Opdrachten bij hoofdstuk 10 Opdracht 1 (ervaren, inzicht en motiveren) Doel: Het doel van de opdracht is te ervaren welke belangrijke rol non-verbale communicatie kan spelen bij het overtuigen of motiveren van leerlingen, cliënten of patiënten. Na het maken van de opdracht zul je nog meer beseffen hoe groot deze invloed kan zijn en ga je er wellicht gebruik van maken. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 10.2. Maak daarna onderstaande opdrachten. a. Geef twee voorbeelden uit je (toekomstige) werk waarbij je een leerling (of een cliënt, patiënt, bewoner, enzovoorts) van iets moet overtuigen of tot iets moet motiveren. Welke rol speelt hierbij je non-verbale communicatie? Motiveer je antwoord. b. Beschrijf nog twee voorbeelden (het kunnen dezelfde zijn) waarbij je iemand van iets wilde overtuigen of tot iets wilde motiveren, maar waar dit niet lukte. Beschrijf deze voorbeelden en geef aan waarom je denkt dat het overtuigen niet gelukt is. Geef erbij aan of je zelf overtuigd was van de boodschap die je overbracht en hoe je non-verbale communicatie was (als je dit laatste kunt beoordelen). c. Hoe kun je leren om met je non-verbale communicatie beter en overtuigender over te komen op leerlingen, cliënten, bewoners (of een andere doelgroep waarmee je wilt gaan werken)? Motiveer je antwoord. Bespreek de gevonden voorbeelden en motivaties met je medestudenten en eventueel met de docent. Je antwoorden bij opdracht a. kun je vergelijken met andere voorbeelden door op onderstaande knop te klikken. Antwoord bij opdracht 1 Opdracht 2 (ervaren en toepassen) Doel: Het doel van de opdracht is te ervaren dat de betekenis van non-verbale communicatie sterk afhankelijk is van de context waarin het gedrag plaatsvindt. Instructie: In hoofdstuk 10 worden drie aspecten van non-verbaal gedrag besproken: lichaamstaal, zelfpresentatie door middel van lichaamstekens en de context waarin het gedrag plaatsvindt. Lees daartoe eventueel opnieuw paragraaf 10.3. In deze opdracht gaan we de wisselwerking tussen het gebruik van lichaamstekens en de context nader bekijken. In tegenstelling tot lichaamstaal zijn lichaamstekens meestal doelbewust en zorgvuldig gekozen vormen van non-verbale communicatie. De beoogde boodschap kan echter sterk wisselen aan de hand van de context waarin het lichaamsteken getoond wordt. Een voorbeeld: Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 1 Het dragen van een trouwring door een man wordt meestal begrepen als de volgende boodschap: ‘Ik ben getrouwd en niet beschikbaar’. Het levert een neutraal tot licht positief beeld op bij de waarnemer, zoiets als (mede afhankelijk van de leeftijd): dit is een echtgenoot en wellicht een huisvader. Maar wat wordt de boodschap als je ziet dat een man met een trouwring een prostituee bezoekt of een homobar binnenstapt? Vaak verandert de indrukvorming dan. Hoe zit dat bij jou? Bespreek bovenstaand voorbeeld met je medestudenten en eventueel met de docent. Bedenk voorafgaand aan dat gesprek zelf drie voorbeelden van lichaamstekens die van boodschapwaarde veranderen als de context verandert. Opdracht 3 (ervaren, toepassen, meningsvorming en motiveren) Doel: Het doel van de opdracht is te ervaren dat (non-verbaal) gedrag altijd een bijdrage is aan de situationele werkelijkheid. Na het maken van de opdracht zul je meer oog ontwikkeld hebben voor deze functie van non-verbaal gedrag en het eerder herkennen. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 10.4.1. Maak vervolgens onderstaande opdrachten. a. Geef twee voorbeelden van non-verbaal gedrag waarmee je illustreert dat dit een bijdrage was aan de situationele werkelijkheid waarin het plaatsvond. Het moeten voorbeelden zijn waarbij je zelf het gedrag toonde. Eén voorbeeld moet een situatie betreffen waarbij je je conformeerde aan de heersende regels, het andere voorbeeld moet een situatie zijn waarbij je liet merken dat je het oneens was met de heersende regels. Laat in de beschrijving goed tot uiting komen wat de regels waren. b. Ben je het eens of oneens met het standpunt in het boek dat je ‘niet niet met regels om kunt gaan’ in een situatie? Motiveer je antwoord. Bespreek je antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Je voorbeelden kun je vergelijken met de voorbeelden die je vindt door op onderstaande knop te klikken. Antwoord bij opdracht 3 Opdracht 4 (oefenen en toepassen) Doel: Het doel van de opdracht is te oefenen in het toepassen van de begrippen ‘bevestiging’, ‘afwijzing’ en ‘negering’ bij een relatievoorstel. Door het maken van de opdracht zul je deze begrippen beter gaan beheersen en situaties waarin ze van toepassing zijn eerder herkennen. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 2 Instructie: Lees eventueel opnieuw 10.4.2. Maak daarna onderstaande opdracht. Geef twee voorbeelden van relatievoorstellen die op non-verbale wijze werden gecommuniceerd. Beschrijf de boodschap van de zender en geef vervolgens aan hoe de ontvanger van de boodschap deze op non-verbale wijze kan bevestigen, afwijzen en negeren. Bespreek je voorbeelden met je medestudenten en eventueel de docent. Door op onderstaande knop te klikken kun je de antwoorden vergelijken met twee voorbeelden. Antwoord bij opdracht 4 Opdracht 5 (ervaren en meningsvorming) Doel: Het doel van de opdracht is te ervaren hoe de ingenomen posities aan een tafel (tijdens een gesprek of vergadering) een uitdrukking kunnen zijn van de relaties tussen de mensen die zich aan de tafel bevinden. Door het maken van de opdracht zullen de posities en mogelijke betekenissen ervan je eerder opvallen en kun je er eventueel gebruik van gaan maken. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 10.5.1. Maak daarna onderstaande opdrachten. a. Iedereen maakt wel eens vergaderingen mee. Bij regelmatig terugkerende vergaderingen nemen de deelnemers vaak dezelfde positie aan een tafel in. Bij officiële vergaderingen kunnen deze posities zelfs van tevoren vastgelegd zijn. Kies een vergadering, met niet te veel mensen, waar je zelf bij aanwezig bent geweest. Het kan bijvoorbeeld een teamvergadering of een bijeenkomst van een studiegroepje op school zijn. Teken op een papier de ‘plattegrond’ van de posities van degenen die de vergadering bijwoonden en geef aan wie waar zit. b. In de tekst van hoofdstuk 10 wordt aangegeven dat de plaats die iemand inneemt een uitdrukking kan zijn van de relaties die hij heeft met de overige deelnemers. Kun je dit illustreren aan de hand van je plattegrond? Kijk daarbij wie aan het hoofd van de tafel zitten, wie naast of tegenover elkaar zitten enzovoorts. Je kunt ook de situatie ruimer bekijken dan alleen de posities aan de tafel. Is er bijvoorbeeld een (school)bord in de kamer waar vergaderd wordt? Wie zit daar dicht bij en schrijft daar eventueel iets op? Zegt dat iets over zijn positie? Waar staat de telefoon, wie neemt de telefoon op als hij overgaat? Zegt dat iets over zijn positie? c. Wat is je mening over deze manier van kijken en analyseren? Vind je het een ‘overdreven’ manier van kijken of juist een nuttige? Motiveer je antwoord. Bespreek je antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 3 Opdracht 6 (oefenen, toepassen en motiveren) Doel: Het doel van de opdracht is het je oefenen in het toepassen van de begrippen ‘onderlinge positie tijdens een gesprek’ en ‘ruimte waarin het gesprek plaatsvindt’. Door het maken van de opdracht zul je een mening ontwikkelen over de waarde van ‘onderlinge positie’ en ‘ruimte’ bij het voeren van verschillende begeleidings- of hulpverleningsgesprekken. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 10.5.1. Maak daarna onderstaande opdrachten. Hierin staan drie fictieve gesprekssituaties. Bij elke situatie moet je je in de rol van de hulpverlener, begeleider of docent verplaatsen. In die rol ben jij degene die bepaalt welke onderlinge posities bij het gesprek ingenomen worden (zie figuur 10.1, p. 308), en waar je het gesprek gaat voeren (in een ruimte die neutraal is, die bij de cliënt of leerling hoort of die bij jou hoort). a. Je moet samen met een lichamelijk gehandicapte bewoner aan een opdracht werken. De opdracht heeft tot doel dat de motoriek van de handen van de bewoner gestimuleerd wordt. In welke ruimte wil je met de bewoner aan deze opdracht werken, en welke ruimtelijke positie neem je daarbij in? Geef bij de antwoorden aan wat de voor- en nadelen van je keuze zijn. b. Je moet een leerling die een aantal keren de regels van de school heeft overtreden, een laatste waarschuwing geven. Als hij zich in het vervolg niet aan de regels houdt dan wordt hij in eerste instantie voor een aantal dagen van school verwijderd. In ieder geval ga je de leerling vertellen dat zijn ouders ingelicht worden. In welke ruimte wil je de leerling deze waarschuwing geven, en welke ruimtelijke positie neem je daarbij in? Geef bij de antwoorden aan wat de voor- en nadelen van je keuze zijn. c. Je moet aan een kind (in een tehuis of ziekenhuis) vertellen dat zijn ouders die middag niet op bezoek kunnen komen. Het kind had zich erg verheugd op het aanstaande bezoek. In welke ruimte wil je het kind de boodschap vertellen, en welke ruimtelijke positie neem je daarbij in? Geef bij de antwoorden aan wat de voor- en nadelen van je keuze zijn. Bespreek je antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Door op onderstaande knop te klikken kun je je antwoorden controleren. Antwoord bij opdracht 6 Opdracht 7 (oefenen en verwoorden) Doel: Het doel van de opdracht is het beter beheersen en toepassen van de begrippen ‘persoonlijke ruimte’ en ‘schuilplaats’ en het leren herkennen van het non-verbale gedrag dat verbonden is met het schenden van deze ruimtes. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 4 Instructie: Lees eventueel opnieuw de paragrafen 10.5.3 en 10.5.4. Maak daarna onderstaande opdrachten. a. Geef een voorbeeld (het liefst vanuit een hulpverlenings- of begeleidingssituatie, of, als je daar nog geen ervaring mee hebt, een voorbeeld uit je gezin of familie) van het schenden van de persoonlijke ruimte van iemand. Beschrijf het non-verbale gedrag van de persoon waarvan de persoonlijke ruimte werd geschonden. Welke boodschap wordt met dat nonverbale gedrag duidelijk gemaakt? Had je, toen je deze situatie meemaakte, ook al het non-verbale gedrag verbonden met het schenden van de persoonlijke ruimte, of leg je deze verbinding pas na het lezen van dit boek? b. Doe nu hetzelfde met een voorbeeld van de schuilplaats en beantwoord dezelfde vragen. Bespreek je antwoorden en voorbeelden met je medestudenten en eventueel met de docent. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 5 Antwoord bij opdracht 1 - Wil je bepaald gedrag bij iemand stimuleren dan is het ‘voor-leven’ van dit gedrag door jou zelf van groot belang. Als je zelf immers niet gemotiveerd bent tot bepaald gedrag, dan zul je het ook niet voor-leven. Als je iemand moet motiveren tot gedrag dat je zelf niet kunt voor-leven, dan is wel voorwaardelijk dat je er zelf van overtuigd bent dat dit gedrag wenselijk en haalbar is voor de ander. Als je daar niet van overtuigd bent, dan is de communicatie meestal niet congruent. - Een kind zal van zijn bordje niet de worteltjes eten als de opvoeder dat zelf ook niet doet. Welke argumenten de opvoeder ook zal geven, zijn eigen non-verbale voorbeeldgedrag heeft de allergrootste invloed. - Ondanks diverse aanmaningen zullen leerlingen zullen niet op tijd in een les verschijnen als de leerkrachten dat zelf ook niet altijd doen. - Je vriendin motiveren om zaterdagavond haar tentamens voor te bereiden zal weinig effect sorteren als je zelf ook niet zo goed bent in het op tijd voorbereiden van je eigen tentamens. - Een docent die een student probeert te stimuleren om zijn studie niet te staken na een paar slechte resultaten, zal weinig succes boeken als hij zelf twijfelt aan de capaciteiten van de student. - Een hulpverlener die zijn cliënt moet motiveren om met bepaald gedrag te stoppen, zal weinig succes boeken als hij er zelf van overtuigd is dat de cliënt dit (nog) niet aankan. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 6 Antwoord bij opdracht 3 - Bij de ingang van het computerlokaal staat duidelijk dat, ter bescherming van de apparatuur, in het lokaal niets gedronken mag worden. Toch loopt een docent het lokaal binnen met in zijn hand een bekertje koffie. Met dit gedrag geeft hij nonverbaal aan het niet eens te zijn met de gestelde regel. Ook kan het zo zijn dat hij vindt dat deze regel niet voor hem maar alleen voor studenten geldt. - In de bus, tram of trein zit een passagier met zijn voeten (schoenen aan) uitgestrekt op de bank tegenover hem. Met dit non-verbale gedrag wijst hij de regel af dat dit niet hoort. - Op de NS-stations in Nederland mag de wachtende passagier alleen bij speciale ‘rookpalen’ nog roken. Een passagier die het station betreedt en bij de ingang daarvan zijn nog brandende half opgerookte sigaret uitmaakt, vertoont non-verbaal zijn instemming met deze regel. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 7 Antwoord bij opdracht 4 - Je zit op een terras waar je een drankje nuttigt. Iemand anders knipoogt opzichtig naar je. Dit is te zien als een relatievoorstel met als inhoud: maak contact met me: ik vind het leuk als je terugcommuniceert!Als op een vriendelijke wijze oogcontact zoekt met deze persoon, dan is dat op te vatten als een bevestiging van het relatievoorstel. Juist abrupt je hoofd afwenden en de andere kant opkijken is op te vatten als een afwijzing van het relatievoorstel. Een beetje langs de persoon heenkijken en niet reageren is op te vatten als een negering van het relatievoorstel. - Een vader wacht voor de school op zijn zoontje van vier jaar oud die nu een aantal dagen naar de basisschool is geweest. Als de school uitgaat, rent zijn zoontje met een betraand gezicht op hem af en probeert in zijn armen te springen. Dit gedrag is op te vatten als een relatievoorstel met als inhoud: ik wil graag dat je me troost en beschermt. Als de vader zijn armen openspreidt en het kind tegen zich aandrukt, dan bevestigt hij het relatievoorstel. Als de vader het kind van zich afduwt, zich omdraait en alvast naar de auto loopt, dan wijst hij het relatievoorstel af. Als de vader doet alsof er niets aan de hand is door het kind weer neer te zetten, niet te reageren op de tranen en terloops op te merken dat ze even bij oma langsgaan, dan negeert hij het relatievoorstel. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 8 Antwoord bij opdracht 6 a. Deze opdracht maak je het liefst een ruimte die de bewoner als veilig ervaart. Dat kan zijn eigen kamer zijn. En eventueel nadeel van deze keuze is dat de bewoner deze ruimte kan gaan associëren met mislukkingen en negativiteit als de opdrachten niet naar zijn eigen tevredenheid uitgevoerd worden. De positie die je bij een dergelijke opdracht inneemt is die van naast de bewoner of in een hoek van negentig graden. Naast iemand zitten is immers handig als je hem met het uitvoeren van de opdracht wilt helpen. b. Dit gesprek voer je het liefst in een officiële ruimte zoals de kamer van de (con)rector of directeur. Hiermee geef je een officieel karakter aan het gesprek. Een eventueel nadeel kan een ‘overkill’ zijn. Als dat dreigt, moet je een minder officiële ruimte kiezen. De positie die je bij een dergelijk gesprek inneemt is die recht tegenover de leerling. Dan kun je hem namelijk recht en streng in de ogen kijken waardoor de boodschap meer overtuigingskracht krijgt. c. Dit gesprek voer je in de ruimte die (mede) aan het kind toebehoort. Als je in die ruimte niet alleen met het kind kunt zijn dan is een andere – maar wel neutrale – ruimte de aangewezen plek. Als positie neem je hier een hoek van negentig graden in. Je kunt elkaar aankijken als dat nodig is, maar het is ook weer niet te bedreigend. Eventueel kun je zo ook nog een hand van het kind vastpakken of het kind aanraken om troost te geven. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 9