Algemene Psychologie 1ste bachelor Les 3: Waarneming (H3) Het gezichtsvermogen Het oog en de gezichtsbanen Oog Dient om invallende lichtgolven te focussen op de lichtgevoelige structuur aan de achterkant van het oog (=retina of netvlies) correctie: scherp beeld krijgen door alle lichtstralen die vanuit een bepaald punt op de stimulus vertrekken, te convergeren tot 1 punt op de retina Route van de stimulus naar de retina Zie p. 98 in HB belangrijk! Kegeltjes en staafjes activeren in de retina Retina: dun weefselblaadje aan de achterkant van de oogbol en bevat +/- 127 miljoen lichtgevoelige receptoren (zetten lichtenergie om in elektrochemische signalen van het zenuwstelsel + bevatten fotopigmenten die chemisch reageren wanneer er fotonen op vallen) Transductie: receptorcel zet fysische energie om in elektrische signalen omzetten van lichtenergie in zenuwimpulsen Kegeltjes: verantwoordelijk voor de perceptie van kleur; hebben sterk licht nodig om geactiveerd te worden Fovea: centrale gedeelte van de retina hier is de concentratie kegeltjes het grootste Staafjes: zijn gespecialiseerd in lage lichtintensiteit en het zien van beweging (zitten niet in fovea maar grootste concentratie is rond fovea) De retina bestaat uit 3 lagen - Onderaan: visuele receptoren (kegeltjes en staafjes) 2e laag: bestaat uit horizontale cellen, bipolaire cellen en amacriene cellen 3e laag: ganglioncellen Oogzenuw: axonen van de ganglioncellen Blinde vlek: een deel van het visuele veld dat niet waargenomen wordt (door andere oog gecompenseerd) primaire visuele cortex: groot deel van de neuronen zijn oriëntatieselectief en reageren alleen op lijnen met een bepaalde hellingshoek Splitsing van het visuele veld in een linker- en een rechterhelft rechterhemisfeer is beter in het herkennen van gezichten Algemene Psychologie 1ste bachelor Problemen bij scherp zien Als mensen het visuele beeld niet zo goed kunnen focussen op de retina bril nodig - Cornea en lens focussen het beeld op een verkeerd brandpunt - Brandpunt bij een uitgerekte lens bevindt zich voor de retina (lichtbreking): moeite om ver te zien lichtgolven uit aangrenzende punten van voorwerpen overlappen (wazig beeld) ; voorwerpen dichtbij leveren geen problemen want het brandpunt van deze voorwerpen ligt verder naar achteren (lens wordt boller) BIJZIENDHEID OF MYOPIE (niet goed ver kunnen zien + lens is te bol + min-glazen) - Lens kan niet bol genoeg gemaakt worden om het brandpunt voor dichtbije voorwerpen op de retina te krijgen VERZIENDHEID OF HYPERMETROPIE (niet goed dichtbij kunnen zien + lens is te plat + plus-glazen) lichtgolven vanuit 1 bepaald punt op de stimulus worden niet samengevoegd op 1 plek van de retina, dus de signalen van aangrenzende punten overlappen (wazig beeld) - PRESBYOPIE: verziendheid ontwikkelen op de leeftijd van 40-50 jaar het binnenste van de lens wordt bij het verouderen harder, waardoor de lens niet meer bol genoeg gemaakt kan worden (soms bifocale bril nodig) - Bril met convexe glazen (plus-glazen) = verziendheid lenzen convergeren de binnenkomende lichtgolven waardoor de ooglens minder bol moet staan - Cornea is niet perfect bolvormig astigmatisme: sommige oriëntaties in het retinale beeld zijn onscherp (bril waarvan de correctie is aangepast voor de verschillende richtingen) - Cornea kan ook met laserstralen behandeld worden ipv bril: cornea wordt platter (bij bijziendheid) of boller (bij verziendheid) door in het midden of aan de zijkanten een stukje af te vijlen. Bij astigmatisme worden onregelmatigheden weggewerkt. Helderheid en lichtheidsperceptie - Hoe zwakker een lichtbron, hoe minder fotonen er uitgestuurd worden Helderheid van het licht wordt bepaald door de intensiteit van het licht Reflectiecoëfficiënt: het deel van het invallende licht dat gereflecteerd wordt Licht constant houden door: pupil (veel licht = kleine pupil; weinig licht = grote pupil), staafjes (worden actief bij zwak licht), kegeltjes (worden actief bij sterk licht) Licht-en duisternisadaptie: de aanpassingen van de ogen aan het licht en de duisternis Lichtheid wordt bepaald door de relatieve helderheid van een voorwerp tov de omringende voorwerpen Gelijktijdig contrast: het feit dat de gepercipieerde lichtheid v/e voorwerp afhangt v/de helderheid v/d omringende voorwerpen Algemene Psychologie 1ste bachelor - Lichtheidsconstantie: het feit dat de lichtheid v/e voorwerp gelijk blijft bij verschillende belichtingen Kleurperceptie Golflengte en kleur - Golflengte bepaalt de kleur van licht Newton: wit zonlicht is in feite een menging van verschillende kleuren (vb. wit licht door prisma) Drie types van kegeltjes - Golflengte bepaalt tint: soorten kleur we kunnen meer tinten onderscheiden dan aanwezig zijn in het zichtbare spectrum (vb. bruin en roos) Thomas Young: ontdekte basiskleuren rood-groen-blauw trichromatische theorie: alle kleuren komen tot stand door een menging van 3 primaire kleuren Ook mensen hebben 3 soorten kegeltjes met verschillend fotopigment: kegeltjes coderen niet echt voor 1 enkele kleur en worden daarom de kegeltjes van de korte, midden- en lange golflengte genoemd Kleurendeficiëntie - - Aspect van de kleurperceptie is deficiënt komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen Geslachtsverschil doordat de meest voorkomende vormen van kleurendeficiëntie te wijten zijn aan het niet goed functioneren van de rood- of groengevoelige kegeltjes en die vinden hun oorsprong in een recessief gen op het X-chromosoom Kleurendeficiëntie is een betere naam dan kleurenblindheid, want het deficit is zelden volledig Kleur waarnemen obv de lichtheid van een voorwerp Ishiharatest