechters  Rechtsprekende macht.
Volksvergadering / Raad van 500  Wetgevende macht
Regeerders  Uitvoerende macht

Het schervenrecht: is een systeem om iemand te verbannen. Dat kan
alleen bij iemand binnen de democratie (niet het volk)
§2.1 Wetenschap en politiek in de Griekse stadsstaat. (boek)
Griekenland was een groep van stadsstaten met een landbouwstedelijke
samenleving. Alle stadstaten hadden een eigen munt en bestuur.
Besturingsvormen wisselden elkaar af. Athene: Monarchie, Aristocratie,
Tirannie. Kleistens nam macht over en voerde Democratie in. Volkvergadering
(ekklesia) besliste over alles. Alleen vrije mannen waren stemrecht en hadden
burgerrecht.
Sparta was tegenstander van Athene qua politiek. Sparta was een militaire
aristocratie. Grieken discussieerden veel over welk systeem het beste was met
dezelfde argumenten die nu nog steeds gebruikt worden. Grote filosofen
voelden niets voor democratie, ze vonden de massa dom.
Socrates dacht dat een democratische politicus niets anders kon dan de
anderen naar de mond praten.
Plato dacht dat Democratie leidde tot een dictatuur en chaos. Sparta was
een stabiele staat vond hij, maar hij wou een ander systeem: Alleen de
hoogste filosofen mochten leiden.
Filosofie ontstond buiten Athene, al waren er veel lyceums etc. gevestigd.
Filosofie begon in Ionie (west-turkije) Ze zochten rationele verklaringen voor
verschijnselen in de wereld.
Hippokrates: Basis voor de medische wetenschap.
Archimedes & Pythagoras: natuurkundige wetten en stellingen.
§2.2 Het Romeinse imperium. (aantekening)
Van boerendorp naar Imperium.
 Rome is gesticht in 754 v.Chr.
 Begonnen als Koninkrijk, Republiek, keizerrijk.
 Julius Caesar / Octavianus (pax romana)(1e keizer)(27 v.Chr)
 Bereikt grootste omvang in 117 na Chr.
 Verval begint in de 3e eeuw na Chr.
 ‘Imperial Overstretch’
 Volksverhuizingen Germanen
 Slechte keizers, Wanbestuur!
Rome vervalt in 476 na Chr: Begin Mideleeuwen.
§2.2 Het Romeinse imperium. (boek)
Romeinen dachten dat aanvallen de beste verdediging was. Vanuit hun
stadsstaat in Italië veroverden ze Italië compleet in de 4e en 3e eeuw v.C.
264: Expansie van Romeinse rijk ging buiten Italië  naar Spanje en Portugal.
Daarna overwonnen ze Carthago en ontsnapten van verwoesting.
Ondertussen namen ze ook Macedonië en Griekenland over. Romeinen
combineerden Griekse cultuur met de Romeinse. Na de verovering van
Turkije, Israel, Frankrijk, Alpen etc., stopten ze met veroveren. Toen ze
Brittannië hadden, gebruikten ze hun legers alleen nog om hun grenzen te
beschermen.
Rome was eerst een republiek met veel aristocratische invloed en een
volksvertegenwoordiging. Krijgsheren trokken de macht naar zich toe. Caesar
kreeg alleenheerschappij en 4 jaar na zijn dood nam Octavianus zijn werk
over en stichtte het Imperium Romanum. Hij zorgde voor vrede en welvaart.
Romeinen waren goede organisatoren en hadden veel discipline. Alles werd
geregeerd vanuit Rome. Romeinen legden wegen aan en had alles in de
hand.
Na verovering Griekenland: gecombineerde “smaak”  Ze bootsten alles na
en namen geloof en cultuur over.
Rondom steden kwam een geldeconomie tot stand. Romeinen waren
tolerant tegenover andere culturen/geloven. Door het leger kwam er
romanisering, volkeren werden beïnvloed door de gebruiken die ze
handhaafden.
§2.3 De Grieks-Romeinse Cultuur. (aantekening)
Inhoud:
KA: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
1. Griekse beeldhouwkunst
2. Griekse architectuur
3. Toevoeging Romeinen
1. Griekse beeldhouwkunst:
 Vaak goden
 Driedemensionaal
 Anatomisch correct
 Perfectie
 5e eeuw v. Chr: ‘Klassieke periode’
2. Griekse architectuur:
Timpaan
Fries
Architraaf
Kapiteel
Zuil
Zuilen:
Dorisch
Strak, simpel
Ionisch
Corintisch
Smal, versiering
Veel versiering
(bladeren)
3. Toevoeging Romeinen:
 Driedimensionaal
 Anatomisch correct
 Realistisch
Romeinse architectuur: mengeling van stijlen.
Griekse beeldhouwkunst:
 Beïnvloed door Egypte:
 Primitief
 Statisch
 Griekse toevoeging:
 Beweeglijker
 Meer expressie
 (perfecte) anatomie
§2.3 De Grieks-Romeinse cultuur. (boek)
De Griekse cultuur werd beïnvloed door de Egyptische. Beeldhouwers
bestudeerden menselijke anatomie en pasten hun kennis toe in hun werken.
Alle beelden waren idealistisch. Griekse kunst van de 5e eeuw v.C. heet nu
Klassiek: Andere volkeren kiezen het als voorbeeld.
Soortgelijke dingen gebeurden in de architectuur. Ze deden aan bedrog van
het oog om zo de voorstelling perfect te maken. Romeinen gingen voor
realisme, maar maakten ook indrukwekkende bouwwerken.
§2.4 Romeinen en Germanen (aantekening)
Romeinen
Landbouwstedelijke samenleving
Goed georganiseerd imperium
Stenen gebouwen
Germanen
Landbouwsamenleving
Losse stammen
Huisjes van hout, daken van riet,
zandpaden
Bedekte paden
Onderlinge contacten:
 Handel
 Germanen in Romeins leger
§2.4 Romeinen en Germanen. (boek)
Romeinen vonden Germanen barbaren maar hadden bewondering voor
hun onverschrokkenheid. Germanen bewonderden de cultuur van de
Romeinen en wouden die overnemen i.p.v. vernietigen.
§2.5 Jodendom en Christendom. (aantekening)
Jodendom
Christendom
Monotheïsme
13e eeuw v.Chr Mozes
Jezus van Nazareth
Tenach = = Bijbel = Oude testament
Wederopstanding  opstaan uit de
Abraham
dood
Judeërs
De gezalfde
Tien geboden
Nieuwe testament
Diaspora: grootschalige verstrooiing
Drie-eenheid
of verspreiding van en volk over
verschillende delen van de wereld
Weigeren de keizer te vereren
312 n.Chr. christendom 
godsdienstvrijheid
394: staatsgodsdienst (zo wordt het
een eenheid in het Romeinse Rijk)
Jodendom
1750 v.Chr
Jahweh
Mozes
Tenach
Torah & 10 geboden
Christendom
Ontstaan
God
Profeet
Heilig boek
Regels
30 n.Chr
God
Jezus
Bijbel (OT&NT)
10 geboden
30 n.Chr  arrestatie Jezus
Tot 312 n.Chr  vervolgingen
Vanaf 312  keizer Constantijn: godsdienstvrijheid; einde vervolgingen
394: Staatsgodsdienst (keizer Theodosius)
Hoe belangrijker het christendom wordt, hoe meer verschillende regels er zijn.
Om duidelijkheid te krijgen komen er concilies, kerkvergaderingen. Zo worden
de juiste regels vastgelegd voor alle christenen.
§2.5 Jodendom en christendom. (boek)
Joden wilden de Romeinse keizer niet aanbidden. Volgens hen was er maar
een god. Het christendom kwam oorspronkelijk uit het Jodendom: Het Griekse
woord voor Messias (de verlosser) leek op Christus.
Paulus speelde een belangrijke rol bij verspreiding geloof. Hij rees veel rond.
De eerste opgeschreven verhalen van de bijbel zijn meteen het Nieuwe
testament, want de Tenach ( het heilige boek voor de Joden ) vormde het
Oude testament. In 312 gaf Constantijn de christenen godsdienstvrijheid en
later werd het een staatsgodsdienst. Constantijn organiseerden kerkelijke
bijeenkomsten waar bisschoppen de geloofsleer vastlegden.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Belangrijke gebeurtenissen:
1750 v. Chr. – Abraham reist van Irak naar Israël/Palestina
814 v. Chr. – Stichting Carthago
754 v. Chr. – Stichting Rome
507 v. Chr. – Begin democratie Athene
331 v. Chr. – Alexander de Grote verovert het Perzische rijk
148 v. Chr. – Rome verovert Macedonië
48 v. Chr. – Caesar alleenheerser Romeinse Rijk
30 v. Chr. – Egypte deel van Romeinse Rijk
27 v. Chr. – 476 n. Chr. – Romeinse Keizerrijk
30 n. Chr. – Arrestatie Jezus
112 n. Chr. – Muur van Hadrianus
312 n. Chr. – Godsdienstvrijheid christendom
394 n. Chr. – Christendom wordt Romeinse staatsgodsdienst
395 n. Chr. – Splitsing van Romeinse Rijk
Kenmerkende Aspecten:
KA4: De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over
burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
KA5: De groei van het Romeins Imperium waardoor de Grieks-Romeinse
cultuur zich in Europa verspreidde.
KA6: De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
KA7: De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur van NoordwestEuropa.
KA8: De ontwikkeling van het Jodendom en het christendom als de eerste
monotheïstische samenleving.
Begrippen:
Agrarisch: Met betrekking tot de landbouw
Cultuur: De beschaving en alles er omheen
Samenleving van jager-verzamelaars: Samenleving van nomaden die leven
van wat ze vinden in de natuur.
Landbouwsamenleving: Samenleving waarin de landbouw het
overheersende middel van bestaan is.
Landbouwrevolutie: Verandering van JV- samenleving naar
landbouwsamenleving.
Steden: Plaatsen waar grotere groepen mensen bijeen wonen.
Personen:
Nero – Keizer van Rome.
Socrates (470-399 v. Chr.) – Atheense filosoof.
Plato – Griekse filosoof.
Aristoteles – Griekse filosoof.
Julius Caesar – Keizer van Rome, veroverde Gallië.
Augustus – Keizer van Rome.
Hoofdstuk 3: De tijd van monniken en ridders.
 Tussen 500-100 n.Chr wereldbevolking van 190 naar 300 miljoen
mensen.
 Standensamenleving (West-Europa)
 Zij die bidden  geestelijkheid
 Zij die vechten  adel
 Zij die werken  de rest
 622: groot arabisch rijk
722: van Centraal-Azië tot delen van Portugal:
 Middel van bestaan:
 Handel
 Landbouw
 Nijverheid
 Type samenleving:
 Landbouwstedelijke samenleving
 Cultuur:
 Islamitische Arabische cultuur
Arabische rijk viel rond 750 uiteen
 Oost Afrika: Abessinië (Ethiopië): onafhankelijk christelijk koninkrijk.
 Zuid- en Oost-Azië: grote rijken.
China (Tangdynastie) en Indonesië kende hindoeïstisch-boeddhistisch
rijk Sirwaijaya  Borobudur.
 Europa 500 n.Chr: 27 miljoen inwoners  laag door: Oorlogen en
epidemieën.
Na 600 langzame groei  1000 n.Chr: 30-40 miljoen inwoners in europa.
 Oost-Romeinse Rijk (grieks orthodox geloof) bleef bestaan tot 1453.
 West Europa: chaos door o.a. volksverhuizingen  Germaanse
koninkrijken met landbouwsamenleving.
 Soms groot rijk  Frankische rijk van clovis, door opvolging zoons al snel
weer kleiner.
 711: islamitische veroveringen in Spanje en Portugal.
 732: Karel Martel verslaat de Islamitische ridders in Poitiers.
 Karel de grote 800 (keizer)
 Groot Frankisch rijk
 Na zijn dood: West-Frankisch  Frankrijk
Oost-Frankisch  Duitsland
Nederland
 Weinig inwoners
 7e eeuw uitbreiding christendom
 Onderdeel Frankische rijk
 785 erkende inwoners gezag van Karel de Grote
 880 deel van Oost-Frankische rijk
 Feodalisme: de koning gafstukken land te leen om te regeren aan
mensen van adel omdat hij niet overal tegelijk kon zijn. In ruil moeten
die regeerders in oorlogen vechten met hun legers. Als je overleed,
kreeg je oudste zoon die rechten.
§3.1 opkomst islam. (aantekening)
SLM  zich onderwerpen aan Allah, de enige god
 Moslim
Jodendom
1750 v.Chr
Jahweh
Mozes
Tenach
Torah & 10 geboden
Christendom
+30 n.Chr
God
Jezus
Bijbel (OT&NT)
10 geboden
Islam
622 n.Chr
Allah
Mohammed
Koran
Vijf zuilen
Vanaf 622 verspreidt islam zich snel
 Jihad
 Zwakke aangrenzende rijken
 Islam werd basis vh bestuur  geloof gekoppeld aan bestuur
 Welvaar dankzij handel
 Overname overwonnen culturen
§3.1 De opkomst van de islam.
Een Oase in Arabië was uitgegroeid tot een handelscentrum. Mohammed
was een profeet die de stem van god had gehoord. Hij was analfabeet en
citeerde dus alles aan zijn leerlingen die het na zijn dood in de Koran
opschreven. Het leek veel op het Joden en Christendom; het had een god,
een heilig boek, een individueel leven na de dood waarbij goed en slecht
gescheiden waren en het geloof richtte zich tot de gehele mensheid.
Mohammed kreeg in Medina politieke macht, en uiteindelijk kon hij Mekka
veroveren zonder bloedvergieten. Na zijn dood breidde de islam verder uit
door zijn opvolgers. 100 jaar na Mohammed’s dood stopt de Islamitische
expansie.
De expansie gebeurde heel snel, de Arabieren waren een ruitervolk dat snel
bewoog en ze waren hard en taai. Daarbij ging je naar de hemel als je stierf
tijdens een gevecht. Arabieren vormden een politieke militaire toplaag.
Arabieren accepteerden het Joden en Christendom zolang zij de profeet
Mohammed niet beledigden en zich niet tegen de islamitische overheid
verzetten.
§3.2 + 3.3 (aantekening)
 Vroege ME: steden verdwijnen vrijwel geheel
 Belangrijkste middel van bestaan: landbouw
 Daarnaast bijna geen handel en nijverheid (producten maken met de
handel/eenvoudige werktuigen
 Geestelijkheid, adel: werkte meestal niet in de landbouw
 Landbouw in de vroege ME: vrijwel autarkisch.
Geld was praktisch verdwenen
Boeren in de ME waren bijna afhankelijk van de adel.
In de oudheid veel zelfstandige vrije boeren en slaven.
Boeren in de vroege ME
 Onvrije boeren (lijfeigenen, soms slaven genoemd)
 Halfvrije boeren  horigen
 Vrije boeren  ( eigen grond, meer rechten, vaak wel onder
bescherming van een heer )
Horigheid
Horigen:
 Hebben wel wat rechten
 Bezitten een beetje grond
 Zijn niet vrij hun land te verlaten zonder toestemming van hun heer
Redenen ontstaan van deze horigheid:
 Onveiligheid (door wegvallen van het centrale gezag)
 Veiligheid werd door plaatselijke adel geboden (eigen leger +
versterkte gebouwen) in ruil voor herendiensten (verplichtingen)
Hofstelsel / domeinstelsel
Heer
Herendiensten
bescherming
Horige
§3.2 Hofstelsel en horigheid. (boek)
Het Romeinse rijk was alle glorie kwijt. Steden verdwenen bijna, maar werden
in stand gehouden door de bisschoppen. Landbouw bracht niet genoeg op
en dus moest iedereen de landbouw in, behalve geestelijkheid en adel. Alle
plattelandsgemeenschappen leefden autarkisch, dus zelfvoorzienend. Geld
was er niet  er werd geruild. Boeren waren afhankelijk van de adel. Horigen
waren er voor het eerst in de nadagen van het Romeinse rijk. Boeren werden
verboden om hun grond te verlaten door de keizers. Daarnaast boden ze
geen bescherming meer en hadden bendes vrij spel. Veel boeren zochten
bescherming bij heren die legertjes hadden. Voor die bescherming gingen ze
veel verplichtingen aan. Zo ontstond het hofstelsel. De grondbezitter had een
stuk land, de helft was van de bezitter (vroonland) en het hoevedeel was van
de boeren. Ze hadden een hoeve met land en mochten omliggend bos en
grond gebruiken voor vee en om hout te sprokkelen. Meestal moesten de
boeren daarvoor werken op het land dat van de heer was (vroonland), of
hem oogst of geld geven. Vrouwen moesten spinnen en weven. De
verplichtingen verschilden veel van elkaar.
§3.3 Het feodale stelsel. (boek)
Het feodale stelsel: Een heer gaf een stuk grond aan een vazal of leenman in
ruil voor zijn trouw. Het kwam het eerste tot stand in het Frankische rijk van
Karel de Grote  de kleinzoon van Clovis. Hij bracht een ridderleger op gang.
Karel kreeg geld van de Adel die hij aan zich verbond als Vazallen. Hij gaf
ook ambten te leen. Het waren handige betaalmiddelen maar moeilijk te
controleren. Regel was: de dood van de heer of vazal betekende het einde
van de leenrelatie , maar de Vazallen zagen het als een erfelijk recht en
probeerden het op hun kinderen over te dragen. In de 9e eeuw gingen ze
zelf land en ambten weggeven.
De koning was bijna al zijn macht kwijt.
§3.4 Christendom in Europa. (aantekening)
 395: christendom staatsgodsdienst
 Na val van Rome verdrukking als gevolg van de volksverhuizingen.
 Terugkeer oude ‘heidense natuurgodsdiensten’
 Keerpunt: bekering Clovis.
 Beging christelijke frankenrijk.
De kerstening.
Franken + Paus werkten samen
 Franken: boden de missionarissen beschermng met hun soldaten.
 De geestelijken: beheersten het schrift: handig voor het bestuur.
 Verovering en bekering gingen samen.
Willibrord & Bonifatius.
Willibrord (690)
Afkomstig uit Engeland
Eerste aardsbisschop van utrecht
Moest de Friezen bekeren
Moeizaam
Bonifatius 722
Afkomstig uit Engelan
Missiegebied ten oosten vd Rijn
‘A poster der Duitsers’
Succesvol in Zuid-Duitsland
Vermoord in Dokkum (754)
Karel de Grote (768 – 814 )
 Keizer der Franken
 800 tot keizer gekroond
 Slaagt er na lange tijd in om de Friezen en de Saksen te verslaan en
onder dwang te bekeren tot het christendom.
 Na zijn dood  aanvallen Noormannen&Hunnen  christendom weer
in de verdrukking.
§3.4 Christendom in Europa. (boek)
Eerst was het christendom veel sterker in het oosten. Clovis bekeerde naar het
christendom: toen hij tijdens een veldstrijd God aanriep won hij de strijd, en
daarna liet hij zich met zijn krijgers dopen. Monniken bekeerden Ierland, en
Ierland bekeerde Engeland. Paus Gregorius bracht de missie tot stand in
Rome. Vanuit Brittannië kwam het christendom over het gehele continent. Het
duurde een hele tijd voor het hele continent zo ver was. Meestal moest men
de heidenen onderwerpen voor ze het geloof aannamen.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Jaartallen/gebeurtenissen:
610 – Visioen van Mohammed
622 – Mohammed sticht de islam
632 – Mohammed overleden
711 – Moslims steken over naar Spanje
732 – Moslims teruggeslagen bij Portiers
750 – Arabische rijk valt uiteen
768 – 814 – Frankische Rijk onder Karel de Grote
800 – Kroning Karel de Grote
Kenmerkende aspecten:
KA9: Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
KA10: De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van agrarisch-urbane
cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via
hofstelsel en horigheid.
KA11: Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
KA12: De verspreiding van het christendom in geheel Europa
Begrippen:
Autarkie (zelfvoorzienend): Zelf produceren wat je nodig hebt en niet aan
handel doen.
Feodalisme (leenstelsel): Bestuurssysteem, landheren hadden stukken land en
leenden dat uit aan vazallen, in ruil voor trouw.
Hofstelsel: Het overheersende landbouwstelsel in de vroege middeleeuwen in
West-Europa. Het stuk land wat door de landheer geregeerd wordt is vrijwel
geheel autarkisch.
Horigheid: Boeren mogen hun land niet verlaten, ze zijn gedeeltelijk vrij.
Islam: Monotheïstische godsdienst die werd gesticht door Mohammed.
Adel: Hoogste maatschappelijk laag in de middeleeuwen.
Agrarische cultuur: Cultuur waarbij de landbouw het overheersende middel
van bestaan is.
Bisschop: Hoogste christelijke geestelijke in de stad.
Christenheid: Benaming voor gezamenlijke christelijke volkeren in Europa.
Heidendom: Afgodendienst, mensen die in meer goden geloven.
Kerstening: Bekering tot het Christendom.
Monnik: Geestelijke die afgesloten van de wereld leeft, om zich geheel aan
het geloof te weiden.
Paus: Hoofd van de katholieke kerk.
Ridder: Adellijke ruiter.
Personen:
Mohammed – Koopman, profeet en boodschapper van de Islam.
Abraham – Aartsvader.
Karel de Grote – Koning van het Frankisch Rijk na zijn vader Pippijn de Korte
en zijn grootvader Karel Martel.
Karel Martel – Zoon van Clovis, heerser Frankrijk.
Pippijn de Korte – Zoon van Karel Martel, heerser na zijn vader
Hoofdstuk 4: de wereld in de tijd van steden en staten.
§4.1 De opkomst van steden. (boek)
Landbouw verbeterde  bevolking groeide. Nieuwe technieken in de
landbouw  boeren gingen specialiseren. Boeren verkochten hun goederen
op bepaalde plekken en dat werden knooppunten van waterwegen en
machtcentra. Die groeiden uit tot steden en de landbouw stedelijke
samenleving kwam terug. Handel en stad waren verbonden.
Ambachtslieden waren de grote kracht van de steden. Ook toen de
bevolking verminderde kwamen er steeds meer steden. Sommigen werden
zo groot dat het staten op zich werden  stadsstaten.
§4.2 De stedelijke burgerij (aantekening)
1. Stadsrechten
2. Leven in de stad
3. Achter de stadsmuren
4. De gilden
5. De machtige families  kooplieden
De middeleeuwse stad.
 Steden kregen van de heer stadsrechten (privileges) in ruil voor
belasting.
 Politieke stadsrechten
 muur, zelfbestuur (schepenen), eigen rechtbanken (olv
Baljuw/Schout)
 Economische stadsrechten
 jaarmarkt, tolheffing
 Leven in de steden was vies en gevaarlijk
- regelmatig branden en epidemieën.
 Ambachtslieden en handelaren organiseerden zich in gildes
(vakbonden):
 Opleiding leerlingen
 Waarborgen kwaliteit
 Beperken concurrentie
 Zorgen voor elkaar
 Namen deel aan stadswacht
 Machtigste families waren de kooplieden (patriciërs)
 Zaten in het stadsbestuur & hadden veel geld
Gevolg opkomst steden
 Macht verschoof van platteland naar de steden  rijkdom.
 Al je als horigen/onvrije boer een jaar en een dag uit handen blijft van
een heer werd je vrij.
§4.2 De stedelijke burgerij. (boek)
Eerste stadsbewoners hadden veel vrijheid; mochten alles zelf regelen zolang
ze belasting betaalden aan hun heer, die een toezichthouder gestationeerd
had. Die Hield toezicht op de schepenen (rechtbank en stadsbestuur)en
voltrok vonnissen. De heer werd minder afhankelijk van de opbrengst van zijn
eigen land, dus minder van zijn horigen.
De Adel verloor grip op economische activiteiten. De Stedelijke burgerij
kreeg meer macht en geld. Er gingen meer mensen dood dan erbij kwamen,
maar er stroomden steeds nieuwe burgers in. De plattelandbevolking wou er
graag naartoe. Ze verkozen vrijheid in de stad boven de afhankelijkheid van
een heer.
De horigheid verdween langzaamaan, maar nog steeds hadden de heren
veel te zeggen over de boeren (meer dan over de stad.) Burgers lieten hun
macht zien door enorme muren om de stad te bouwen waaraan iedereen
meebetaalde.
Er kwamen Gildes, groepen van ambachtslieden. Ze stelden de prijzen van
de producten vast en joegen buitenstaanders weg. Kooplieden hadden het
voor het zeggen in de steden.
Rijke families begonnen zich te gedragen als de nieuwe adel. Ze heetten de
Patriciërs en gildes wisten een deel van hun macht weg te nemen, maar toch
bleef een groot deel van de macht bij de handels patriciërs.
§4.3 Staatsvorming en centralisatie (boek).
Eerst trokken koningen rond om hun macht te bevestigen, maar steeds meer
vorsten kozen voor een centrale plek om te regeren. Dat heet centralisatie.
Daarvoor hadden de koningen veel macht, geld en militaire macht nodig. Hij
hief belasting om aan dat geld te komen en hij kocht de trouw van zijn
leenmannen. De koningen probeerden een nationale wetgeving in te voeren
voor alle inwoners, dat was het begin van de staatsvorming.
Drie voorbeelden :Frankrijk, Duitsland en Engeland.
In Duitsland liep het fout. Hij kon de macht van de hertogen niet beperken en
zo kregen die veel macht. Hij probeerde hiertegen te vechten door
bisschoppen te benoemen, maar toen kreeg hij heisa met de paus. Ze
verzwakten ook nog eens hun positie door naar andere landen te gaan en zo
hun positie te verlaten. Het kwam niet tot een Duitse staat in de
middeleeuwen.
Engelse koningen voorkwamen dat lenen van vader tot zoon overging. Ze
stelden sheriffs in loondienst aan om belastingheffing te regelen en de
rechtspraak.
Franse koningen hadden eerst veel minder macht dan de koningen in
Engeland en Duitsland. Maar ze breidden hun macht steeds verder uit door
huwelijken en veroveringen. Augustus wist zijn leenmannen (hertogen) te
verslaan in een oorlog. Zijn grondgebied verviervoudigde. Hij zette zelf
mensen op hoge posities en behield zo de macht. De oorlogen die hij moest
voeren kostten veel geld, ook al was hij een sterke koning na de 100jarige
oorlog. Er kwam een Staten-generaal. Daarin zat de geestelijkheid, de adel
en de burgerij. De koning in Frankrijk mocht belasting heffen over de
goederen en het parlement verloor alle inspraak. Terwijl ze in Engeland nog
tegen de koning vochten.
§4.4 Kerk en staat. (boek)
Investituurstrijd: De strijd tussen Koning en kerk. Volgens de tweezwaardenleer
hadden de wereldlijke en de geestelijke macht allebei hun eigen
machtssfeer. De Koning besliste over wereldlijke zaken en de kerk over de
geestelijke zaken. Zolang hun macht beperkt was waren er geen problemen.
Maar tussen de Duitse koning en de paus kwam een machtsstrijd. De paus
vond dat hij de meeste macht had, ook over de koningen ! En de koning
vond dat hij juist de opvolger van de Romeinse keizers was. Koningen kozen
de bisschoppen en gaf ze ook wereldlijke macht door ze hertogen te maken.
Gregorius wilde aan de leken invloed voor goed een einde maken. Keizer
Hendrik IV benoemde een aartsbisschop terwijl de paus er al een had. De
paus verbande hem uit de kerk en zei dat niemand hem meer mocht
gehoorzamen. De vorsten en hertogen wilden een andere keizer kiezen en
dus gaf Hendrik toe, hij stak de Alpen over om de paus om vergiffenis te
vragen. Pas na drie dagen liet hij hem binnen en hief de ban op. Maar zodra
Hendrik zich weer zeker voelde was het gedaan met gehoorzaam zijn. Hij
stelde een tegenpaus aan, en de paus een tegenkoning. Pas in 1122 kwam er
een compromis. Alleen priesters van een bisdom mochten de bisschoppen
kiezen. De keizer mocht ze wel nog aanstellen als hertog of graaf. Ook de
franse koning kreeg heisa met de paus. Hij moest steeds vaker koningen uit
de kerk verbannen. De kerk wist steeds beter belasting te heffen en werd zo
steenrijk.
Maar de paus kreeg de koningen niet ondergeschikt, het gevecht duurde tot
de 15e eeuw, toen hadden de koningen genoeg macht om niet meer
overwonnen te kunnen worden door de paus. Ze bleven totaal van elkaar
gescheiden.
De paus had veel macht door de kracht van het geloof. Bedelordes leefden
vrijwillig als armen om te leven van wat mensen hen gaven. Er werd
gestreven naar geloofszuiverheid, en dat leed soms tot hevige conflicten,
zoals het vervolgen van ketters. De inquisitie zocht ketters op en
veroordeelden ze.
§4.5 Christelijk Europa en de buitenwereld. (boek)
Paus Urbanus riep de christelijke ridders op om naar Palestina te gaan. Dat
had te maken met de sociaaleconomische situatie. Europa was aan het
groeien. Een keizer vroeg de paus om hulp en de paus stuurde de ridders die
als herkenningsteken een kruis droegen, zo begonnen de kruistochten. De
eerste kruistocht was in 1096, en de verovering van Jeruzalem was in 1099.
Een deel van de troepen verliet het leger en stichtte kruisvaarderstaatjes.
Veel ridders waren om die reden meegegaan. De reconquista, de
herverovering van het Iberische schiereiland eindigde in 1492. Duitsland hield
ook kruistochten om hun land uit te breiden, en alle oorspronkelijke bewoners
werden horigen gemaakt. Handel over zee werd ook steeds populairder. Er
kwamen veel kolonies en ze werden economisch succesvol. Het legde de
basis voor de Europese expansie.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Jaartallen/gebeurtenissen:
1075 – 1122 – Investituurstrijd
1066 – Slag bij Hastings
1095 – 1291 – Kruistochten
1215 – Magna Carta
1271 – Marco Polo naar China
1275 – Amsterdam krijgt tolprivelege
1337 – 1453 – Honderdjarige oorlog
1347 – Begin grote pestepidemie
1453 – Osmanen veroveren constantinopel
1464 – Eerste Staten-Generaal in de Nederlanden
1492 – Reconquista voltooid
Kenmerkende aspecten:
KA13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het
herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
KA14: De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende
zelfstandigheid van steden.
KA15: Het begin van staatsvorming en centralisatie.
KA16: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke,
dan wel geestelijke macht het primaat moest hebben.
KA17: De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder meer in
de vorm van kruistochten.
Begrippen:
Ambacht: Beroep waarbij met handwerk een product wordt gemaakt.
Centralisatie: Ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer vanuit één punt
wordt bestuurd.
Expansie: Uitbreiding
Geestelijkheid: Groep personen met een leidende rol in de godsdienst.
Handel: Het kopen en verkopen van producten.
Kruistochten: Gewapende tochten van christelijke ridders die Jeruzalem
wilden veroveren.
Staatsvorming: De ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer als een
eenheid wordt geregeerd.
Wereldlijk: Alles wat buiten het geestelijke leven valt.
Ban: Kerkelijke straf waarbij iemand uit de kerk wordt gezet.
Gilde: Samenwerkingsverband van ambachten.
Inquisitie: Kerkelijke rechtbank.
Investituurstrijd: Strijd over de vraag wie benoemt de hoge geestelijken.
Ketterij: Afwijking van de orthodoxe geloofsleer.
Leek: Iemand die niet tot de geestelijkheid behoort.
Parlement: Volksvertegenwoordiging.
Staten-Generaal: Door de koning bijeengeroepen vergadering van
vertegenwoordigers van alle drie de standen.
Personen:
Willem II – Graaf van Holland, koning van Duitsland.
Filips-Augustus – Franse Koning.
Urbanus II – Paus.
Hoofdstuk 5: De wereld in de tijd van ontdekkers en hervormers.
Inleiding:
 1500 – 1800: vroegmoderne tijd.
 16e eeuw: tijd van ontdekkers en hervormers. Door ontdekkingsreizen
kwam de Europese expansie over de wereld goed op gang. De kritiek
op de kerk van Rome binnen Europa leidde tot reformatie. De latijnse
christenheid viel uiteen in katholicisme en protestantisme.
 Renaissancetijd. De ideeën hiervan werden vanuit Italië over Europa
verspreid.
De wereld.
 15e eeuw: portugezen/Spanjaarden maakten ontdekkingsreizen langs
Afrika, Azië, Amerika.
 1492: columbus ontdekt Amerika.
 1498: Vasco Da Gama komt aan in India.
 Hierna kwamen de veroveraars naar amerika  vestigingskoloniën.
 1571: Spanjaarden veroverden de Filipijnen.
Europa.
 15e eeuw in Noord-Italiaanse steden belangstelling voor Renaissance.
 In 16e eeuw bracht Renaissance grote kunstwerken voort.
 1517: Maarten Luther protesteert tegen misstanden in de Roomskatholieke kerk  begin reformatie.
 1555: vrede  elke vorst mocht bepalen welk geloof er in zijn gebied
was.
 Frankrijk: burgeroorlogen: hugenoten vs Katholieken.
in 1598 vrede  gelijke rechten
 1515 – 1598 : Karel V / Filips II regeerden samen.
Nederland:
 Karel V zette de Bourgondische centralisatiepolitiek door en bestreed
het protestantisme.
 1559: Filips II bestuurde NL vanuit Spanje.
 1568: NL Opstand olv WvO
 1581: In Noorden ontstond republiek der 7 verenigde Nederlanden.
§5.1 de Renaissance:
Carpe diem:
 Middeleeuwen eindigen rond 1500 en de renaissance was daarna.
Maar in een paar steden was dat al in de 15e eeuw.
 Italiaanse steden staken boven de rest uit  maakte zich los van Duitse
steden.
 Ontstaan nieuw levensgvoel.
 Levensmotto: Memento Mari  gedenk te sterven.
naaaaaar
Carpe diem  pluk de dag
 Klassiek erfgoed werd als schoonheid gezien.
§5.1 De renaissance. (boek)
Renaissance ontstond geleidelijk. Begon in Italië. Italiaanse steden maakten
zich los van de paus en de Duitse keizer. Economie bloeide op door handel
vanuit andere landen. Veel rijke burgers richtten hun blik van God af. Griekse
en Romeinse overblijfselen werden bewonderd om hun schoonheid. Bij de
herontdekking van de klassieke oudheid (Grieken en Romeinen) speelden de
Humanisten een grote rol. Ze vertaalden de taal en letterkunde en
bestudeerden de klassieken filosofie. Humanisten probeerden alles los van het
geloof te zien. Ze ontdekten fouten in het geschrift en verbeterden die en
voegden commentaar toe om het voor de normale mens begrijpelijk te
maken. De Turkse verovering van Constantinopel gaf het Humanisme een
extra impuls. Geleerden vluchtten vanuit Constantinopel naar Italië en
namen veel oorspronkelijk Griekse manuscripten mee. Eerst was humanisme
beperkt tot de geleerden, maar langzamerhand ging het bij de opleiding van
de gegoede burgerij horen. De Ideale mens was iemand die op de meest
uiteenlopende vlakken heel goed was  Uomo Universales. (Leonardo Da
Vinci)
Door de boekdrukkunst werden de ideeën van de Italiaanse Humanisten
verspried naar het noorden. Buiten Italie waren de belangrijkste humanisten
ERASMUS-Rotterdam. THOMAS MORE- Engelsman.
Erasmus wilde een christelijk humanisme. Hij wou mensen weer bij het
christelijke geloof betrekken. Hij vond dat de teksten enz. uit de oudheid het
christendom moesten zuiveren en niet vervangen. De kritische instelling van
die tijd zorgde ook voor stimulatie van het natuurwetenschappelijk denken.
COPERNICUS: Belangrijke natuurwetenschapper. Hij ontwierp een wiskundig
model van het zonnestelsel waarbij de zon het middelpunt was. Aanloop
wetenschappelijk revolutie 17e eeuw.  Zou het wereldbeeld grondig
veranderen.
Minder christelijke voorstellingen in de schilder en beeldhouwkunst. Meer
aandacht voor de vormgeving van het lichaam. Kerk was nog steeds
belangrijk, maar positie kunstenaar veranderde. Schilder signeerde zijn werk
en werd zelfbewuster.
§5.2 De Europese expansie. (boek)
1493: groot deel van de wereld was onbekend voor Europeanen. Amerika
was net ontdekt, maar nog niemand was niet bewust van het feit dat het een
nieuw continent was. Arabieren beheersten de handel tussen Europa en
Indië. Europa moest een weg over de zee vinden om te kunnen handelen.
Portugal voer ver buiten Europa. Portugezen maakten steeds een kleine post
waar ze mensen achterlieten, ze durfden steeds verder te gaan. Columbus
ontdekte Amerika in 1492, Portugezen waren bezorgd over hun positie. Een
jaar na Columbus’ door bleek het een nieuw continent te zijn.(1507)
De Portugezen kwamen als eersten aan in Indië. Ze stichtten verstevigde
handelsposten langs de Aziatische kust en dreven handel met de Chinezen
en de Japanners.
Midden-Amerika werd door de Spanjaarden bezet. Ze vonden er veel goud
en zilver. Ze waren wreed en doodden vele indiaanse samenlevingen en
dwongen de overgeblevenen om voor hen te werken. Maar vooral ziektes uit
Europa velden de indianen. Spanjaarden en Portugezen beschermden hun
zeeroutes heel goed en dit dwong Frankrijk, Engeland en Nederland om
andere routes te vinden. Er was veel te verdienen  Portugal kon de vraag
bijna niet aan. Dat leidde uiteindelijk tot nieuwe ontdekkingreizen rond het
einde van de 16e eeuw.
§5.3 De kerkhervorming. (aantekening)
Het doel van de reformatie was nooit bedoeld: de splitsing.
Boekdrukkunst.
 1450  door Gutenberg. Aparte loden letters, zodat per pagina een
tekst kon worden gezet.
 De verspreiding van de humanistische ideeën.
 Boeken werden nu handelswaar.
 Kennis kwam buiten de muur van kloosters en universiteiten terecht.
 De uitvinding vd boekdrukkunst was een revolutionaire ontwikkeling, die
vergelijkbaar is met de komst van internet in deze tijd.
Erasmus, Europees humanist.
 Stond bekend vanwege zijn wijsheid, gebaseerd op taalkennis, kennis
van klassieke schrijvers en kritisch Bijbelonderzoek.
 Lof der zotheid: kritiek op maatschappelijke en kerkelijke misstanden.
 Erasmus wees op de fouten in de Vulgaat: de latijnse tekst die sinds 400
gold als de officiële Bijbelvertaling.
 Zo bewees hij dat de kerk niet onfeilbaar was.
Erasmus, bang voor de kerk.
Het christendom wordt bedreigd door 3 zaken:
1. Besturing van de oudheid zou leiden tot een terugval in en modern
heidendom.
2. Bang voor het ‘judaïsme’ met hunrituelen (christenen zaten te veel
vast)
3. Bang dat er een scheuring zou ontstaan binnen de kerk,
gevolg: ontwrichting vd samenleving en burgeroorlogen.
Erasmus:
 Wil niet dat het christendom uiteen zou vallen.
 Pleitte voor verdraagzaamheid en zocht naar een manier van geloven
die vooral praktisch was.
Luther 1483 – 1546
In 1517 publiceerde hij 95 stellingen met kritiek op de kerk:
 Veel geestelijken leefden in luxe, terwijl het volk arm was.
 Tegen de verkoop van de zogeheten ‘aflaten’ door de kerk.

Reactie kerk: geen veranderingen (of te laat)

Luther brak met de rooms-katholieke kerk. Hiermee gaf hij het startsein
tot de Hervorming (ook wel reformatie genoemd)
Verschil Calvijn / Luther.
 Calvijn zegt dat een volk in opstand mag komen als zijn vorst zich niet
houdt aan de regels van god. Van luther moet je altijd naar je vorst
luisteren.
 Calvijn zei dat je lot al vast staat bij de geboorte. Bij luther moet je het
verdienen.
Calvijn 1509 – 1564
In 1536 beschreef Calvijn zijn geloofsovertuiging in het boek Christianae
religions institutio. (onderricht in het christendom)
 De mens kon god niet doorgronden. De gelovige moest god
accepteren.
 Calvijn meende dat de verlossing vd mens voorbeschikt was. Een antal
mensen was gepredestineerd (voorbestemd) voor het hemelse
paradijs.
 Gelovigen moesten hopen dat ze werden uitverkoren. Als je de
verleidingen kon weerstaan en je vroom wist te gedragen, kon dat
betekenen dat je tot de uitverkorenen behoorde.
Kerk en staat
 Luther: god heeft de macht overgedragen an de vorst. De vorst besliste
over de kerk.
 Calvijn: vond het tegendeel  de kerk schreef de staat de wet voor.
Houdt een vorst zich niet aan de Bijbel  onderdanen hebben het
recht de vorst ongehoorzaam te zijn.
Het concept van en contract tussen vorst en volk begon vorm te
krijgen.
Dit idee kreeg in de Nederlanden concrete gevolgen (zie 5.4)
§5.3 De kerkhervorming.
Reden nieuwe vertaling: Na bestudering ontdekte hij veel fouten.
Doel Lof der Zotheid: Het bespotten van de onwetendheid, bijgeloof en de
aandacht voor uiterlijkheden binnen de kerk.
437
ja
Reden Erasmus belangrijke grondlegger reformatie: Ondergroef het gezag
van de kerk. Alleen de paus en de priesters konden de geloofswaarden
bepalen.
Erasmus niet breken: Hij wilde geen scheuring van het christendom.
Geen opstand tegen de kerk: Omdat de Roomse kerk de macht had om
iedere tegenstander te veroordelen als ketter.
Waarom had Luther Kritiek op Aflaten: In de Bijbel stond dat een mens boete
moest doen voor zijn zonden, maar als hij goede werken deed, scholden de
Kerk de zonden weg met een aflaat.
Kern Luthers leer: Een zondig mens kan de genade van god alleen verdienen
door het geloof.
Reden verbanning Luther: Hij verbrande demonstratief de waarschuwing van
de kerk.
Godsdienstvrede van Augsburg:
- Elke vorst mag de godsdienst in zijn eigen gebied bepalen.
- Aanleiding: Langdurige oorlogen tussen Duitse vorsten.
Kerkhervorming: De kerk in zijn oorspronkelijke, zuivere staat terugbrengen.
Verschil Luther & Calvijn:
- Calvijn was radicaler en vond dat de mens van nature zondig en slecht is en
geloofde in Predestinatie
- Luther bevestigt het gezag van vorsten tegenover de kerk. Calvijn vond dat
geen vost iets over de kerk te zeggen heeft.
Calvijn tegen het celibaat: Hij wees het genieten van dingen die God heeft
gegeven af.
Katholicisme: De katholieke godsdienst en levenshouding, letterlijk algemeen.
Protestantisme: Geloofsleer van kerkgemeenschappen die zich als gevolg
van de reformatie afsplitsen van de rooms-katholieke kerk.
Rooms Katholicisme: Godsdienst van de Katholieke kerk waar de Paus het
hoofd van is.
§5.4 De Nederlandse opstand (aantekening)
Karel V
Regeerperiode: 1515-1555



Geboren: 1500 te Gent
In 1515 verklaarden de Staten Generaal hem meerderjarig en kreeg hij
het bestuur over de Bourgondische Nederlanden.
1516: de Spaanse koninkrijken (deel Zuid-amerika)

1519: De Habsburgse erflanden (oostenrijk). In dat jaar werd hij ook
keizer van het Duitse rijk.
Beleid Karel V en filips II
Vorsten willen eenheid in politiek en religie.
Centralisatie
1 Godsdienst
Nieuw bestuur
Katholiek, anders vervolgen
Staatsgodsdienst: geloof door een koning bepaald voor al zijn onderdanen.
Gewetensvrijheid: dat je een geloof binnenshuis mag uitoefenen  maar niet
openbaar!
Bestuur in elk gewest
 Gewestelijke-Staten (hoogste bestuur in een gewest.
Centraal bestuur voor heel de Nederlanden
 Staten-Generaal in Brussel (vertegenwoordigers van elk gewest)
Centralisatie bevorderen
 Karel V wees landvoogd en stadhouders aan
Stadhouders was hoge adel (plaatsvervanger van
landsheer in een gewest)
Drie raden in Brussel (elk met adel en vaak ambtenaren)
 Raad van State
 Geheime raad
 Financiële raad
Financieel
Karel V stuurt bede (belastingverzoek) aan Staten-Generaal.
Belasting innen bleef lastig!
Staten-Generaal stuurt bede door aan Gewestelijke Staten.
Wil Karel geld zien dan moet hij iets geven aan de gewesten.
Eenheid in de Nederlanden.
Politiek:
 Ja : het wordt door 1 persoon bestuurd en daar moet iedereen naar
luisteren  centraal bestuur.
Nee: de Nederlanden bestaan uit allemaal vechillende gewesten die
hun eigen bestuur, munteenheid, taal hebben.
Religie:
 Ja: Staatsgodsdienst: katholiek.
 Nee: Katholiek en protestants.
1522: Karel stelde de inquisitie (kerkelijke rechtbank) in in de Nederlanden.

Karel vaardigde steeds strengere plakkaten uit tegen de ketters. De stengste
was het zogenaamde bloedplakkaat.
Willem van Oranje.
 1564: godsdienstvrijheid.
reactie Filips II: Nee, alleen staatsgodsdienst katholiek.
 Verbond der edelen 1566: smeekschrift.
Margaretha: tijdelijk stoppen met vervolgingen.
Gevolg:
1. Hagenpreken
2. Beeldenstorm
Reactie Filip II op de Beeldenstorm:
 Stuurde Alva als nieuwe landvoogd
1. Straffen beeldenstormers
2. Vaste belastingen
Slag bij Heiligerlee 1568
 Lukt, maar Alva blijft de machtigste.
 Begin van de opstand der Nederlanden. (80 jarige oorlog)
1572, op 1 April verloor Alva zijn bril.
 1572, op 1 april verloor alva zijn bril  Den Briel werd ingenomen door
de Watergeuzen.
 Andere steden sluiten zich aan bij de opstandelingen.
17 gewesten
 7 noordelijke sluiten zich aan bij Willem van Oranje
 10 anderen bij Alva
Reactie Alva: belegeren van de steden.
 Alva strafte de veroverde steden, 1572-1573 Zutphen en Naarden.
 Gevolgen van deze manier van oorlog voeren:
 Meer verzet
 Geld raakt op in Spanje
 Muiterij bij Spaanse soldaten.
Spaanse furie 1576 te Antwerpen.
 Reactie zuidelijke gewesten:
Wij gaan ook meedoen met de opstand.
1576, Pacificatie van Gent, alle gewesten besluiten samen:
 Inhoud:
1. FII blijft koning
2. Religieuze bannelingen mochten terugkeren
3. Spaanse soldaten moeten weg
4. Je mag katholiek zijn, en protestants mag ook.
Nieuwe landvoogd: Parma haalt zuidelijke gewesten om een verbond mee te
sluiten.
1579: Unie van Atrecht
 Inhoud:
1. FII blijft erkende koning
2. Geloof = katholiek
 reactie noordelijke gewesten:
1579: Unie van Utrecht:
 Inhoud:
1. FII blijft erkende koning
2. Spaanse soldaten moeten weg
3. Geloof = protestants  gewetensvrijheid voor katholieken.
 Noorden Wilde eigenlijk geen katholiek geloof toestaan  verdacht.
 Willem van Oranje wilde geloofsvrijheid/gewetensvrijheid.
 Veel gewesten verbieden katholieke geloof.
 1580: FII verklaart Willem van Oranje vogelvrij
 1581: Acte van Verlatinge
Unie van Utrecht besluit officieel FII als koning af te zetten: niet meer als
koning te erkennen.
 1584: Willem van Oranje wordt vermoord.
 1585: Parma neemt Antwerpen in.
 gevolg: veel kooplieden vertrekken naar Amsterdam.
 Schelde afgesloten  Antwerpen verliest havenfunctie
 Amsterdam profiteert hiervan.
De Staten-Generaal van de noordelijke gewesten zoeken geen nieuwe
koning. Ze gaan zelf besturen
Republiek der Zeven verenigde Nederlanden (1588)
§5.4 De Nederlandse opstand.
Rede geen eenheid: Land bestond uit allemaal gewesten, waarin elke stad
weer zijn eigen rechten en privileges had. Het platteland werd beheerst door
de adel.
Verschil Staten & Staten Generaal: In de Staten zaten de standen van één
gewest en in de SG zaten de standen van alle gewesten.
Rede versterken macht Karel V:
- Vanuit Brussel krijgt hij meer te zeggen.
- Hij beperkte de zelfstandigheid van de gewesten.
- Minder afhankelijk Adel.
- Zag het als taak Katholieke geloof te beschermen.
Reden ontevredenheid adel: Taste privileges aan en de geloofsvervolging
wekte hun ergernis.
Reden Openluchtbijeenkomsten Calvinisme: Margaretha matigde de
kettervervolging.
Aanleiding Beeldenstorm: De hagenpreek in Vlaanderen, waarbij de
beeldenverering geminacht werd.
Gevolg Beeldenstorm:
- Alva kwam met een leger om orde op zaken te stellen.
- Duizenden doodvonnissen.
- Willem van Oranje richtte een invasieleger op.
Gevecht tussen Alva en opstandelingen:
- Alva werd in Heiligerlee verslagen door broers van Oranje.
- Briel werd ingenomen door lage edelen.
- Vele steden sloten zich aan bij de opstand.
- Alva nam wraak door steden weer aan te vallen.
- Muiterij begon binnen het Spaanse leger die zich aansloten bij de
opstandelingen.
- De Hertog van Parma, sluit met de zuidelijke gewesten een verbond tegen
de opstand.
- De Andere gewesten sloten onder leiding van oranje de Unie van Utrecht.
- In 1580 verklaarde Filips Oranje vrij.
- In 1581 zworen de UvU Filips af als landsheer.
Reden vermindering macht opstandelingen: Moord op Oranje.
Redding UvU: Parma probeerde Engeland te veroveren, maar hij werd
verslagen.
Privilege: Een bijzonder recht verleend aan steden, gewesten, gilden,
adellijke personen etc.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Jaartallen/gebeurtenissen:
1515 – 1555 – Regering Karel V
1515 – Verklaring Karel V meerderjarig
1517 – Luther begint de kerkhervorming
1519 – Cortès verovert Mexico
1522 – Inquisitie in de Nederlanden
1533 – 1584 – Willem van Oranje
1555 – 1598 – Regering Filips II
1555 – Godsdienstvrede van Augsburg
1564 – Godsdienstvrijheid
1566 – Verband der Edelen
1566 – Beeldenstorm
1596 – Eerste Nederlanders op Java
1598 – Edict van Nantes
Kenmerkende aspecten:
KA18: Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het
begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
KA19: Het begin van de Europese expansie over zee.
KA20: De protestantse reformatie die een splitsing van de christelijke kerk in
West-Europa tot gevolg had.
KA21: Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de
Nederlandse staat.
Begrippen:
Erfgoed: Datgene dat geërfd is van eerdere generaties.
Katholicisme: De katholieke godsdienst en levenshouding.
Kerkhervorming (reformatie): De kerk veranderen en zo verbeteren.
Protestantisme: Geloofsleer van kerkgemeenschappen die zich als gevolg
van de reformatie afsplitsen van de rooms-katholieke kerk.
Renaissance: Vernieuwing van kunst en levensstijl in Europa die werd
geïnspireerd door de klassieke oudheid.
Wereldbeeld: De voorstelling die mensen hebben over de wereld.
Humanisme: Stroming van onder wetenschappers die zich vooral kenmerkte
door zijn studie van de klassieke filosofie, literatuur en kunst.
Privileges: Een bijzonder recht verkregen door de vorst, hierdoor kreeg een
gewest, persoon, gilde een extra zelfstandigheid.
De Nederlandse Opstand: De opstand van de Nederlandse gewesten tegen
Filip II. Wat leidde tot een splitsing van de Nederlanden.
Stadhouder: Plaatsvervanger van de koning.
Middeleeuwen: Periode van enkele honderden jaren met economische en
culturele achteruitgang.
Humanisme: Wetenschappelijke stroming in de renaissance.
Personen:
Karel V – Landheer van de Nederlanden
Willem van Oranje – Stadhouder voor de koning van Spanje.
Filips II – Heerser over Spanje, later Heer der Nederlanden
Da Vinci – Schilder.
Luther – Duitse protestantse theoloog.
Alexander VI – Paus, verdeelde de wereld in twee delen.
Alva – Landvoogd over de Nederlanden na Margaratha, aan het begin van
de 80 jarige oorlog.
Margaratha van Parma – Landvoogdes voor Filips II over de Nederlanden.
Hoofdstuk 6:De tijd van regenten en vorsten.
Parlement=
+ 2e kamer
 Wetgevende macht
 Uitvoerende macht
o Minister + minister president (= kabinet)
o Erfelijk staatshoofd
Regering
1e
Erfelijk staatshoofd
Symbolisch
Vertegenwoordigen van het volk
Democratisch
Onderdeel van de uitvoerende
macht (handtekening + troonrede)
Vrede van Münster is een feit. In 1648 ondertekenen regenten voor de
Republiek en afgevaardigden voor de Spaanse koning eindelijk vrede.
§6.1 Een wereldeconomie (aantekening)
Handelskapitalisme: streven naar winst door middel van handel.
Handelsmonopolie: als je in je eentje mag handelen in een bepaald gebied,
dan heb je handelsmonopolie.
Wereldeconomie: gebieden die oer de hele wereld verbonden raken via
handel
Rijst naar de oost kon wel 10-11 maanden duren.
Gevaren tijdens de reis:
 Uit de koers raken
 Scheurbuik
 Piraterij
 Storm
 Muiterij  opstand van matrozen of soldaten
VOC
Economie
 Monopolie op Nederlandse
handel met Azië

Belangrijkste producten:
o Specerijen
o Zijde
o Porselein
 Kapitaal via aandelen
Politiek
 Bestuur oer overzeese
handelsposten en koloniën
 Afsluiten van verdragen
 Eigen soldaten
WIC
Economie
 Monopolie op Nederlandse
handel met West-Afrika en
Amerika
 Belangrijkste producten:
o Zilver
o Slaven
o Plantageproducten
(bijvoorbeeld suiker)
 Kapitaal via aandelen
Politiek
 Eigen soldaten



Kaapvaart tegen Spanje
Bestuur over overzeese
handelsposten en koloniën
Afsluiten van verdragen
Driehoekshandel
§6.1 Een wereldeconomie. (boek)
De route richting Indië was erg gevaarlijk, want:
Verraderlijke stromingen, onbekende stormen en kliffen zorgde ervoor dat
veel boten zonken.
Niemand wist precies hoe de route liep.
De Portugezen die al op de Oost-Azië voeren, vormde een gevaar.
De VOC werd opgericht om concurrentie te verminderen. De VOC kreeg
handelsmonopolie voor heel Azië. Maar buiten de VOC mocht geen een
Nederlander daar handel drijven. De VOC kreeg rechten die normaal alleen
nationale overheden zouden krijgen, en ze mochten verdragen sluiten met
vorsten, vestigingen bouwen en oorlog voeren.
Wat is handelskapitalisme?
Kopmannenondernemers houden zich bezig met de handel en nijverheid en
een deel van de winst werd weer in het bedrijf geïnvesteerd
Door wie werd de compagnie geleid?
De Heeren XVII, vertegenwoordigers uit de Hollandse en Zeeuwse steden
Inn 1605 werd het eiland Ambon op de Portugezen veroverd, waar de
bevolking gedwongen werd hun specerijen af te leveren. In 1619 stichtte de
VOC op Java het hoofdkwartier Batavia. Daarna werden er handelsposten
en forten op de kusten van heel Azië gebouwd. In Zuid-Afrika werd een
kaapkolonie gesticht, waar schepenen verversing ondergingen. De handel
met Azië diende alleen om hun eigen specerijen te betalen.
Waardoor kreeg de VOC grote gebieden in handen?
 Door oorlog te voeren met de Portugezen om hun eigen handel veilig
te stellen. Ook werden de Javaanse Rijken ingenomen
Waarom richtte de VOC zich meer op Java in de 18e eeuw?
Koffie werd ontdekt als genotmiddel en werd razendsnel populair. Deze
struiken konden op Java zeer gemakkelijk en goed groeien.
6.2 De Gouden eeuw van Nederland.
----- KA: de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in
economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
Staatkundig: bestuur met regenten (en adel) in alle lagen
 Lokaal  vroedschappen
 Per gewest  Gewestelijke Staten
 Nationaal  Staten-Generaal
Landsadvocaat of
raadspensionaris
(voorzitter van de
Gewestelijke-Staten van
Holland) en belangrijkste
staten in de StatenGeneraal (minister van
buitenlandse zaken)
Ieder gewest heet een
stadhouder. Deze
stadhouder is in dienst van
de Gewestelijke Staten.
Altijd leden van de familie
van Oranje
Stadhouder
Wel 7 gewesten, maar 2 personen Stadhouder  Holland, Zeeland, Utrecht,
Gelderlanden, Overijssel, Friesland en Groningen.
Taken:
 Opperbevelhebber van leger en vloot (per gewest)
 Houdt toezicht op de rechtspraak
 Kan gratie verlenen
 Laatste woord bij benoeming leden vroedschap
- - - leg uit waarom de republiek in staatkundig opzicht anders is dan andere
landen (17e eeuw)
Andere landen
Vorst
Republiek
Gewestelijke Staten
Staten-Generaal
Stathouder
Raadspensionaris
------- KA: De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in
economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
Stapelmarkt
Handel met Noord-Europa en (na val Antwerpen 1585) ook Zuid-Europa.
VOC en WIC zorgde voor verder internationale handel.
Rijkdom door:
 Handel (zeevaart)
 Nijverheid
 Aandelen
 Wisselbank
Sociaal: relatief hoge welvaart  lage werkeloosheid, armenzorg.
------ KA: de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in
economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
Culturele bloei:
 Schilderkunst  Rembrandt, Vermeer
 Literatuur  Bredero, PC Hooft
 Wetenschap  Hugo de Groot, Huygens
 Godsdienstig  protestants (gewetensvrije katholiek)
Rijke burgers en regenten gaven geld uit aan kunst en cultuur.
§6.3 Het absolutisme. (aantekening)
Absolutisme: erfelijk staatshoofd met alle macht.
KA: het streven van vorsten naar absolute macht.
Lodewijk XIV: 1643 - 1661 - 1715 Fronde (opstand van de edelen)
Dood Lodewijk (einde koningschap)
Lodewijk erfde als
4-jarige de troon
Hij nam de regering op zich
Absolutisme:
 adel minder macht
 intendanten (ambtenaren)
 Colbert  mercantilisme
 Legerhervorming
 Kunst en wetenschap onder controle
 Herroepen van het Edict van Nantes
 Droit Divin ( Hobbes & Bossuet )
§6.3 Het absolutisme. (boek)
Lodewijk XIV had een wantrouwen tegen de adel omdat hij toen hij negen
was Parijs moest ontvluchten omdat de adel tijdens de Fronde plunderend
door het land trok met hun legers.
Constitutionele monarchie: Koninkrijk waarbij de macht van de koning is
gekoppeld aan de grondwet.
Absolutisme: Koninkrijk waarbij de macht van de koning niet gekoppeld is
aan de grondwet. Voorbeeld: Lodewijk XIV in Frankrijk.
Lodewijk XIV stelde zijn eigen leger aan, van ongeveer 400.000 man. Hoge
officieren konden gestraft worden bij gebrek aan discipline. Hierdoor was het
onmogelijk voor de adel het land te terroriseren. Hierdoor kalmeerde de
Franse bevolking.
Lodewijk herriep het Edict van Nantes, omdat edelen en andere die zich van
het centrale gezag wilde onttrekken makkelijk gebruik maakten van het
calvanisme (= de overheid en de vorst hebben beiden niets te zeggen
binnen de kerk).
Het mercantilisme is een economische systeem in de 17e en 18e eeuw waarbij
de overheid de nationale economie versterkte door bevordering van
productie en export, het afremmen van import en andere ingrijpen in de
economie. Het werd ingezet omdat de financiering van het leger en bestuur
veel nodig was. Daarom versterkte Lodewijk XIV de nationale economie.
§6.4 De wetenschappelijke revolutie (aantekening):
KA: De wetenschappelijke revolutie.
Copernicus: Copernicus verwierp het eeuwenoude beeld van het heelal: de
zon draaide niet om de aarde, maar de aarde juist om de zon.
Kepler: Kepler werkte de ideeën van Copernicus verder uit. Zo stelde hij vast
dat planeten in ellipsvormige banen draaiden en berekende hij de afstand
tot de zon.
Galileo Galilei: Galilei bevestigde eveneens Copernicus’ theorie. Hij bouwde
betere telescopen. De nieuwe ideeën brachten Galilei in conflict met de
katholieke kerk. De bekendste uitspraak was: ‘En toch draait zij’. Pas in 1992
erkende paus Johannes Paulus II dat Galilei gelijk had.
Newton: In 1687 verscheen een boek van Isaac Newton over alle
bewegingen van planeten, kometen, de maan en de zee. En het
belangrijkste onderwerp: zwaartekracht. De wetenschappelijke revolutie die
Copernicus was begonnen, bereikte bij Newton een hoogtepunt.
Boyle: eigenschappen van lucht.
Harley: bloedsomloop
Swammerdam: anatomie van insecten
Antoni van Leeuwenhoek*: micro-organismen, en vond de microscoop uit.
Huygens: slingerbeweging en ontwierp het eerste nauwkeurig lopende
uurwerk. Hij ontdekte met zijn zelfgemaakte telescoop de ringen rond
Saturnus en enkele manen. Hij besefte ook als eerste dat licht zich
voortplantte als golf.
Door de nieuwe wetenschappelijke houding die in de renaissancetijd was
ontstaan, werd er steeds vaker onderzoek gedaan met waarnemingen en
proeven. Daardoor ging de wetenschap snel vooruit. Steeds meer mensen
dachten dat niet uit oude gezaghebbende boeken (bijbel), maar door
experiment en onderzoek veel geleerd kon worden. Vorsten en regeringen
zagen het belang van wetenschap in.
* Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) ontdekte met een zelf in elkaar
geknutselde microscoop micro-organismen in een druppel slootwater. Hij
maakte tekeningen van het leven dat hij onder de loep nam, zoals een
insectenoog. Van Leeuwenhoek stond aan de basis van de bacteriologie.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Jaartallen/gebeurtenissen:
- 1600 – 1700: tijd van regenten en vorsten
- 1602: Oprichting VOC
- 1618 – 1648: Dertigjarige Oorlog
- 1621: oprichting WIC
- 1628: Piet Heyn verovert de Spaanse zilvervloot
- 1643 – 1715 : Lodewijk XIV koning van Frankrijk
- 1648 : vrede van Munster
- 1667: Suriname kolonie van Nederland
- 1683: Turken voor Wenen
- 1685: Lodewijk XIV herroept het Edict van Nantes
- 1688 – 1689 : Glorious revolution
Kenmerkende aspecten:
KA22: Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin
van een wereldeconomie.
KA23: De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch
en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
KA24: Het streven van vorsten naar absolute macht
KA25: de wetenschappelijke revolutie
Begrippen:
Absolutisme: Regeringssysteem waarbij de macht van de koning NIET wordt
beperkt door een grondwet of door rechten van andere organen.
Economie: alles wat te maken heeft met middelen van bestaan, zoals
landbouw, nijverheid, handel en diensten.
Handelskapitalisme: Economisch systeem (vanaf 17e eeuw) in Europa waarbij
koopman-ondernemers zich met handel én nijverheid bezighielden en een
deel van de winst weer in de onderneming werd geïnvesteerd.
Kapitalisme: Economisch systeem waarbij de productiemiddelen privébezit
zijn en personen geld investeren met het doel winst te maken.
Wereldeconomie: Economisch systeem met wereldwijde handelscontacten
waardoor vraag en aanbod elkaar over grote afstand beïnvloeden.
Wetenschappelijke revolutie: Doorbraak van een wetenschappelijke manier
van denken in de 17e eeuw in Europa, waarbij het systematsich verwerven
van kennis door eigen observaties, experimenten en logisch redeneren
centraal staan.
Personen:
Lodewijk XIV: absolute vorst
Piet Heijn: veroveraar spaanse zilvervloot
Jean-Baptiste Colbert: stichter van het mercantilisme.
Thomas Hobbes: Britse filosoof
Jacques Bossuet: hofpredikant van Lodewijk XIV
Copernicus: geleerde (aarde draait om de zon
Johan Kepler: Duitse wiskundige.
Galileo Galilei: Italiaanse sterrenkundige.
Isaac Newton: natuurfilosoof.
Leonardo Da Vinci: belangrijke wetenschapper
Francis Bacon: Wetenschapsfilosoof.
René Descartes: Franse wetenschapsfilosoof en wiskundige
Hoofdstuk 7: De tijd van pruiken en revoluties.
§7.1 De verlichting (aantekening)
Wetgevende macht
 Regering (minister, minister-president, erfelijk staatshoofd) en StatenGeneraal (parlement)
 Provinciale staten
 Gemeenteraad
Uitvoerende macht
 Regering
 Gedeputeerde Staten (vertegenwoordigers die de provinciale wetten
uitvoeren in de provincie)
 College van B&W
Rechterlijke macht
 Rechtbank (19)
 Gerechtshof (5)
 Hoge raad (1)
De wetgevende macht kan de uitvoerende macht ontslaan.
----- Waarom vindt montesquieu de trias politica een goed bestuur?
 Tegen machtsmisbruik
 Meeste kans dat iedereen gelijk is en gelijk behandeld wordt door de
wet.
----Rationeel optimisme




Het was gebaseerd op het rationalisme (ratio=verstand). Het menselijk
verstand zou alle problemen kunnen oplossen.
Op het gebied van godsdienst moest er verdraagzaamheid komen.
Staatskerken moesten worden afgeschaft. Men was voor een scheiding
van kerk en staat, waardoor de kerk geen politieke macht meer had.
Op het gebied van sociale verhoudingen vond men dat mensen van
nature vrij en aan elkaar gelijk waren. D.w.z: afschaffing van de
standensamenleving.
Op politiek terrein moest de hoogste macht bij het volk liggen,
volkssoevereiniteit. Niet een koning die dus alle macht alleen had.
Montesquieu kwam met de trias politica.
§7.1 De verlichting (boek):
KA: rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle
terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale
verhoudingen.
In 1751 begon in Parijs een megaproject: de publicatie van alle nuttige kennis
van de mensheid. De grootste deskundigen werkten er aan mee, Het was
dan ook voor een hoog doel: een basis leggen voor de verdere vooruitgang
van de mensheid. De Encyclopedie ontstond. Het was een typisch product
van de verlichting (beweging die meende dat met de rede alles kan worden
verklaard en dat een op de rede gebaseerde samenleving opgebouwd
moet worden, met rationalisme (gebruik van gezond verstand), vrijheid,
gelijke rechten voor alle mensen en verdraagzaamheid zou er meer licht
komen in het leven). De verlichting kwam voort uit de wetenschappelijke
revolutie van de 17e eeuw.
Een bekende verlichtingsdenker was de Fransman Voltaire. Hij was een
voorstander van de godsdienstige vrijheid en tolerantie. Hij was ook een deïst,
dat is iemand die gelooft dat een opperwezen het heelal heeft gemaakt, en
daar op een gegeven moment klaar mee was, en verder konden de mensen
met hun verstand bepalen wat goed en kwaad was, etc.
Andere verlichtingsdenkers gruwden juist van het absolutisme. Als de macht
in een hand was, vonden zij, leidde dat tot machtsmisbruik. De Fransman
Montesquieu bijvoorbeeld, vond dat wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht van elkaar gescheiden moesten zijn, dit werd ook wel de
driemachtenleer genoemd
7.2 Verplicht absolutisme (aantekening):
Plaatsvervanger van god op aarde.
Positie van koningen moet anders worden.
Koning: dienaar van het volk.
Franse koning doet niet mee:
-
Wie past zicht wel aan: Frederik de Grote  Pruisen.
§7.2 Het ancien regime (aantekening):
Van plaatsvervanger van god op aarde naar eerste dienaar.
In Pruisen, Rusland, Oostenrijk  vorsten daar: ‘alles voor het volk, niets door
het volk’.
- Adel bleef machtig
- Volk geen medebestuurder
- Soms afschaffing censuur
- Soms godsdienstige verdraagzaamheid
- Onafhankelijke rechters
NL: Republiek
- Meeste gewesten regenten aan de machtL soms stadhouder +
regenten.
- Volk geen invloed
- Vanaf 1747 machtige stadhouder (bijna monarchie)
Standen:
1e stand: geestelijken
2e stand: adel
3e stand: bourgeoisie (rijke burgers), armen.
§7.2: Het ancien régime (boek):
KA: Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk
bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
Adel en geestelijken hoefden geen belasting meer te betalen. De gewone
burgers en boeren gingen hier opnieuw onder lijden. Intussen kwam de
overheid van de belastingen niet rond. Er werd op een bepaalde manier
geregeerd, namelijk door een verlicht absolutisme (systeem waarbij een
verlichte vorst de absolute macht heeft en verlichte hervormingen van
bovenaf probeert in te voeren).
Nederland had geen koning en nauwelijks adel. Toch drukten de regenten
meer en meer op de rest van de bevolking. Het volk kwam in opstand en riep
om de terugkeer van Oranje. De prins van Oranje kon daardoor overal zijn
tegenstanders onder de regenten wegwerken en in alle gewesten zelf
stadhouder worden. De Republiek leek ineens wel een monarchie. Maar de
stadhouder bleek net zo weinig voor het volk te doen als de regenten.
§7.3: De democratische revoluties (aantekening):
Amerikaanse, Franse en Bataafse revoluties.
 Eind 18e eeuw.
Bataafse revolutie: 1795 – 1806
Opkomst verlichting zorgde voor verspreiding van ideeen : Franse revolutie :
1789 – 1799 – 1815
- Vrijheid
- Verdraagzaamheid
- Gelijke rechten voor iedereen (tegen standen)
Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd 1776 – 1783
 Bij veel landen ontstaat een grondwet
Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd 1776 – 1783
- Boston Tea Party
- 1774: congres: ‘no taxation without representation’
- 1775: oorlog
- 1776: onafhankelijkheidsverklaring (Locke --> gelijkheid, Montesquieu -->
trias politica)
- 1783: einde vrijheidsoorlog
Bill of Rights
 Groot-Brittannië erkent onafhankelijkheid.
met
Grondwet: scheiding 3 machten
President
Uitvoerende macht
Congres
wetgevende macht
grondrechten
Hooggerechtshof
rechtsprekende macht
Franse Revolutie
Lodewijk XVI: absolute vorst (veel oorlogen)  schatkist leeg
Belastin
g
Roept in mei 1789, na 175 jaar, de Staten-Generaal bij elkaar.
 1e stand: 300 vertegenwoordigers
 2e stand: 300 vertegenwoordigers
 3e stand: 600 vertegenwoordigers
Koning is van plan per stand te laten stemmen; dus niet een hoofdelijke
stemming. Uitkomst 2 tegen 1  belastingverhoging zou doorgaan.
Plan van de koning gaat niet door. Vertegenwoordigers 3e stand gaan weg
en richten Nationale Vergadering (wetgevende macht) op (juni 1789).
Juli 1789. Geruchten rondom reatie Koning op Nationale vergadering zorgt
voor bestorming van de Bastille (staatsgevangenis)
Platteland en
steden onrust
zomer van 1789
Start revolutie.
Revolutie slaat over op de rest van Frankrijk
Reactie Nationale Vergadering:
- Afschaffing standensamenleving
- ‘verklaring van de Rechten van de mens en burger’
- Volk was soeverein (hoogste macht)
- Mensen vrij en gelijk voor de wet
- De staat moet deze rechten in ere houden
- Onteigening van al het bezig van de kerk (staatsschulden aflossen)
1791: grondwet is klaar:
- Wetgevende macht  nationale vergadering
- Uitvoerende macht  koning
- Rechtsprekende macht  rechters
Absolutisme
Dictatuur van de Jacobijnen
1793 – 1794 Terreur
Dictatuur van Napoleon
1799 – 1804
Constitutionele
monarchie: land
met erfelijk staatshoofd, die zich aan
de grondwet moet
moet houden
constitutionele monarchie (1789 – 1793 )
dictatuur van het Directoire
1795 – 1799
‘ absolutisme’ van Napoleon
1804 – 1805
Lodewijk XVIII  Lodewijk 1
1815 - …
---- Nu in NL:
Regering: Minister, Minister President en Erfelijk Staatshoofd.
Kabinet: Minister en Minister President.
Rechtsprekende macht  rechters
Wetgevende macht  Regering / Kabinet
Uitvoerende macht  Regering
-------
Bataafse Revolutie.
1786: patriotten verdrijven de stadhouder (legeraanvoerder) en veel
regenten (bestuurders)
Vrouw van de stadhouder roept haar broer, koning van Pruisen te hulp.
-----> patriotten (mensen die zeggen van zichzelf dat ze houden van het
vaderland) verdreven naar Frankrijk.
1795: patriotten met behulp van Franse troepen verdrijven de stadhouder en
roepen de Bataafse Republiek uit.
1798: Nationale Vergadering maakt een grondwet met alleen
mannenkiesrecht.
Als Napoleon de macht overneemt verdwijnt de democratie in de Bataafse
Republiek snel (1806). Republiek nu een deel van Frankrijk.
Wanneer?
Wie verloor de
macht?
Wie kreeg de
macht?
Geweld?
Grondwet?
Volk veel
invloed?
Na 1800 blijvende
gevolgen?
Amerikaanse
vrijheidsoorlog
1776 – 1783
Britse bestuur
Kolonisten zelf
Ja, oorlog
Ja
Nee
Franse Revolutie
1789 – 1799 –1815
Koning, adel,
geestelijkheid
Burgerij
(gematigde, dan
radicalen)
Ja
Ja
Nee
Ja, grondwet,
Ja, grondwet
volkssoevereiniteit
Bataafse
Revolutie
1795 – 1806
Stadhouder en
regenten
Burgerij
Nee
Ja
Nee
Ja, grondwet
§7.3: De democratische revoluties (boek):
KA: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies
over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
De onthoofding van Lodewijk XVI was een hoogtepunt in de Franse revolutie
die in 1789 was begonnen. En die revolutie was onderdeel van een reeks
democratische revoluties (ingrijpende politieke verandering, waarbij een
democratische grondwet word ingevoerd). De Amerikanen wilden geen
belasting aan Brittannië betalen, zolang ze niet waren vertegenwoordigd in
het Britse parlement. Om hun verzet kracht bij te zetten, vormden de dertien
koloniën een gezamenlijk Congres. Hierdoor brak in 1775 de Amerikaanse
vrijheidsoorlog uit. 8 jaar later erkende Groot-Brittannië de Amerikaanse
onafhankelijkheid, waarna de Verenigde Staten een grondwet (wet waarin
staat hoe er geregeerd moet worden en wat de rechten en plichten van de
burgers zijn) aannamen.
Bij de grondwet hoorden grondrechten (basisrechten voor alle burgers die zijn
vastgelegd in de grondwet).
De Amerikaanse revolutie maakte diepe indruk in Europa, zeker in Frankrijk.
Hier was het bewijs dat verlichte ideeën werkten. Uiteindelijk ging zag koning
Lodewijk XVI nog maar een uitweg uit de financiële crisis: de Staten-Generaal
bijeenroepen. Dat was een breuk met het absolutisme. De
burgervertegenwoordigers zouden pas toegeven als er een grondwet was.
Lodewijk leek eerst toe te geven, maar spaarde een leger op rond Parijs. Dit
bracht de bevolking van Parijs op een hoogtepunt bij de bestorming van de
Bastille. Uiteindelijk kregen alleen welgestelden het volledige
staatsburgerschap (persoon met de politieke rechten van een burger in een
staat) met kiesrecht.
De revolutie werd teruggedrongen en de grootste erfenis van de revolutie
was dat de democratische idealen overal wortel schoten.
§7.4 Kolonialisme en slavernij (aantekening)
KA: Uitbouw van de Europese overheersing.
Met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden
transatlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme.
Opkomt en afschaffing van de slavernij
Waar? West-Afrika en Amerika
Wanneer? 1500 – 1863
Opkomst slavernij
Vanaf 1500 werd slavernij weer door Europeanen geaccepteerd. Indianen in
Amerika stierven door ziektes en het harde werk op de plantages. Indianen
werden al snel vervangen door slaven uit Afrika.
Ook door opvattingen zoals die van Las Casas  indianen zijn gelijkwaardig
aan Europeanen.
Transatlantische slavenhandel
Slaven gebruikt op plantages  meer winst
Slavenhandel was al aanwezig in Afrika
Europeanen zagen zwarte Afrikanen als minderwaardige wezens  dus mag
het
350 jaar lang transport van slaven van Afrika naar Amerika  in totaal 11
miljoen slaven, 6 miljoen in de ‘verlichte eeuw’
Slaven vervoeren
De reis duurde ongeveer 80 – 90 dagen.
Gemiddeld stierf 15% van alle slaven aan boord.
Behandeling slaven
‘streng maar rechtvaardig’  Lijfstraffen, terwijl de andere slaven moeten
terugkijken.
Driehoekshandel
Betalen voor de slaven met: vuurwapens, kruit, messen, textiel, ijzer en drank.
Verkoop slaven. Met dit geld kochten zij plantageproducten: suiker, tabak,
indigo, koffie en katoen.
Opkomst abolitionisten. (to abolish = afschaffen)
1787: Britse abolitionisten actief in een vereniging. In de eeuw van de
verlichting: iedereen gelijk  dus ook slaven.
Afschaffing slavernij: (ken er minimaal 3)
1803: Denemarken
1833: Engeland (dus ook koloniën)
1848: Frankrijk
1863: Nederland
1865: VS
1869: Portugal
1886: Spanje
1888: Brazilië
§7.4: Kolonialisme en slavernij (boek):
KA: uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van
plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel,
en de opkomst van het abolitionisme.
Na 1500 brachten de Spanjaarden en Portugezen de trans-Atlantische
slavenhandel (handel in zwarte Afrikaanse slaven tussen Afrika en Amerika)
op gang. De sterke Afrikanen waren geschikt voor het zware werk op de
plantages en in de mijnen. Vanaf de 17e eeuw deden ook Nederlanders,
Britten en Fransen aan de slavenhandel mee. Dit alles was onderdeel van
een driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika. Deze driehoekshandel
werd beheerst door bijvoorbeeld de WIC. De slaven werden behandeld als
beesten.
Maar in 1787 richtten Britse abolitionisten (beweging voor de afschaffing van
slavenhandel en slavernij) een beweging op tegen slavernij en slavenhandel.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Jaartallen/gebeurtenissen:
1700 – 1800 : tijd van pruiken en revoluties
1707: Engeland en Schotland vormen Groot-Brittanië
1740 – 1786: Koning Frederik de Grote
1747: stadhouderschap in Republiek wordt erfelijk
1748: over de geest van wetten (montesquieu)
1751 – 1776: verschijning van Encyclopédie
1776: De rijkdom van volkeren (Smith)
1786: machtsgreep van patriotten
1787: Amerikaanse grondwet
1789: Franse revolutie
1795: Bataafse revolutie
1798: Eerste Nederlandse grondwet
1799: staatsgreep van Napoleon
Kenmerkende aspecten:
KA26: Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle
terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en
sociale verhoudingen (verlichting)
KA27: Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk
bestuur op eigentijdse verlicht wijze vorm te geven (verlicht
absolutisme)
KA28: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg
discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
KA29: Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van
plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische
slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
Begrippen:
Abolitionisme: beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij.
Ancien régime: de oude orde in samenlevingen, voorafgaand aan
democratische revoluties.
Democratische revolutie: Ingrijpende politieke verandering, waarbij een
democratische grondwet wordt ingevoerd.
Grondrechten: Basisrechten voor alle burgers die zijn vastgelegd in een
grondwet.
Grondwet (constitutie): Wet waarin staat hoe een land geregeerd moet
worden en wat de rechten en plichten van de burgers zijn.
Plantages: Grote landbouwbedrijven in de tropen, waar gewassen werden
geproduceerd voor de Europese markt. Vanuit Europa werden deze
handelskapitalistische ondernemingen vanaf de 16e eeuw opgezet in
Amerika en vanaf de 19e eeuw in Azië en Afrika.
Rationalisme: Toepassing van redelijkheid, gebruik van gezond verstand. Ook
wel: het boven alles stellen van het verstand. Het rationalisme was een
hoofdkenmerk van de verlichting.
Sociale verhoudingen: verschillen, overeenkomsten en onderlinge
betrekkingen tussen groepen in een samenleving, zoals met betrekking tot de
rechten en plichten van de standen in het ancien régime.
Staatsburger: persoon met de politieke rechten van een burger in een staat,
zoals het recht om een vertegenwoordiger in een parlement te kiezen of om
gekozen te worden.
Transatlantische slavenhandel: handel in zwarte Afrikaanse slaven tussen
Afrika en Amerika. Tussen 1500 en 1850 werden elf miljoen Afrikanen
onvrijwillig naar Amerika gebracht.
Verlicht absolutisme: systeem waarbij een verlichte vorst de absolute macht
heeft en verlichte hervormingen van bovenaf probeert in te voeren. Een
voorbeeld is de Ruisische koning Frederik de Grote (1740 – 1786 )
Verlicht denken: volgens de ideeën van de verlichting.
Verlichting: Bewering die meende dat met de rede alles kan worden
verklaard en dat een op de rede gebaseerde samenleving opgebouwd
moet worden. Met rationalisme, vrijheid, gelijke rechten voor alle mensen,
verdraagzaamheid en democratie zou er meer licht komen in het leven.
Personen:
Immanuel Kant: filosoof
Voltaire: Franse schrijver
John Locke: Engelse filosoof
Montesquieu: Franse edelman
Adam Smith: Schot
Lodewijk XV
Lodewijk XVI
Frederik de Grote: Pruisische koning
Jozef II van Oostenrijk
Keizerin Catherina de Grote van Rusland
Thomas Jefferson
Robespierre : Jacobijn
Rousseau
Las Casas: Spaanse priester
Download