Herhalingsopgaven mechanica VWO Natuurkunde 1 Herzien sept 2008 Bewegingen Test je kennis van zaken: Opgave 1 Wat verstaat men onder: a) gemiddelde snelheid b) eenparige beweging c) eenparig versnelde beweging d) versnelling Opgave 2 Wat is de natuurkundige (standaard)eenheid van: a) plaats b) tijd c) snelheid d) versnelling Opgave 3 Geef in woorden de betekenis weer van a) x(3,0) = - 4,0 (m) b) x = - 2,0 (m). c) a = - 8,4 (m/s2) d) g = 1,6 (m/s2) Opgave 4 a) Hoe kan men aan het x(t)-t diagram zien of de beweging eenparig is? b) Hoe kan men aan het x(t)-t diagram zien of de beweging eenparig versneld is? c) Hoe kan men uit het x(t)-t diagram de snelheid op één tijdstip bepalen? Opgave 5 a) Hoe kan men aan het v(t)-t diagram zien of de beweging eenparig is? b) Hoe kan men aan het v(t)-t diagram zien of de beweging eenparig versneld is? c) Hoe kan men uit het v(t)-t diagram de versnelling bepalen? d) Hoe kan men uit het v(t)-t diagram de verplaatsing bepalen? Opgave 6 Welke grootheid wordt bepaald door: a) de helling in een plaats-tijd-diagram? b) de oppervlakte in een snelheid-tijd-diagram? c) de helling in een snelheid-tijd-diagram? d) de oppervlakte in een versnelling-tijd-diagram? Opgave 7 Onder welke twee voorwaarden gelden de formules voor de eenparig versnelde beweging: x(t) = ½ at2 en v(t) = at ? (Gebruik liever altijd de volledige formules: x(t) = x(0) + v(0).t + 1/2. a . t2 en v(t) = v(0) + a.t) Opgave 8 Een bal, een loden kogeltje en een veertje vallen in een luchtledig gemaakte buis naar beneden. Wat hebben de bewegingen gemeen als de voorwerpen dezelfde verticale afstand afleggen? En waarom is dit alleen in een luchtledige buis? Herhalingsopgaven mechanica nae v6 1/9 Toepassingen Opgave 9 Reken om: a) 72 (km/h) = ………………… (m/s) b) 10 (m/s) = ………………….. (km/h) Opgave 10 Een balletje rolt tegen een hellend vlak omhoog en daarna weer terug omlaag. Hieronder is de plaatstijd-grafiek getekend. De plaats is in (cm) gegeven. Bepaal uit de grafiek: a) De gemiddelde snelheid in de eerste seconde. b) De gemiddelde snelheid tussen 0 en 2 (s). c) Op welk tijdstip de snelheid 0 is (verklaar je antwoord). d) De beginsnelheid van het balletje e) De versnelling van de beweging Opgave 11 Een auto start met een versnelling van 1,4 (m/s2) tot zijn snelheid 21 (m/s) is. Daarna rijdt hij 10 (s) lang eenparig en remt dan met een vertraging van 2,1 (m/s2) af totdat hij stilstaat. a) Bereken hoe lang het versnellen geduurd heeft en hoeveel (m) de auto dan aflegt. b) Bereken de remweg. c) Teken het v(t)-t-diagram van deze beweging. d) Bereken de gemiddelde snelheid over de gehele beweging. Opgave 12 Twee auto’s A en B remmen tot stilstand (zie diagram). a) Hoe kun je uit de grafiek zien welke auto de grootste remvertraging heeft? b) Bereken de remvertragingen van beide auto’s. c) Bepaal de remwegen van beide auto’s. Herhalingsopgaven mechanica nae v6 2/9 Opgave 13 Een vliegtuig heeft de beschikking over een 1500 (m) lange startbaan. Het duurt 50 (s) voordat het vliegtuig vanuit stilstand loskomt van de startbaan. a) Bepaal de versnelling die het vliegtuig moet hebben. b) Bereken de snelheid waarmee het vliegtuig los van de grond komt. Opgave 14 Een druppel valt uit een kraan naar beneden over een afstand van 44 (m). De luchtweerstand mag worden verwaarloosd. a) Bereken met welke snelheid de druppel op de grond valt. b) Teken het v(t)-t-diagram van de beweging. Een andere druppel valt 1,0 (s) later naar beneden. c) Teken in het diagram van vraag b. het snelheidsverloop van deze druppel. d) Bereken de afstand tussen de druppels op t = 2,0 (s). Opgave 15 Een passagier P loopt 6,0 (m) achter een bushalte. Op hetzelfde tijdstip (t=0) vertrekt van de bushalte de bus met een versnelling van 0,8 (m/s2). P loopt met een constante snelheid van 10 (m/s). a) Stel voor de beweging van B en van P de plaatsfunctie op. b) Bereken op welk tijdstip P de bus inhaalt. c) Verklaar waarom er twee uitkomsten zijn bij vraag b. en welke de juiste is. d) Bereken de snelheid van de bus op het tijdstip van inhalen. Opgave 16 Een jachtluipaard haalt vanaf stilstand een snelheid van 100 (km/h). Hij heeft daarvoor 75 (m) nodig. Neem aan dat de beweging eenparig versneld is. Bereken zijn versnelling. Opgave 17 Gegeven is de volgende plaatsfunctie: x(t) = 2,0 t2 – 14 t + 24 a) Bereken de gemiddelde snelheid tussen t=1,0 (s) en t = 5,0 (s). b) Bereken wanneer de oorsprong gepasseerd wordt. c) Is dit een eenparig versnelde beweging? Verklaar je antwoord. d) Bepaal (eventueel met je grafische rekenmachine) de snelheid op t = 0 en op t = 5,0 (s). e) Bereken de versnelling. Krachten en momenten Test je kennis van zaken Opgave 18 a) Wat is een scalaire grootheid? Geef 2 voorbeelden. b) Wat is een vectorgrootheid? Geef 2 voorbeelden. Opgave 19 Als de som van de krachten op een voorwerp nul is, wat kun je dan over de beweging van het voorwerp zeggen? Opgave 20 a) Hoe luidt de traagheidswet van Newton? b) Leg daarmee het belang van de veiligheidsgordel in de auto uit. c) Hoe luidt de tweede wet van Newton? d) Geef de definitie van de Newton (de eenheid van kracht). Herhalingsopgaven mechanica nae v6 3/9 Opgave 21 a) Geef een voorbeeld waarbij de normaalkracht niet gelijk is aan de zwaartekracht. b) Onder welke omstandigheden is bij rol- of schuifwrijving de wrijvingskracht maximaal ? c) Is er ook een maximale wrijvingskracht bij luchtwrijving? Opgave 22 Wat verstaan we onder: a) Het zwaartepunt van een massa. b) Het moment van een kracht. c) De arm van een kracht. Opgave 23 a) Welke tekenafspraak is gemaakt bij momenten van een kracht? b) Aan welke drie voorwaarden moet voldaan zijn, opdat een voorwerp in evenwicht is? c) Geef de eenheid van het moment van een kracht. d) Wat is een hefboom en leg uit wat een notenkraker met momenten te maken heeft. Toepassingen Opgave 24 Teken en bereken de resulterende kracht in de volgende gevallen: Opgave 25 Ontbind de volgende kracht in twee loodrechte componenten langs de getekende assen. Bereken de componenten. Opgave 26 a) Bereken de resultante van de volgende krachten op analytische wijze. b) Controleer daarna ook de uitkomst door constructie. (Let op: De tekening hiernaast is niet op schaal getekend). Opgave 27 Een auto heeft een snelheid van 10 (m/s). Na 10 (s) is de snelheid toegenomen tot 18 (m/s). De massa van de auto is 1200 (kg). a) Bereken de resulterende kracht die tijdens het versnellen heeft gewerkt. De totale wrijvingskracht blijkt gemiddeld 200 (N) te zijn geweest. b) Bereken de grootte van de gemiddelde motorkracht tijdens het versnellen. Opgave 28 Een appel heeft een massa van 75 (g). a) Bereken de zwaartekracht op de appel. Herhalingsopgaven mechanica nae v6 4/9 Op de maan is de valversnelling ongeveer 6 keer zo klein als op de aarde. b) Hoe groot is de massa van de appel op de maan? c) Hoe groot is de zwaartekracht op de appel op de maan? Opgave 29 Een blok met een massa van 100 (kg) staat op de grond. a) Bereken de normaalkracht op het blok. Peter probeert het op te tillen met een verticaal omhoog gerichte kracht van 500 (N). b) Bereken de normaalkracht in deze situatie. Opgave 30 Een blok hout (m=5,1 kg) ligt op de grond. Er wordt aan getrokken met een kracht van 50 (N) in de aangegeven richting. Geval I: het blok blijft in rust. a) Bereken de normaalkracht. b) Bereken de wrijvingskracht. Geval II: het blok blijft niet in rust, maar krijgt een versnelling van 1,5 (m/s2). c) Beantwoord dezelfde vragen. Opgave 31 Een blok ligt stil op een hellend vlak met een hellingshoek van 25o. De massa is 2,0 (kg). Bereken de normaalkracht en de wrijvingskracht (Tip: maak eerst een tekening). Opgave 32 Een karretje van 150 (g) is via een katrol verbonden aan een massa van 100 (g). Zie tekening. a) Bereken de versnelling die het geheel krijgt als er geen wrijving zou zijn geweest. b) In werkelijkheid is er een versnelling van 3,5 (m/s2). Bereken de wrijvingskracht. Opgave 33 Op een langzaam vallend regendruppeltje met een massa van 33,5 (g) werkt een luchtwrijving die berekend kan worden met de formule van Stokes: Fw = 6 r v Hierin is r de straal van de druppel in meters (deze is 0,200 mm) de viscositeit van de lucht. (getalswaarde 17,1.10-6) v de snelheid van de druppel in (m/s). De druppel valt zonder beginsnelheid van een hoogte van 1800 (m). a) Bereken de snelheid waarmee de druppel de grond zou raken als er geen wrijving zou zijn. b) Bepaal uit de gegeven formule de eenheid van in SI-grondeenheden (kg, m, s, A, cd, mol, K). c) Bereken de versnelling van het druppeltje als de snelheid 2,0 (m/s) is. d) Beredeneer waarom de beweging uiteindelijk eenparig is. e) Bereken de snelheid waarmee de druppel de grond treft. f) Schets het a(t)-t-diagram en licht dit toe. Opgave 34 Zie de figuur hiernaast. Aan twee koorden hangt een blok van 1,00 (kg). Bereken de spankrachten in de touwen AC en BC. Herhalingsopgaven mechanica nae v6 5/9 Opgave 35 Een wip heeft een massa van 5,1 (kg). Hij is precies in het midden op een steunpunt S bevestigd. In C zit een jongetje met een massa van 40 (kg). Gegeven zijn de volgende afstanden: AB = 5,0 (m); AC = 0,50 (m); AE = 1,50 (m) en DB = 1,0 (m). a) Welke verticale (grootte en richting) kracht moet men bij D uitoefenen om de wip in evenwicht te houden? b) Welke verticale (grootte en richting) kracht moet men bij E uitoefenen om de wip in evenwicht te houden? c) Bereken in beide situaties de kracht (grootte en richting) in het steunpunt S op de wip. Opgave 36 Een kast met een massa van 70 (kg) mag men homogeen beschouwen. Hij staat op de grond en men wil de kast kantelen. Daartoe wordt aan de bovenkant getrokken (zie tekening). a) Waar grijpt de normaalkracht aan als er nog geen kracht F werkt? De kracht F is nu zo groot dat de kast op het punt staat te gaan kantelen. b) Waar ligt nu het aangrijpingspunt van de normaalkracht? c) Bereken de kracht F. d) Welke uitspraak kun je doen over grootte en richting van de wrijving tussen vloer en kast? Opgave 37 Een 4,50 (m) lange homogene balk steekt 2,00 (m) uit. De massa van de balk is 30,6 (kg). a) Bereken welke kracht men maximaal in B kan uitoefenen zonder dat de balk kantelt om C. b) Bereken de minimale kracht die men in B moet uitoefenen zodat de balk om A gaat kantelen. Men rolt nu een kogel van 50 (kg) van A naar B. c) Bereken tot hoever de kogel kan komen zonder dat de balk kantelt. Arbeid en Energie Test je kennis van zaken Opgave 38 a) Geef de algemene formule voor de arbeid van een kracht en leg precies uit wat de b) symbolen in de formule betekenen. c) Leg aan de hand van deze formule uit hoe de (Joule) gedefinieerd is. d) Leg uit waarom de arbeid van de wrijvingskracht (vrijwel altijd) negatief is e) Leg uit waarop de arbeid van de normaalkracht (meestal) 0 is f) Leg in woorden uit wat men verstaat onder het vermogen. g) Wat is de eenheid van vermogen? h) Wat verstaat men onder rendement? Opgave 39 Geef de formule voor kinetische energie en laat zien dat de eenheden kloppen. Geef de formule voor zwaarte-energie en laat zien dat de eenheden kloppen. Herhalingsopgaven mechanica nae v6 6/9 toepassingen Opgave 40 Een blok hout wordt door een elektromotor eenparig omhoog getrokken met een snelheid van 0,50 (m/s). De massa van het blok is 61,2 (kg). a) Bereken de kracht waarmee het blok omhoog wordt getrokken. Het optrekken duurt 15 (s). b) Bereken de arbeid van de trekkracht. c) Bereken de arbeid van de zwaartekracht. d) Bereken het nuttig vermogen van de elektromotor. Opgave 41 Zie de figuur hiernaast Een blok (m = 50 kg) wordt eenparig voortgetrokken over een afstand van 100 (m). De trekkracht is 50 (N) schuin omhoog. a) Bereken de zwaarte-, normaal- en wrijvingskracht. b) Bereken de arbeid door de trekkracht. c) Bereken de arbeid door de wrijvingskracht. d) Bereken de arbeid door de zwaartekracht. Opgave 42 a) Een hijskraan takelt een piano van 300 (kg) met een snelheid van 0,60 (m/s) eenparig omhoog. Bereken het vermogen dat de hijskraanmotor levert. b) Een motor van een hijskraan heeft een nuttig vermogen van 12 (kW). De hijskraan kan in 40 (s) een last 15 (m) omhoog hijsen. Bereken de massa van de last. Opgave 43 Een auto heeft een massa van 800 (kg) en rijdt met een snelheid van 108 (km/h). De remweg is 60 (m). Bereken de grootte van de remkracht op de auto. Opgave 44 Een kogeltje van 20,0 (g) glijdt zonder beginsnelheid door een glazen buisje. Verder is gegeven dat h1 = 20 (cm), h2 = 26 (cm). Stel: Er is geen wrijving. a) Bereken de snelheid waarmee het kogeltje het buisje verlaat. b) Bereken de snelheid waarmee het kogeltje de grond raakt. In werkelijkheid is er wel wrijving in de buis. De snelheid van het kogeltje blijkt maar 2,0 (m/s) te zijn als deze de grond raakt. (Luchtwrijving mag je nog steeds verwaarlozen). De hellingshoek van het buisje is 35o. c) Bereken hoeveel energie onderweg is omgezet in warmte. Opgave 45 Je gooit een bal van 200 (g) verticaal omhoog met een snelheid van 10,0 (m/s) van een hoogte van 15,0 (m) boven de grond. Stel er is geen wrijving. a) Bereken de grootste hoogte boven de grond die bereikt wordt. b) Bereken de snelheid waarmee de bal de grond raakt. Nu is er wel een constante wrijvingskracht van 0,80 (N). c) Beantwoord de zelfde twee vragen Opgave 46 Een kogeltje van 50 (g) doorloopt een cirkelgoot AB (zie figuur). Er is geen beginsnelheid en de wrijving in de goot is 0,050 (N). De straal van de cirkel is 1,20 (m). Luchtwrijving mag in deze opgave verwaarloosd worden. Bereken de volgende dingen: a) de arbeid van de wrijvingskracht van A naar B. Herhalingsopgaven mechanica nae v6 7/9 b) c) d) e) f) de arbeid van de zwaartekracht van A naar B. de arbeid van de normaalkracht van A naar B. de snelheid van het kogeltje in punt B. de snelheid waarmee het kogeltje uiteindelijk op de grond komt. Opgave 47 Een auto rijdt met een constante snelheid van 90 (km/h) over een lange rechte weg. De totale wrijving bedraagt 450 (N). a) Bereken de motorkracht. b) Bereken het nuttig vermogen van de automotor. Het rendement is 25%. De verbrandingswarmte van benzine is 33 (MJ) per liter. In een volle tank gaat 50 (L) benzine c) Bereken hoeveel chemische energie de motor per (s) verbruikt d) Bereken hoeveel km de auto met één volle tank kan afleggen. Opgave 48 Tijdens een etappe van de Tour de France wordt 200 (km) gereden met een gemiddelde snelheid van 36 (km/h) De wielrenner ondervindt een rolwijving van 3 (N) en een gemiddelde luchtwrijving van 12 (N). Bereken het nuttig vermogen van de wielrenner Het rendement van het menselijk lichaam is ongeveer 25%. Bereken hoeveel chemische energie er voor het fietsen van de etappe nodig is. Gemengde opgaven Opgave 49 De start van een sprinter Een sprinter met een massa van 70 kg legt in 1,8 s een afstand af van 5,0 m. Neem aan dat de beweging eenparig versneld was. Bij de start zijn tegenwerkende wrijvingskrachten nog te verwaarlozen. Bereken: a) De versnelling. b) De snelheid na 1,8 s. c) De voorwaartse kracht die op de sprinter heeft gewerkt. d) De toename van kinetische energie in die 1,8 s. e) Het gemiddeld nuttig vermogen van de sprinter in die 1,8 s. Opgave 50 Schaatser Een schaatser schaatst met een constante snelheid van 12,5 m/s. De massa van de schaatser is 75 kg. De schuifwrijving tussen de schaatser en het ijs is gegeven door Fw,schuif = μ*Fn. De wrijvingscoëfficiënt μ bedraagt 0,0040. De luchtwrijving die de schaatser ondervindt is te berekenen Fw.lucht = cw * ½ * ρ*v2*A Hierin is ρ de dichtheid van de lucht (= 1,2. kg/m3) en A het frontaal oppervlak (= 0,30 m2) en de cwwaarde is 0,80. a) Bereken de tijd die voor één ronde (= 400 m) nodig is. b) Bereken de schuifwrijvingskracht c) Bereken de luchtwrijvingskracht d) Bereken het nuttig vermogen van de schaatser Herhalingsopgaven mechanica nae v6 8/9 Opgave 51 Beweging van een auto met constante motorkracht Een auto met een massa van 890 (kg) begint op tijdstip t = 0 te rijden. De motorkracht is constant 1,00 (kN). De auto ondervindt een constante rolwrijving en luchtwrijving. In de figuur hieronder is het v(t) – t diagram van de beweging gegeven. a) b) c) d) Hoe kan je aan de grafiek zien dat er ook luchtwrijving was? Bepaal de versnelling op tijdstip t = 0 Bereken de rolwrijvingskracht De luchtwrijving kan je berekenen met de formule Fw,lucht = k*v2. Hierin is k een constante. i) Toon aan dat de eenheid van k = (kg/m) ii) Bepaal de getalswaarde van k (neem aan dat op tijdstip t =100 de snelheid constant is) e) Bereken de versnelling als de snelheid 20 (m/s) is. f) Bereken het nuttig vermogen van de auto op tijdstip t = 50 (s) Herhalingsopgaven mechanica nae v6 9/9