Opdrachten bij hoofdstuk 9 Opdracht 1

advertisement
Opdrachten bij hoofdstuk 9
Opdracht 1 (ervaren, verwoorden en verklaren)
Doel:
Het doel van de opdracht is te ervaren dat de communicatie tussen mensen en
dieren altijd non-verbaal verloopt. Door het maken van deze opdracht zul je meer
oog krijgen voor de non-verbale aspecten bij gesproken woorden.
Instructie:
Lees eventueel opnieuw paragraaf 9.2. Maak daarna onderstaande opdrachten.
a. Mijn buurman spreekt zijn hond bestraffend toe als hij iets doet wat niet
toegestaan is. De hond kruipt als reactie op de toespraak in elkaar. Volgens
mijn buurman begrijpt zijn hond wat hij zegt. Wat is je reactie als de buurman
dit beweert?
b. Heb je zelf ervaringen met een (huis)dier waardoor je denkt dat het dier je
begrijpt? Als je deze ervaringen hebt, beschrijf ze dan en probeer te verklaren
hoe het communicatieproces verloopt. Bespreek de gevonden voorbeelden en
verklaringen met je medestudenten en eventueel met de docent.
Je antwoorden op de opdracht kun je controleren en vergelijken door op
onderstaande knop te klikken.
Antwoord bij opdracht 1
Opdracht 2 (oefenen en verantwoorden)
Doel:
Het doel van de opdracht is het je oefenen in het herkennen van onbedoelde
communicatie. Door het maken van deze opdracht zul je gevoeliger worden voor het
uitgangspunt dat ‘alle gedrag communicatie is’.
Instructie:
Lees eventueel opnieuw de paragrafen 9.2 en 9.4. Maak daarna onderstaande
opdrachten.
a. Noem drie voorbeelden van onbedoelde communicatie waarbij je zelf
betrokken was als zender van de boodschap. Beschrijf de voorbeelden en de
‘boodschap’ van de communicatie.
b. Werden deze boodschappen voornamelijk verbaal of non-verbaal
uitgezonden? Wat concludeer je daaruit? Bespreek de gevonden voorbeelden
en verklaringen met je medestudenten en eventueel met de docent.
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
1
Opdracht 3 (oefenen, uitzoeken, motiveren en meningsvorming)
Doel:
Het doel van de opdracht is het starten met de meningsvorming over de
eigenschappen van de twee communicatiemodellen die in hoofdstuk 9 besproken
worden. Door het maken van de opdracht leer je voor- en nadelen van beide
modellen te benoemen en zul je beter kunnen motiveren welk model in welke situatie
het meest geschikt is.
Instructie:
Lees eventueel opnieuw de paragrafen 9.3 en 9.4. Maak daarna onderstaande
opdrachten.
a. Wat vind jij de sterke en zwakke kanten van het informatieoverdrachtmodel?
Wat vind jij de sterke en zwakke kanten van het interactieprocesmodel?
Motiveer je antwoorden.
b. Denk jij dat de modellen te combineren zijn? Motiveer je antwoord.
c. In welke communicatieve situaties zou je gebruik maken van het
informatieoverdrachtmodel
en
in
welke
situaties
van
het
interactieprocesmodel? Motiveer je keuze.
Bespreek de gevonden argumenten en motivaties met je medestudenten en
eventueel met de docent. Je antwoorden kun je controleren en vergelijken
door op onderstaande knop te klikken.
Antwoord bij opdracht 3
Opdracht 4 (oefenen en motiveren)
Doel:
De bedoeling van deze opdracht is het je oefenen in het toepassen van de
verschillende aspecten van een boodschap (zakelijk, expressief, relationeel en
appellerend) op een praktijksituatie. Door het maken van deze opdracht zul je deze
begrippen beter gaan beheersen en in communicatieve situaties sneller herkennen.
Instructie:
Lees eventueel opnieuw paragraaf 9.5. Maak daarna onderstaande opdrachten.
a. Een gymleraar in het middelbare onderwijs roept een leerling tijdens de
gymles tot de orde omdat hij aan de basket gaat hangen terwijl ze met iets
anders bezig zijn. De leerling gehoorzaamt niet snel genoeg volgens de
gymleraar waarop deze schamper zegt: ‘Je bent pas vijftien jaar hoor, jochie,
en hebt naar mij te luisteren.’
Benoem bij deze boodschap de vier aspecten en motiveer je mening.
b. Kies een verbale boodschap waarbij jij de ontvanger was en een bewoner,
cliënt, collega, leerling of vriend de zender. Beschrijf de boodschap en
benoem hier ook de vier aspecten.
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
2
c. Beschrijf nu hoe jij op de boodschap reageerde. Kun je aangeven op welk(e)
aspect(en) je vooral reageerde en waarom dat zo was?
Bespreek je voorbeelden en antwoorden met je medeleerlingen en eventueel
met de docent. Het antwoord op vraag a. is te controleren door op
onderstaande knop te klikken.
Antwoord bij opdracht 4
Opdracht 5 (oefenen, inzicht en motiveren)
Doel:
Het doel van de opdracht is het beter in de vingers krijgen van de theorie over de
gelaagdheid van de communicatie. Na afloop van deze opdracht is je begrip van
deze theorie gegroeid en kun je deze ook beter toepassen.
Instructie:
Voor het maken van deze opdrachten wordt de inhoud van het gehele hoofdstuk 9
als bekend verondersteld. Maak de volgende opdracht.
In de theorie van Schulz von Thun worden vier aspecten van een boodschap
onderscheiden. Naast de letterlijke boodschap worden nog andere zaken
gecommuniceerd als iemand iets vraagt of vertelt. Elders in hoofdstuk 9 wordt
het onderscheid tussen verbale en non-verbale communicatie beschreven. De
vraag is of deze vier aspecten zijn in te delen op het onderscheid tussen
verbale en non-verbale communicatie. Preciezer geformuleerd luidt de vraag:
het zakelijke aspect, wordt dat vooral verbaal, non-verbaal of met beide
vormen gecommuniceerd? Het expressieve aspect, wordt dat vooral verbaal,
non-verbaal of met beide vormen gecommuniceerd? Enzovoorts. Motiveer je
antwoorden. Bespreek de gevonden argumenten en motivaties met je
medestudenten en eventueel met de docent. Je antwoorden kun je
controleren en vergelijken door op onderstaande knop te klikken.
Antwoord bij opdracht 5
Opdracht 6 (oefenen, uitzoeken, inzicht en motiveren)
Doel:
Het doel van de opdracht is te ervaren en uit te zoeken of en indien ja, op welke
wijze bij een non-verbale boodschap de vier aspecten van een boodschap aanwezig
zijn. Door het maken van deze opdracht oefen je nogmaals het toepassen en
herkennen van deze aspecten.
Instructie:
In hoofdstuk 6 (emoties p. 189) werd geschreven: ‘Glimlachen is te zien als iemand
anders gunstig stemmen; lachen betekent “doe mee, vertel nog eens een mop” en
huilen is op te vatten als het vragen om hulp “sla een arm om me heen”.’ Hiermee
werd aangeven dat emotioneel gedrag niet alleen het communiceren van een gevoel
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
3
is, maar ook een verzoek aan een andere persoon (de ‘ontvanger’) om tot actie over
te gaan. Maak nu de volgende opdrachten.
a. Een politieagent is bezig met het controleren van het verkeer. Zijn collega’s
zijn even in gesprek met een net aangehouden automobilist. Een brommer die
veel te hard komt aangereden en daarbij veel geluid produceert (waarschijnlijk
opgevoerd) geeft hij een stopteken. De persoon op de brommer stopt echter
niet. Integendeel: hij wijkt uit en geeft gas. Met hoge snelheid schiet hij langs
de verbouwereerde agent terwijl hij zijn middelvinger opsteekt.
b. Je zit alleen aan een tafeltje in een onbekend café waar je met een vriend(in)
hebt afgesproken. Een persoon (man of vrouw, vul zelf maar in) die even
verder aan een tafeltje zit, geeft je een knipoog.
In situatie a. is er sprake van twee situaties waarin er non-verbaal wordt
gecommuniceerd. Als we het simpel stellen – er gebeurt natuurlijk veel meer – is dit
het tonen van een stopteken en het opsteken van de middelvinger. In situatie b.
bestaat de non-verbale communicatie uit een knipoog. Probeer alle drie de nonverbale communicaties uiteen te rafelen in de vier aspecten die Schultz von Thun
onderscheidt. Lukt het je om alle vier aspecten te benoemen? Welke conclusies trek
je eventueel uit je antwoorden?
Bespreek je antwoorden met je medeleerlingen en eventueel met de docent. De
antwoorden zijn te controleren door op onderstaande knop te klikken.
Antwoord bij opdracht 6
Opdracht 7 (ervaren)
Doel:
Het doel van de opdracht is te ervaren dat mensen meer last hebben van een
onduidelijke of tegenstrijdige boodschap als ze in een afhankelijke positie verkeren
ten opzichte van de zender van de boodschap. Door het maken van deze opdracht
zul je dergelijke situaties eerder herkennen en leer je er rekening mee te houden in
hulpverlenings- of onderwijssituaties.
Instructie:
Lees eventueel opnieuw paragraaf 9.6.1 en het begin van paragraaf 9.6.2 (tot en met
p. 280). Maak daarna de onderstaande opdrachten:
a. Noem twee situaties waarbij jij zelf de ontvanger van een onduidelijke,
tegenstrijdige of paradoxale boodschap was, en tevens de afhankelijke
persoon. Beschrijf deze situaties, beschrijf de boodschappen en de
zenders.
b. Komt jouw ervaring overeen met wat de tekst suggereert, namelijk dat
je in de war kunt raken, apathisch worden, je moeilijk kunt verweren,
enzovoorts? Hoe heb je in de situatie die je beschrijft gehandeld?
c. Hoewel er de laatste jaren in de hulpverlening en het onderwijs veel is
veranderd, waardoor de positie van de cliënt en leerling of student
versterkt is ten opzichte van respectievelijk de hulpverlener en de
leerkracht, is over het algemeen toch nog steeds de situatie van kracht
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
4
dat de hulpvrager en de leerling bijna altijd de minder machtige is ten
opzichte van de hulpverlener en de leerkracht. Moet dat, volgens jou,
consequenties hebben voor de manier van communiceren van de
hulpverlener of leerkracht? Geef aan wat die consequenties inhouden
en motiveer je antwoord.
Bespreek de gevonden argumenten en motivaties met je
medestudenten en eventueel met de docent.
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
5
Antwoord bij opdracht 1
a. De hond begrijpt de digitale communicatie, dat wil zeggen de gesproken
woorden niet. Het dier reageert op de non-verbale aspecten van het
gesproken woord zoals de luidheid en intonatie. Daarnaast zullen andere
aspecten van de non-verbale communicatie belangrijk zijn zoals de positie van
de buurman (een hond spreek je niet bestraffend toe vanuit een stoel, maar je
gaat staan en torent boven het dier uit) en eventuele gebaren (zoals een
slaande beweging of een gestrekte arm waarmee de buurman de hond naar
de hoek verwijst). De hond begrijpt hieruit dat hij iets verkeerds gedaan heeft.
De argumenten die de buurman vertelt of schreeuwt (bijvoorbeeld: ‘Je mag
toch niet achter de bal aanrennen.’) zal de hond niet begrijpen.
b. Wij denken vaak dat dieren ons begrijpen. Wellicht is dat gedeeltelijk ook zo.
Sommige dieren lijken de stemming van hun baas ‘aan te voelen’, zo zijn er
voorbeelden van ‘troostend gedrag’ van honden. Maar dieren ‘begrijpen’
slechts (of reageren alleen maar op) de non-verbale aspecten van de
communicatie. Ze weten niet in welke stemming de baas verkeert, laat staan
de reden ervan. Daarnaast kunnen bij het ‘begrijpen’ ook het operant
conditioneren en andere leerprocessen een rol spelen. Het piepende geluid
als de deur van de ijskast wordt geopend is voor de kat het signaal (de
stimulus) om in actie te komen. Daarbij kan er ook een proces van
discriminatie of specificatie hebben plaatsgevonden. Alleen op bepaalde tijden
en bij een bepaalde persoon komt de kat in actie.
Terug
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
6
Antwoord bij opdracht 3
a. De sterke kant van het informatieoverdrachtmodel is dat het de zender dwingt
om zo duidelijk mogelijk te zijn. Dat slaat zowel op de digitale communicatie
(de woorden) als de analoge communicatie (de emoties of de gebaren). Denk
aan een spreker voor een zaal. Deze zal zijn gebaren en mimiek overdrijven
omdat ze anders niet goed waargenomen worden. Dit houdt verband met de
zwakke kant: het is moeilijk (of kost tijd) om over een boodschap te
communiceren. Dat wat in de literatuur metacommunicatie wordt genoemd
(praten over de communicatie, bijvoorbeeld de vraag: ‘Bedoelde je nu dat je
moe was of bedoelde je dat je het niet meer leuk vond, toen je zei dat je geen
zin meer had om naar de video te kijken?’) is erg lastig.
De sterke kant van het interactiemodel is dat er direct feedback gegeven kan
worden of om opheldering gevraagd kan worden. De analoge communicatie is
goed waar te nemen, zodat kleine nuances in de boodschap opgemerkt
worden. Het nadeel is dat iemand wat minder goed op zijn woorden of
gebaren kan gaan letten, dit kan dan toch een bron van
communicatiestoornissen zijn.
b. De modellen zijn te combineren. In principe is elke boodschap tijdens een
interactie – hoe klein dan ook – uit te drukken in termen als zender, medium
en ontvanger. Het model wordt dan wel erg groot en daarmee in de praktijk
lastig te gebruiken.
c. De vuistregel is: hoe meer er bij een communicatie sprake is van
eenrichtingsverkeer, hoe meer het informatieoverdrachtmodel bruikbaar is.
Maar ook bij communicatieve situaties met een nadruk op eenrichtingsverkeer
is er vaak sprake van interactie. Tijdens een toespraak wordt er
geapplaudisseerd (of niet); een e-mail kan beantwoord worden en zelfs op
een ansichtkaartje kan later een gesprek en bedankje volgen.
Terug
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
7
Antwoord bij opdracht 4
Het zakelijke aspect is de letterlijke (digitale) boodschap: ‘Je bent pas vijftien jaar
hoor, jochie, en hebt naar mij te luisteren.’
Het expressieve aspect is de informatie die de leerkracht met deze boodschap over
zichzelf geeft. Hij ziet zichzelf als ‘de baas’ en geeft ook aan dat er niet met hem te
sollen valt. Afhankelijk van de intonatie kan de ontvanger ook de emotie afleiden,
bijvoorbeeld of hij boos is.
Het relationele aspect is de informatie die de leerkracht over de leerling geeft. Hij ziet
de leerling als iemand die hoort te gehoorzamen, die ondergeschikt is aan hem. De
schampere manier en het gebruik van het woord ‘jochie’ benadrukken dit. Hij lijkt
geen hoge dunk van de leerling te hebben.
Het appellerende aspect is de opdracht die de leerkracht aan de leerling geeft. Kort
gezegd is dat: houd op met klieren en gehoorzaam me.
Terug
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
8
Antwoord bij opdracht 5
Het zakelijke aspect wordt duidelijk gemaakt door middel van verbale (digitale)
communicatie. Het is de letterlijke betekenis van de boodschap. Bij alle drie de
andere aspecten speelt het non-verbale aspect een grotere rol dan het verbale
aspect. Als iemand tegen jou zegt: ‘Kan die deur effe dicht?’, dan bepaalt het nonverbale gedrag dat bij de zakelijke boodschap hoort, hoe je het expressieve aspect
moet duiden. Hetzelfde geldt voor het relationele aspect. De uitdrukking ‘C’est le ton
qui fait la musique’, slaat op dit aspect. Dus ook hier gaat het niet om de letterlijke,
zakelijke boodschap maar om het daarmee gepaard gaande non-verbale gedrag.
Ook voor het appellerende aspect geldt dat deze vooral duidelijk wordt gemaakt door
het non-verbale gedrag. Of je gehoor geeft aan het appèl en de manier waarop,
wordt bepaald door de non-verbale communicatie.
Terug
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
9
Antwoord bij opdracht 6
a. De twee situaties in a. zijn goed te ontleden in de vier aspecten.
Stopteken:
Zakelijk: een stopteken, dit betekent dat je moet stoppen.
Expressief: de politieagent zegt hiermee dat hij de baas is.
Relationeel: hij vertrouwt de persoon op de brommer niet.
Appèl: je moet nu stoppen.
Middelvinger omhoog:
Zakelijk: middelvinger omhoog betekent ‘bekijk het maar’.
Expressief: ik ga mijn eigen gang en luister niet naar jou.
Relationeel: ik vind jou een slijmerd of dienstklopper.
Appèl: stop met controleren van zo iets onbenulligs, ga boeven vangen. Of:
pak me dan als je kan.
Dat in situatie a. het zakelijke aspect redelijk omschreven kan worden, komt
omdat deze twee gebaren een woordenboekbetekenis hebben (zie hoofdstuk
10), dat wil zeggen: ze hebben een standaardbetekenis.
b. Hier zijn niet alle vier aspecten te benoemen.
Zakelijk: dit is onduidelijk.
Expressief: ik ben vrolijk en aardig, ik heb belangstelling voor jou, ik durf wel
naar een onbekend iemand te knipogen, enzovoorts.
Relationeel: je ziet er leuk (aardig, charmant, spannend) uit.
Appèl: communiceer eens terug, reageer op mijn knipoog.
In situatie b. heeft het non-verbale gebaar geen standaardbetekenis. De
betekenis is afhankelijk van de context en zelfs dan kan het nog van alles
betekenen. De knipoog is niet hetzelfde als opmerkingen zoals ‘Wat zit je haar
leuk’, ‘Wat zie je er leuk uit’, ‘Smaakt de koffie lekker?’, enzovoorts. Met
andere woorden: bij de meeste non-verbale communicatie is de zakelijke
boodschap onduidelijk, maar is de expressieve, relationele en appellerende
boodschap wel duidelijk.
Terug
Psychologie voor de praktijk
© Uitgeverij Coutinho 2004
10
Download