Uitspraak RECHTBANK BREDA team kanton Bergen op Zoom zaak/rolnr.: 652014 AZ VERZ 11-65 beschikking d.d. 6 juni 2011 inzake de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P.C.C. Conserveringswerken B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Heijningen, verzoekende partij, gemachtigde: mr. G.P. Lobé, advocaat te Rotterdam, tegen: [[verweerderder]], wonende te [adres], verwerende partij, procederend in persoon. Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘PCC’ en ‘[verweerder]’. 1. Het verloop van het geding 1.1 Dit blijkt uit de volgende stukken: a. het op 25 maart 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties; b. de aantekeningen van de mondelinge behandeling ter zitting van 23 mei 2011, met bijbehorend audiëntieblad. 1.2 De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast. Op die inhoud en hetgeen overigens ter zitting is aangevoerd wordt, voor zover nodig, hierna teruggekomen. 2. Het geschil 2.1 PCC heeft de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op zo kort mogelijke termijn op grond van gewichtige redenen, zonder toekenning van een ontbindingsvergoeding en met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. 2.2 [verweerder] heeft zich tegen de inhoud van het verzoek verweerd. Hij geeft aan dat hij op zich wel wil werken, maar dat het niet goed met hem gaat. 3. De beoordeling 3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weerspro-ken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast: a. de thans 45-jarige [verweerder] is op 3 april 2006 bij PCC in dienst getreden, laatstelijk in de functie van constructieschilder, tegen een laatstelijk verdiend loon van € 2.776,44 bruto per maand, eventueel te vermeerderen met bijzondere beloningen en exclusief 8% vakantiegeld; b. [verweerder] heeft vanaf 2005 als uitzendkracht op basis van oproep als constructieschilder werkzaamheden verricht bij PCC; c. op 30 juni 2008 heeft [verweerder] ontslag genomen bij PCC. Een week later heeft hij aan PCC verzocht om hem weer in dienst te nemen, aan welk verzoek PCC heeft voldaan; d. sinds 18 augustus 2008 is [verweerder] arbeidsongeschikt en tot op heden heeft hij zijn werkzaamheden als constructieschilder niet meer kunnen verrichten; e. uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts d.d. 9 september 2008 blijkt dat [verweerder] is uitgevallen met psychische klachten door privé omstandigheden; f. uit de eerste jaarevaluatie d.d. 31 juli 2009 en 3 augustus 2009 blijkt dat onverminderd sprake is van uitval van [verweerder] wegens psychische klachten; g. bij brief van 28 juli 2010 heeft het UWV aangegeven dat PCC gedurende 52 weken, dat wil zeggen tot 20 september 2011, het loon van [verweerder] dient door te betalen omdat PCC onvoldoende inspanningen heeft verricht om [verweerder] te re-integreren; h. PCC heeft bij brief van 8 september 2010 bezwaar gemaakt tegen voornoemde loonsanctie van het UWV. Bij brief van 14 december 2010 heeft het UWV het bezwaar van PCC afgewezen; i. PCC heeft per 1 oktober 2010 in verband met de door het UWV opgelegde loonsanctie een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd over het functioneren van [verweerder], omdat PCC en de bedrijfsarts van mening zijn dat [verweerder] onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie; j. PCC heeft, gelet op het voorgaande, het loon van [verweerder] per 4 oktober 2010 bevroren; k. op 25 oktober 2010 is er tussen [verweerder] en PCC gesproken over laatstgenoemde loonsanctie; l. het UWV deelde aan PCC bij brief van 12 januari 2011 mede dat [verweerder] inderdaad onvoldoende meewerkt aan zijn reintegratie. 3.2 PCC legt aan haar verzoek ten grondslag dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is geraakt dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. Zij meent dat zij in redelijkheid al het mogelijke heeft gedaan om met [verweerder] te komen tot het uitwerken van een plan van aanpak voor de re-integratie ten aanzien van het eerste en tweede spoor. [verweerder] heeft na juli 2010 opnieuw aangegeven (ook) niet in staat te zijn om de passend geachte arbeid te kunnen verrichten, gezien zijn psychische en fysieke problemen. Nu zowel de bedrijfsarts, het re-integratiebureau, het UWV en PCC hebben moeten constateren dat [verweerder] onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht, heeft PCC geen enkel vertrouwen meer in een voortzetting van het dienstverband met [verweerder]. De daardoor ontstane vertrouwensbreuk is aan [verweerder] toe te rekenen, zodat een ontbindingsvergoeding niet op zijn plaats is, aldus PCC. 3.3 [verweerder] voert aan dat hij wil werken en dat hij dan licht werk wil doen. Hij wil graag conciërge zijn of magazijnmedewerker, maar hij geeft aan geen verstand van computers te hebben. Toen PCC in oktober 2010 stopte met de loonbetaling, heeft hij eerst een gesprek met PCC gehad en vervolgens heeft hij een uitkering bij het UWV aangevraagd, welke hem is geweigerd. [verweerder] geeft aan momenteel van een uitkering van de Sociale Dienst te leven. Volgens [verweerder] gaat het niet goed met hem. 3.4 Het onderhavige ontbindingsverzoek houdt verband met het opzegverbod tijdens ziekte, gelet op het bepaalde in artikel 7:670 lid 1 jo lid 10 onder c BW. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte is wel mogelijk, echter van de ontbindingsbevoegdheid dient in dat geval een terughoudend gebruik te worden gemaakt, bijvoorbeeld in het geval zich er een bijzondere situatie voordoet. Daartoe wordt het volgende overwogen. 3.5 Ondanks bezwaar van PCC tegen de aan haar opgelegde loonsanctie, heeft het UWV dat bezwaar afgewezen. PCC dient derhalve gedurende 52 weken, dat wil zeggen tot 20 september 2011, het loon van [verweerder] door te betalen omdat PCC -volgens de beslissing van het UWV- onvoldoende inspanningen heeft verricht om [verweerder] te re-integreren. Derhalve is de periode van 2 jaren, gedurende welke periode de arbeidsovereenkomst wegens arbeidson-geschikt van de werknemer niet kan worden opgezegd, op basis van artikel 7:670 lid 10 sub c BW, verlengd met een periode van 52 weken en wel tot 20 september 2011. Door PCC is erkend dat [verweerder] arbeidsongeschikt is. Zij stelt zich echter op het standpunt dat [verweerder], vooral na juli 2010, onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn re-integratie voor passende arbeid. Het is een gegeven dat uit de overgelegde stukken blijkt, dat ook de bedrijfsarts, het re-integratiebureau en de deskundige van het UWV deze mening zijn toegedaan. Echter, het is voor de kantonrechter (die geen medicus is) thans niet uit te sluiten dat het onvoldoende meewerken van [verweerder] aan zijn re-integratie, het gevolg is van zijn ziekte nu vast staat dat [verweerder] is uitgevallen met psychische klachten, welke psychische klachten hem nog steeds parten spelen. De loonsanctie die aan PCC is opgelegd door het UWV, is meer dan een simpele verlenging van de verplichting tot loondoorbetaling. Het is een verlenging van het tijdvak waarin de regels over loondoorbetaling bij ziekte gelden. Dan gaat het dus om zowel de rechten en de plichten van beide partijen. Ook tijdens deze periode van loondoorbetaling geldt artikel 7:629 lid 3 BW en kan PCC de loondoorbetaling stopzetten, vanwege het niet voldoende meewerken van [verweerder] aan -kort samengevat- zijn re-integratie. Van deze mogelijkheid heeft PCC per 4 oktober 2010 (tot op heden) gebruik gemaakt. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou -in het onderhavige geval- afbreuk doen aan de verplichting van PCC tot re-integratie in het tweede spoor (zodra [verweerder] zijn re-integratieplichten weer nakomt) en aan de door het UWV opgelegde loonsanctie, zonder dat daarvoor voldoende grond bestaat. PCC geeft aan dat het haar gestoord heeft dat [verweerder] in de periode november/december 2010 naar Turkije is geweest, zonder haar daarvan in kennis te stellen. Ook heeft het PCC gestoord, dat [verweerder] zijn verhuizing niet rechtstreeks aan PCC heeft doorgegeven. Echter, [verweerder] heeft onbetwist aangegeven dat het bezoek aan Turkije verband hield met de ziekte van zijn vader, die inmiddels is overleden. Ook blijkt uit de stukken dat [verweerder] zijn verhuizing, alsmede het bezoek aan Turkije en de reden daarvan heeft gemeld bij het re-integratiebureau, waarmee hij op dat moment contact had. Gelet hierop vormt het niet melden aan PCC niet -zonder meer- een reden om te spreken van een tussen partijen verstoorde arbeidsverhouding, die moet leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat [verweerder] nauwelijks contact meer onderhoudt met PCC kan worden bezien in het licht van het onvoldoende meewerken aan zijn re-integratie en maakt het voorgaande niet anders. De kantonrechter is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat er in de onderhavige zaak thans geen sprake is van een zo uitzonderlijke situatie dat tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden overgegaan. Het verzoek van PCC wordt dan ook afgewezen. 4. De proceskosten Nu het verzoek wordt afgewezen, wordt PCC verwezen in de kosten van dit geding welke aan de zijde van [verweerder] worden begroot op nihil. 5. De beslissing De kantonrechter: wijst het verzoek af; veroordeelt PCC in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [verweerder] worden begroot op nihil. Deze beschikking is gegeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2011 door mr. R.J.H. Goossens, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.