Gelijke kansenbeleid gevoed vanuit de basis: overleg met de VAP-Werkgroep Vrouw & Universiteit Kaat Wils, Hilde Heynen Bij de opening van het academiejaar in 1995 stelde de toenmalige vertegenwoordiger van het assisterend academisch personeel, de economiste Ingrid Robeyns, de ondervertegenwoordiging van vrouwen in het hoger kader van de Leuvense universiteit aan de kaak. Het onthutsende cijfermateriaal waarop deze bevindingen waren gebaseerd, haalde niet alleen de pers, maar bleek het vertrekpunt voor een aantal jonge, veelal vrouwelijke personeelsleden om deze problematiek van naderbij te bestuderen en binnen de universiteit aan te kaarten. In september 1996 gingen zij daarom over tot de oprichting van de Werkgroep Vrouw & Universiteit, binnen de Vereniging Academisch Personeel van de Leuvense Universiteit. Het was hun uitdrukkelijke wens de vereniging ook open te stellen voor administratief en technisch personeel. Al van bij de aanvang heeft de Werkgroep inhoudelijk op een dubbel spoor gewerkt. Zij heeft zowel voor de uitbouw van een Gelijke kansenbeleid als voor de ontwikkeling van vrouwen- en later genderstudies aan de K.U.Leuven geijverd, vanuit de overtuiging dat beide realisaties elkaar wederzijds kunnen bevruchten. Het is daarbij vanzelfsprekend geenszins de bedoeling genderstudies volledig in het teken te stellen van de agenda van een gelijke kansenbeleid. Wel is het belangrijk dat een dergelijk beleid zich kan inspireren op breder onderzoek dat ook minder zichtbare vormen van genderongelijkheid analyseert, zoals diegene die voortvloeien uit de stereotiepe, sterk ‘mannelijke’ invullingen van begrippen als ‘wetenschappelijke gedrevenheid’ en ‘leiderschap’ in onze cultuur. Op het terrein van de genderstudies kon de Werkgroep dankbaar gebruik maken van werk dat reeds was geleverd door de Interfacultaire Raad Vrouw-ManUniversiteit, en met name van de inventarisatie door prof. dr. Lieve Vandemeulebroucke van het reeds bestaande Leuvense onderzoek op het domein van de vrouwenstudies.1 De reële aanwezigheid maar tevens het bijzonder fragmentair karakter van dit onderzoek inspireerde de Werkgroep in 1997 tot het bepleiten bij de universitaire overheid van de oprichting van een interdisciplinair Centrum voor Vrouwenstudies. Intussen werd eveneens, en met (wisselend) succes, geijverd voor een grotere vrouwelijke aanwezigheid in het docentenkorps en een grotere aanwezigheid van de genderthematiek in het jaarlijks aanbod van het universiteitsbrede college ‘Lessen voor de 21ste eeuw’. In samenwerking met de Interfacultaire Raad werd vervolgens een voorstel ingediend ter oprichting van een nieuw college Genderstudies. Vanaf het academiejaar 1999-2000 werd dit college effectief ingericht. Het werd gelokaliseerd in de Faculteit Sociale Wetenschappen, maar is interdisciplinair van opzet, onder meer door het werken met gastdocenten uit uiteenlopende faculteiten. Het vak richt zich ook, met succes, tot studenten uit alle faculteiten. Dat voor dit initiatief slechts 20% van een docentenmandaat wordt ter beschikking gesteld en dat dit ten dele via sponsoring vanuit de privé-sector gebeurt, alsof het om een hooggespecialiseerde, aan de bedrijfswereld gelieerde materie gaat, valt dan ook te betreuren. Dit laat immers geen ruimte om onderzoek te realiseren, en 1 Interfacultaire Raad Vrouw-Man-Universiteit, Initiatieven op het vlak van gender studies aan de K.U.Leuven. Academiejaar 1997-1998, Leuven, 1999.Voor de historiek en de huidige activiteiten van de Werkgroep, zie http://www2.asro.kuleuven.ac.be/vrouw/ evenmin om het bestaande Leuvense onderzoek op het terrein van de genderstudies te coördineren en op die manier zichtbaarheid te geven. Vanaf het academiejaar 1998-1999 organiseerde de cel Genderstudies binnen de Werkgroep Vrouw & Universiteit zelf een jaarlijkse reeks Seminaries Genderstudies op doctoraatsniveau. Thema’s uit recht, politieke wetenschappen, antropologie, economie, kunstgeschiedenis, geschiedenis, architectuur, filosofie, sociale geografie en pedagogie kwamen hierbij aan bod. De onderzoekspaper die op elke bijeenkomst wordt voorgesteld, wordt telkens becommentarieerd door twee experten. Recent wordt de seminariereeks in samenwerking met de titularis van het College genderstudies georganiseerd.. Deze samenwerking vormt een bestendiging van het overleg dat ook voordien al bestond, onder meer bij het gezamenlijk organiseren van een symposium in mei 2001. Op het terrein van het gelijke kansenbeleid heeft de Werkgroep Vrouw & Universiteit vanaf haar oprichting een dubbele activiteit ontwikkeld. Enerzijds heeft zij zelf een aantal zorgwekkende situaties op het vlak van kansenongelijkheid geanalyseerd en aan de orde gesteld; anderzijds heeft zij bepleit dat er vanuit de universitaire overheid structurele initiatieven zouden worden genomen, zodat de gelijke kansenthematiek een vanzelfsprekend onderdeel van het universitaire beleid zou worden. Het inhoudelijk werk binnen de Werkgroep richtte zich onder meer op het analyseren van (de verhouding tussen) het aandeel van vrouwen in de jaarlijkse kandidaturen voor benoemingen en bevorderingen en hun aandeel in de reële benoemingen en bevorderingen binnen het Zelfstandig Academisch Personeel. De resultaten hiervan werden via de Campuskrant bekend gemaakt.2 Zij inspireerden een aantal concrete actiepunten, zoals het wijzigen van de benoemingsformulieren waarop nu kan worden aangegeven hoeveel kinderen de kandidaat heeft - wat tevens duidelijk maakt wanneer zwangerschappen en periodes van bevallingsverlof hebben plaatsgevonden. Bij het overleg rond deze en andere actiepunten heeft de werkgroep steeds kunnen rekenen op luisterbereidheid en engagement vanuit het rectoraat. In overleg met de Interfacultaire Raad Vrouw-Man-Universiteit werd door de Werkgroep tevens onderzoek gestimuleerd naar de gelijke kansenproblematiek binnen de Leuvense universiteit. Zo werd onder leiding van prof. dr. Maddy Janssens een onderzoek opgezet naar de gendergebonden factoren die het stopzetten van een doctoraat beïnvloeden. De wederzijdse bevruchting tussen onderzoek op het terrein van de genderstudies en de problematiek van een gelijke kansenbeleid, wordt ook duidelijk in de jaarlijkse studiedagen die de Werkgroep organiseert, en waarop telkens de hele universitaire gemeenschap wordt uitgenodigd. Thema’s als ‘het geslacht van de wetenschap’, ‘onthaasten: mode of mogelijkheid’ en ‘(nieuwe) man en universiteit stonden hierbij op de agenda. Naast dit inhoudelijk werk heeft de Werkgroep van bij haar oprichting gepleit voor de ontwikkeling van een centraal geleid universitair gelijke kansenbeleid. Een belangrijke aanzet hiertoe werd gerealiseerd vanaf begin 1999, met de creatie van de functie ‘Rectoraal Adviseur Gelijke Kansen’, en de oprichting van een Centrum Gelijke Kansenbeleid. De middelen die hiervoor werden vrijgemaakt, zijn zeer beperkt: de rectoraal adviseur is in principe een gewoon hoogleraar die deze taak naast de gewone werkzaamheden vervult; in het centrum zelf wordt slechts één Zie bijvoorbeeld Conny Aerts, ‘Moeten vrouwen harder werken dan mannen?’, Campuskrant, 22 oktober 1998. 2 stafmedewerker en een halftijdse administratieve kracht door interne middelen gefinancierd. Desalniettemin is er ruimte gecreëerd voor de uitwerking van een gelijke kansenbeleid en heeft de Leuvense universiteit op deze manier inzake gelijke kansenbeleid het voortouw genomen binnen het Vlaamse universitaire landschap. De Werkgroep Vrouw & Universiteit heeft steeds nauw samengewerkt met de Rectoraal Adviseur en het Centrum. Zo neemt de consulent gelijke kansen, de vaste stafmedewerker van het Centrum, deel aan alle belangrijke vergaderingen van de vereniging. In 2000 werd de jaarlijkse studiedag van de Werkgroep in samenwerking met het centrum georganiseerd, rond het thema ‘Gelijke Kansen en diversiteit in het nieuwe personeelsbeleid van de K.U.Leuven’. Ook met de Rectoraal Adviseur worden regelmatige contacten onderhouden. De samenwerking met de eerste adviseur, prof. dr. Katlijn Malfliet, was bijzonder intens, omdat in die eerste periode de te volgen koers nog moest worden uitgestippeld. Ook met professor Bea Van Buggenhout, die als rectoraal adviseur vanaf einde 2000 de institutionele positie van het Centrum wist te verstevigen en de structuren voor een lange termijn-beleid uitzette, bestond regelmatig en vruchtbaar overleg. De werkgroep apprecieerde trouwens haar inspanningen om het gelijke kansen beleid ook op het interuniversitaire forum gestalte te geven. Met de eerste institutionalisering van genderstudies als onderwijsveld en van een universitair gelijke kansenbeleid heeft de Werkgroep haar initiële doelstellingen ten dele bereikt. Toch ervaren velen dagelijks in de concrete werkomgeving dat gelijke kansen voor mannen en vrouwen binnen de bedrijfscultuur van de K.U.Leuven niet altijd vanzelfsprekend zijn. Naast het verder stimuleren van de genderstudies als onderzoeks- en onderwijsdomein, ligt het accent voor de werkgroep nu op kritische reflectie op het gelijke kansenbeleid en op het creëren van een ontmoetingsplaats voor personeelsleden die bezorgd zijn om de vrouw-man-problematiek binnen de universiteit. Daarbij wil de werkgroep ook een forum bieden voor de verzuchtingen van het ATP (ook al wordt deze betrachting bemoeilijkt door een aantal belemmeringen van praktische aard). De belangrijkste opdracht die de werkgroep voor zichzelf ziet, is het vervullen van een klankbordfunctie voor het mainstreamingsbeleid, vanuit dagdagelijkse ervaringen en vragen van. De facto wordt dit beleid binnen de werkgroep ook aangevuld met een vorm van informeel mentorschap. En er blijft natuurlijk de bekommernis om continu alert te blijven voor beleidsaspecten die tegenstrijdig zijn met een gelijke kansen beleid (waarom is bijvoorbeeld het tijdskrediet niet van toepassing op academisch personeel? En zijn de gebruikelijke evaluatiecriteria nu wel echt genderneutraal?).