Naam: Johannes Koopmans. Klas: 4HD. Inhoudsopgave. Samenvattingen. Opdrachten. Opdracht film kingdom of heaven. Blz. 3 - 14 Blz. 15 - 17 Blz. 18 – 20 2 Samenvatting: Paragraaf 3.1 Het verdwijnen van het Romeinse centrale gezag en de invasies van vreemde stammen leidden rond 500 tot toenemende onzekerheid en het vluchten van mensen. Mensen gingen op zoek naar voedsel en veiligheid. Doordat het Romeinse gezag wegviel stortte ook de geldeconomie in. Mensen werden weer afhankelijk van de plaatselijke handel , die steeds meer een ruilhandel werd. Het Romeinse rijk was een agrarisch-urbane samenleving maar nu raakte de steden geïsoleerd. Iedereen moest samenwerken en ze hadden maar net genoeg om te overleven. De organisatie per landgoed verschilde per regio. Het systeem van tweedelig domein kwam veel voor. Het land werd dan in twee gesplitst. Een deel werd door de landheer beheerd , dit was het vroonland. Het centrum hiervan was meestal de hoeve waar alles stond een opslagschuur , het huis etc. Het andere deel werd onderhouden dor horige boeren. Het was de bedoeling dat een zo’n boerenhoeve een grote mate van Autarkie was. Vrijen boeren betekende letterlijk dat die mannen vrij waren, ze hoefden niks af te staan van hun winst. Maar ze moesten wel betalen aan de heer van de grond die ze gepacht hadden. Meestal deden ze dat in natura (dus in grond stoffen en voedsel). Koningen zoals Karel de Grote en Clovis hadden kroondomeinen. Dat waren hun eigen landgoederen. Daar gingen ze dan heen als ze op reis waren. Ze deden dat omdat ze zo beter hun rijk in de gaten konden houden en wentelde het de last van de grote hofhouding af op verschillende verblijfsplaatsen. Deelvraag: Welke ontwikkelingen speelden een rol bij het ontstaan van een hofstelsel met horigheid in West Europa? • Hofstelsel – het verval van het Romeinse rijk leidde tot een instorting in de geldeconomie. Het werd nu weer ruilhandel. Veel steden raakten geïsoleerd. De vroege Middeleeuwen waren vooral een agrarische samenleving. Leenmannen kregen grond in van de leenheer(koning.) Iedereen was in de Middeleeuwen betrokken bij de voedselproductie. Op de landgoederen van de leenmannen ontstonden een hofstelsel. • Tweedelig domein: hier wordt het land in 2 delen verdeeld. Een deel werd door de eigenaar zelf beheerd(via een rentemeester). Dit was het vroonland. Het huis, of kasteel van de heer wordt hoofdhoeve genoemd. Dit stond in het centrum van het hele landgoed. Het vroonland bestond ook weer uit bepaalde dingen, afhankelijk van economische of natuurlijke omstandigheden. De rest van het landgoed bestond uit hoevenland. Het was verdeeld over verschillende boerderijen. Het was de bedoeling dat vroonhoeven een grote mate van autarkie bereikten(zelfvoorzienend) de boeren produceerden veel en sommigen specialiseerden zich. Dit systeem van kleine boerengemeenschappen – die leven en werken op het grootgrondbezit van hun heer- noem je het hofstelsel. • Vrijen en horigen: in de boerengemeenschappen ontstonden 2 groepen: - Vrijen: Zij waren vrij in de letterlijke betekenis. Ze huurden het stuk land waarop zij werkten, en voldeden hun pacht door te werken op het vroonland, óf in natura.(in delen v/d opbrengst.) Vrijen mochten deelnemen aan rechtsprekende vergadering, maar.. je had ook dienstplicht. (Heervaart). Je moest er voor de heer zijn. Rijke vrijen hadden een paard en dure wapens, maar arme niet. Voor hen was het dan ook een stuk moeilijker. Velen stonden hun status daarom af, en de groep horigen werd steeds groter. - Horigen: Zij hadden 1 algemene verplichting: ze moesten een deel van hun arbeidstijd ter beschikking stellen aan de heer. De heer zag horigen en hun familie niet graag vertrekken. Hij 3 was afhankelijk van hun. Ze werden beschouwd als ‘inbegrepen’. Ze waren geen slaven, maar mochten toch ook niet zomaar gaan. De landgoederen werden nieuwe, lokale bestuurscentra. Het werden ook autarkische samenlevingen. • De palts van Karel de Grote. Karel de Grote en Clovis hadden hun eigen landgoederen: de kroondomeinen. Maar zij bestuurden niet vanuit 1 plek, maar reisden met hun hofhouding langs hun domeinen. Die had 2 redenen: 1. Zij konden zo het reilen en zeilen van hun grote rijk beter in de gaten houden. 2. Wentelde het de last van de grote hofhouding af op verschillende verblijfsplaatsen. KDG liet op verschillende plaatsen een palts bouwen. In deze burchten verbleef hij dan. Wanneer de koning daar was, was de palts de hoofdstad van her rijk. Zijn laatste palts was Aken. 4 Samenvatting: Paragraaf 3.2 Koningen als Clovis leunden zwaar op hun ridders om aan de macht te komen en te blijven. Hij beloonde hun met belangrijke functies , kostbaarheden, wapens of met land. Doordat hij hun land gaf werden de ridders leenmannen. Met een eed van trouw beloofde hij zijn leenheer met raad en daad bij te staan. Hieruit ontwikkelde zich het leenstelsel. Zo onderhield Karel de grootte ook zijn enorme rijk.Karel de Grote had ook mark- en zendgraven. Markgraven hadden de functies om de grenzen in de gaten te houden en zendgraven maakten wetten aan de koning bekend en keken of ze wel werden nageleefd. Vanaf de negende eeuw wilden leenmannen hun gebied kunnen overdragen aan familie leden. Dit bracht de koning in een lastig pakket. Wanneer hij dit weigerde , kreeg hij een conflict met zijn leenman, die lokaal vaak zeer machtig was. Toegeven betekende echter verlies van controle over een deel van zijn grondgebied. Deelvraag: Welke ontwikkelingen leidden tot de feodaliteit als kenmerkend systeem voor de middeleeuwen? • Nieuwe heersers: In de loop van de 5e eeuw werd het Romeinse bestuur minder effectief in provincies als Gallië. De Germanen vestigden zich en namen het gezag over. Eind 5e eeuw kregen de Franken de overhand.(dat zou later Frankrijk heten.) De Frankische vorsten veranderen niks aan het bestuur etc. wel enkele kleine wijzigingen aan de bureaucratie. Langzamerhand was het Romeinse karakter verdwenen. • Voor wat, hoort wat: Clovis leunde zwaar op zijn ridders om aan de macht te blijven. Ruiterij (cavalerie) werd belangrijker dan veldslagen met voetvolk(infanterie). De koning moest iets tegenover deze steun zetten. Hij beloonde zijn ridders met kostbaarheden, wapens, functies of met land dat zij in leen kregen. Zo’n ridder werd dan een leenman. Hij beloofde de koning zijn trouw. Hieruit ontwikkelde zich het leenstelsel. KDG bouwde dit systeem uit. hij gebruikte graven voor allerlei functies. Er waren: -Zendgraven: Trokken door een deel van het koninkrijk om de lokale heren te controleren. Zij maakten de wetten van de koning bekend, en bleven om te kijken of ze werden nageleefd. Ze hielden zich ook bezig met rechtspraak etc. Als een zendgraaf zijn werk goed deed, werd hij beloond door de koning met land. - Markgraven: Waren verantwoordelijk voor de bescherming van de grenzen. • Feodaliteit: Naarmate de koning afhankelijker werd van de steun van zijn ridders, veranderde het leenstelsel van karakter. Hij werd omgekeerd: Eerst kreeg de leenman zijn beloningen, en daarna pa de ‘raad en de daad’. Het ging de leenman in 1e plaats om het verkrijgen en houden van grondgebied. Soms werden gebieden ook erfelijk gemaakt. De zonen waren steeds minder geneigd om de belangen van de heer boven die van hemzelf te zetten. Al vanaf de 9e eeuw wilden leenmannen hun gebied kunnen overdragen. Als de koning weigerde, kreeg hij een conflict met de leenman. Leenmannen werden lokaal zeer machtig. • Rollo de Noorman: In 814 stortte het rijk van KDG uiteen. Veel leenmannen probeerden om hun onafhankelijkheid en macht te vergroten. Zo ook Rollo de Noorman. Al sinds de 8e eeuw vielen Noormannen met hun schepen de kust binnen van Noord west Europa. Hij nam met zijn mannen het kustgebied in van het Franse Normandië. In 911 werd Rollo hertog van Normandië. 5 Samenvatting: Paragraaf 3.3 Na de val van het Romeinse rijk in West-Europa waren de steden machtscentra geworden van katholieke bisschoppen. Al snel werd duidelijk dat koning en bisschoppen elkaar nodig hadden. De paus zond missionarissen door heel europa om het geloof te verspreiden. Ze probeerden eerst de plaatselijke heer en de adel omdat dan de rest vanzelf wel zouden volgen. Ze hadden er allebei profeit van. De kerk kreeg meer invloed en gelovigen en konden beroep doen op bekeerde koningen en militairen. En de koning en de militairen hadden een goddelijke zegen gehad die ze zouden helpen. De eerst Frankische koning was Clovis. Hij liet zich dopen nadat god zijn vrouw Clothilde om hulp had gevraagd. Daardoor won Clovis de veldslag. Veel mensen geloven dit verhaaltje niet. De eerste missionaris in Nederland was Willibrord. Hij kwam in noord Friesland. Maar hij deed later zijn werk vanuit Utrecht. Geestelijken waren ook de enigen die konden lezen en schrijven. Tijden de regering van Karel de grote speelden het kopiëren en vermenigvuldigen van belangrijke schriften en ideeën dat men later sprak over een Karolingische Renaissance. Deelvraag: Hoe werden in de vroege Middeleeuwen de fundamenten gelegd voor een Europeeschristelijke cultuur? • Religie is politiek: Al vroeg werd duidelijk dat koning en kerk elkaar nodig hadden. De paus zond missionarissen om heidense volken te bekeren tot het christelijk geloof. Ze probeerden het eerst bij de plaatselijke heerser, dan zal de rest wel volgen. Beide partijen, de kerk en koning hadden voordelen. De rooms Katholieke kerk won aan invloed door het toenemend aantal gelovigen. Bovendien kon de kerk beroep doen op een bekeerde koningen als ze militaire steun nodig hadden. De koning zag zijn heerschappij gesteund door een groeiende kerk en een goddelijke zegen. Door Clovis’ bekering tot het christendom werd het christendom de leidende godsdienst van Europa. • Monniken en missionarissen: sommigen gelovigen wilden zich uit de heidense wereld terugtrekken en stichten en klooster. Benadictus van Nursia heeft de meeste gebruikelijke leefregels voor het klooster ontworpen: het celibaat, armoede en gehoorzaamheid aan de kerk. • Willibrord: In 690 kwam Willibrord vanuit Ierland naar het vaste land. Pepijn van Herstal (hij was een hofmeier- een soort eerste minister , en dus de machtigste) wees Willibrord het gebied van de Friezen als missiegebied aan. Het bekeringswerk was niet altijd gemakkelijk. Willibrord deed vanuit Utrecht zijn werk. De lokale adel stond positief tegenover een nieuwe godsdienst. De edelen verwachtten dat zij hun machtspositie konden verstevigen als zij zich bekeerden, omdat ze daardoor de steun de kerk verwierven. Voor Willibrord leek het ook gunstig, omdat hij dan een kerk of klooster op hun grond kon stichten. Echter was de landheer min of meer eigenaar van de kerk, en kon zelf een priester aanstellen. Dit ging ten koste van de zelfstandigheid v/d kerk. • Karolingische Renaissance? De kloosters speelden een belangrijke rol in het ontstaan van de Europees- christelijke cultuur. Omdat zij het geloof verspreiden, maar ze waren ook hoeders van de klassieke cultuur. Geestelijken waren vaak de enigen die konden lezen en schrijven. tijdens KDG nam het verzamelen en vermenigvuldigen van klassieke geschriften en ideeën een dermate hoge vlucht dat men daarna sprak van een: Karolingische Renaissance. 6 Samenvatting: Paragraaf 3.4 De wortels van de Islam liggen in Mekka. Hier werd rond 570 mohammed geboren. Volgens de leer van de islam kreeg mohammed rond 610 een openbaring van Allah. Hij droeg Mohammed op om zijn woorden op papier te zetten en zo ontstond de koran. In 622 moesten Mohammed en zijn volgelingen vluchten uit mekka. Volgens de islam begon toen hun jaartelling. Mohammed stierf in 632. Zijn opvolgers werden kaliefen genoemd. Zijn gingen verder met het verspreiden van de islam. Vroeger en nu nog steeds zijn er twee grote islamitische groeperingen oneens over wie zich de ware opvolgers van Mohammed mogen noemen. Volgens de sji’ieten mogen alleen opvolgers van Mohammed zich kalief noemen. En volgens de Sjoennieten hoef je niet perse een opvolger van Mohammed te zijn om leider te zijn. De moslims zagen het als een heilige plicht om hun geloof te verspreiden. Dit werd de Jihad genoemd. Later ging een groep islamieten Spanje veroveren om het geloof in Europa te verspreiden. In 1942 was herovering afgelopen en was Spanje gewoon weer van Spanjaarden. Dit werd de Reconquista genoemd. De moslims moesten ook kennis versprijden van het geloof en dus deden ze dat ook. Ze vonden het astrolabium uit dat je hielp om je plaats te bepalen op zee. Ook hadden ze veel interesse voor anatomie en astronomie en medische wetenschappen. Deelvraag: Hoe verliepen de eerste contacten tussen de islam en christelijk Europa? Ze stelden zich echter relatief tolerant op. Met name de andere volken ‘’van het boek’’, zoals joden en christenen, werden onder bepaalde voorwaarden met rust gelaten. Zolang zij het nieuwe gezag accepteerden en een extra belasting betaalden, konden ze hun eigen religie blijven uitoefenen. Deze mensen hadden de zogenaamde dhimmi-status. Hun religie werd wel erkend, maar ze mochten bijvoorbeeld niet trouwen met islamitische burgers. Ook moesten ze bij elkaar wonen in aparte wijken. De betrekkelijke tolorantie droeg bij aan het feit dat veel mensen overgingen tot de islam. Velen voelden zich aangetrokken tot de duidelijkheid van de regels en de belofte van een beter leven in het hiernamaals. 7 samenvatting: Paragraaf 4.1 Soeverein: Veel macht hebben, bijvoorbeeld de paus bij de christenen => geestelijke macht. Investituurstrijd: Strijd tussen de geestelijke- en wereldlijke macht, Duitse keizer Hendrik IV en paus Gregorius VII speelde hier een belangrijke rol in. Ze bemoeide zich teveel met elkaar en zo kwam er ruzie. Leenstelsel (feodale stelsel): Karel de Grote gaf hertogen en graven trouw, die bestuurde zo over zijn gebieden, ze waren dus in leen. Ze diende ook in het leger voor hem. Zo kon Karel de Grote over heersen over een groot deel van Europa. De graven en hertogen gingen het geleende stuk land steeds meer als hun eigendommen beschouwen. In theorie moest bij overlijden het stuk land van de leenman terug gaan naar de leenheer, dus koning of keizer. Was ook erfrecht, nadeel voor leenman. De zoon van de leenman erfde het stuk land, hij had geen trouw beloofd dus hoefde het niet terug te geven. Na het aftreden van Karel de Grote viel het grote rijk uiteen. Dus kwamen er bisschoppen als leenmannen, konden geen kinderen krijgen dus geen erfrecht. De gang naar Canossa: Binnen de kerk ontstond beweging tegen de keizer. Steeds meer priesters leefde tegen de regels in toch met een vrouw. Keizer steunde hervormingsbeweging en zette onwaardige pausen af. Keizer kreeg steeds meer invloed bij benoeming van pausen etc. Juist tegen bedoeling van hervormingsbeweging. Hendrik IV en Gregorius VII kregen ruzie, Hendrik kreeg kerkelijke ban. Niemand luisterde meer naar hem. Hendrik vroeg om vergiffenis en in de winter van 1077 moest hij gekleed in boetekleed naar de paus in een rotsburcht van Canossa in Noord-Italië. Paus weinig vertrouwen hierin, maar accepteerde na dagen wachten toch. Concordaat van Worms: Ondanks boetetocht erkende Hendrik de paus nog steeds niet. Veroverd in 1084 Rome en benoemt een eigen paus: Clemens III. Werd door die paus officieel tot keizer gekroond. Strijd tussen paus en keizer ging jaren door. in 1122 kwam hier een einde aan met het Concordaat van Worms, hierin werd vastgesteld dat bisschop geestelijke en wereldlijke taken had. Westers Schisma: 1378-1449, een periode in de katholieke kerk dat er soms zelfs die pausen waren. Na dood Gregorius XI werd Urbanus VI paus. Er werd een 2e paus gekozen, deze zat in Avignon en stond sterk onder Franse invloed. Dus een tweedeling van de kerk: Frankrijk, Schotland, Spanje en Portugal steunden de paus in Avingon. Duitse keizer, Engeland, Bourgondië en Vlaanderen de Romeinse paus. Westers Schisma werd beëindigd in 1449 toen de laatste tegenpaus vrijwillig aftrad Deelvraag: Wie was bij de Investituurstrijd overwinnaar: de keizer of de paus? De paus. 8 samenvatting: Paragraaf 4.2 Oorzaken van kruistochten: rond 1050 veroverde turkse seldjoeken een groot deel van Arabische gebieden. Zij waren sinds kort islam en doodde christelijke pelgrims die Jeruzalem bezochten. De seldjoeken dreigde het christelijke Byzantijnse rijk te veroveren, waarop zij ridders naar het oosten stuurde. Paus Urbanus II riep ridders dus op om Palestina te bevrijden. Als dit zou lukken konden ze ook het christelijk geloof uitbreiden. Het werd zo een stuk veiliger en zijn macht zou groeien. Als zij de Byzantijnen zouden redden, zoude ze zicht misschien weer aansluiten, zo misschien eind aan Oosters Schisma. Paus beloofde dat kruisvaarders van al hun zonden zouden worden vergeven. Oosters Schisma: Byzantijnse kerk had zich losgekoppeld van Rome in 1054. Eerste kruistocht was groot succes in 1099, ze veroverde Jeruzalem. Ze stichtte toen enkele staten, belangrijkste was koninkrijk Jeruzalem, waar Godfried van Bouillon tot ‘beschermer van het Heilige Graf’ was aangesteld. Meeste kruistochten in 12e en 13e eeuw. Islamieten veroverde de staatjes echter weer terug. Ridders en vorsten konden door kruistochten plek in de hemel verdienen. In de loop der tijd werd het een traditie, van vader op zoon. Ze wilde er ook relikwieën kopen, beenderen en kledingstukken van Jezus. Veel waard in Europa.Veel handelaren in Italiaanse steden profiteerde van kruistochten. Venetië, Genua en Pisa hoefden geen belasting te betalen op hun handel. Deelvraag: Welke motieven hadden de kruisridders? • Oorzaken van de kruistochten: Omstreeks 1080 hadden de Seldjoeken (Turkse nomadenstammen die zeer fanatiek waren) grote delen van Klein Azië veroverd en ze bereikten Bosporus. Het christelijke Byzantijnse Rijk dreigde slachtoffer te worden van hun veroveringsdrang. De Byzantijnse keizer vroeg daarom de paus of hij ridders wilde sturen om de christenen in het oosten te redden • De paus: Die oproep kwam de pausgoed uit(Urbanus II) goed uit. de ridders waren onderling aan het vechten, en een gezamenlijke vijand kon daar een einde aan maken. Als de ridders erin slagen om de Heilige plaatsen te bevrijden, konden ze ook het christendom uitbreiden tot Palestina. Als ze het BR ook nog konden beschermen tegen de islamieten zouden zijn macht en aanzien groeien. De paus wilde dat, omdat de Byzantijnse kerk zich in 1054 had losgemaakt van Rome en de paus niet meer erkende (Oosters Schisma). De paus riep dan ook meteen westerse gelovigen op om ten strijde te trekken. • De kruisvaardersstaten: In 1099 werd Jeruzalem veroverd, dat was ook de eerste kruistocht. Kruisridders stichten enkele staten. De belangrijkste was het koninkrijk Jeruzalem. In de 12e + 13e waren er nog enkele kruistochten om de grenzen van het Heilige Land veilig te stellen. De islamieten veroverden de christelijke staatjes toch weer. Jeruzalem viel in 1187. In 1289 viel het Graafschap Tripoli. Daarmee was de tijd van de grote kruistochten voorbij. • Vorsten en ridders: bij veel kruistochten werd het van vader op zoon doorgegeven. De riddergeslachten wilden niet alleen Jeruzalem bevrijden maar ze wilden er ook relikwieën kopen(beenderen en kledingstukken van heiligen en Jezus Christus). Er ontstond handel in relikwieën. • Geld en macht: Kruistochten waren voor handelen een goede gelegenheid om veel geld te verdienen. Venetië, Genua en Pisa kregen handelsprivileges: zij hoefden voor hun handel geen belastingen te betalen in het hele Byzantijnse rijk. 9 samenvatting: Paragraaf 4.3 Brugge werd Europees handelscentrum, hier werden aangevoerde grondstoffen verwerkt en daarna verhandeld, lag ook in belangrijke handelsroutes. Brugge toen rijke welvarende stad. Moet echter wel genoeg voedsel hebben, vanaf 7e eeuw nam productie toe door verbetering van methode en gereedschappen. Bijvoorbeeld paarden voor een ploeg i.p.v. met de handen. In 11e en 12e eeuw legde ze moerassen en stukken zee droog en werden er bossen gekapt, dus meer akkers. De voedselvoorraad groeide en zo ook de bevolking. Het was geen agrarische samenleving meer maar een agrarischurbane samenleving. Mensen die op het platteland over waren, werden handelaar of leerde een beroep, bijvoorbeeld Dorpssmid => ontstaan van ambacht. Vorsten stimuleerde het stichten van steden. Ten eerste vanuit politiek-militaire redenen, ze kregen meer macht en konden omliggende gebieden besturen. In Vlaanderen produceerde steden hele goeie wol, patriciërs gingen zich toen richten op het droogleggen van gebieden en het houden van schapen. Lakenproductie nam toen heel snel toe. Patriciërs: rijke grondbezittende burgers uit de steden. De Vlaamse lakens en kledingstukken werden in heel Europa verkocht. Handelaren uit Vlaanderen reisde naar het zuiden en kwamen uit in Italië, Frankrijk en Spanje. Die kochten de lakens etc. waarop de Vlaamse handelaren weer zuidvruchten en specerijen meenamen. Dit werden ook wel jaarmarkten genoemd. In de 13e eeuw bereikte dit zijn hoogtepunt van handel tussen landen en continenten. Alles groeide zo snel dat Brugge een belangrijke havenstad werd, het voedsel raakte toen op, en moest ergens anders vandaan komen. Handelaren werkte samen in koopmansgilden om handelsvoorrechten te krijgen. De handelaren van de belangrijke handelssteden aan de Noordzee een Oostzee verenigden zich in de Hanze, vooral machtige stedenbond van Duitse en Baltische handelssteden. Vanaf 13e eeuw ook belangrijk bij lage landen en Engeland. De Hanze kregen grote privileges en Brugge zelfs een eigen kantoor. In de 14e en 15e eeuw was Brugge het belangrijkste trefpunt van internationale handelaren geworden. Deelvraag: Hoe kon Brugge uitgroeien tot een Europees handelscentrum? • Voedselproductie in Vlaanderen: voorwaarde voor de ontwikkeling van een stad is de aanwezigheid van voldoende voedsel en mensen. In de 11e en 12e eeuw steeg de voedselproductie door nieuwe landbouwtechnieken. Doordat er meer voedsel was, groeide de bevolking. De steden namen in aantal en omvang toe. De samenleving kreeg een agrarischurbaan karakter. • Wonen bij abdij en burcht: Brugge kreeg in de ontwikkelingsfase een spontane groei. Mensen die over waren op het platteland, gingen zich specialiseren. • Handelaren in wol en laken: in de 11e en 12e eeuw gingen vorsten zich bezighouden met het stichten van steden. Politiek-militaire reden:met behulp van de stad kon de graaf het omliggende platteland besturen, controleren en verdedigen. Economisch: In het Vlaamse achterland produceerden de steden wollen lakens van zeer hoge kwaliteit. De wol kwam van schapen van het platteland. In de 12e eeuw gingen sommige patriciërs (rijke, grondbezittende burgers uit steden). De lakenproductie nam een vlucht. In 1134 werd Brugge ook een belangrijke havenstad: er was een vloedgolf, het kon zo ook het achterland bedienen via rivieren. 10 • Jaarmarkten en Hanze: op jaarmarkten werd gehandeld tussen handelaren uit Brugge, Frankrijk en Italië. De Vlamingen kochten weer bijv. zuidvruchten en specerijen. De jaarmarkten vormden in de 13e eeuw een hoogtepunt v/d handel. In de 14e eeuw niet meer, want Italiaanse handelaren reden nu ook per schip aan in Brugge. Vlaamse en Hollandse steden waren niet meer in staat iedereen van voedsel te voorzien, dus moest er worden aangevoerd vanuit het Oostzeegebied. Handelaren organiseerden zich steeds vaker in koopmansgilden. De handelaren van de belangrijke handelssteden aan de Noordzee en Oostzee verenigden zich in de Hanze. Eerst was de Hanze vooral een machtige stedenbond van Duitse en Baltische handelssteden. In de 13e eeuw kreeg deze meer invloed.(Van de Lage Landen en Engeland). De Hanze wist grote handelsprivileges te krijgen in Brugge, en stichtte daar een kantoor. In de 14e en 15e werd Brugge het trefpunt van handelaren. 11 samenvatting: Paragraaf 4.4 Veel boeren moesten deel van dagopbrengst aan hun heer geven of diensten voor hem doen. Mensen in steden waren vrijer. In 12e eeuw veel ruzies tussen adellijke families om de macht in Vlaanderen. Diederik van de Elzas won in 1128. Hij zorgde voor meer veiligheid en etere rechtspraak. Groef ook kanalen voor betere handel. Op platteland bepaalde graaf de regels. In de steden moest graaf patriciër kiezen als schepenen om de stedelingen te berecht en te besturen. Je bleef schepenen tot je dood was. Was wel oneerlijk, arme mensen moesten veel belasting betalen en kregen zwaardere straffen omdat rijke mensen schepenen waren. Het gemeen kwam vaker in opstand. Ook patriciërs zonder grond geen kans. Vlaamse graaf gaf uiteindelijk toe en beperkte de macht van het patriciaat. Handwerksgilden kregen ook een stadsraad, die moest de schepenen controleren. Graaf Gwijde koos steeds meer partij het gemeen, de rijke burgers echter de Franse koning. In 1302 felle strijd tussen Leliaarts (Franse aanhang) en Klauwaarts (Vlaamse aanhang). Leliaarts verloren de strijd. Klauwaarts verzamelde 500 gulden sporen. Macht patriciërs nam af, die van de ambacht juist toe. Het gemeen: stedelingen die niet tot patriciaat behoorde. Deelvraag: Hoe veroverden de Vlaamse steden steeds meer vrijheden en bestuursmacht? • Stadslucht maakt vrij: In de stad waren mensen vrijer dan op het platteland. In begin 12e eeuw vochten verschillende adellijke families om de macht. In 1128 werd dit beslecht in het voordeel van graaf Diederik van de Elzas. Hij kreeg de steun, maar ze burgers wilden daar natuurlijk wel wat voor terug. Hij zorgde o.a voor meer rechtspraak. • Een eigen bestuur: op het platteland was de bestuurlijke en rechterlijke macht in handen van de graaf op zijn directe vertegenwoordiger. In de steden gold dat de graaf patriciërs moest kiezen als schepenen om de stedelingen te berechten en besturen. Het bestuur kwam in handen van een kleine kliek die de macht misbruikte. Armen kregen meer belasting etc. In Vlaanderen kwam Het Gemeen. (Stedelingen die niet tot het Participaat horden). Ze kwamen in opstand hier tegen. In 1241 zat de graaf verlegen om geld. Toen eisten de rijke handelaren van Brugge andere regels. De graaf gaf toe. Er werd ook een stadsraad gekozen van handwerksgilden. Die mochten de schepenen controleren. • Guldensporenslag. Graaf Gwijde van Dampierre koos steeds meer partij voor het gemeen, want hij zocht steun in de machtstijd met de Franse koning Filips de Schone. Hij wilde zijn greep op Vlaanderen verstevigen. In 1302 kwam dat tot een felle strijd tussen de Leilaarts (Fransen) en de Klauwaarts (Vlamingen). Op 17 mei bezetten de Franse ridders en soldaten Brugge, maar de volgende morgen worden zij al gedood door de Klauwaarts. Op 11 juli gingen de Leilaarts met een heel groot leger naar de Belgen. Zij werden opgewacht bij Kortrijk. Tot ieders verwachting in, wonnen de Klauwaarts de strijd. De overgebleven winnaars verzamelden 500 gulden sporen. Nog steeds is Guldensporenslag een feestdag in Vlaanderen. 12 samenvatting: Paragraaf 4.5 Bourgondiërs breidde hun gebied uit door met vrouwen met veel grond te trouwen, ook door aankoop, verovering van gebieden en toevalligheden, ze wilde een nieuwe staat stichten tussen Frankrijk en het Duitse Rijk. Dit gebeurde in de 14e en 15e eeuw, ook doordat er gebieden samenklonterde. Oorspronkelijk Duits deel en Frans deel. Filips de Stoute, jongste zoon van de Franse koning, trouwde in 1369 met Margaretha van Vlaanderen. Filips was al hertog van Bourgondië. Hij wilde zo Vlaanderen in zijn macht krijgen. Maar toen Maria van Bourgondië trouwde met Maximiliaan ging dit niet door. Het kwam in vreemde handen. Bourgondisch hof werd culturele centrum van Lage Landen. De hertogen gaven erg veel geld uit aan kostbare boeken en kunstwerken. Hun kastelen werden uitgebreid en verfraaid. Schilderkunst werd ook belangrijker. Het moest allemaal minstens zo goed en mooi worden als die van de Franse koningen.De edelen waren eigenlijk verplicht te doen wat hun heer zei, maar hadden steeds minder zin om leven te wagen. Dus moesten den Bourgondische hertogen huursoldaten nemen voor een leger. Hadden dus meer geld nodig voor de huur. Hertogen kregen al geld van verpachting van grondbezit en van tollen en beden (soort belasting). Inkomsten nu onvoldoende. Bourgondische hertogen zetten steden onder druk om ze leningen te verschaffen, ze verhoogden ook belastingen, ook overal hetzelfde. Ze wilde de inkomsten dus verhogen door centralisatie en uniformering. Er kwamen ook universitair geschoolde juristen als rechters. De adel verloor daardoor hun bestuurlijke en rechterlijk functies. Verbeterde bestuur en schakelde egoïstische adel uit. Om belasting te versnellen stelde ze een StatenGeneraal in, zei besliste samen met hertog over belastingen. Veel Vlaamse steden kwamen in opstand, moesten ineens meer betaalde en kregen niks extra. Centralisatie hield geen rekening met de oude stedelijke voorrechten. Karel de Stoute werd bij belegering van Nancy vermoord. Karels dochter Maria werd pas geaccepteerd toen ze Het Groot Privilege had ondertekent. Deelvraag: Hoe verliepen de staatsvorming en centralisatie van de macht in het hertogdom Bourgondië? • De Bourgondische landen. In de 14e en 15e eeuw ontstond tussen de grenzen van Frankrijk en het Duitse rijk een samenklontering van verscheidene hertogdommen en graafschappen, die de naam Bourgondië droeg. Er was nog een 3e huwelijk aan de basis van een machtig en invloedrijk Bourgondië. In 1369 trouwde Filips de Stoute(jongste zoon v de Franse koning) met Margaretha van Vlaanderen. Het paste goed om grip te krijgen op Vlaanderen. Maar, de Bourgondische hertogen wilden steeds meer een zelfstandige staat worden. Ze wilden zich los maken van de Fransen maar Maria van Bourgondië huwde met Maximiliaan, aartshertog van Oostenrijk en zo kwam er een einde aan de droom van zelfstandige staat. Door dit huwelijk kwam Bourgondië in vreemde handen. • Het Bourgondische hof: De Bourgondische kastelen moesten zo luxe en cultureel mogelijk worden met boeken en kunstwerken. Het Bourgondische hof werd het culturele centrum van de Lage landen. • Centralisatie: Steeds minder edelen wilden echter hun leven in de waagschaal stellen om de tomeloze ambities van de Bourgondische hertogen waar te maken. Ze moesten dus een leger huursoldaten samenstellen, maar die moesten ook betaald worden. 13 Eerst kregen zij geld dankzij de verpachting van hertogelijk grondbezit en de opbrengsten van tollen en soms ook beden(een soort belasting). Ze hadden op een gegeven moment dat geld niet meer, dus hadden ze leningen nodig, en ze verhoogden de belastingen. Ze trachtten hun inkomsten te verhogen door centralisering en uniformering van de inning van pachten, tollen en beden. De hertogen stelden geschoolde juristen aan als rechters bij de gewestelijke gerechtshoven. De adel verloor macht. De hertog stelde een Staten-Generaal in, een centrale standenvereniging voor alle Bourgondische provincies samen. • Stedelijke vrijheid. De Vlaamse steden waren het niet eens met de hoge belastingen. Karel de Stoute sneuvelde bij de belegering van Nancy. Zij wilden Karels dochter Maria als machthebber accepteren, als zij zo instemmen met Het Grote Privilege. 14 Opdrachten: Hoofdstuk 3: § 1 opdracht 2. A – Boeren, zij konden aan het werk. En het meeste wat zij maakten, was voor hun zelf, een deel konden ze verkopen op de lokale weekmarkt. Landeigenaren, ze hadden hoger aanzien. B – omdat een vroonhoeve grotendeels zelfvoorzienend was. C – ik kan niet op feniks online. § 2 opdracht 7. A – Ik heb info op wikipedia gezocht: Karel de Kale (Frans: Charles le Chauve) (Frankfurt am Main, 13 juni 823 Avrieux(Savoye), 6 oktober 877), Keizer van het Heilige Roomse Rijk , (875-877, als Karel II, met de grenzen van zijn land vastgesteld door het Verdrag van Verdun in 843) was de jongste zoon van Keizer Lodewijk de Vrome en zijn tweede vrouw Judith van Beieren Jeugd Karel werd geboren in Frankfurt aan de Main als jongste zoon van keizer Lodewijk de Vrome, de enige uit diens tweede huwelijk, met Judith van Beieren. Karel werd opgevoed in het klooster van Reichenau door Walahfrid Strabo, een bekende intellectueel van zijn tijd. In 817 had Lodewijk zijn rijk al verdeeld tussen de drie zoons uit zijn eerste huwelijk door deOrdinatio Imperii. Judith zette zich uit alle macht in om ook haar zoon Karel een erfdeel te geven, en werd daarbij gesteund door een invloedrijke fractie van hovelingen. In die periode kreeg Karel zijn bijnaam "de Kale", wat in deze context "zonder bezit" betekent. In 829 had Judith succes en kreeg Karel Allemanië toegewezen, vermoedelijk omdat hij dat jaar 16 werd en als meerderjarig werd beschouwd. Dit was een inbreuk op het evenwicht van de Ordinatio Imperii, wat leidde tot onvrede bij zijn halfbroers - vooral bij Lotharius I die het meest werd benadeeld door de nieuwe verdeling. De halfbroers van Karel en andere tegenstanders van Judith, Karel en hun fractie aan het hof, hebben voortdurend geruchten verspreid dat Karel het kind zou zijn uit overspel van Judith met Bernard van Septimanië. Bernard was de leider van Judiths fractie aan het hof. B – In 832 waren de spanningen zo hoog opgelopen dat Pepijn I van Aquitanië in opstand kwam tegen zijn vader. Lodewijk ontnam Pepijn zijn koninkrijk en gaf het aan Karel. Nu kwamen Lotharius en Lodewijk de Duitser, de broers van Pepijn, ook in opstand. In 834 was Lodewijk de Vrome gedwongen om de situatie van voor 832 te herstellen. In 837 vroeg Lodewijk de Vrome de landdag van Crémieux om Karel als koning tussen Friesland en de Seine te erkennen, wat leidde tot een nieuwe opstand. Na de dood van Pepijn in 838, werd Karel in 839 op de landdag van Worms tot koning van West-Francië benoemd. Na de dood van Lodewijk de Vrome in 840 brandde de strijd om de verdeling van het rijk echt los. Lotharius en Pepijn II van Aquitanië vielen Karel aan, die een bondgenootschap met Lodewijk de Duitser sloot. Op 25 juni 841 versloegen Karel en Lodewijk hun tegenstanders bij Fontenay. Lotharius moest zich terugtrekken op Aken maar moest later ook die stad opgeven. In 842 bevestigden Karel en Lodewijk hun verbond te Straatsburg met de eed van Straatsburg. Karel werd datzelfde jaar in Aken tot koning van West-Francië benoemd. 15 14 februari 843 sloten Karel, Lodewijk en Lotharius het verdrag van Verdun. Dat bevestigde Karel als geheel zelfstandige koning van West-Francië. 859 Lotharius II gaf de gebieden ten zuiden van de Jura, die werden gedomineerd door de opstandige hertog Hugbert, aan Lodewijk de Duitser. Toen Lodewijk probeerde om Hugbert te onderwerpen, ging Karel Hugbert steunen. 860 na het kinderloos overlijden van Karel van Provence probeerde Karel om diens koninkrijk te annexeren. Dit mislukte door het verzet onder leiding van Girard II van Roussillon en dreiging van Lodewijk de Duitser. Uiteindelijk erfde Lotharius II het grootste deel van het koninkrijk van Karel van Provence, Lodewijk van Italië kreeg de rest. Karel en Lodewijk de Duitser sloten in Koblenz een verdrag om hun geschillen bij te leggen. Karel en Lodewijk frustreerden eendrachtig de pogingen van Lotharius II om van zijn kinderloze echtgenote te scheiden en te trouwen met zijn minnares om haar kinderen te echten. In 868 sloten Karel en Lodewijk een verdrag over de verdeling van zijn koninkrijk, indien Lotharius inderdaad zonder kinderen zou komen te overlijden. 869 na het overlijden van Lotharius annexeerde Karel diens gehele koninkrijk omdat Lodewijk ziek was en zijn leger door oorlogen aan zijn oostelijke grenzen was gebonden. 870 onder dreiging van oorlog stemde Karel op 22 januari toe in het verdrag van Meerssen waarbij alsnog een verdeling van Lotharingen en het koninkrijk van Karel van Provence, dat Lotharius II had geërfd, werd geregeld. De grens liep van langs de Maas, Ourthe en Moezel inLotharingen en in het zuiden langs de Saône en de Rhône (hoewel Karel ook de graafschappen Besançon, Lyon en Vienne, op de oostelijke oevers van deze rivieren kreeg). 875 na het overlijden van Lodewijk van Italië bood de Italiaanse adel Karel de koningstitel aan, ondanks de afspraken die Lodewijk van Italië met Lodewijk de Duitser had gemaakt dat diens zoon Karloman zijn erfgenaam zou zijn. Op 25 december werd Karel te Rome doorpaus Johannes VIII keizer gekroond. 876 Karel werd in Pavia uitgeroepen tot koning van Italië. Lodewijk de Duitser viel met zijn leger West-Francië binnen. Karel haastte zich terug. Na het overlijden van Lodewijk probeerde Karel door een snelle veldtocht Oost-Francië te veroveren maar hij werd op 8 oktober verslagen bij Andernach, een oversteekplaats van de Rijn. C – de biografie staat al bij A. D–? § afsluiting opdracht 10. A– B – het zal de mensen in de toekomst beter afgaan als rond 500 na Chr. 16 Hoofdstuk 4: §1 opdracht 4 en 7. Opdracht 4. A – artikel 2 & 6. 2: alleen de paus kan bisschoppen benoemen. 6: de paus heeft de macht om de keizer af te zetten. B – je mag met niemand omgaan die in de kerkelijke ban zit. C – Rome is een katholieke stad. Opdracht 7. A – wereldlijke macht: kroon, troon. Geestelijke macht: onderdanigheid, scepter, opkijken. B – de keizer benoemd iemand tot bisschop (en een paus)? C – juist omdat de keizer toen zijn eigen pausen en bischoppen benoemde. §2 Opdracht 3. => Feniks online doet het niet bij mij. A– B– §3 Opdracht 6. A – Legenda van brugge: Rood: stadsmuur. Donkerblauw: kanaal de damme. En kanalen naar achterland. Lichtblauw: grachtwater. B – legenda: Huidskleur: oude dorp, in 1280 aan Brugge. Groen: Uitbreiding tot onmuring v. 1297. Bruin: oude burcht 8e – 9e eeuw. Roze: uitbreiding tot keure v. 1127. C-? §5 opdracht 5 & 6. Opdracht 5. A – om elkaar trouw en ondersteuning te beloven B – ze wilden een zelfstandige staat worden. C – deze edelen werkten voor de koning. D – nee, hij nam ze op in de hoogste ridderorde. Opdracht 6 A – omdat Maria van Bourgondië echter huwde met een Maximilaan, aartshertog van Oostenrijk. B – Maximilaan. C – Hij was van het machtige Habsburgse Huis en Duits Keizer in de jaren 1493 – 1519. 17 Opdracht bij Kingdom of Heaven. opdracht 1 geef een beschrijving van de begrippen. a. kruistocht. Deze kwamen er om de Heilige Plaatsen van de moslims te veroveren. b. Byzantijnse/ Oost-Romeinse Rijk is het rijk dat in de late oudheid en de daaropvolgende middeleeuwen een groot deel van het oostelijke Middellandse Zeegebied besloeg, met als hoofdstad Constantinopel. c. Expansie van het christendom. Uitbreiding van het christelijke geloof door missionering of verovering van gebieden. d. Oosters Schisma. Het Oosters Schisma of Grote Schisma is de tragische kloof die bestaat tussen de Latijnse (katholieke) en de Byzantijnse (orthodoxe) Kerk. e. Handel. Het ruilen van producten voor andere producten of voor geld. Opdracht 2 Reden in de film was om Jeruzalem te bevrijden van de moslims. Overeenkomsten zijn ze gaan Jeruzalem bevrijden. Verschillen, je leest niet dat ze een gevecht hebben met Saladin. Opdracht 3. Om de Heilige Plaatsen van Palestina te bevrijden. Opdracht 4. A. Godsdienst. B. Politiek. C. Geld. Opdracht 5. Aflaten. Opdracht 6. A. veel stervenden. B. grote overwinningen. Opdracht 7. Geen succes. Opdracht 8. Staat er al in de opdracht. A. religieus. B. sociaal. C. economisch. D. politiek. Opdracht 9. A. voor hun handel. B. en bij bevoorraden. 18 Kijkopdracht Kingdom of Heaven. Opdracht 1. A. Balian – Balian is een smid die zijn gezin is verloren. Hij trekt naar Jeruzalem om vergeving te zoeken. Hier wordt hij ridder doordat zijn vader is gestorven. B. Koning Boudewijn – Hij was de koning van Jeruzalem. C. Sybilla – de zuster van de koning, zij en Balian worden verliefd. Ze wordt als prinses zijnde gedwongen om met Guy de Lusignan te trouwen, omdat ze is uitgehuwelijkt door haar moeder. D. Guy de Lusignan – is lid van de Tempeliers, een sterk religieuze groep die eigenlijk alle moslims uit Jeruzalem wil verdrijven. Door te trouwes met Sybilla wordt hij koning. Doordat hij zo onverdraagzaam is tegenover moslims verklaart Saladin, de moslimleider, Jeruzalem de oorlog. E. Reynaud de Chalillon. Hij is een wrede en hebzuchtige man, en wil alleen maar de vrede verstoren door alleen maar te willen vechten met de moslims. F. Saladin – Saladin is de leider van de moslims, met een enorm leger. Hij is wel bereid te overleggen met Jeruzalem, en wil alleen dat de moslims bij de heilige plaats kunnen zijn. Opdracht 2: A. ziekte en dood. Ziekte de koning werd ziek en ging dood. B. geloof en bijgeloof. Geloof: ze geloofden dat het een opdracht van God was om de Heilige Plaatsen vrij te maken. Bijgeloof: ze geloofden dat ze nu beter waren dan andere mensen en dat God hun meer aanzien gaf. C. kruisvaarders en religieuze ordes. Kruisvaarders. Dit waren de leiders van z’n kruistocht. Religieuze ordes. Er waren veel ordes in naam van de Heer. D. dagelijks leven en gewoontes bij gewone mensen en ridders. Bij gewone mensen, zien te overleven. Van ridders, vechten voor hun leven en voor God. E. oorlogsvoering en vredeshandhaving. Oorlog tegen Saladin, en een bestand met Saladin. Opdracht 3. A. wel, het was Godslastering. B. wel, hij riep het volk op om te vechten. C. niet, D. niet, Opdracht 4. Christendom een hatelijk volk. Islam, onder leiding van Saladin was het vredelievend. 19 Opdracht 5. Vrijheid voor het volk en tussen het Christendom en de Islam. 20