Opdrachten bij hoofdstuk 7 Opdracht 1 (ervaren) Doel: Het doel van de opdracht is te ervaren dat al ons gedrag gemotiveerd is. Door het maken van deze opdracht zul je beseffen dat het ‘motivatiebegrip’ een kernbegrip in de psychologie is. Instructie: Noem zoveel mogelijk ‘onbegrijpelijk’ gedrag bij mensen. Daarmee bedoel ik gedrag waarvan je in eerste instantie niet weet waardoor het gemotiveerd wordt. Het is niet invoelbaar, onbegrijpelijk en ogenschijnlijk willekeurig of doelloos gedrag. Bespreek deze gedragingen in een subgroep en probeer voor elk gedrag een motivatie te vinden. Gebruik hierbij de inhoud van het gehele hoofdstuk over motivatie. Lukt het om gedrag te vinden dat je niet kunt verklaren? Wat concludeer je daaruit? Opdracht 2 (motiveren, uitzoeken en meningsvorming) Doel: Ook het doel van deze opdracht is te ervaren dat al ons gedrag gemotiveerd is. Door het maken van deze opdracht zul je opnieuw ervaren dat het soms erg moeilijk is om de motivatie achter ‘onbegrijpelijk en zinloos’ gedrag te achterhalen. Een ander leereffect zal zijn dat je beseft dat motivatie achter ‘zinloos’ gedrag bekend moet zijn, wil je dit gedrag succesvol weten te voorkomen. Instructie: Al sinds een groot aantal jaren is er in Nederland aandacht voor en discussie over zinloos geweld. In de media worden we regelmatig opgeschrikt door nieuwe uitingen van dit fenomeen. Het is belangrijk om deze vormen van geweld te voorkomen. Maar met het bijvoeglijk naamwoord ‘zinloos’, wordt aangegeven dat de reden (‘zin’) van dit gedrag voor veel mensen onduidelijk is. De oorzaak of het nut wordt niet gezien. Als je niet weet wat de reden achter gedrag is, dan is het moeilijk om het te voorkomen. De opdracht is om wel uit te zoeken wat er bekend is over de motivaties van daders van zinloos geweld. En als je dat niet kunt vinden, probeer dan zelf te bedenken wat een mogelijk motief kan zijn. Gebruik hierbij de inhoud van hoofdstuk 7 (vooral paragraaf 7.6 over agressie) en raadpleeg de volgende sites over zinloos geweld. http://www.zinloosgeweld.nl/ http://www.kopijwinkel.nl/users/stopgeweld/ http://www.kappennou.nl/ http://zinloosgeweld.pagina.nl/ Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 1 Bespreek de gevonden antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Komen jullie tot een eenduidige interpretatie van de motivaties van daders van zinloos geweld? Opdracht 3 (oefenen, toepassen en motiveren) Doel: Het doel van de opdracht is het je verder bekwamen in het gebruik van de begrippen uit hoofdstuk 7. Na afloop van de opdracht heb je geleerd om de juiste begrippen toe te passen op een voorbeeld en heb je verder inzicht ontwikkeld hoe gedrag gemotiveerd kan zijn. Instructie: De laatste decennia is er in de media – bijvoorbeeld het Nederlandse televisieprogramma ‘Opsporing verzocht’ en ook in de hulpverlening – aandacht voor kinderen die op zoek zijn naar hun biologische ouder(s). Vaak zijn zij dan al volwassen en betreft het geadopteerde kinderen of kinderen die ‘opeens’ horen dat de man of vrouw die zij altijd voor hun vader of moeder hielden, niet hun biologische vader of moeder is. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog verwekt zijn door Duitse of Canadese soldaten. Het komt voor dat een dergelijk kind van de ene op de andere dag ontzettend gemotiveerd is om de biologische ouder te zoeken. Ook het omgekeerde vindt plaats: een moeder die haar pasgeboren baby heeft afgestaan, gaat jaren later op zoek naar haar kind. In de kinderbescherming sprak men een aantal jaren geleden over de wortel- en spruitenzoekers. Beantwoord de volgende vraag: welke motivaties hebben mensen die dit gedrag vertonen? Zijn er begrip(pen) uit hoofdstuk 7 waarmee dit gedrag getypeerd en eventueel begrijpelijk wordt gemaakt? Motiveer je antwoord. Bespreek de antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Ga na of er overeenstemming over is. Het antwoord van de schrijver kun je ermee vergelijken door op onderstaande knop te klikken. Antwoord bij opdracht 3 Opdracht 4 (oefenen, toepassen en motiveren) Doel: Het doel van de opdracht is het je oefenen in het toepassen van een aantal begrippen uit het hiërarchische behoeftemodel van Maslow. Door het maken van deze opdracht zul je zowel het model van Maslow beter begrijpen als ook de begrippen die je moet toepassen. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 2 Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 7.3 waarin de theorie van Maslow wordt besproken. Maak de volgende opdracht: noem bij de hierna genoemde motivaties of behoeften bij welk hiërarchisch niveau van het model van Maslow deze zijn onder te brengen. De meeste van deze motivaties worden in hoofdstuk 7 besproken. Als je vindt dat een motivatie of behoefte bij meerdere niveaus is onder te brengen, dan moet je dat (gemotiveerd) aangeven. - Agressie - Hechting - Honger - Persoonlijke ruimte - Psychologische ruimte - Verschijnselen willen begrijpen - Een wereldreis willen maken Bespreek je antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Vergelijk de antwoorden en probeer daarbij tot overeenstemming te komen. Na afloop kun je de antwoorden controleren door op onderstaande knop te klikken. Antwoord bij opdracht 4 (oefenen, toepassen en motiveren) Opdracht 4 (oefenen, toepassen, inzicht en motiveren) Doel: Het doel van de opdracht is een verdere bekwaming in het motivatiemodel van Prochaska en DiClemente. Na afloop van de opdracht zul je beter in staat zijn om met dit model succesvol praktijkproblemen te analyseren waarbij (gebrek aan) motivatie een rol speelt. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 7.4 waarin het motivatiemodel wordt besproken. Beantwoord vervolgens onderstaande vragen: a. In paragraaf 7.4 wordt niet aangegeven op welke vorm van motivatie dit model gebaseerd is. Eerder werd in paragraaf 7.2.2 het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie besproken. Op welke van deze twee is het motivatiemodel van Prochaska en DiClemente gebaseerd? Motiveer je keuze. b. Hulpverleners en leerkrachten geven aan dat volstrekt ongemotiveerde cliënten of leerlingen niet te helpen of stimuleren zijn. Er worden meestal twee stadia genoemd waarin een cliënt zich minimaal moet bevinden wil een hulpverleningsproces kans van slagen hebben. Kun jij motiveren welke stadia bedoeld worden? Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 3 c. Stel dat je als hulpverlener te maken hebt met een meisje met anorexia. Een behandeldoel is dat zij 16 kilogram in gewicht moet aankomen (ze zit dus 16 kilogram onder het streefgewicht dat voor haar lengte en leeftijd geldt). Als je de stadiatheorie als uitgangspunt neemt, wat is dan de beste manier om deze gewichtstoename te bereiken? Je hebt de keuze uit twee alternatieven: je gaat het meisje motiveren om in een keer (weliswaar verspreid over een aantal maanden) 16 kilo aan te komen, want dan heb je het gehad en houdt voor het meisje het gezeur van haar ouders op, zo zeg je tegen haar. Of je gaat het meisje motiveren om deze gewichtstoename in vier etappes te behalen. Elke keer als ze vier kilo is aangekomen wordt er een pauze van enkele maanden ingelast om te stabiliseren. Dit gaat totaal zeker twee jaar duren en vereist een lange adem. Maar je zegt tegen het meisje: ‘kalm aan dan breekt het lijntje niet’. Motiveer je keuze. Bespreek je antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Door op onderstaande knop te klikken kun je de antwoorden controleren. Antwoord bij opdracht 4 (oefenen, toepassen, inzicht en motiveren) Opdracht 5 (oefenen en toepassen) Doel: Het doel van de opdracht is het oefenen in het toepassen van de territoriabegrippen. Door het maken van deze opdracht zul je deze begrippen beter begrijpen en in de praktijk eerder situaties herkennen waarop de begrippen van toepassing zijn. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 7.5. Geef van elk territorium (d.w.z. de schuilplaats; de persoonlijke ruimte; de psychologische ruimte en het actieterrein) een voorbeeld van jezelf en, als je al in de hulpverlening of het onderwijs werkzaam bent, een voorbeeld van een bewoner, cliënt, leerling of patiënt. Bespreek je voorbeelden met je medestudenten en eventueel met de docent. Controleer of iedereen het er over eens is dat de voorbeelden correct zijn. Door op onderstaande knop te klikken, vind je nog enkele voorbeelden waarmee je die van jou kunt vergelijken. Antwoord bij opdracht 5 Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 4 Opdracht 6 (ervaren) Doel: Het doel van de opdracht is te ervaren hoe schuilplaatsen afgebakend worden en wie dat doet. Door het maken van de opdracht zul je gevoeliger worden voor de signalen waarmee mensen hun schuilplaats(en) afbakenen. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 7.5. Als je werkzaam bent in een school, een woonvoorziening, inrichting, ziekenhuis, enzovoorts dan is het leerzaam om een gemeenschappelijke ruimte als uitgangspunt te nemen, bijvoorbeeld de gemeenschappelijke woonkamer van de bewoners of de gemeenschappelijke ruimte van het personeel. Als je (nog) niet werkzaam bent, dan kun je de huiskamer die je samen met iemand deelt, of de huiskamer van je ouders als voorbeeld nemen. Bekijk de ruimte die je gekozen hebt vanuit de ‘bril’ van de theorie over de schuilplaats. Beantwoord de volgende vragen: a. Wie heeft het interieur van de ruimte bepaald? b. Is de ruimte altijd opgeruimd of laat iemand wel eens wat slingeren? Wie is het die wat laat slingeren? Is dat als afbakening op te vatten? c. Is er een verdeling in de ruimte gemaakt (bijvoorbeeld aparte hoekjes)? Wie heeft die indeling gemaakt en voor wie zijn de eventuele hoekjes? Is er een hiërarchie in die hoekjes aan te brengen (d.w.z. een rangorde van de meest en minst gewilde hoekjes)? d. Een aardige vraag bij een huiskamer is die naar de meest gewilde plek voor de televisie. Wie zit daar meestal? Wie heeft er als meerdere mensen tegelijkertijd naar de televisie kijken de ‘zeggenschap’ over de afstandsbediening? e. Wat concludeer je uit je onderzoek? Kun je bijvoorbeeld conclusies trekken over de (hiërarchische) relaties tussen de mensen die gebruik maken van de gemeenschappelijke ruimte? Bespreek je voorbeelden met de medestudenten en eventueel met de docent. Bevraag andere studenten of ze het eens zijn met jouw voorbeelden. Laat hetzelfde doen door hen. Opdracht 7 (oefenen, toepassen en motiveren) Doel: Het doel van de opdracht is om aan de hand van zelfgekozen voorbeelden te oefenen in het toepassen van de begrippen die met agressie te maken hebben. Door het maken van de opdracht zul je de begrippen beter gaan beheersen en leer je ze toe te passen in (praktijk)situaties. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 5 Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 7.6. Neem als voorbeeld twee situaties waarin je te maken had met agressie van een cliënt, leerling of bewoner. Als je nog geen ervaring in de hulpverlening of het onderwijs hebt, neem dan twee situaties uit het ‘dagelijkse leven’. Maak vervolgens onderstaande opdrachten: a. Beschrijf deze twee situaties. Denk daarbij aan omstandigheden context en eventuele voorgeschiedenis b. In paragraaf 7.6 worden drie vormen van agressie onderscheiden, te weten: instrumentele, vijandige en expressieve agressie. Ga voor beide situaties na welke vorm van agressie van toepassing is. Motiveer je keuze. c. In paragraaf 7.6.1 worden vier verklaringen van agressie gegeven, te weten: de biologische, de leertheoretische, de frustratieagressiehypothese en de territoriumverklaring. Ga opnieuw na welke verklaring van toepassing is op de gekozen situaties. Motiveer je keuze. d. Vind je een verband tussen de vorm van agressie en de verklaring? Als je een verband vindt, wat concludeer je daaruit? Bespreek je voorbeelden en antwoorden met je medestudenten en eventueel met de docent. Controleer of iedereen het er over eens is dat de antwoorden correct zijn. Probeer bij vraag d te komen tot een soort samenvatting van de bevindingen van alle studenten waarmee je deze vraag besproken hebt. Leg deze voor aan je docent. Opdracht 8 (oefenen, toepassen en inzicht) Doel: Het doel van de opdracht is het oefenen in het gebruikmaken van begrippen uit ‘agressietheorieën’. Na afloop van de opdracht ben je beter in staat om agressieve incidenten te analyseren op oorzaken en vormen. Instructie: Sommige mensen vertonen meer agressief gedrag dan andere mensen. Voorbeelden zijn mensen die in de war zijn – mensen met psychische stoornissen – en mensen die onvrijwillig opgesloten worden, zoals gedetineerden. Sommige mensen kunnen extreem en zeer frequent agressief zijn (ze hebben een kort lontje, wordt dan wel gezegd). Een voorbeeld daarvan is een gedetineerde met een psychische stoornis. Onlangs werden resultaten van een onderzoek gepubliceerd naar de vormen en frequenties van agressieve incidenten in een speciale instelling voor gedetineerden met psychische stoornissen (H. Nijman & M. Geurkink, 2004, ‘Agressie van gedetineerden met psychiatrische stoornissen’, in: Tijdschrift voor psychiatrie jrg. 46, nr. 9, p. 601609). Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 6 Uit dit onderzoek kwamen een paar interessante resultaten naar voren waarvan er hier drie genoemd worden. Er werd tien maanden bijgehouden hoeveel incidenten er voorkwamen. Het betrof een onderzoek op zeven afdelingen met een totaal van 66 cellen. Tijdens deze periode werden 186 agressieve incidenten gerapporteerd. 79% van deze incidenten was gericht tegen het personeel. Onderlinge agressie tussen de gedetineerden kwam weinig voor. Een kwart van de incidenten op de afdeling (121 van de 186 vonden op de afdeling plaats) vond in de deuropeningen van de cellen plaats. Daarnaast bleken veel incidenten in de buurt van het personeelskantoor plaats te vinden (zie figuur). Figuur 1. Plattegrond van de afdeling met de locaties van de agressieve incidenten. Opdracht: probeer alle drie de resultaten te interpreteren en begrijpelijk te maken met de theorie uit paragraaf 7.6. Maak deze opdracht niet individueel, maar brainstorm over de oorzaken van deze gegevens met een aantal medestudenten. Leg jullie antwoorden voor aan de docent. Door na afloop hiervan op onderstaande knop te klikken, kun je lezen wat de onderzoekers zelf als verklaring zagen. Antwoord bij opdracht 8 Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 7 Antwoord bij opdracht 3 Er is geen eenduidige motivatie die voor alle ‘wortelzoekers’ geldt. Als je je verdiept in hun beweegredenen dan stuit je regelmatig op de vraag van het kind of het op de biologische ouder lijkt. Soms vinden ze van zichzelf dat ze al ‘levenslang’ een bepaald gedrags- of uiterlijk kenmerk hebben dat ze niet kunnen herleiden naar hun opvoeding of (adoptie)ouders. De vraag is dan of de biologische ouder hetzelfde kenmerk heeft. Een begrip uit hoofdstuk 7 dat enigszins op dit onderwerp slaat is ‘zelfbeeld’. Het zelfbeeld van een kind kan enorm veranderen als hij hoort dat een van zijn ouders niet de biologische ouder is. Bij een adoptiekind van een ander ras, spelen vergelijkbare kwesties al veel eerder. Het kind weet immers al snel dat het niet lijkt op zijn ouders. Op wie lijkt het dan? Door de biologische ouders te vinden kan een zelfbeeld gecomplementeerd of bijgesteld worden. De motivaties van spruitenzoekers zijn wellicht nog meer uiteenlopend dan bij de wortelzoekers. Vaak wordt de wens geuit om te weten wat er van het kind geworden is. Dat is dan een vraag naar het geluk van het kind, het uiterlijk, wat het heeft bereikt, enzovoorts. Soms zit er bij de spruitenzoekers een schuldgevoel achter, soms de behoefte om hun verhaal te vertellen aan het kind. Deze motivaties zijn met enige moeite ook wel in verband te brengen met het zelfbeeld. Het is een poging om tot een soort innerlijke rust te komen. Zeker als men weet dat het kind goed terecht is gekomen en open staat voor het verhaal van de biologische ouder, dan kan men – bij wijze van spreken – met wat meer vertrouwen zichzelf in de spiegel aankijken. Voor beide gedragingen (wortel- en spruitenzoekers) geldt dat het gedrag veroorzaakt wordt door een sterke intrinsieke motivatie. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 8 Antwoord bij opdracht 4 (oefenen, toepassen en motiveren) - Agressie: dat ligt aan het doel van de agressie of, anders geformuleerd, het onderliggende motief. Agressie valt onder de veiligheidsbehoefte als het bedoeld is om iets te behouden. Bijvoorbeeld zelfverdediging. Het onderliggende motief kan ook een fysiologische behoefte dienen, bijvoorbeeld instrumentele agressie met als doel het verwerven van eten. Agressie kan ook uitdagend of statusverhogend zijn, een expressieve functie hebben. Dan valt het wellicht onder de behoefte van eigenwaarde. - Hechting: veiligheidsbehoefte eventueel overlopend in liefdesbehoefte. - Honger: basis- of fysiologische behoefte. - Persoonlijke ruimte: veiligheidsbehoefte. Anderen komen niet te dicht bij als je een adequate persoonlijke ruimte hebt. Overigens is veiligheid voorwaardelijk om tot zelfverwerkelijking te komen. Dat laatste kan immers alleen als iemand zich niet bedreigd voelt. - Psychologische ruimte: behoefte aan eigenwaarde. Het gaat immers om aandacht en erkenning. Wellicht kan in sommige gevallen de liefdesbehoefte daarbij een rol spelen. - Verschijnselen begrijpen draagt bij aan de verwerkelijking van de veiligheidsbehoefte. Door ‘de wereld’ te kunnen voorspellen wordt deze veiliger. - Een wereldreis willen maken is het beste onder te brengen onder de behoefte aan zelfactualisatie. Zeker als dit een ultieme wens is waar al jaren aan gewerkt en voor gespaard wordt. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 9 Antwoord bij opdracht 4 (oefenen, toepassen, inzicht en motiveren) De stadiatheorie van Prochaska en DiClemente is gebaseerd op de intrinsieke motivatie. Een cliënt of leerling die zijn gedrag gaat veranderen omdat er druk wordt uitgeoefend door partner, ouders of anderen, doet dit op basis van extrinsieke motivatie. Dat blijkt in de praktijk slecht te werken. De stadia waarin een cliënt zich moet bevinden wil het zinvol zijn om met de hulpverlening te starten zijn stadium 2 (overwegen) en stadium 3 (voorbereiden en beslissen). De hogere stadia zijn al onderdelen van de hulpverlening. Stadium 1 is een stadium waarbij de intrinsieke motivatie nog afwezig is. Daarom is het zinloos om in dat stadium met de hulpverlening te starten. De manier die het meest aansluit bij de stadiumtheorie is de stapsgewijze gewichtstoename. In één keer in gewicht toenemen blijkt veel te veel het risico in te houden op terugval. Iemand raakt juist gemotiveerd als zij in staat blijkt te zijn een aantal kilo’s toename vast te houden. De intrinsieke motivatie zal steeds groter worden (Vergelijk F.L. Wojciechowski, 2004, ‘Als aankomen te bedreigend is: Een gefaseerd gewichtsherstelprogramma voor anorexia nervosa’, in: Kind en Adolescent Praktijk jrg. 3, nr. 2., p. 35-39). Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 10 Antwoord bij opdracht 5 - Schuilplaats: je eigen bed en je eigen slaapkamer zijn voorbeelden van een schuilplaats. Als het goed is bepaal jij immers wie daarin mogen slapen respectievelijk mogen komen. Het toilet is geen goed voorbeeld. Over een schuilplaats heb je immers de controle voor wie die toegankelijk is. Dat heb je bij een toilet niet. Probeer het maar eens door er te lang te verblijven. Dat zullen anderen niet waarderen. - De persoonlijke ruimte is de ruimte om je heen. Afhankelijk van de ruimtelijke mogelijkheden is die klein of groot. Je kunt hem groot proberen te houden door in de trein een tas op de plaats naast je te zetten. Maar je hebt geen zeggenschap over die plaats. Als je vrijwillig met zijn drieën op de achterbank van een auto gaat zitten, dan maak je vrijwillig je persoonlijke ruimte klein. Ook de inrichting van een klaslokaal is van invloed hoe groot de persoonlijke ruimte van de leerlingen kan zijn. - Psychologische ruimte. Drie voorbeelden zijn: de aandacht van je huisgenoten voor jouw verhaal wat je die dag hebt meegemaakt. Aandacht in de subgroep van leerlingen voor jouw oplossing van een probleem. De leerling van de basisschool die in het kringgesprek voldoende tijd en aandacht krijgt om te vertellen wat hij op vakantie heeft gedaan. - Actieterrein. Een viertal voorbeelden is: jij geeft thuis altijd de planten water en hebt ook recht op de complimenten als ze mooi bloeien. In een verzorgingshuis helpt een bewoonster met thee uitschenken. In de gevangenis worden wel eens ‘baantjes’ verdiend. Een voorbeeld is de gedetineerde die helpt met het verstrekken van de maaltijden. De leerling die op de basisschool voor de juf het bord mag schoonvegen heeft daarmee ook een actieterrein. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 11 Antwoord bij opdracht 8 Bij alle drie de resultaten is de frustratie-agressiehypothese de meest voor de hand liggende verklaring. De meeste agressie is tegen het personeel gericht omdat het de regels moet handhaven en zorgen dat beperkingen die de gedetineerden zijn opgelegd worden uitgevoerd. Met andere woorden: de gedetineerden raken gefrustreerd als beperkingen worden opgelegd. Als bron van de frustratie zien zij de personeelsleden die de agressie dan ook over zich heen krijgen. Veelal worden beperkingen opgelegd als iemand in zijn cel wordt opgesloten. Het is daarom logisch dat vooral op die plek veel incidenten plaatsvinden. Een andere verklaring is dat de meeste gedetineerden met psychische stoornissen zo in de war zijn, dat ze snel verstoord raken bij te veel prikkels. In- en uitsluiten vindt bijna altijd op piekmomenten plaats. Met andere woorden: het is dan erg druk en er is minder aandacht voor de noden van de individuele gedetineerde. Die raakt daardoor sneller in de war en gefrustreerd. Dat er veel incidenten bij de personeelskamer plaatsvinden, is een bekend fenomeen. Als de gedetineerde iets wil regelen, bijvoorbeeld een pakje sigaretten of een andere privilege, dan moet hij dit aan een personeelslid vragen. Deze zal vaak in het kantoor zitten. Als het personeelslid geen gehoor geeft aan het verzoek, omdat het bijvoorbeeld tegen de regels is, levert dit weer frustratie op en daarmee een grotere kans op een agressief incident. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 12