GESCHIEDENIS SAMENVATTING HOOFDSTUK 3 EN 4 HOOFDSTUK 3 HOFSTELSEL EN HORIGHEID Door het wegvallen van het Romeinse rijk en vele oorlogen verviel de munt en gingen ze over op ruilhandel. Het Romeinse Rijk was een agrarisch-urbane samenleving, maar de steden isoleerden steeds meer en krompen, daardoor is er in de vroege middeleeuwen vooral een agrarische samenleving. Boeren families werkten vaak op land van hun landheer die meestal leenman was van de koning. De landbouwgereedschappen waren weinig ontwikkeld en de opbrengsten waren laag. De meeste landgoederen bestonden uit een tweedelig domein. De ene helft was voor de landheer zelf, dat heette het vroonland. Het centrum daarvan was de hoofdhoeve, het huis van de landheer. De andere helft van het land was hoevenland, daar stonden verschillende boerderijen. Het was de bedoeling dat een landgoed een autarkie (zelfvoorzienend) werd. De vrijen waren vrije mannen die een stuk land pachtte van de landheer en daarop zelf dingen verbouwden. De vrijen mochten mij doen aan rechtspraak en mochten woeste grond ontginnen. Voor arme vrijen was het moeilijk om rond te komen en veel van hen hieven hun vrijheidsstatus op en werden horigen. Horigen moesten een bepaalde tijd per periode werken op het land voor hun landheer. Koningen reisden van de ene plek naar de andere plek om hun land beter in de gaten te kunnen houden en om niet één gebied helemaal uit te putten. Karel de grote had op verschillende plaatsen een Palts waar hij kon verblijven, als hij daar was, was die plek de hoofdstad van zijn rijk. LEENHEREN EN LEENMANNEN In de vijfde eeuw werden de voormalig Romeinse gebieden binnengevallen door Germaanse stammen. De Franken kregen het gebied wat nu Frankrijk heet in handen. Ze veranderde weinig in het bestuur, ze voerden alleen hun eigen oude Salistische Wet in. Clovis had veel steun aan zijn ridders om de strijd te winnen. Ridders waren vrije mannen met een paard, zei konden de doorslag geven voor winst of verlies. De koning beloonde hen met kostbaarheden, wapens, functies of land dat ze in leen kregen. Met een eed beloofde de leenman trouw te zijn aan de leenheer, dat heet het leenstelsel. Karel de Grote maakte gebruik van zendgraven en markgraven. Zendgraven trokken door een deel van het koninkrijk om de lokale heren te controleren en mocht nog meer functies uitvoeren, als hij dat goed deed mocht hij een stuk land bewerken. Markgraven waren er om de grens te beschermen. Leenmannen mogen hun land bewerken en er van leven maar als hij stierf ging het weer terug naar de koning. Toen Karel steeds meer vijanden kreeg kregen de leenmannen het voor elkaar om hun land erfelijk te laten zijn. De eed werd voortaan niet voor de leen afgelegd maar erna, dus eerst de beloning dan de raad en daad. Leenmannen werden vaak machtige heren en dwongen bewoners horigen van hem te worden. De verhoudingen tussen leenmannen en leenheren word ook wel feodalisme genoemd. Karel de Grote stierf in 814 en toen viel zijn rijk uit een werd verdeeld onder zijn drie kleinzonen die moeite hadden om de leenmannen achter zich te krijgen. De meeste Noormannen plunderden alleen en gingen daarna weer terug. Maar Rollo bleef in Normandië en Karel de eenvoudige moest hem wel als hertog benoemen om zijn kustgebied te beschermen al luisterde Rollo niet echt naar Karel en ging zijn eigen weg. CHRISTENDOM IN EUROPA Na het Romeinse rijk waren de steden gedomineerd door katholieken en de adel voerde gezag uit over hun landgoederen. De paus zond missionarissen om heidenen te bekeren. De edelen weren eerst bekeerd en dan ging het volk wel mee. De edelen en kerk hadden er beide profijt van, de kerk kon makkelijker uitbreiden en de koning was gesteund met goddelijk gezag. Koning Clovis lied zich als eerste koning dopen. Groepen christenen hadden de behoefte om zich terug te trekken, daardoor ontstonden kloosters. Benedictus van Nursia heeft regels voor het klooster opgesteld (regel van Benedictus), belangrijke dingen waren: celibaat, armoede en gehoorzaamheid aan de kerk. Paus Gregorius I, gaf de opdracht aan monniken om naast GB en Ierland ook op het vaste land te gaan profeteren. Willibrord kwam in 690 uit Ierland naar Friesland om die te bekeren, de opdracht kwam van Pepijn Herstal die ze verslagen had. Pepijn was bijna de machtigste maar het was niet gemakkelijk om ze te bekeren. Het werk van bisschoppen was gevaarlijk en werden nog wel eens vermoord. Willibrord vond steun van adel wel fijn want dan kon hij kloosters op hun grondgebied bouwen maar de adel kreeg dan wel macht over die kloosters en dat was niet de bedoeling. De kloosters speelde grote rol bij het ontstaan van de Europees -Christelijke cultuur omdat geestelijken konden schrijven en omdat ze de basis waren van het geloof. Karolingische Renaissance= dat in de tijd van Karel de Grote er ineens veel meer oude geschriften werden overgeschreven. Karel de Grote kon zelf niet schrijven maar liet wel kloosterscholen oprichten waar ze zeven vakken moesten hebben. Karel liet ook een nieuw lettertype ontwikkelen. ISLAM EN EUROPA In 570 werd Mohammed geboren in Mekka. Hij ging vaak met reizen mee en daar kwam hij christenen en joden tegen, maar de meeste Arabische stammen waren polytheïstisch. In 610 kreeg Mohammed volgens de islam een openbaring van Allah, die woorden schreef hij op in de koran (het heilige boek). In 622 moest Mohammed vluchten uit Mekka en dan begint de islamitische jaartelling. In 632 stierf Mohammed. Mohammed opvolgers worden kaliefen genoemd. Elk gebied dat veroverd werd door moslims heet een Kalifaat. Er zijn twee grote stromingen binnen Islam: sjiieten en soennieten. Die stromingen zijn het niet eens over opvolging van Mohammed: de soennieten vonden Aboe Bark (geen bloedverwant) de opvolger maar de sjiieten vonden de neef van Mohammed Ali de opvolger. Jihad is de naam die Mohammed heeft gegeven aan plicht om islam te versrijm. De islamitische leiders die gebieden hadden veroverd werden baas in dat gebied maar ze stonden aardig tolerant tegenover andere goden, je moest extra belasting betalen en bij elkaar wonen. In 711 stak een moslimleger de straat van Gibraltar over en veroverd een deel van Spanje (Al-Andalus). Ze kwamen ook in Frankrijk maar daar werden ze in 732 verslagen bij Poitiers door Karel Martel. Spaanse steden werden door de islamieten tot hooggeheven cultuur centra gemaakt waar de wetenschap hoog ontwikkeld was, in Cordoba stond een mega bibliotheek. In 1492 begonnen de christenen het gebied te heroveren, de Reconquista. Veel christenen in Europa zagen de slag bij Poitiers als de redding van Europa voor het woeste Arabische volk. Nu weten we dat het Karel Martel als eerste plaats ging om zijn gebied uit te berijden en in de tweede plaats pas om het geloof. De koran spoort mensen aan om geloof te verspreiden maar ook om kennis te verzamelen. De islamitische wereld werd in de tiende eeuw een hoge wetenschappelijke beschaving. De teksten van de oude Grieken werden vertaald in het Arabisch, en later pas in het Latijn (meestal door joden) vertaald. De Arabieren vonden ook het astrolabium en het cijfer 0 uit. Het woord cijfer komt van al-cifr. HOOFDSTUK 4 DE INVESTITUURSTRIJD Karel de grote was vanaf 768 koning en in zijn laatste jaren keizer over het Frankische rijk. Hij heeft zijn rijk flink uitgebreid via het leenstelsel, trouwe ridders die diende in het leger kregen een stuk land in leen. Er waren ook nadelen aan het leenstelsel, op gegeven moment ging de adel het stuk land steeds meer beschouwen als hun bezit en ze lieten het erfelijk worden zonder dat de koning daar echt iets aan kon doen. Na Karel de grote viel het rijk uiteen, toch waren er koningen die verdere versnippering tegen wilde gaan door in te stellen dat alleen de oudste zoon mocht opvolgen en ze stelden bisschoppen als hertogen aan omdat die niet mochten trouwen. Het was in de wet vast gelegd dat de bewoners en de priesters een bisschop aanstelde en dat de paus het bevestigde met een plechtigheid waarbij de paus een ring, mijter en kromstaf gaf aan de bisschop dit heet de investituur. Keizer Hendrik III steunde hervormingen tegen slechte pausen en zette er veel af maar benoemde zelf nieuwe en dat was tegen de regels van de kerk in. De paus Gregorius stelde nieuwe regels op die duidelijk maakte dat de paus boven de koning stond. Hendrik IV had er schijt aan, daardoor werd hij door de paus in de kerkelijke ban gedaan. Hendrik IV zocht uiteindelijk 1077 de paus op en die gaf hem naar lange tijd vergeving. Toch slaagde Hendrik er nog in om een eigen paus te benoemen: Clemens III. De Investituurstrijd was pas afgelopen in 1122 toen het concordaat van Worms werd getekend waarin stond dat de paus zowel wereldlijke macht en geestelijke macht had. MOTIEVEN OM OP KRUISTOCHT TE GAAN In 1050 veroverde Turkse stammen genaamd Seldjoeken een groot deel van het Arabisch gebied. Zij beroofden en doden christenen en joden veel meer dan de Arabieren. Het christelijke Byzantijnse rijk werd bedreigd door de turken daarom riep de keizer van dat rijk de paus om ridders te sturen. Paus Urbanus II kwam die oproep goed uit want er was onrust tussen de ridders in Europa omdat ze niets te doen hadden. Als de ridders dan Palestina zouden veroveren, zou er Expansie (uitbreiding) van het christendom mogelijk zijn en dat was goed voor bescherming van pelgrims. De Byzantijnse kerk had zich losgemaakt van de paus in 1054 (oosters Schisma). Als ridders het Byzantijnse rijk zouden beschermen zouden zij misschien de paus weer als plaatsvervanger voor god gaan zien. Als je meedeed aan de kruistochten werden al je zonden vergeven en kon je een plek in de hemel verdienen. In 1099 veroverden kruisridders Jeruzalem, ze stichtten staten om de stad te beschermen. Maar uiteindelijk viel in 1187 Jeruzalem en de rest in 1289. De kruisvaarders drang werd van vader op zoon doorgegeven. Ze gingen er niet alleen heen om te beschermen maar ook om relikwieën te kopen die in Europa veel waard waren. In 1200 kregen handelaren uit Europa Byzantijnse handelsprivileges. Europeanen kregen ook steeds meer oog voor luxeproducten die mensen door de kruistochten leerde kennen. Tweede of latere zonen van de adel gingen ook vaak naar het byzantijnse rijk om daar leen te krijgen want dat kon in Europa niet omdat het in Europa naar de oudste zoon ging, de edelen werden dan ook rijk door het plunderen van islamitische dorpen. BRUGGE: STAD VAN HANDEL EN NIJVERHEID Voorwaarden voor een ontwikkeling van een stad zijn genoeg voedsel en mensen. Door ontwikkeling van nieuwe landbouwmethoden nam in de zevende eeuw de landbouw productie toe. Ook kwamen er nieuwe landbouwgronden bij door droogleggen van moerassen, indijken van stuk zee en kappen van bossen. Door die ontwikkelingen groeide de bevolking. Mensen die op het platteland over waren gingen daardoor producten verhandelen of ze specialiseerden zich in een handwerk. De smid had eerst nog een akker maar ging zich later meer bezig houden met zijn ambacht, daardoor kon hij zich dicht bij zijn afnemers vestigen. In de twaalfde eeuw gingen vorsten zich bezig houden met het stichten van steden dat was ten eerste om het land er om heen beter te kunnen beschermen en ten tweede om de economie te laten bloeien. Brugge was een belangrijke stad omdat daar veel fijn geweven lakens werden gemaakt die je dan weer kon verhandelen. In de twaalfde eeuw gingen rijke burgers (patriciërs) zich bezig houden met ontginnen van grond om ook schapen voor de wol te kunnen houden. Door een vloedgolf in 1134 kwam er een veel bredere opening naar de zee toe vanuit Brugge waardoor er veel schepen konden varen en daardoor werd Brugge een echte havenstad. De Luxe Vlaamse lakens en kledingstukken waren populair in Europa werden op de jaarmarkt in de Champagne streek goed verkocht. Vlaamse handelaren verkochten de lakens aan zuid Europeanen en de Vlamingen kochten weer zuidelijke vruchten om die weer te verhandelen in noord Europa. In de veertiende eeuw ging er steeds meer overzee gehandeld worden. Veel handelaren gingen samenwerken in een gilde, de Hanze steden sloten zich aan bij de Hanze zo konden ze steeds meer handelsprivileges krijgen. Uiteindelijk groeide Brugge uit tot de belangrijkste handelsstad van Europa en daarbuiten. STEDEN VECHTEN VOOR MEER VRIJHEID Vlaamse stedelingen waren vrijer dan boeren, want boeren moesten vaak op het land van hun heer werken. In 1128 werd de strijd tussen verschillende adel om de macht te krijgen gewonnen door Diederik van de Elzas omdat hij steun van de Vlaamse steden had. Diederik deed daar wat voor terug door: betere rechters, kanalen graven voor de handel en door meer stadsrechten te verlenen. In de steden moest de graaf voortaan patriciërs moest aanstellen als schepenen voor de rechtspraak en het bestuur. Schepen was je voor je hele leven dus uiteindelijk kwam er een klein groepje die de macht had. De burgers waren het daar niet mee eens en toen de graaf in 1241 geld nodig had van Brugge werd de regel aan gepast in ruil voor het geld. De regels waren: 1 ieder jaar werden nieuwe schepenen gekozen, 2 je mag niet twee jaar achter elkaar schepen zijn, 3 er mogen geen twee familieleden gekozen worden, 4 er mag geen handwerker gekozen worden. De handwerkergilden kregen wel een stadsraad. Toch werd er in 1218 een Brief gestuurd met nog meer eisen voor bestuursverandering. Graaf Gwijde koos voor de steden in Vlaanderen. Filips de schone was voor de Fransen. In 1302 barste in Vlaanderen een strijd los tussen Leliaards(voorstanders Fransen) en de Klauwaarts (voorstanders Gwijde). Op 17 mei bezette het Franse leger Brugge maar die werden de volgende dag door de Klauwaarts vermoord. Later kwam een veel groter Frans leger naar Kortrijk maar die werden ook verslagen. De Klauwaarts hingen de guldens in de kerk als dank voor de overwinning, Guldensporenslag wordt nog steeds gevierd in Vlaanderen. BOURGONDIË: AANZET TOT EEN NIEUWE STAAT In de veertiende en vijftiende eeuw ontstond het Bourgondische rijk tussen Frankrijk en Duitse rijk, de ene helft was een hertogdom dat bij de Franse koning hoorde en de andere helft was een graafschap van de Duitse Keizer. Het Bourgondische gebied werd steeds groter door grondaankoop en huwelijkspolitiek. Een zoon van de Franse koning en hertog van Bourgondië: Filips de Stoute trouwde in 1369 met de Vlaamse Margaretha van Vlaanderen. De koning dacht daarmee veel grip op Vlaanderen te krijgen maar de Bourgondiërs gingen steeds meer hun eigen gang. Toen Maria van Bourgondië met de Duitse keizer Maximiliaan trouwde was het Bourgondische rijk over. De familie Habsburg (Familienaam van Duitse keizer) waren keizer in de jaren 14931519. De Bourgondiërs gaven veel uit aan dure spullen en wilden ook laten zien dat ze veel aanzien hadden. De kunst stond in Bourgondië dan ook op een hoog niveau. Op gegeven moment wilden de Bourgondische adel niet meer hun leven wagen om hun gebied te veroveren dus moesten de Bourgondische hertogen huurlegers inschakelen. Die kosten daarvan werden deels opgevangen door belastingen te verhogen en te centraliseren. De hertogen besloten ook geschoolde rechters aan te stellen en zo verloor de adel de rechterlijke macht. Als laatste stelden de hertogen de Staten-Generaal in. De Vlaamse bevolking was het niet eens met de verhogingen van belastingen en de strenge straffen. Toen Karel de stoute stierf wilden ze zijn dochter Maria pas als machthebber accepteren wanneer zij zou instemmen met: Het groot privilege.