With your pockets well protected at last

advertisement
With your pockets well protected at last,
And your streetcar visions which you place on the grass,
And your flesh like silk, and your face like glass,
Who among them do they think could carry you?
Sad-eyed lady of the lowlands,
Where the sad-eyed prophet says that no man comes,
My warehouse eyes, my Arabian drums,
Should I leave them by your gate,
Or, sad-eyed lady, should I wait?
Dylan 1966
Naar een blijde of een droeve toekomst voor de volkshuisvesting in
Nederland?
Minister Vogelaar verdient een compliment. Sinds zij is aangetreden als minister staan volkshuisvesting in het
algemeen, en de woningcorporaties in het bijzonder, weer volop in de schijnwerpers. Daarnaast is de minister
overal in het land aanwezig om haar boodschap uit te dragen. Dat doet zij met zoveel optimisme dat je er bijna
niet aan ontkomt te geloven dat het goed zal gaan met de wijken, de buurten en de volkshuisvesting.
Maar wij geloven dat niet.
Ella Vogelaars beleid zal tot een heel ander resultaat leiden.
Laten we eens aannemen dat in 2020 de kamer zal besluiten om een parlementaire enquête in te stellen naar het
volkshuisvestingsbeleid tussen 2007 en 2019. Een parlementaire enquête die natuurlijk zijn rechtvaardiging vindt
in het volledig mislukken van het volkshuisvestingsbeleid in deze periode. Wat zou dan de conclusie zijn?
Wij voorspellen het volgende:

In 2007 heeft het kabinet Balkende IV de basis gelegd voor de huidige problemen op het gebied van wonen.
Dit door het beperken van huurverhogingen tot onder het niveau van de inflatie en het ingrijpend verzwakken
van de positie van de woningcorporaties.

Door de lage huurverhoging is verzuimd om mensen in een tijd van toenemende welvaart uit te dagen zelf
verantwoordelijkheid te dragen voor de kosten van wonen. Huurwoningen zijn bewust tegen veel te lage
huren, dat wil zeggen: ruim onder de kostprijs, op de markt gebracht. Dit alles met het doel de kosten van
uitkeringen laag te houden en de gevolgen van lastenverhogingen te verzachten. Zo werd het evenwicht op
de woningmarkt fundamenteel verstoord. Bovendien is door een te sterke gerichtheid op de laagste
inkomens verzuimd de duurdere huurwoningmarkt te ontwikkelen.

Door niet ingrijpen in de aftrekbaarheid van de hypotheekrente in een periode met relatief lage rente, is
verzuimd een rem te zetten op de snelle stijging van de prijzen van koopwoningen. De prijsstijging werd door
de vanaf 2008 snel stijgende inflatie opgejaagd. Pas na een sterke stijging van de rente kwam zij tot
stilstand. Die rentestijging viel samen met de groei van ernstige begrotingsproblemen, mede veroorzaakt
door het toenemend effect van de renteaftrek op de belastinginkomsten. De mogelijkheid om in te grijpen in
de hypotheekrente had men voorbij laten gaan. Alsnog ingrijpen was geen optie. Dat had tot het ineenstorten
van de prijzen voor koopwoningen geleid. Wat er dan was gebeurd, hebben wij in Amerika kunnen zien.

Door het Rijksbeleid is de financiële positie van de woningcorporaties in tien jaar tijd dramatisch verslechterd.
De te lage huurverhogingen, gekoppeld aan de afnemende verkoopbaarheid van huurwoningen hadden
vergaande gevolgen. De integrale vennootschapsbelasting die in 2008 werd ingevoerd had ingrijpende
financiële gevolgen. Bovendien leidde deze maatregel in de praktijk tot een sterke terugval in de
investeringen in de nieuwbouw. Daarmee was geen rekening gehouden. En zo raakte VROM op het gehele
beleidsterrein ernstig onthand.

De investeringen in de zogenoemde Vogelaarwijken tussen 2007 en 2017 leidden tot een teleurstellend
resultaat. De wijkgerichte aanpak wordt nu gezien als een grote fout. Het denken vanuit de wijk was een
concept dat paste in de jaren vijftig van de 20ste eeuw. Het was zeker geen concept dat bruikbaar was in de
21ste eeuw waarin de bewoner als individu centraal moest staan en mensen zelf bepaalden met wie en op
welke wijze zij sociale contacten opbouwden.

De eenzijdige oriëntatie van het Rijk op de Randstad tastte de positie van de `rest van Nederland` ernstig
aan. Dat leidde tot een nog grotere tegenstelling tussen de Randstad en de rest. Ook in politieke zin. Den
Haag onderschatte het groeiende ressentiment onder de `nettobetalers` van Nederland in ernstige mate.

Het in 2007 ingezette beleid ging volledig voorbij aan de snelle stijging van de kosten van bouwen.
Kunstmatig lage huurverhogingen leidden tot een dramatische terugval in de investeringen in woningen. Dit
terwijl de kosten van bouwen snel stegen door de toenemende eisen ten aanzien van kwaliteit, (leef-) milieu
en veiligheid.

De aantasting van de financiële positie der corporaties bleef niet zonder gevolgen. Het onderhoud in de
huursector verslechterde. Hierdoor raakte de kwaliteit van de huurwoningenvoorraad ernstig aangetast en
uiteindelijk ook de openbare ruimte. De 40 wijken groeiden uit tot 800. Er begonnen zich ontwikkelingen voor
te doen die leken op die in landen waar jarenlang een lage huurpolitiek werd gevoerd. Zoals de voormalige
DDR.
Sad-eyed lady of the lowlands.
Is deze uitkomst van een parlementaire enquête ondenkbaar? Integendeel!
Het huidige beleid lijkt eerder op het bovenstaande resultaat gericht.
Den Haag wil meer zeggenschap over het door de corporaties opgebouwde vermogen. Als dat niet lukt, wordt het
credo: wij niet, dan jullie ook niet. Dan worden de vermogens vernietigd. Ongeveer zoals dat met de
energiebedrijven gaat.
Waarom denken wij dat?
Het huidige beleid is ouderwets en in het geheel niet vernieuwend.
Het is al vaak gezegd, maar het kan in feite niet vaak genoeg worden herhaald. Op het moment dat het
coalitieakkoord voor het kabinet Balkende IV getekend werd, stond vast dat op het beleidsterrein volkshuisvesting
geen vernieuwing meer te verwachten was. Bestaande rechten voor kopers en huurders worden beschermd en
noodzakelijke ingrepen blijven achterwege. De combinatie van een lage huurverhoging en een, zeker in West
Nederland, steeds verder uit balans rakende koopwoningenmarkt leidt er toe dat de doorstroming vanuit de
huurvoorraad naar koopwoningen - voor zover al aanwezig - wordt afgeremd. De mogelijkheden voor corporaties
om succesvol grotere aantallen woningen aan vooral zittende huurders te verkopen, komen sterk onder druk te
staan. Inmiddels is daarbij duidelijk dat de uitwerking van het beleid feitelijk nog desastreuzer is dan destijds op
grond van het regeerakkoord mocht worden aangenomen.

De afspraken ten aanzien van de huurverhoging worden zo rigide toegepast – passend binnen de
uitgangspunten van het staatssocialisme – dat elke differentiatie naar prijs en kwaliteit onmogelijk wordt.

De koppeling van de huurverhoging aan het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie leidt er toe dat
corporaties op volstrekt onvoldoende wijze in hun prijsstelling de gevolgen van de sterke prijsstijgingen
waarmee zij geconfronteerd worden in hun prijzen verwerken. Het gaat om sterke prijsstijgingen als stijgende
onderhoudskosten, kosten op het terrein van milieu en veiligheid, hogere kosten van beheer vooral in de
oudere wijken en uiteraard de stijgende loonkosten voortkomend uit de CAO. De prijs van het huren is een
politieke prijs geworden. De inflatie in Nederland is op dit moment duidelijk lager dan het Europees
gemiddelde dankzij de te lage huurverhoging. Zeker als dit beleid een aantal jaren wordt doorgezet zal dit tot
ernstige effecten gaan leiden. In feite moeten corporatiebestuurders op dit moment hopen op een sterke
stijging van het algemene inflatieniveau. Dat kan de exploitatiemogelijkheden voor de bestaande voorraad,
zeker omdat de rente op leningen meestal voor langere tijd is vastgelegd, aanzienlijk verbeteren. Er van
uitgaande dat de overheid haar uitgangspunt van een inflatievolgend huurbeleid handhaaft.1 Een politieke
prijs heeft zoals bekend uit ervaring zeer grote gevaren in zich. De marktwerking wordt uitgeschakeld. De
toedeling van het product wordt kunstmatig. Distributie en wachtrijen zijn kenmerkend. De ervaringen uit Oost
Europa zijn sprekende voorbeelden. Het is volledig onbegrijpelijk dat een huurbeleid zoals nu in 2007/2008 in
Nederland nog denkbaar is in een markteconomie.

Het niet aangaan van een discussie over de aftrekbaarheid van de hypotheekrente is daarbij de andere kant
van de medaille. Nederland heeft mede dankzij de aftrekbaarheid van de hypotheekrente nog steeds één van
de hoogste marginale belastingtarieven van Europa. In plaats van een beleid gericht op een geleidelijke
verlaging van de inkomstenbelasting, gekoppeld aan een afbouw van de aftrekbaarheid van de
hypotheekrente, wordt een discussie gevoerd over hogere belastingen voor topinkomens. De
hypotheekrenteaftrek moet in onze ogen, zeker als de rente op termijn gaat stijgen, gezien worden als een
onaanvaardbaar risico voor de overheidsfinanciën. Een geleidelijke afbouw, gekoppeld aan
belastingverlaging en afschaffing van de overdrachtsbelasting zou daarom absoluut overwogen moeten
worden. Maar die keuze wordt niet gemaakt.
1
In het verleden hebben wij daar ervaringen mee opgedaan. Bij stijgende inflatie wordt gekeken naar het vijfjaars
voortschrijdend gemiddelde. Bij dalende inflatie wordt direct weer teruggegaan naar het cijfer uit het voorafgaande jaar.

Balkende IV lijkt – en zeker in de tweede helft van 2007 is dit beeld versterkt – volkhuisvesting meer en meer
te verenigen tot de aanpak van de door het kabinet aangewezen wijken en het realiseren van een door het
kabinet gewenste aantallen woningen in de sociale sector. Grote vraagstukken, zoals de demografische
veranderingen, de ruimtelijke en planologische problematiek die de voortgang van het bouwproces ernstig
belemmeren krijgen onvoldoende aandacht. Waar nog in het geheel niet over nagedacht wordt, is de vraag
of het in het kader van de klimaatveranderingen en de stijgende zeespiegel nog wel verantwoord is om in
diepe polders te bouwen. Dit past bij een kabinet dat sterk op West-Nederland is gericht en waarbij het
denken op korte termijn – voor deze kabinetsperiode zijn wij het eens – overheerst.

Binnen dit geheel worden corporaties op een heel bijzondere wijze behandeld. De uitgangspunten voor de
verzelfstandiging die in de jaren negentig van de vorige eeuw is ingezet, maar nooit goed is afgerond, wordt
daarbij in hoog tempo verlaten, waarbij de koepelorganisatie Aedes in zekere zin deze ontwikkeling mogelijk
maakt. Er wordt niet uitgegaan van eigen kracht maar van een appeasement politiek, die zonder enig
resultaat is. De overheid wil enerzijds greep krijgen op de activiteiten van de corporaties: veertig wijken
aanpak etc., terwijl daarnaast alles ingezet wordt om greep te krijgen op de vermogens van de corporaties en
deze af te romen. Integrale vennootschapsbelasting met slechtere voorwaarden dan voor beleggers, lage
huurverhogingen om zo de uitgaven voor de huurtoeslag te beperken en een verplichte bijdrage aan de
aanpak van de 40 wijken. De overheid benadert corporaties als commerciële organisaties wanneer het haar
uitkomt (VPB) en als een bijkantoor van de overheid als dat beter past. Minister Vogelaar ontwikkelt zich
daarbij meer en meer als een nationale wethouder van volkshuisvesting die waar het uitkomt het speelveld
voor de corporaties in elk door haar gewenste richting vergroot. Moest De Woonplaats zich vijf jaar geleden
verantwoorden waarom wij het Gold Serviceprogramma voor goede huurders gestart waren, nu moeten wij
ons verantwoorden als wij geen bijdrage leveren aan sociale programma’s om achter de voordeur preventief
in te grijpen. Er is natuurlijk heel veel te zeggen voor deze activiteiten, maar ze zijn niet commercieel, kosten
veel geld, leiden tot stijgende beheerskosten en verdragen zich natuurlijk niet met een beleid van de
overheid. Dat beleid leidt tot een negatieve kasstroom bij de corporaties, tenzij er op grote schaal woningen
verkocht worden. Zeker voor corporaties die veel investeren in woningen voor de doelgroep van beleid.
Woningen die zeker op korte termijn door de lage huurstelling zeer lage rendementen (3 à 4%) opleveren.
Het is mogelijk om de bovenstaande lijst verder uit te breiden. Dat is echter niet nodig. In onze ogen is het beleid
van het huidige kabinet, zeker op lange termijn, desastreus voor de volkshuisvesting. In onze ogen schetst het
verslag van het CFV2 nog een veel te positief beeld, ondanks dat daarin aangegeven wordt dat de verkoop van
24.000 woningen nodig is om de vermogenspositie op peil te houden. Het is interessant om in 2009 eens een
vergelijking te maken tussen 2006 en 2008. Het kan de mate waarin de overheid (en Aedes) onverantwoord
omgaan met de financiële positie van de sector wel erg schrijnend zichtbaar maken.
Soms krijg je het idee dat het de overheid weinig kan schelen. Er moet op korte termijn gescoord worden.
Corporaties hebben te grote vermogens en die moeten worden afgeroomd. Dat het resultaat wel eens volstrekt
contraproductief kan zijn, wordt daarbij vergeten. Onze ervaringen van de afgelopen jaren met de stedelijke
vernieuwing in Enschede zijn daarbij juist dat het de corporaties zijn die in een prima samenwerking met de
gemeente de resultaten creëren. Niet de welzijnwerkers maar de corporatiemedewerkers staan daarbij vooraan.
Een recent onderzoek van Beerenschot in de wijk Pathmos, die succesvol is aangepakt, onderstreepte dat ook.
De aanpak van de minister ten aanzien van de prachtwijken gaat daaraan voorbij en er wordt teruggegrepen op
een aanpak van gisteren. Denken in wijken als geografische eenheden, waarin mensen hun hele leven wonen.
Denken in verticale netwerken van grootouders, ouders en kinderen binnen een geografische beperkt gebied. Het
was kenmerkend voor de vorige eeuw. Die tijd is voorbij en komt niet terug.
Misschien is het wel een kenmerk van achterstand als een groot deel van de bewoners van een wijk daar hun
hele leven woont. Een moderne aanpak gaat uit van het individu. De kansen die er zijn en de mogelijkheden om
mensen sterker te maken om zelf invulling te geven aan hun leven. Daar hoort geen collectief denken bij en geen
betutteling van boven.
Wij zij het daarom ook eens met Frank Kalshoven die in de Volkskrant van 5 januari 2008 over de prachtwijken
onder andere het volgend schreef:
“Met de financiering van de plannen (uit de zakken van de woningbouwcorporaties) breekt het kabinet links af,
wat het rechts probeert op te bouwen. Bestaande (en wie weet succesvolle) sociale projecten van
woningbouwcorporaties moeten worden gestaakt om gemeenten geld te geven voor de uitvoering van plannen
die de toets der kritiek niet kunnen doorstaan.”
Maar ja: aan het begin van deze paragraaf verwezen wij naar de energiebedrijven en de wijze waarop de
overheid hen benaderd:
2
Sectorbeeld Woningcorporaties verslagjaar 2006
Succesvolle, zelfstandig geworden organisaties die los zijn komen te staan van de overheid doen schijnbaar pijn
bij de overheid. Succes wordt niet gewaardeerd. Zeker financiële successen niet. Ingrijpen dus! Wij zijn benieuwd
naar het oordeel in 2020
Hoe wel?
Kritiek hebben op beleid is eenvoudig. Oplossingen bieden is een stuk moeilijker.
In het voorafgaande hebben wij al aangegeven dat wij van mening zijn dat er op het terrein van de
volkshuisvesting en de sociale woningbouw in Nederland veel moet veranderen. Wij pleiten zeker niet voor het
behoud van de huidige situatie en wij vinden dat wij daar ook bereid moeten zijn de corporaties als zodanig ter
discussie te stellen. Dat kan en mag best: corporaties ontstonden aan het einde van de negentiende eeuw als
particulier initiatief, omdat de markt onvoldoende functioneerde. In de 20ste eeuw is dit private initiatief geleidelijk
aan steeds meer deel gaan uitmaken van het publieke domein. In de jaren zestig werd dan ook terecht de
discussie gevoerd of corporaties moesten blijven bestaan of dat zij deel moesten gaan uitmaken van de
gemeenten. Er is toen gekozen voor een zelfstandig voorbestaan van de corporaties en er is een begin gemaakt
van de afbouw van de gemeentelijke woningbedrijven. In de jaren negentig is het proces van verzelfstandiging
van corporaties versneld en rond de eeuwwisselingen werd er door enkele corporaties gesproken over de
mogelijkheid van een volledige privatisering (opting out). Zowel de sector (Aedes) als de overheid heeft deze
discussie echter nooit aangedurfd. En op dit moment valt de slinger terug.
Essentiële vragen die gesteld moesten worden, zijn ons inziens nooit echt gesteld.
Welke benadering past bij een beleid dat vertrekt bij het individu en bij de klant die de mogelijkheden van mensen
centraal stelt en probeert de kracht van mensen te vergroten? Niet door ze afhankelijk te maken van
goedwillende hulpverleners, maar door ze uit te dagen zelf hun toekomst in de hand te nemen?
In onze ogen is daarbij het volgende van toepassing:

Volkshuisvesting is een middel en geen doel. Daarbij komen we weer heel dicht bij de idealisten uit 1890 en
1900, die volkshuisvesting zagen als een middel om alcoholisme, TBC, overbewoning, overspel etc. te
bestrijden. Volkshuisvesting – sociale woningbouw - kan in onze ogen een middel zijn om mensen sterker te
maken, kansen te geven. De praktijk is helaas dat zeker in de oude wijken de sociale woningbouw de
mensen vaak zwakker en afhankelijk maakt. Lage huren, woontoeslag etc., zij creëren overigens samen met
een groot aantal andere zaken een spinnenweb dat mensen in hoge mate afhankelijk maakt. Waar het om
gaat, is dat wij de voorwaarden creëren die het mensen mogelijk maakt los te komen uit dat spinnenweb.
Weg dus van de mechanismen, die afhankelijk maken en op weg naar werkelijke onafhankelijkheid en
zelfstandigheid.

Daarbij moeten wij er ons ook voor hoeden om toe te geven aan de op dit moment waarneembare tendens
dat een deel van de mensen waarvoor wij werken blijvend niet in staat zijn om zelf invulling en vorm te geven
aan hun eigen leven en dus hun eigen kansen, zowel op het terrein van de volkshuisvesting, zorg als op het
terrein van maatschappelijke dienstverlening. Daarom zijn permanente zorgstructuren tot (ver) achter de
voordeur noodzakelijk. Natuurlijk zijn er groepen die speciale aandacht nodig hebben. Die moeten echter de
uitzondering vormen en niet de regeI. In ieder geval geldt dit zeker niet voor de ruim 40% van de
Nederlanders die in de sociale woningbouw wonen en ook zeker niet voor de honderdduizenden bewoners
van de 40 wijken In dat opzicht is het typerend dat veel van de plannen met de 40 woningen vol staan van
plannen voor wijkcoaches en dat er veel te weinig in staat over het versterken van de economische
mogelijkheden en ondernemerschap. Zijn wij niet bezig een nieuwe laag in het spinnenweb te weven?

Wij zijn van mening dat wij als maatschappij en dus de overheid er voor zouden moeten kiezen de
versterking van de zelfstandigheid van het individu, de vergroting van vrijheid en de empowerment van
mensen weer op te pakken en te versterken. Dit was in ieder geval op een aantal punten terug te vinden in
het beleid uit de jaren negentig en begin van deze eeuw.

Niet vrijblijvend, maar met een centraal kenmerk: het individu, de huurder, de klant die staat centraal.
Mensen moeten de vrijheid hebben zelf invulling te geven aan hun toekomst. Zij moeten zelf kunnen kiezen
tussen kopen en huren.

Zij moeten vrij zijn om zelf hun inkomen te besteden aan die zaken die zij belangrijk vinden. Dat houdt in dat
de overheid principieel zou moeten kiezen voor de afhankelijkheid van toeslagen of dit nu op het terrein van
wonen(huur), zorg of onderwijs is. Daarnaast moet de overheid afscheid nemen van subsidies die
consumptie van bepaalde goederen bevorderen. Het voornaamste voorbeeld is daarbij natuurlijk de
aftrekbaarheid van de hypotheekrente.
Dat kan natuurlijk niet ineens, maar er moet voor een duidelijke koers gekozen worden.
Wordt die keuze gemaakt, dan houdt het in dat in dat de rol en de positie van woningcorporaties naar de
toekomst sterk zal veranderen.
Immers: indirect verstrekken corporaties door het verhuren van woningen beneden de kostprijs en de marktprijs
subsidies aan hun klanten, Dat doen ze feitelijke ongericht, omdat ze zeker na het tekenen van het huurcontract,
geen enkele controle hebben op het inkomen van de bewoner. Heel veel bewoners van corporaties woningen
wonen, zeker als wij naar het gezinsinkomen kijken “gesubsidieerd”. Een subsidie die in veel gevallen door
mensen zelf betaald wordt in de vorm van te hoge belastingtarieven. Onder het motto dat wij druk bezig zijn met
sociale huisvesting worden veel gelden rondgepompt. Daarnaast wordt door het beperken van de
consumentenvrijheid het eigen initiatief van mensen beperkt.
Wij zijn voor een ander volkshuisvestingsbeleid dat nu gevoerd is. Een beleid waar een aantal heilige huisjes
worden aangepakt, maar we weten ook dat dit niet van de ene dag op de andere kan. Waar het omgaat is dat alle
partijen zich tot doel stellen in de komende jaren tot een andere aanpak te komen
Hoe kijken wij nu tegen onze rol als corporaties aan? Hoe wil de Woonplaats zelf invulling geven aan het
beleid?
Zoals al aangegeven keren wij ons tegen delen van het Rijksbeleid.
Het huidige huurverhogingsbeleid is onverantwoord, zeker op lange termijn en de heffing voor de veertig wijken is
een vorm van overheidsingrijpen in onze bedrijfsvoering die onaanvaardbaar is. Met de VPB heffing hebben wij
overigens weinig problemen, mits dit leidt tot een level playingfield met de particuliere sector. VPB heffing kan
een incentive zijn voor investeren als het er toe leidt dat corporaties die onvoldoende investeren belast worden.
Het is een disincentive op het moment dat het leidt tot het tegengaan van investeringen.
Maar we geven ook actief invulling aan ons eigen beleid.
Daarbij kiezen wij actief voor het bevorderen van zelfstandigheid van het individu. Wij geven een groot deel van
onze huurders nu reeds de keuze tussen huren en kopen. Wij bevorderen het eigendom van woningen. Eigen
woningbezit is in onze ogen een belangrijk instrument om mensen zelfstandig en zelfredzaam te maken en zeker
voor minderheidsgroepen is het een instrument om de integratie in de samenleving te bevorderen. Voor de
corporatie houdt dit overigens in dat zij afscheid neemt van haar machtpositie. Zich dienstbaar opstelt naar de
maatschappij en accepteert dat haar rol in de toekomst wel eens veel kleiner zou kunnen zijn dat tot op heden.
De Woonplaats kiest voor empowerment. Wonen als een middel en niet als een doel. Voor ons is de vraag hoe
wij mensen sterker maken. Ons Goldservice-programma is daar een voorbeeld van en in de aanpak van de
stedelijke herstructurering werken wij dit uit. Dat doen wij natuurlijk niet alleen, maar met partners met wie wij
samenwerken.
Als corporatie investeren wij veel in maatschappelijk vastgoed. Wij zijn bereidheid om de exploitatie van
onroerend goed over te nemen. Investeren in onderwijs en werkgelegenheid waar nodig. Niet om te beheersen,
maar om te faciliteren. Daarbij zien wij de mogelijkheid dat in de toekomst het investeren en het beheren van
maatschappelijk vastgoed zich kan ontwikkelen tot een kerncompetentie van de corporatie.
De Woonplaats streeft er al jaren naar om het vermogen actief in te zetten voor haar doelstelling. Jaarlijks
verkopen wij rond 3% van het bezit. In de laatste vijftien jaar hebben wij, gemeten aan de omvang van ons bezit,
al ruim 20% van onze woningen verkocht. Daarbij is het overgrote deel verkocht aan de bewoner. Ondanks de
politieke weerstand zijn wij een groot voorstander van fusies om te komen tot een betere inzet van het
corporatievermogen. De laatste tien jaar is de Woonplaats gegroeid door fusies die er steeds op gericht waren de
inzet van het corporatievermogen te verhogen. De oorspronkelijk Achterhoekse corporatie De Woonplaats is
daardoor een Enschedese corporatie geworden,die mede door de actieve inzet van haar hele vermogen veel
investeert in de stedelijke herstructurering in Enschede. Het Rijk zou in onze ogen veel actiever fusies tussen
regio en stad moeten bevorderen om zo de inzet van het corporatievermogen te versterken.
Bovenstaande punten kunnen aangevuld worden met nog meer voorbeelden. Deze argumenten pleiten ervoor
om aan de overheid de vraag voor te leggen of het niet goed is zich nog eens heel goed de vraag te stellen of het
beleid ten aanzien van de corporaties, zoals het nu wordt ingezet, wel juist is.
Wij zijn van mening van niet. De overheid moet de corporaties niet straffen, omdat zij van mening is dat ze zich
anders moeten gedragen. Ze moet de corporaties niet zien als verlengde overheid en zeker niet als het laatste
spaarvarken in het (semi) publieke domein dat nog geslacht kan worden. Een andere vraag is veel urgenter: Hoe
gaan we naar een modern beleid voor zelfstandige burgers? De rol van de corporaties komt daarbij uiteraard aan
de orde. Niet door ze te laten mislukken, maar misschien door het opheffen van de laatste corporatie in 2030,
omdat de missie volbracht is of misschien omdat in dat jaar de laatste woning verkocht wordt en de corporaties
verder gaan als beheerders van maatschappelijk vastgoed.
Download