Uitspraak RECHTBANK HAARLEM Sector kanton Locatie Haarlem zaak/rep.nr.: 307120/ AO VERZ 06-602 datum uitspraak: 17 mei 2006 BESCHIKKING AFWIJZING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST inzake de stichting STICHTING DE GEESTGRONDEN, INSTELLING VOOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer verzoekster hierna: De Geestgronden gemachtigde: mr. J.A. van den Berg tegen [verweerder] te [woonplaats] verweerder hierna: [verweerder] gemachtigde: mr. K. Beishuizen De procedure Op 5 april 2006 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van De Geestgronden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 mei 2006. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van De Geestgronden heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. De feiten 1. [verweerder], 53 jaar oud, is sinds 1 augustus 1999 bij De Geestgronden in dienst, laatstelijk in de functie van Medewerker/begeleider A tegen een salaris van € 1.773,-- bruto per maand, exclusief vakantiegeld. 2. [verweerder] is belast met het verzorgen en begeleiden van geriatrische psychiatrische patiënten van het vrouwelijk geslacht op het gebied van algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), zoals opstaan, naar bed gaan en eten. 3. In november 2005 zijn door een viertal patiënten van de afdeling waaraan [verweerder] is verbonden, klachten geuit over ongewenste intimiteiten van [verweerder]. 4. De Geestgronden heeft [verweerder] naar aanleiding van deze klachten met ingang van 28 november 2005 op non-actief gesteld en een onderzoek doen verrichten door de instelling MBZ Henny Verhagen/Zonneduin, een onderdeel van De Geestgronden, gespecialiseerd in hulpverlening aan vrouwen. 5. Op 29 november 2005 zijn door de aan voornoemde instelling verbonden mevrouw I.J.M. Boomsma, psychiater, en mevrouw M.B. Belleman, agio psychiatrie, (hierna: Boomsma en Belleman) gesprekken gevoerd met de desbetreffende patiënten. 6. Boomsma en Belleman hebben de door hen gevoerde gesprekken in verslagen neergelegd en op 1 december 2005 rapport uitgebracht aan De Geestgronden. In de verslagen zijn de patiënten aangeduid als klaagster A, B, C en D. 7. Klaagster A heeft volgens het gespreksverslag onder meer verklaard dat [verweerder] ongevraagd de ruimte waar zij aan het douchen was heeft betreden, waarbij hij gezegd zou hebben dat hij van stevige vrouwen met grote borsten houdt. Ook heeft zij verklaard dat [verweerder] driemaal op de gang met de rug van zijn hand een beweging langs haar borsten heeft gemaakt. 8. Klaagster B heeft volgens het gespreksverslag onder meer verklaard niet door [verweerder] geholpen te zijn, nadat zij ’s nachts, op weg naar het toilet, was gevallen. Ook heeft zij verklaard dat zij heeft gezien, dat [verweerder] andere patiënten aait en complimentjes geeft, hetgeen zij als een sexuele aanraking interpreteert. 9. Klaagsters C en D hebben volgens het gespreksverslag beiden onder meer verklaard dat [verweerder] op onverwachte momenten hun kamer binnenkomt als zij nog in bed liggen. 10. Op 6 december 2005 zijn de gespreksverslagen met [verweerder] besproken. 11. Op 12 december 2005 heeft De Geestgronden [verweerder] medegedeeld de mogelijkheden te onderzoeken om hem elders in de organisatie te plaatsen. 12. Bij brief van 19 december 2006 heeft De Geestgronden [verweerder] laten weten hem niet te kunnen herplaatsen en heeft zij een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. 13. Bij brief van 20 december 2005 heeft de gemachtigde van [verweerder] het voorstel van De Geestgronden van de hand gewezen en aanspraak gemaakt op wedertewerkstelling van [verweerder]. Het verzoek De Geestgronden verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderingen in de omstandigheden. Ter toelichting stelt De Geestgronden – samengevat – het volgende. Op grond van het onderzoek is komen vast te staan, dat [verweerder] niet geschikt is voor de van zijn functie deel uitmakende begeleidende werkzaamheden. Op de afdeling van de patiënten die de klachten hebben geuit, kan [verweerder] niet meer aan het werk. De vier klaagsters hebben aangegeven dat zij niet meer willen dat [verweerder] bij hen op de afdeling komt en ook bij de overige 15 bewoonsters van die afdeling heerst angst voor de terugkeer van [verweerder]. Er is bij De Geestgronden slechts één andere afdeling waar [verweerder] zou kunnen worden geplaatst, maar ook op die afdeling verblijven oudere en daardoor extra kwetsbare patiënten. De Geestgronden acht het daarom onverantwoord om [verweerder] daar aan het werk te laten gaan. Daarbij is gebleken dat [verweerder] zich niet wenst te houden aan het beleid van De Geestgronden ten aanzien van de benadering van de patiënten. Uitgangspunt is daarbij dat de verzorgende een zekere mate van afstand tot de patiënt dient te houden. Reeds in het verleden is [verweerder] er door zijn toenmalige leidinggevende op aangesproken dat het niet geoorloofd is om met patiënten meditatieoefeningen te doen. [verweerder] heeft desondanks met een van de klaagsters dit soort oefeningen gedaan. Dat [verweerder] niet van zins is om zich aan het beleid van De Geestgronden te conformeren, blijkt ook uit het feit dat hij heeft aangegeven voorkeur te hebben voor de zogenoemde ‘mens-tot-mens- relatie. Ten slotte gedraagt [verweerder] zich jegens sommige van zijn collega’s uiterst bot, zodat die evenmin wensen dat [verweerder] op hun afdeling terugkeert. Bij zowel patiënten, als medewerkers en leidinggevende bestaat derhalve geen vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking met [verweerder]. Dit levert een zodanige verandering van de omstandigheden op, dat van De Geestgronden niet gevergd kan worden het dienstverband met [verweerder] te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst met [verweerder] dient dus te worden ontbonden. De Geestgronden is bereid om aan [verweerder] een billijke ontbindingsvergoeding te voldoen. Het verweer [verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een vergoeding ex artikel 7:685 BW met toepassing van een correctiefactor C = 3. Ter toelichting voert [verweerder] – samengevat – het volgende aan. De vertrouwensbreuk waarvan volgens De Geestgronden sprake is, kan niet als deugdelijke grondslag voor het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dienen. [verweerder] heeft zich aan ongewenste intimiteiten noch ongeoorloofde therapeutische handelingen schuldig gemaakt. Het onderzoek dat De Geestgronden naar aanleiding van de klachten heeft laten uitvoeren is niet betrouwbaar, omdat het niet op objectieve wijze, dat wil zeggen door een onafhankelijk instituut, is uitgevoerd. De vier patiëntes van de afdeling Eikendonck lijden bovendien allen aan een min of meer ernstige geestelijke stoornis, zodat op het waarheidsgehalte van hun verklaringen valt af te dingen. Zo betreft de klacht van een van hen een gebeurtenis, die ’s nachts heeft plaatsgevonden, terwijl [verweerder] nimmer nachtdiensten heeft verricht. Het heeft er ook de schijn van dat een van de klaagsters - zij is degene die het initiatief heeft genomen - de andere drie heeft beïnvloed. Het is daarbij uiterst merkwaardig dat geen van de collega’s van [verweerder] ooit iets heeft opgemerkt over het aan [verweerder] verweten gedrag, terwijl de klachten alle intramurale gedragingen betreffen. Het is al zeven jaar geleden dat [verweerder] op verzoek van een patiënte en na overleg met de behandelend psychiater meditatieve handelingen heeft verricht. Nadat hij door De Geestgronden op de onwenselijkheid daarvan was gewezen, is [verweerder] direct met die handelingen gestopt en heeft hij zich uitsluitend beziggehouden met handelingen die binnen zijn taakomschrijving vallen. Daartoe behoren ook gewone ademhalingsoefeningen, die De Geestgronden thans ten onrechte als meditatie aanmerkt. [verweerder] wordt ten zeerste gewaardeerd door zijn collega’s. Hij heeft van hen vele adhesie-betuigingen ontvangen. Het is ongeloofwaardig dat nergens in een van de zeven afdelingen van De Geestgronden, gevestigd op vijf verschillende locaties, plaats is voor [verweerder]. [verweerder] is gediplomeerd recreatieleider A en gecertificeerd werkbegeleider, welke laatste functie hij gedurende vijf jaar heeft vervuld. Zelfs indien [verweerder] niet meer op de afdeling Eikendonck kan worden geplaatst, dan zijn er voor hem elders binnen De Geestgronden voldoende mogelijkheden om passende werkzaamheden te verrichten. Voor [verweerder] staat het behoud van zijn werk bij De Geestgronden voorop. Mocht echter naar het oordeel van de kantonrechter toch grond zijn voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dan rechtvaardigen de omstandigheden van het geval de verzochte ontbindingsvergoeding. De Geestgronden heeft [verweerder] de afgelopen zeven jaar nimmer een verwijt gemaakt ten aanzien van zijn functioneren. Uit het verslag van het (enige) functioneringsgesprek dat ooit met [verweerder] is gehouden, blijkt juist dat De Geestgronden zeer tevreden was over [verweerder]. Nu gebruikt De Geestgronden een ondeugdelijk onderzoek om [verweerder] op af te rekenen en haalt de beweerdelijk niet-zakelijke houding van [verweerder] er pour besoin de la cause bij. Nergens blijkt uit dat voor [verweerder] in de organisatie geen andere plaats te vinden is. Het zal voor [verweerder] op zijn leeftijd waarschijnlijk niet meer mogelijk zijn om elders een passende functie te verwerven, zodat hij dreigt terug te vallen op bijstandsniveau. Daarbij komt dat voor [verweerder] het werk bij De Geestgronden meer is dan alleen een manier om in zijn onderhoud te voorzien. Hij beschouwt het als een zinvolle invulling van zijn leven. De beoordeling van het verzoek De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW. Van een werkgeefster die een werknemer, die reeds gedurende ruim zes jaar zijn werkzaamheden naar volle tevredenheid van beide partijen heeft verricht, confronteert met zodanig ernstige verwijten, dat deze – indien zij op waarheid berusten – onvermijdelijk tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst leiden, mag worden verwacht dat zij niet over één nacht ijs gaat. Een gedegen onderzoek naar het waarheidsgehalte van de feiten en gebeurtenissen die aan de desbetreffende werknemer worden verweten, is dan geïndiceerd, maar de omstandigheden van het geval kunnen van dien aard zijn dat zo’n onderzoek niet per definitie als voldoende ‘bewijs’ van die feiten en gebeurtenissen kan dienen. In het onderhavige geval zijn de feiten en gebeurtenissen die De Geestgronden het vertrouwen in [verweerder] hebben doen verliezen, gebaseerd op de klachten van een viertal psychiatrische patiënten, allen bejaarde vrouwen. Vast staat dat het onderzoek dat De Geestgronden heeft laten verrichten is uitgevoerd door een instelling, die onderdeel uitmaakt van haar organisatie. Hoewel [verweerder] de deskundigheid van de medewerksters van het instituut MBZ Henny Verhagen/Zonneduin niet in twijfel trekt, kan de kantonrechter hem volgen in zijn kritiek dat de psychiatrische stoornissen van de klaagsters een onderzoek door een werkelijk onafhankelijk instituut zou hebben gerechtvaardigd. Dat klemt te meer, nu gebleken is dat de klacht van een van de patiëntes een gebeurtenis betreft die ’s nachts zou hebben plaatsgevonden, terwijl [verweerder] onweersproken heeft gesteld nimmer nachtdiensten te hebben verricht. Voorts is in de onderhavige kwestie van belang, dat gesteld noch gebleken is dat de ongewenste intimiteiten, waaraan [verweerder] zich volgens De Geestgronden schuldig heeft gemaakt, ooit door een van zijn collega’s is opgemerkt. De Geestgronden heeft weliswaar betoogd, dat dit ook niet mogelijk is omdat er nooit meer dan één begeleider de kamer van een patiënte betreedt, maar [verweerder] heeft die stelling gemotiveerd betwist. Het gebrek aan afstand dat De Geestgronden [verweerder] voorts nog verwijt, is bij gebrek aan concrete onderbouwing onvoldoende aannemelijk geworden. Van De Geestgronden had ten minste mogen worden verwacht dat zij de waarschuwingen die zij [verweerder] stelt te hebben gegeven, schriftelijk had vastgelegd, waarbij zij [verweerder] te verstaan had gegeven dat hij zijn gedrag in dit opzicht diende te verbeteren en dat volharding in het ongewenste gedrag consequenties voor zijn dienstverband zou kunnen hebben. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de door De Geestgronden gestelde verandering van omstandigheden niet is komen vast te staan. Als er al vanuit gegaan moet worden dat [verweerder] vanwege alle ophef niet meer naar zijn oude afdeling zou kunnen terugkeren, dan geldt dat de stelling van de Geestgronden dat voor [verweerder] nergens in haar organisatie een passende functie voorhanden is, niet aannemelijk is geworden, nu De Geestgronden op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt wat zij heeft gedaan om [verweerder] elders te plaatsen. De bij de zitting aanwezige leidinggevende [xxx] heeft desgevraagd opgemerkt, dat De Geestgronden in verband met het onderzoek naar een mogelijke herplaatsing van twee vragen is uitgegaan, te weten “Willen wij [verweerder] terug”en “Is er een plaats voor [verweerder]”. Mede gelet op de aanzienlijk korte tijdsspanne (1 week) die De Geestgronden vervolgens nodig had om tot de conclusie te komen, dat zij [verweerder] geen andere passende functie te bieden had, heeft het er de schijn van dat De Geestgronden haar besluit reeds had genomen, nadat zij het onderzoeksverslag van het instituut MBZ Henny Verhagen/Zonneduin had ontvangen. Al het voorgaande in aanmerking nemende komt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen gewichtige redenen bestaan om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zodat het verzoek wordt afgewezen. De Geestgronden wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. Beslissing De kantonrechter: wijst het verzoek af; veroordeelt De Geestgronden in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,00. Deze beschikking is gegeven door mr. B. Vogel en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.