With your pockets well protected at last, And your streetcar visions which you place on the grass, And your flesh like silk, and your face like glass, Who among them do they think could carry you? Sad-eyed lady of the lowlands, Where the sad-eyed prophet says that no man comes, My warehouse eyes, my Arabian drums, Should I leave them by your gate, Or, sad-eyed lady, should I wait? Dylan 1966 Naar een blijde of een droeve toekomst voor de volkshuisvesting in Nederland? Minister Vogelaar verdient een compliment. Sinds zij is aangetreden als minister staan volkshuisvesting in het algemeen, en de woningcorporaties in het bijzonder, weer volop in de schijnwerpers. Daarnaast is de minister overal in het land aanwezig om haar boodschap uit te dragen. Dat doet zij met zoveel optimisme dat je er bijna niet aan ontkomt te geloven dat het goed zal gaan met de wijken, de buurten en de volkshuisvesting. Maar wij geloven dat niet. Ella Vogelaars beleid zal tot een heel ander resultaat leiden. Laten we eens aannemen dat in 2020 de kamer zal besluiten om een parlementaire enquête in te stellen naar het volkshuisvestingsbeleid tussen 2007 en 2019. Een parlementaire enquête die natuurlijk zijn rechtvaardiging vindt in het volledig mislukken van het volkshuisvestingsbeleid in deze periode. Wat zou dan de conclusie zijn? Wij voorspellen het volgende: In 2007 heeft het kabinet Balkende IV de basis gelegd voor de huidige problemen op het gebied van wonen. Dit door het beperken van huurverhogingen tot onder het niveau van de inflatie en het ingrijpend verzwakken van de positie van de woningcorporaties. Door de lage huurverhoging is verzuimd om mensen in een tijd van toenemende welvaart uit te dagen zelf verantwoordelijkheid te dragen voor de kosten van wonen. Huurwoningen zijn bewust tegen veel te lage huren, dat wil zeggen: ruim onder de kostprijs, op de markt gebracht. Dit alles met het doel de kosten van uitkeringen laag te houden en de gevolgen van lastenverhogingen te verzachten. Zo werd het evenwicht op de woningmarkt fundamenteel verstoord. Bovendien is door een te sterke gerichtheid op de laagste inkomens verzuimd de duurdere huurwoningmarkt te ontwikkelen. Door niet ingrijpen in de aftrekbaarheid van de hypotheekrente in een periode met relatief lage rente, is verzuimd een rem te zetten op de snelle stijging van de prijzen van koopwoningen. De prijsstijging werd door de vanaf 2008 snel stijgende inflatie opgejaagd. Pas na een sterke stijging van de rente kwam zij tot stilstand. Die rentestijging viel samen met de groei van ernstige begrotingsproblemen, mede veroorzaakt door het toenemend effect van de renteaftrek op de belastinginkomsten. De mogelijkheid om in te grijpen in de hypotheekrente had men voorbij laten gaan. Alsnog ingrijpen was geen optie. Dat had tot het ineenstorten van de prijzen voor koopwoningen geleid. Wat er dan was gebeurd, hebben wij in Amerika kunnen zien. Door het Rijksbeleid is de financiële positie van de woningcorporaties in tien jaar tijd dramatisch verslechterd. De te lage huurverhogingen, gekoppeld aan de afnemende verkoopbaarheid van huurwoningen hadden vergaande gevolgen. De integrale vennootschapsbelasting die in 2008 werd ingevoerd had ingrijpende financiële gevolgen. Bovendien leidde deze maatregel in de praktijk tot een sterke terugval in de investeringen in de nieuwbouw. Daarmee was geen rekening gehouden. En zo raakte VROM op het gehele beleidsterrein ernstig onthand. De investeringen in de zogenoemde Vogelaarwijken tussen 2007 en 2017 leidden tot een teleurstellend resultaat. De wijkgerichte aanpak wordt nu gezien als een grote fout. Het denken vanuit de wijk was een concept dat paste in de jaren vijftig van de 20ste eeuw. Het was zeker geen concept dat bruikbaar was in de 21ste eeuw waarin de bewoner als individu centraal moest staan en mensen zelf bepaalden met wie en op welke wijze zij sociale contacten opbouwden. De eenzijdige oriëntatie van het Rijk op de Randstad tastte de positie van de `rest van Nederland` ernstig aan. Dat leidde tot een nog grotere tegenstelling tussen de Randstad en de rest. Ook in politieke zin. Den Haag onderschatte het groeiende ressentiment onder de `nettobetalers` van Nederland in ernstige mate. Het in 2007 ingezette beleid ging volledig voorbij aan de snelle stijging van de kosten van bouwen. Kunstmatig lage huurverhogingen leidden tot een dramatische terugval in de investeringen in woningen. Dit terwijl de kosten van bouwen snel stegen door de toenemende eisen ten aanzien van kwaliteit, (leef-) milieu en veiligheid. De aantasting van de financiële positie der corporaties bleef niet zonder gevolgen. Het onderhoud in de huursector verslechterde. Hierdoor raakte de kwaliteit van de huurwoningenvoorraad ernstig aangetast en uiteindelijk ook de openbare ruimte. De 40 wijken groeiden uit tot 800. Er begonnen zich ontwikkelingen voor te doen die leken op die in landen waar jarenlang een lage huurpolitiek werd gevoerd. Zoals de voormalige DDR. Sad-eyed lady of the lowlands. Is deze uitkomst van een parlementaire enquête ondenkbaar? Integendeel! Het huidige beleid lijkt eerder op het bovenstaande resultaat gericht. Den Haag wil meer zeggenschap over het door de corporaties opgebouwde vermogen. Als dat niet lukt, wordt het credo: wij niet, dan jullie ook niet. Dan worden de vermogens vernietigd. Ongeveer zoals dat met de energiebedrijven gaat. Waarom denken wij dat? Het huidige beleid is ouderwets en in het geheel niet vernieuwend. Het is al vaak gezegd, maar het kan in feite niet vaak genoeg worden herhaald. Op het moment dat het coalitieakkoord voor het kabinet Balkende IV getekend werd, stond vast dat op het beleidsterrein volkshuisvesting geen vernieuwing meer te verwachten was. Bestaande rechten voor kopers en huurders worden beschermd en noodzakelijke ingrepen blijven achterwege. De combinatie van een lage huurverhoging en een, zeker in West Nederland, steeds verder uit balans rakende koopwoningenmarkt leidt er toe dat de doorstroming vanuit de huurvoorraad naar koopwoningen - voor zover al aanwezig - wordt afgeremd. De mogelijkheden voor corporaties om succesvol grotere aantallen woningen aan vooral zittende huurders te verkopen, komen sterk onder druk te staan. Inmiddels is daarbij duidelijk dat de uitwerking van het beleid feitelijk nog desastreuzer is dan destijds op grond van het regeerakkoord mocht worden aangenomen. De afspraken ten aanzien van de huurverhoging worden zo rigide toegepast – passend binnen de uitgangspunten van het staatssocialisme – dat elke differentiatie naar prijs en kwaliteit onmogelijk wordt. De koppeling van de huurverhoging aan het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie leidt er toe dat corporaties op volstrekt onvoldoende wijze in hun prijsstelling de gevolgen van de sterke prijsstijgingen waarmee zij geconfronteerd worden in hun prijzen verwerken. Het gaat om sterke prijsstijgingen als stijgende onderhoudskosten, kosten op het terrein van milieu en veiligheid, hogere kosten van beheer vooral in de oudere wijken en uiteraard de stijgende loonkosten voortkomend uit de CAO. De prijs van het huren is een politieke prijs geworden. De inflatie in Nederland is op dit moment duidelijk lager dan het Europees gemiddelde dankzij de te lage huurverhoging. Zeker als dit beleid een aantal jaren wordt doorgezet zal dit tot ernstige effecten gaan leiden. In feite moeten corporatiebestuurders op dit moment hopen op een sterke stijging van het algemene inflatieniveau. Dat kan de exploitatiemogelijkheden voor de bestaande voorraad, zeker omdat de rente op leningen meestal voor langere tijd is vastgelegd, aanzienlijk verbeteren. Er van uitgaande dat de overheid haar uitgangspunt van een inflatievolgend huurbeleid handhaaft.1 Een politieke prijs heeft zoals bekend uit ervaring zeer grote gevaren in zich. De marktwerking wordt uitgeschakeld. De toedeling van het product wordt kunstmatig. Distributie en wachtrijen zijn kenmerkend. De ervaringen uit Oost Europa zijn sprekende voorbeelden. Het is volledig onbegrijpelijk dat een huurbeleid zoals nu in 2007/2008 in Nederland nog denkbaar is in een markteconomie. Het niet aangaan van een discussie over de aftrekbaarheid van de hypotheekrente is daarbij de andere kant van de medaille. Nederland heeft mede dankzij de aftrekbaarheid van de hypotheekrente nog steeds één van de hoogste marginale belastingtarieven van Europa. In plaats van een beleid gericht op een geleidelijke verlaging van de inkomstenbelasting, gekoppeld aan een afbouw van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente, wordt een discussie gevoerd over hogere belastingen voor topinkomens. De hypotheekrenteaftrek moet in onze ogen, zeker als de rente op termijn gaat stijgen, gezien worden als een onaanvaardbaar risico voor de overheidsfinanciën. Een geleidelijke afbouw, gekoppeld aan belastingverlaging en afschaffing van de overdrachtsbelasting zou daarom absoluut overwogen moeten worden. Maar die keuze wordt niet gemaakt. 1 In het verleden hebben wij daar ervaringen mee opgedaan. Bij stijgende inflatie wordt gekeken naar het vijfjaars voortschrijdend gemiddelde. Bij dalende inflatie wordt direct weer teruggegaan naar het cijfer uit het voorafgaande jaar. Balkende IV lijkt – en zeker in de tweede helft van 2007 is dit beeld versterkt – volkhuisvesting meer en meer te verenigen tot de aanpak van de door het kabinet aangewezen wijken en het realiseren van een door het kabinet gewenste aantallen woningen in de sociale sector. Grote vraagstukken, zoals de demografische veranderingen, de ruimtelijke en planologische problematiek die de voortgang van het bouwproces ernstig belemmeren krijgen onvoldoende aandacht. Waar nog in het geheel niet over nagedacht wordt, is de vraag of het in het kader van de klimaatveranderingen en de stijgende zeespiegel nog wel verantwoord is om in diepe polders te bouwen. Dit past bij een kabinet dat sterk op West-Nederland is gericht en waarbij het denken op korte termijn – voor deze kabinetsperiode zijn wij het eens – overheerst. Binnen dit geheel worden corporaties op een heel bijzondere wijze behandeld. De uitgangspunten voor de verzelfstandiging die in de jaren negentig van de vorige eeuw is ingezet, maar nooit goed is afgerond, wordt daarbij in hoog tempo verlaten, waarbij de koepelorganisatie Aedes in zekere zin deze ontwikkeling mogelijk maakt. Er wordt niet uitgegaan van eigen kracht maar van een appeasement politiek, die zonder enig resultaat is. De overheid wil enerzijds greep krijgen op de activiteiten van de corporaties: veertig wijken aanpak etc., terwijl daarnaast alles ingezet wordt om greep te krijgen op de vermogens van de corporaties en deze af te romen. Integrale vennootschapsbelasting met slechtere voorwaarden dan voor beleggers, lage huurverhogingen om zo de uitgaven voor de huurtoeslag te beperken en een verplichte bijdrage aan de aanpak van de 40 wijken. De overheid benadert corporaties als commerciële organisaties wanneer het haar uitkomt (VPB) en als een bijkantoor van de overheid als dat beter past. Minister Vogelaar ontwikkelt zich daarbij meer en meer als een nationale wethouder van volkshuisvesting die waar het uitkomt het speelveld voor de corporaties in elk door haar gewenste richting vergroot. Moest De Woonplaats zich vijf jaar geleden verantwoorden waarom wij het Gold Serviceprogramma voor goede huurders gestart waren, nu moeten wij ons verantwoorden als wij geen bijdrage leveren aan sociale programma’s om achter de voordeur preventief in te grijpen. Er is natuurlijk heel veel te zeggen voor deze activiteiten, maar ze zijn niet commercieel, kosten veel geld, leiden tot stijgende beheerskosten en verdragen zich natuurlijk niet met een beleid van de overheid. Dat beleid leidt tot een negatieve kasstroom bij de corporaties, tenzij er op grote schaal woningen verkocht worden. Zeker voor corporaties die veel investeren in woningen voor de doelgroep van beleid. Woningen die zeker op korte termijn door de lage huurstelling zeer lage rendementen (3 à 4%) opleveren. Het is mogelijk om de bovenstaande lijst verder uit te breiden. Dat is echter niet nodig. In onze ogen is het beleid van het huidige kabinet, zeker op lange termijn, desastreus voor de volkshuisvesting. In onze ogen schetst het verslag van het CFV2 nog een veel te positief beeld, ondanks dat daarin aangegeven wordt dat de verkoop van 24.000 woningen nodig is om de vermogenspositie op peil te houden. Het is interessant om in 2009 eens een vergelijking te maken tussen 2006 en 2008. Het kan de mate waarin de overheid (en Aedes) onverantwoord omgaan met de financiële positie van de sector wel erg schrijnend zichtbaar maken. Soms krijg je het idee dat het de overheid weinig kan schelen. Er moet op korte termijn gescoord worden. Corporaties hebben te grote vermogens en die moeten worden afgeroomd. Dat het resultaat wel eens volstrekt contraproductief kan zijn, wordt daarbij vergeten. Onze ervaringen van de afgelopen jaren met de stedelijke vernieuwing in Enschede zijn daarbij juist dat het de corporaties zijn die in een prima samenwerking met de gemeente de resultaten creëren. Niet de welzijnwerkers maar de corporatiemedewerkers staan daarbij vooraan. Een recent onderzoek van Beerenschot in de wijk Pathmos, die succesvol is aangepakt, onderstreepte dat ook. De aanpak van de minister ten aanzien van de prachtwijken gaat daaraan voorbij en er wordt teruggegrepen op een aanpak van gisteren. Denken in wijken als geografische eenheden, waarin mensen hun hele leven wonen. Denken in verticale netwerken van grootouders, ouders en kinderen binnen een geografische beperkt gebied. Het was kenmerkend voor de vorige eeuw. Die tijd is voorbij en komt niet terug. Misschien is het wel een kenmerk van achterstand als een groot deel van de bewoners van een wijk daar hun hele leven woont. Een moderne aanpak gaat uit van het individu. De kansen die er zijn en de mogelijkheden om mensen sterker te maken om zelf invulling te geven aan hun leven. Daar hoort geen collectief denken bij en geen betutteling van boven. Wij zij het daarom ook eens met Frank Kalshoven die in de Volkskrant van 5 januari 2008 over de prachtwijken onder andere het volgend schreef: “Met de financiering van de plannen (uit de zakken van de woningbouwcorporaties) breekt het kabinet links af, wat het rechts probeert op te bouwen. Bestaande (en wie weet succesvolle) sociale projecten van woningbouwcorporaties moeten worden gestaakt om gemeenten geld te geven voor de uitvoering van plannen die de toets der kritiek niet kunnen doorstaan.” Maar ja: aan het begin van deze paragraaf verwezen wij naar de energiebedrijven en de wijze waarop de overheid hen benaderd: 2 Sectorbeeld Woningcorporaties verslagjaar 2006 Succesvolle, zelfstandig geworden organisaties die los zijn komen te staan van de overheid doen schijnbaar pijn bij de overheid. Succes wordt niet gewaardeerd. Zeker financiële successen niet. Ingrijpen dus! Wij zijn benieuwd naar het oordeel in 2020 Hoe wel? Kritiek hebben op beleid is eenvoudig. Oplossingen bieden is een stuk moeilijker. In het voorafgaande hebben wij al aangegeven dat wij van mening zijn dat er op het terrein van de volkshuisvesting en de sociale woningbouw in Nederland veel moet veranderen. Wij pleiten zeker niet voor het behoud van de huidige situatie en wij vinden dat wij daar ook bereid moeten zijn de corporaties als zodanig ter discussie te stellen. Dat kan en mag best: corporaties ontstonden aan het einde van de negentiende eeuw als particulier initiatief, omdat de markt onvoldoende functioneerde. In de 20ste eeuw is dit private initiatief geleidelijk aan steeds meer deel gaan uitmaken van het publieke domein. In de jaren zestig werd dan ook terecht de discussie gevoerd of corporaties moesten blijven bestaan of dat zij deel moesten gaan uitmaken van de gemeenten. Er is toen gekozen voor een zelfstandig voorbestaan van de corporaties en er is een begin gemaakt van de afbouw van de gemeentelijke woningbedrijven. In de jaren negentig is het proces van verzelfstandiging van corporaties versneld en rond de eeuwwisselingen werd er door enkele corporaties gesproken over de mogelijkheid van een volledige privatisering (opting out). Zowel de sector (Aedes) als de overheid heeft deze discussie echter nooit aangedurfd. En op dit moment valt de slinger terug. Essentiële vragen die gesteld moesten worden, zijn ons inziens nooit echt gesteld. Welke benadering past bij een beleid dat vertrekt bij het individu en bij de klant die de mogelijkheden van mensen centraal stelt en probeert de kracht van mensen te vergroten? Niet door ze afhankelijk te maken van goedwillende hulpverleners, maar door ze uit te dagen zelf hun toekomst in de hand te nemen? In onze ogen is daarbij het volgende van toepassing: Volkshuisvesting is een middel en geen doel. Daarbij komen we weer heel dicht bij de idealisten uit 1890 en 1900, die volkshuisvesting zagen als een middel om alcoholisme, TBC, overbewoning, overspel etc. te bestrijden. Volkshuisvesting – sociale woningbouw - kan in onze ogen een middel zijn om mensen sterker te maken, kansen te geven. De praktijk is helaas dat zeker in de oude wijken de sociale woningbouw de mensen vaak zwakker en afhankelijk maakt. Lage huren, woontoeslag etc., zij creëren overigens samen met een groot aantal andere zaken een spinnenweb dat mensen in hoge mate afhankelijk maakt. Waar het om gaat, is dat wij de voorwaarden creëren die het mensen mogelijk maakt los te komen uit dat spinnenweb. Weg dus van de mechanismen, die afhankelijk maken en op weg naar werkelijke onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Daarbij moeten wij er ons ook voor hoeden om toe te geven aan de op dit moment waarneembare tendens dat een deel van de mensen waarvoor wij werken blijvend niet in staat zijn om zelf invulling en vorm te geven aan hun eigen leven en dus hun eigen kansen, zowel op het terrein van de volkshuisvesting, zorg als op het terrein van maatschappelijke dienstverlening. Daarom zijn permanente zorgstructuren tot (ver) achter de voordeur noodzakelijk. Natuurlijk zijn er groepen die speciale aandacht nodig hebben. Die moeten echter de uitzondering vormen en niet de regeI. In ieder geval geldt dit zeker niet voor de ruim 40% van de Nederlanders die in de sociale woningbouw wonen en ook zeker niet voor de honderdduizenden bewoners van de 40 wijken In dat opzicht is het typerend dat veel van de plannen met de 40 woningen vol staan van plannen voor wijkcoaches en dat er veel te weinig in staat over het versterken van de economische mogelijkheden en ondernemerschap. Zijn wij niet bezig een nieuwe laag in het spinnenweb te weven? Wij zijn van mening dat wij als maatschappij en dus de overheid er voor zouden moeten kiezen de versterking van de zelfstandigheid van het individu, de vergroting van vrijheid en de empowerment van mensen weer op te pakken en te versterken. Dit was in ieder geval op een aantal punten terug te vinden in het beleid uit de jaren negentig en begin van deze eeuw. Niet vrijblijvend, maar met een centraal kenmerk: het individu, de huurder, de klant die staat centraal. Mensen moeten de vrijheid hebben zelf invulling te geven aan hun toekomst. Zij moeten zelf kunnen kiezen tussen kopen en huren. Zij moeten vrij zijn om zelf hun inkomen te besteden aan die zaken die zij belangrijk vinden. Dat houdt in dat de overheid principieel zou moeten kiezen voor de afhankelijkheid van toeslagen of dit nu op het terrein van wonen(huur), zorg of onderwijs is. Daarnaast moet de overheid afscheid nemen van subsidies die consumptie van bepaalde goederen bevorderen. Het voornaamste voorbeeld is daarbij natuurlijk de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Dat kan natuurlijk niet ineens, maar er moet voor een duidelijke koers gekozen worden. Wordt die keuze gemaakt, dan houdt het in dat in dat de rol en de positie van woningcorporaties naar de toekomst sterk zal veranderen. Immers: indirect verstrekken corporaties door het verhuren van woningen beneden de kostprijs en de marktprijs subsidies aan hun klanten, Dat doen ze feitelijke ongericht, omdat ze zeker na het tekenen van het huurcontract, geen enkele controle hebben op het inkomen van de bewoner. Heel veel bewoners van corporaties woningen wonen, zeker als wij naar het gezinsinkomen kijken “gesubsidieerd”. Een subsidie die in veel gevallen door mensen zelf betaald wordt in de vorm van te hoge belastingtarieven. Onder het motto dat wij druk bezig zijn met sociale huisvesting worden veel gelden rondgepompt. Daarnaast wordt door het beperken van de consumentenvrijheid het eigen initiatief van mensen beperkt. Wij zijn voor een ander volkshuisvestingsbeleid dat nu gevoerd is. Een beleid waar een aantal heilige huisjes worden aangepakt, maar we weten ook dat dit niet van de ene dag op de andere kan. Waar het omgaat is dat alle partijen zich tot doel stellen in de komende jaren tot een andere aanpak te komen Hoe kijken wij nu tegen onze rol als corporaties aan? Hoe wil de Woonplaats zelf invulling geven aan het beleid? Zoals al aangegeven keren wij ons tegen delen van het Rijksbeleid. Het huidige huurverhogingsbeleid is onverantwoord, zeker op lange termijn en de heffing voor de veertig wijken is een vorm van overheidsingrijpen in onze bedrijfsvoering die onaanvaardbaar is. Met de VPB heffing hebben wij overigens weinig problemen, mits dit leidt tot een level playingfield met de particuliere sector. VPB heffing kan een incentive zijn voor investeren als het er toe leidt dat corporaties die onvoldoende investeren belast worden. Het is een disincentive op het moment dat het leidt tot het tegengaan van investeringen. Maar we geven ook actief invulling aan ons eigen beleid. Daarbij kiezen wij actief voor het bevorderen van zelfstandigheid van het individu. Wij geven een groot deel van onze huurders nu reeds de keuze tussen huren en kopen. Wij bevorderen het eigendom van woningen. Eigen woningbezit is in onze ogen een belangrijk instrument om mensen zelfstandig en zelfredzaam te maken en zeker voor minderheidsgroepen is het een instrument om de integratie in de samenleving te bevorderen. Voor de corporatie houdt dit overigens in dat zij afscheid neemt van haar machtpositie. Zich dienstbaar opstelt naar de maatschappij en accepteert dat haar rol in de toekomst wel eens veel kleiner zou kunnen zijn dat tot op heden. De Woonplaats kiest voor empowerment. Wonen als een middel en niet als een doel. Voor ons is de vraag hoe wij mensen sterker maken. Ons Goldservice-programma is daar een voorbeeld van en in de aanpak van de stedelijke herstructurering werken wij dit uit. Dat doen wij natuurlijk niet alleen, maar met partners met wie wij samenwerken. Als corporatie investeren wij veel in maatschappelijk vastgoed. Wij zijn bereidheid om de exploitatie van onroerend goed over te nemen. Investeren in onderwijs en werkgelegenheid waar nodig. Niet om te beheersen, maar om te faciliteren. Daarbij zien wij de mogelijkheid dat in de toekomst het investeren en het beheren van maatschappelijk vastgoed zich kan ontwikkelen tot een kerncompetentie van de corporatie. De Woonplaats streeft er al jaren naar om het vermogen actief in te zetten voor haar doelstelling. Jaarlijks verkopen wij rond 3% van het bezit. In de laatste vijftien jaar hebben wij, gemeten aan de omvang van ons bezit, al ruim 20% van onze woningen verkocht. Daarbij is het overgrote deel verkocht aan de bewoner. Ondanks de politieke weerstand zijn wij een groot voorstander van fusies om te komen tot een betere inzet van het corporatievermogen. De laatste tien jaar is de Woonplaats gegroeid door fusies die er steeds op gericht waren de inzet van het corporatievermogen te verhogen. De oorspronkelijk Achterhoekse corporatie De Woonplaats is daardoor een Enschedese corporatie geworden,die mede door de actieve inzet van haar hele vermogen veel investeert in de stedelijke herstructurering in Enschede. Het Rijk zou in onze ogen veel actiever fusies tussen regio en stad moeten bevorderen om zo de inzet van het corporatievermogen te versterken. Bovenstaande punten kunnen aangevuld worden met nog meer voorbeelden. Deze argumenten pleiten ervoor om aan de overheid de vraag voor te leggen of het niet goed is zich nog eens heel goed de vraag te stellen of het beleid ten aanzien van de corporaties, zoals het nu wordt ingezet, wel juist is. Wij zijn van mening van niet. De overheid moet de corporaties niet straffen, omdat zij van mening is dat ze zich anders moeten gedragen. Ze moet de corporaties niet zien als verlengde overheid en zeker niet als het laatste spaarvarken in het (semi) publieke domein dat nog geslacht kan worden. Een andere vraag is veel urgenter: Hoe gaan we naar een modern beleid voor zelfstandige burgers? De rol van de corporaties komt daarbij uiteraard aan de orde. Niet door ze te laten mislukken, maar misschien door het opheffen van de laatste corporatie in 2030, omdat de missie volbracht is of misschien omdat in dat jaar de laatste woning verkocht wordt en de corporaties verder gaan als beheerders van maatschappelijk vastgoed.