Aan de Kabinetsinformateur de heer mr J.P.H. Donner Postbus 20003 2500 EA DEN HAAG uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 50077/2002 23-05-2002 onderwerp Geachte heer Donner, Een aantal belangrijke maatschappelijke vraagstukken waarvoor het nieuwe kabinet zich gesteld ziet, manifesteert zich op regionaal niveau. Voor de aanpak van deze vraagstukken is een markante bijdrage van de provinciale besturen onontbeerlijk. In het manifest ‘Tijd voor de regio’ hebben de gezamenlijke provincies daarvoor hun inzet aangegeven. Dit manifest is als bijlage bij deze brief gevoegd (bijlage). Een duidelijk profiel van het provinciaal bestuur als opdrachtgever voor de aanpak van de belangrijke regionale vraagstukken is van groot belang. In het opdrachtgeverschap worden visie, planvoorbereiding, planuitvoering en het toezicht daarop samengebracht. Doel daarvan is om het bestuurlijke handelingsvermogen en de daadkracht op het regionale bestuursniveau te versterken. Voor het herstel van het vertrouwen van de burger in de kwaliteit van het binnenlands bestuur is dat zeer noodzakelijk. Daarbij kan worden verwezen naar het advies dat de commisie-Geelhoed op verzoek van het Interprovinciaal Overleg in maart 2002 heeft uitgebracht. De aanpak van de maatschappelijke vraagstukken op regionaal niveau betreft in de allereerste plaats een opdracht aan de provincies zelf. Verdere vernieuwing van de politieke en ambtelijke cultuur van de provincies is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde.Voor het versterken van het profiel van de provincie als regionaal bestuur is de eigen inzet van de provincies alleen echter niet voldoende. Daarom stellen de provincies voor om in het regeerakkoord voor het nieuwe kabinet de volgende passage op te nemen: Inlichtingen bij Doorkiesnummer Bijlagen : drs. G. Beukema : 070 – 888 12 23 : één -2- “Een staatscommissie wordt ingesteld die tot opdracht heeft voorstellen uit te werken voor de verdere positionering van de provincie als het regionaal bestuur. De commissie heeft daarbij in elk geval de opdracht om: - samenhangend met het gewenste profiel het provinciaal opdrachtgeverschap nader uit te werken en te instrumenteren; - voorstellen te doen voor een nieuwe provinciale indeling van de Randstad, die voortvloeit uit dat profiel en met suggesties te komen voor een versterking van de interprovinciale samenwerking buiten de Randstad; - voorstellen te ontwikkelen voor versterking van de regionale landsgrensoverschrijdende samenwerking, alsmede de facilitering en instrumentatie daarvan. De staatscommissie zal uiterlijk in 2003 advies uitbrengen. De implementatie van de voorstellen wordt nog in deze kabinetsperiode afgerond.” De provincies onderschrijven de wenselijkheid van een niet-vrijblijvende aanvullende wettelijke voorziening voor het bestuur in een aantal stedelijke gebieden. Het wetsvoorstel ‘Bestuur in stedelijke regio’s’ moet daarvoor echter wel (drastisch) worden aangepast of worden geïntegreerd in de Wet Gemeenschappelijke Regelingen (Wgr). Voor de wettelijke voorziening moeten de volgende uitgangspunten gelden: - de stedelijke regio’s worden gerekend tot het lokale bestuur: een provincievrije status wordt niet voorzien; - het democratisch gelegitimeerde provinciaal bestuur is ook in de stedelijke gebieden verantwoordelijk voor bindende beleidsplanning, handhaving en arbitrage; - de omvang van de stedelijke regio’s wordt beperkt tot de gemeenten die feitelijk als één stedelijk gebied functioneren. De vormgeving van het provinciaal opdrachtgeverschap vereist voldoende financiële slagkracht. De provincies zijn van mening dat in het nieuwe regeerakkoord moet worden opgenomen dat: - de huidige normeringsmethodiek voor Gemeente- en Provinciefonds gehandhaafd blijft; - de huidige belastingcapaciteit van de provincies tenminste in stand blijft en dat het huidige belastinggebied (opcenten voor de motorrijtuigenbelasting) pas kan vervallen als er een nieuw belastinggebied is aangewezen; - zonodig door een gezamenlijke studiecommissie van rijk en provincies voorstellen worden ontwikkeld voor een alternatief provinciaal belastinggebied. Eventuele verruiming van de provinciale belastingcapaciteit (in relatie tot de ontwikkeling van het provinciaal opdrachtgeverschap) wordt bij de studie betrokken onder de randvoorwaarde dat de totale lastendruk voor burgers en bedrijven niet mag stijgen. De oplossing van urgente maatschappelijke vraagstukken in de regio kan natuurlijk niet wachten op het funderende werk van de bepleite Staatscommissie en de implementatie van haar voorstellen. De provincies doen het nieuwe kabinet daarvoor een concrete handreiking. Bij de uitwerking ervan zullen zij gemeenten en maatschappelijke organisaties nadrukkelijk betrekken. - De provincies willen spoedig (uiterlijk eind 2003) ruimtelijke structuurvisies opstellen waarin wordt aangegeven hoe de balans tussen ‘rood’ en ‘groen’ duurzaam kan worden hersteld, hoe en in welke fasering ruimte voor water kan worden gerealiseerd, hoe een bijdrage wordt geleverd aan de oplossing van de hardnekkige milieuproblemen zoals verwoord in het NMP-4, hoe de sociaaleconomische positie van de steden kan worden versterkt en hoe ruimtelijk en mobiliteitsbeleid beter aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Hiervoor is het echter wel noodzakelijk dat tijdens de formatie over de inhoud en voortgang van de Vijfde Nota sluitende afspraken worden gemaakt; - De provincies stellen najaar 2002 (17) deelstroomgebiedsvisies vast, die mede de basis vormen voor het Nationaal Bestuursakkoord Water dat spoedig tot stand dient te komen en waarvoor in het regeerakkoord mede de financiering moet worden geregeld; -3- - - - - - De provincies werken aan een ‘nieuwe generatie’ provinciale plannen voor verkeer en vervoer, waarin de nationale doelstellingen worden uitgewerkt. Wel moet perspectief worden geboden op een voldoende financiering passend bij de reikwijdte van de opdracht, die middels decentralisatie van budgetten aan de provincies beschikbaar wordt gesteld; De provincies nemen als opdrachtgever de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het beleid in het landelijk gebied. Bundeling van rijksmiddelen is daarvoor noodzakelijk. Het nieuwe kabinet moet zich in het Structuurschema Groene Ruimte strikt beperken tot het stellen van de kaders die voor de nationale opgave gewenst en noodzakelijk zijn; De provincies pleiten, mede in relatie tot de sociaal-economische ontwikkeling in stedelijke gebieden, voor een actieve betrokkenheid (als convenantspartij) bij het tot stand komen van de nieuwe convenanten voor het grotestedenbeleid in 2003; De provincies versterken hun rol op het gebied van het veiligheidsbeleid, zoals bij het toezicht bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen (waarvoor de wettelijke regeling moet worden aangepast), de professionalisering van het eigen vergunningenbeleid en de handhaving en regievoering van dat beleid; Provincies gaan middels periodieke sociale rapportage de hardnekkige problemen in beeld brengen en willen daarmee komen tot een scherpere regionale sociale agenda ter voorkoming van uitsluiting. In de jeugdzorg willen de provincies in ieder geval de wachtlijsten wegwerken en de Bureaus Jeugdzorg als spil laten functioneren. De financiële consequenties van de verzwaarde provinciale verantwoordelijkheid dienen door het Rijk volledig te worden gecompenseerd. Nu de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan de parlementaire eindstreep niet hebben gehaald, dringen de provincies voor de komende kabinetsperiode aan op een pragmatische aanpak. Er gaat veel kostbare tijd verloren als moet worden gewacht op de besluitvorming over structuurschema’s. De provincies willen aan de slag en rekenen daarbij op het nieuwe kabinet. Met vriendelijke groet, namens het algemeen bestuur van het INTERPROVINCIAAL OVERLEG, J. Franssen, voorzitter. drs. G. Beukema, secretaris.