Het oog en de vorming van het beeld In thema 15 staat bij natuurkunde en biologie zien centraal. Bij biologie heb je daarbij bezig gehouden wat er gebeurd als het licht in het oog komt. Bij natuurkunde gaan jullie allereerst bekijken hoe we ons voorstellen dat in het oog een beeld gevorm wordt van de dingen die we om ons heen zien. Het belangrijkste onderdeel in het oog om een beeld te gaan vormen is de lens. De lens in het oog is samengesteld uit vloeistoffen en geleiachtige stoffen, (denk ook wat je hebt gezien bij oogpracticum). Ook in de natuurkunde gebruiken we lenzen, in bijvoorbeeld, mobieltjes, fototoestellen en filmprojectoren. Het materiaal waarvan deze lenzen gemaakt zijn, is vaak glas of plastic. Ondanks dat de lenzen in de natuurkunde van ander materiaal gemaakt zijn, werken ze op dezelfde wijze als de lens in het oog. Lenzen Hoe wordt een beeld gevormd door een lens? Met de gevonden resultaten is het mogelijk beelden te gaan construeren. Het scherpte-, dieptegebied en scheidend vermogen Omdat de ooglens zich kan aanpassen is het mogelijk om voorwerp op verschillende afstanden scherp te zien. We zijn echter ook in staat om voorwerpen als ze niet te ver van elkaar afstaan scherp te zien. We zeggen dan ook wel dat we een scherpte- diepte gebied hebben. Dat we een scherpte-, diepte gebied hebben bij het waarnemen van onze omgeving komt omdat onze oogcellen niet oneindig klein zijn, maar een “kleine “ afmeting hebben. In het plaatje hiernaast kun je zien wat dit voor gevolg heeft. De 2 lichtstralen die getekend zijn, zijn afkomstig van één punt van een voorwerp waarna je kijkt. De lichtstralen zijn door de lens gegaan en uit het plaatje blijkt dat ze pas samen komen achter het netvlies. Op het netvlies wordt dus niet precies het beeld gevormd, dat ligt daarachter. Omdat de cel een grootte heeft, maakt het echter niet uit of het beeld precies op de cel gevormd wordt, of dat de stralen nog niet helemaal bij elkaar gekomen zijn. In beide gevallen geeft de cel dezelfde impuls of en zal er dus een scherp beeld worden waargenomen. Omdat er nu een gebiedje is waar het beeld gevormd mag worden, iets voor het netvlies en iets daarna, zonder dat we het voorwerp niet meer scherp waarnemen, mag ook het voorwerp voor de lens op iets verschillende afstand staan zonder dat we het meteen onscherp waarnemen. Dat de cellen een grootte hebben kunnen we achterhalen door te kijken naar het scheiden vermogen van onze ogen. Hier volgt een uitleg wat dit begrip inhoudt. Als 2 voorwerpen dicht bij elkaar staan en je staat er niet al te dicht bij, dan kun je de voorwerpen niet van elkaar onderscheiden ondanks dat je wel een scherp beeld waarneemt. Stel dat je naar een boom kijkt, sta je er dichtbij dan kun je de afzonderlijke takjes zien, sta je verder weg wordt alles één geheel. Dat je geen onderscheidt kunt maken tussen de voorwerpen komt omdat bij de vorming van het beeld op het netvlies deze voorwerpen op dezelfde cel worden afgebeeld.