Productiefactor Arbeid: Belangrijke figuren!

advertisement
MACRO ECONOMIE
‘Gezinnen’
Consumentenvertrouwen
Belastingen
Schulden
Werkgelegenheid
Hypotheekcrisis
Prijzen
Rente
Economische groei
Bestedingen (consumptie)
Bezuinigingen
Wat beïnvloedt elkaar?? 
Toegevoegde
waarde (=Productie)
Inkomen
Bestedingen
Uitwerking: de Economische kringloop
1
Conjunctuur
= Verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn. Deze
groeipercentages volgen een golvend patroon, doordat de bestedingen toe- en afnemen in de tijd.
 Benadrukken dat het golfpatroon in groei van het BBP wordt veroorzaakt door toe- en afnemende
bestedingen.
Grafisch
Economische variabelen
 Conjunctuur (ontwikkeling van de vraag)
 Wisselkoersen
 Olieprijzen (=prijzen grondstoffen)
 Lonen
 Rente
Conjunctuur
In hoeverre een bedrijf last heeft (of profijt
heeft) van de conjunctuur hangt af van het
soort product (luxe of basis). Sommige
bedrijven hebben juist voordeel van een
crisis. (inferieure producten.
Wisselkoers
Alleen internationaal opererende
bedrijven hebben direct last van
wisselkoersveranderingen. Indirect,
bijvoorbeeld via de olieprijs die in $ wordt afgerekend,
hebben juist heel veel bedrijven met wisselkoersveranderingen te
maken.
Olieprijs
Bijna alle bedrijven hebben indirect met de olieprijs te maken. Daarnaast is eht feit dat olie in $
wordt afgerekend van belang.
2
Lonen
Voor individuele bedrijven zijn loonstijgingen ongewenst, wnat dat verhoogt de kostrijs van hun
producten. Daarnaast kunnen bedrijven ertoe overgaan om te automatiseren en personeel te
ontslaan voor de economie als geheel kan een loonstijging ook gunstig zijn als het tot meer
bestedingen leidt.
Rente
De rente wordt deels door de ECB gestuurd om de inflatie rond de 2% te houden. Bedrijven hebben
last van een hogere rente, omdat ze dan meer moeten betalen voor leningen. Ze zullen dan wellicht
bepaalde investeringen niet doen, wat weer slacht is voor de economie.
Hoe is de krediet crisis ontstaan??
Benadruk dat de kennis over de oorzaken (sub-prime hypotheken in de VS) en gevolgen (overslaan
naar Europa en de daaruit voortvloeiende banken- en economische crisis) van de kredietcrisis
zelfstandig moeten worden bestudeerd. En dat dit getoetst gaat worden in het tentamen. Wellicht is
het filmpje in de ppp niet duidelijk genoeg (in het Engels), dan moeten studenten zelf op zoek naar de
info.
Wat hebben we vorige week gezien?
Economische kringloop met 4 actoren (gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland)
 Geldstromen!
Verschillende macro-economische variabelen die van invloed kunnen zijn op ondernemingsbeleid.
Het ontstaan van d kredietcrisis (doorverkopen van hypotheken, instorten van de huizen prijen, …)
Wat hebben we nog niet gezien?
Conjunctuurgevoeligheid van markten:
Welke markten zijn conjunctuurgevoelig en welke ongevoelig en waarom?
Wat kan een bedrijf doen om minder conjunctuur gevoelig te zijn?
3
Bestedingen (zie document BB)
1. Vraag (consumptie) van consumenten naar producten
2. Investeringen van bedrijven
3. Overheidsbestedingen
4. Import & Export (buitenland)
1. Consumptie - Wat zal de ontwikkeling van de volgende variabelen zijn (stijgen/dalen) Om te zorgen dat JIJ meer
kan/wilt kopen. Geef ook aan of de verschillende variabelen invloed hebben op elkaar (onderlinge verbanden)
1. Inkomen
2. Rente
Inkomen
3. Vermogen
4. Consumentenvertrouwen
5. Inflatie
Consumptie
+
Vermogen
2. Investeringen - Bedrijven investeren voor
vervanging en uitbreiding in kapitaal. Ook
kunnen bedrijven investeren in voorraden
(gepland of gedwongen)
Wanneer meer investeren?
Inflatie
1. Afzetverwachtingen
2. Winst
3. Bezettingsgraad
4. Rente
5. Producenten vertrouwen
Winst
AfzetVerwachtingen
Producenten
vertrouwen
Investeringen +
Bezettings
graad
Rente
4
Rente
3. Overheidsuitgaven
Waar geeft de overheid geld uit? (overkoepelende begrippen)
1.
2.
3.
b. Waaraan heeft de overheid de afgelopen jaren veel geld uitgegeven?
c. Op welke manieren hebben jullie te maken met overheidsbestedingen?
4. Export en import
Wat gebeurt er met de Nederlandse export bij:
1. Verslechtering van de conjunctuur (wereldwijd)
2. Waardeverandering van de Euro t.o.v. de Dollar
2000
1 euro = 1 dollar  1 dollar = 1 euro
vandaag
1 euro = 1,36 dollar  1 dollar = 0,74 euro
3.Veslechtering van de concurrentiepositie van Nederland (Hoe kan dat?)
Inflatie (H14)
= Inflatie is een waardevermindering van het geld die ontstaat door prijsstijgingen. Door inflatie daalt
de koopkracht. Geld wordt minder waard en dus kun u voor hetzelfde geld minder goederen en
diensten kopen.
Soorten inflatie:
• Kosteninflatie
• Loonkosteninflatie
• Winstinflatie
• Bestedingsinflatie
• Geïmporteerde inflatie
Samenhang inflatie & totale bestedingen
Wanneer de totale bestedingen in een economie sneller groeien dan de productiecapaciteit, kan
over besteding ontstaan. De bestedingen zijn dan te groot voor de productiecapaciteit. Als gevolg
hiervan kan een stijging van het algemeen prijspeilontstaan.
Wat is deflatie?
Situatie waarin je steeds meer kunt kopen met hetzelfde geldbedrag doordat de prijzen dalen. Bij
deflatie groeit de koopkracht als je hetzelfde blijft verdienen.
5
Wat hebben we vorige week gezien?
1. Bestedingen (consumptie)
2. Inflatie -> stijging van het prijspeil
3. Berekening van het inflatiecijfer
Rijksoverheid
Overheid
Provincies
soicale fondsen
Gemeenten
Collectieve sector
Taken Collectieve Sector
1. Allocatie
collectief
2. Herverdeling
quasicollectief
demerit
merit
Inkomens (her)verdeling en de Lorenzcurve:
6
3. Stabilisatie
(Van de
Conjunctuur)
‘KABINET STEEKT 2 MILJARD EURO IN DE ECONOMIE ’
Hoe komt de overheid aan geld?
Belastingen en premieheffingen + niet- belastinginkomsten.
Belastingen:
Directe belastingen zijn belastingen op inkomen, winst en vermogen. Deze belastingen draagt de
belastingplichtige zelf af aan de Belastingdienst. (inkomstenbelasting)
Indirecte belastingen worden door een ander aan de Belastingdienst afgedragen. Die belasting is in
de prijs van de goederen en de diensten verwerkt. Daarom heet deze belasting ook wel
kostprijsverhogende belasting. (accijns- de consument betaalt de belasting, maar de leverancier
draagt het belastingbedrag af aan de belastingdienst.)
Rol van de overheid
 Klassieke visie
 Keynesiaanse visie
Keynesiaanse visie:
‘Zij stel dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen, van de
economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt
voor volledige werkgelegenheid en groei.’
Klassieke visie:
‘De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen
van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract
naleven.’
Conjunctuur en overheidsbeleid
7
Wat kan de overheid (of centrale bank) doen?
Laagconjunctuur










BTW
Rente
WW-uitkering
Invoerheffingen
Waarde munt
Geldhoeveelheid
Exportsubsidies
Huursubsidie
Accijnzen
inkomens
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
verhogen/verlagen
nivelleren/denivelleren
Overheidsconsumptie, overheidsinvestering, overdrachtsuitgave
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
De A2 wordt verbreed.
De salarissen van leraren worden betaald.
Aow-uitkeringen worden voldaan.
De rente over de staatsschuld wordt betaald.
De bijdrage aan Europa wordt overgemaakt naar Brussel.
De koffievoorraad op het ministerie van defensie wordt aangevuld.
Een deel van de staatsschuld wordt afgelost.
Scholen krijgen extra geld om onderhoud aan de schoolgebouwen te plegen.
8
Terugblik: Inflatie
- Soorten inflatie?
- CPI = consumentenprijsindex = inflatie (CBS heeft ‘winkelmandje)’
Stel dit is mijn ‘winkelmandje’:
% van uitgaven
Huisvesting
25%
Vervoer
10%
Voeding
10%
Kleding
15%
Toerisme
10%
Rest
30%
% prijsverandering
-5%
-6%
+3%
+2%
-1%
+4%
Bereken ‘mijn’ inflatie!
Overheid
 Taken van de overheid
 Keynesiaanse versus Klassieke visie
 Conjunctuurcyclus
Produceren en welvaart
1)
2)
3)
4)
5)
Wat is productie?
Wat produceert een bakker?
Wat produceert een kledingzaak?
Wat is welvaart?
Waarom stijgt de welvaart als het inkomen stijgt?
Voorbeelden
a) Een bakker verkoopt per week 3.000 broden voor € 2,= per stuk. De inkoop van grond- en
hulpstoffen bedraagt € 0,70 per brood.
Hoe groot is de productie van deze bakker per week?
Wie krijgt dit geld?
b) Het inkomen van iemand is met 5% gestegen. De inflatie bedroeg in deze periode 6%. Is de
welvaart van deze persoon gestegen? Waarom?
9
Nationaal Inkomen en Nationaal Product
Nationaal Inkomen = Totaal verdiende inkomen in een land in één jaar
Nationaal product = waarde van alle goederen en diensten die in één jaar door een bepaald land
worden geproduceerd
Opdracht: ‘in welk land is de welvaart het meest gestegen?’
Land A
Land B
NATIONAAL INKOMEN = NATIONAL PRODUCT = NATIONALE BESTEDINGEN



Totale productie (ofwe toegevoegde waarde) of
Totale inkomen of
Totale bestedingen
In een jaar gelijk aan elkaar!
Dit geldt overigens alleen in een situatie van (inkomens-)evenwicht. Want in de praktijk kan de
productie natuurlijk hoger zijn dan de bestedingen, waardoor er gedwongen voorraadvorming
ontstaat
Toegevoegde
waarde
(=Productie)
Inkomen
Bestedingen
Nationaal Inkomen per hoofd  BBO per hoofd
Geef 3 redenen waarom het ‘BBP per hoofd’ geen goede maatstaf van welvaart is!!!
Verschil welvaart en welzijn
Welvaart = de mate waarin de schaarste is opgeheven, of de mate waarin de behoefte is voorzien
door het gebruik van schaarse, alternatief aanwedbare middelen.
Welzijn = de mate waarin behoeften worden bevredigd zonder opoffering van schaarse alternatief
aanwendbare middelen
10
Het verschil zit hem daar in het feit dat je spreekt over welvaart als je bijvoorbeeld een houten stoel
hebt, maar daarvan had je ook een huik kunnen maken (een schaars goed) en welzijn, waarvoor je
geen schaarse middelen nodig hebt, zoals het milieu om je heen. Zee, lucht.. etc.
Twee verschillen tussen welvaart en welzijn:
- de keuze tussen middelen voor onze behoeften speelt bij welzijn geen rol, bij welvaart wel.
- Meer van het een, minder van het ander. Daar is sprake van bij welvaart, niet bij welzijn.
Productiefactoren
Om te produceren maken bedrijven gebruik van 4 productiefactoren:
Beloning voor het ter beschikking stellen
1)
Arbeid

…………….
2)
Kapitaal

…………….
3)
Natuur

…………….
4)
Ondernemerschap

…………….
11
12
Wig: wat is jouw werkgever kwijt aan jou?
Wig = is het verschil tussen de loonkosten van de werkgever het nettoloon van de werknemer. De
loonkosten zijn voor de werkgever hoger, dan het brutoloon van de werknemer, omdat de werkgever
ook nog een deel van de sociaal verzekeringspremies voor de werknemer betaalt.
Hoeveel % bedraagt de WIG?  
Productiefactor: Kapitaal
Elk bedrijf maakt veelvuldig gebruik van de productiefactor ‘Kapitaal. Wat is Kapitaal?’
1.
2.
3.
4.
Als een bedrijf ‘kapitaal intensiever’ wordt, stijgt de productiecapaciteit van het bedrijf.
Als een bedrijf ‘kapitaal intensiever’ wordt stijgt de arbeidsproductiviteit van het bedrijf.
Als de lonen stijgen, worden bedrijven kapitaalintensiever
Als de rente daalt, worden bedrijven kapitaalintensiever
Bestedingen van bedrijven  investeringen
drie soorten:
1. Vervangingsinvesteringen
2. Uitbreidingsinvesteringen
3. Voorraadinvesteringen
Vragen:
a) Waarom doen bedrijven ‘vervangingsinvesteringen’? Leg uit!
b) Welke soort investeringen nemen vooral toe in tijden van laagconjunctuur? Leg uit!
c) Welke investeringen nemen toe als de rente afneemt? Leg uit
Productie, arbeidsproductiviteit (a.p.t.) en werkgelegenheid
 Hoe hangen deze begrippen samen?
Vul in! (Betreft procentuele veranderingen t.o.v. vorig jaar
13
Productiecapaciteit en bezettingsgraad
Productiecapaciteit = Hoeveelheid goederen en diensten die een economie (in een jaar) maximaal
kan produceren
Bezettingsgraad = Mate waarin de bestaande productiecapaciteit ook werkelijk wordt gebruikt.
1)
2)
3)
4)
Wat bepaalt de grootte van de productiecapaciteit?
Wat bepaalt de hoogte van de bezettingsgraad?
Wat is er sinds het begin van de crisis gebeurt met de bezettingsgraad in Nederland?
Waarom is de kans op inflatie bij een lage bezettingsgraad klein?
Productiefactor Natuur
- De grond, het water, de lucht en alles daarop en daarin voor zoverniet door mensen
geproduceerd.
- Natuur en arbeid zijn de oorspronkelijke productiefactoren
- Kapitaal is een afgeleide factor. Deze moet met behulp van natuur en arbeid (en eventueel ander
kapitaal) worden vervaardigd.
Tot welke productiefactor behoren ‘gewonnen’ delfstoffen?
Terugblik: Productiefactoren
Om te produceren maken bedrijven gebruik van 4 productiefactoren;
1.
2.
3.
4.
Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Rente
Pacht
Winst
BBP (Per hoofd)  waarom dit slechte maatstaf voor de welvaart in een land?
 Zeg niets over de inkomsensverdeling. Slechts een gemiddelde
 Verschillen in prijsniveau tussen landen komen niet tot uitdrukking (BBP is een nominaal getal)
 Zwarte en grijze circuit niet meegenomen
Samenhang onderstaande begrippen (HOE??)
- Productie
- Productiecapaciteit
- Arbeidsproductiviteit (a.p.t.)
- Bezettingsgraad
- Werkgelegenheid
Stand van de conjunctuur
- Conjunctuurklok 
Ontstaan economische groei door:
Structureel is continu. Conjunctuur is dat het afhankelijk is van de economische omstandigheden.


Verbetering structuurzijde van de economie (lange termijn)
- Aanbodzijde
- Productiecapaciteit
Verbetering conjunctuurzijde van de economie (korte termijn)
- Vraagzijde
- Bestedingen
14
Economische groei: Structuurzijde
Meer en betere productiefactoren
 Kapitaal
 Arbeid
 Natuur
 Ondernemerschap
Structuurzijde van de economie / macro - economische productiecapaciteit
Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Grotere kwantiteit
grotere beroepsbevolking
meer machines
Betere kwaliteit
beter opgeleid
betere machines (technische
vooruitgang)
Nieuw gasveld
Economische groei: conjunctuurzijde
Meer bestedingen door:
Gezinnen
 lagere rente, lagere belastingen, lagere inflatie, groter consumentenvertrouwen
Bedrijven
 lagere rente, grotere winsten
Overheid
 stimuleren economie in crisistijd, hogere belastinginkomsten
Buitenland  lagere euro
Uitwerking: de economische kringloop (m.u.v. sparen)
Baltalingsbalans = overzicht van alle
inkomende en uitgaande geldstromen van en
naar het buitenland
EXPORT en
IMPORT
15
Wanneer gaat de Nederlandse export omhoog?
Inflatie
Macht
vakbonden
Staatsbezoeken
koningin
Eurokoers
BBP
Nederland
Export
Nederland
Innovaties
A.P.T
BBP
Duitsland
Inflatie omlaag, BBP Nederland geen invloed, apt omhoog, BBP Duitsland omhoog, innovaties
omhoog, staatsbezoeken omhoog, macht vakbonden omlaag, eurokoers omlaag.
Loonkosten per product
 De ‘concurrentiepositie’ van een land verbetert als de loonkosten p.p. dalen!
Opdracht
Bepaal welk land de beste concurrentiepositie heeft:
Land
A
B
C
Loonkosten per maand (€)
2.500
100
1.500
a.p.t. per maand
500
10
250
Loonkosten p.p.: A 5,- B 10,- C 6,- Dus land A heeft de beste concurrentiepositie
Wanneer gaat de Nederlandse import omhoog?
Inflatie
Eurokoers
EXPORT
Consumenten
vertrouwen
IMPORT
Nederland
BBP
Nederland
Rentestand
Olieprijs
BBP
Duitsland
16
Inflatie omhoog, BBP Nederland omhoog, Export omhoog, BBD Duitsland geen invloed (niet helemaal
waar!), Rentestand omlaag (=meer bestedingen, dus ook aan import), Consumentenvertrouwen
omhoog, Olieprijs omhoog (nominale import omhoog, omdat olie zeer inelastisch is), eurokoers
omhoog.
Openheid economie = mate waarin een land (intensieve) handelsbetrekkingen onderhoudt met het
buitenland.
Opdracht: bepaal welk van de onderstaande landen het meest ‘open’ is! (betreft gegevens van 2010)
Land/gebied
BNP (x 1 miljard $)
Export (x 1 miljard $)
E.U.
16.830
5.045
V.S.
13.844
951
Japan
4.384
564
Duitsland
3.322
1.258
Nederland
768
522
a) Hoe verklaar je de hoge export van de EU in vergelijking met de VS?
b) Leg uit: de hoge export van Nederland heeft o.a. te maken met de ‘doorvoerfunctie’ van
Nederland.
Nederland heeft de hoogste ‘exportquote’.
a) Heel veel handel in de EU vindt plaats tussen de landen onderling.
b) Heel veel handel met Europa gaat via de haven van Rotterdam.
Waar gaat het om met het tentamen?


Theorie kennen
Theorie kunnen koppelen aan de praktijk/actualiteit:
 Actualiteit koppelen aan de macro-economische kringloop (zoals je gedaan hebt met de
macro-krantjes)
 Begrijpen hoe de economie zich heeft ontwikkeld de afgelopen jaren (o.a. kredietcrisis)
 Belangrijkste punten uit filmpjes
 Begrijpen hoe overheidsbeleid werkt om economie te sturen: Spel DNB: ‘scoren met beleid’
 Verbanden leggen tussen economische variabelen (o.a. deze les)


10 mc vragen (theorie)
open vragen o.a.:
 Economische kringloop en effecten op de geldstromen
 Economische ontwikkeling in relatie tot ondernemingsbeleid
 Actualiteit
 Economisch beleid van de overheid
 Inflatie
 Internationale concurrentieverhoudingen (import/export)
 DNB
17
De drie dimensies van de macro-economie
Terugblik week 1
De belangrijkste macro economische variabelen voor
bedrijfsbeleid:
•
•
•
•
•
Conjunctuur
Wisselkoers
Olieprijs
Loonsom per werknemer
Rente
Terugblik week 2
Gezinsconsumptie
Investeringen
Bezettings
graad
inkomen
Inflatie
Rente
consumptie
Vermogen
Consumenten
vertrouwen
Overheidsuitgaven



Overheidsconsumptie
Overheidsinvesteringen
Overdrachtsuitgaven
Winst
Rente
Investeringen
Producenten
vertrouwen
Afzet
verwachtingen
Export/Import
Wordt beïnvloed door o.a. Wisselkoers,
conjunctuur,hoogte lonen etc
Belangrijk begrip  concurrentiepositie
18
Terugblik week 3
Wat kan de overheid (of centrale bank) doen?
Laagconjunctuur
1) BTW
verhogen/verlagen
2) Rente
verhogen/verlagen
3) WW-uitkering
verhogen/verlagen
4) Invoerheffingen
verhogen/verlagen
5) Waarde munt
verhogen/verlagen
6) Geldhoeveelheid
verhogen/verlagen
7) Exportsubsidies
verhogen/verlagen
8) Huursubsidie
verhogen/verlagen
9) Accijnzen
verhogen/verlagen
10) inkomens
nivelleren/denivelleren
Terugblik week 4
Gezinsconsumptie
Investeringen
Bezettings
graad
inkomen
Inflatie
Rente
Investeringen
consumptie
Vermogen
Consumenten
vertrouwen
Overheidsuitgaven



Overheidsconsumptie
Overheidsinvesteringen
Overdrachtsuitgaven
Winst
Rente
Producenten
vertrouwen
Afzet
verwachtingen
Export/Import
Wordt beïnvloed door o.a. Wisselkoers,
conjunctuur,hoogte lonen etc
Belangrijk begrip  concurrentiepositie
19
Terugblik week 5
Wanneer gaat de Nederlandse export omhoog?
Inflatie
Macht
vakbonden
Staatsbezoeken
koningin
Eurokoers
Export
Nederland
BBP
Nederland
A.P.T
Innovaties
BBP
Duitsland
Inflatie omlaag, BBP Nederland geen invloed, apt omhoog, BBP Duitsland omhoog, innovaties
omhoog, staatsbezoeken omhoog, macht vakbonden omlaag, eurokoers omlaag.
 Een aantal voorbeelden:
Leg uit:
1)
€-koers

export Europa
2)
rente Europa

€-koers
3)
Inflatie Europa 
€-koers
4)
Inflatie Europa 
Export Europa
1. Export Europa daalt (hogere eurokoers maakt Europese producten duur, waardoor de
concurrentiepositie verslechtert)
2. Euro-koers stijgt, doordat beleggers een voorkeur krijgen voor Europa. Dus meer vraag naar
euro’s
3. Euro-koers daalt. De hogere inflatie verslechtert de concurrentiepositie van Europa.
4. Export Europa daalt, door verslechterde concurrentiepositie.
Voorbeelden van tentamenvragen:
1. Een belangrijke macro-economische variabele is de wisselkoers. Leg uit waarom een lage
wisselkoers van de Euro aantrekkelijk is voor bedrijven. Noem 2 argumenten.
2. De effectieve vraag in een land komt vanuit 4 actoren in de economie (denk aan de economische
kringloop). Zo is de effectieve vraag van gezinnen de consumptie. Deze kan worden beïnvloed
door de rentestand.
a. hoe noemen we de bestedingen van de bedrijven?
b. noem twee variabelen naast de rente die invloed hebben op de consumptie
20
3.
Bereken het inflatiecijfer:
% van uitgaven
Huisvesting
20%
Vervoer
5%
Voeding
10%
Kleding
15%
Toerisme
10%
Rest
40%
% prijsverandering
+ 4%
- 5%
+ 3%
+ 2%
- 2%
+ 0%
b. Als iemand heel veel reist, zal zijn/haar persoonlijke inflatie dan hoger of lager zijn dan het
‘gewogen gemiddelde’ van een gemiddeld gezin? Leg uit!
4. Economie in het nieuws:
Dagelijks worden er via de media economische nieuwsfeiten onder de aandacht van het publiek
gebracht. Niet zelden leiden die feiten vanuit verschillende invalshoeken tot discussies over de vraag
hoe die feiten dienen te worden geïnterpreteerd. Hieronder staan vier van zulke feiten die op een
dag in dezelfde krant als kop boven een artikel staan.
kop 1
Recessiedreiging in Duitsland
kop 2
FED verlaagt rente met 0,5 procentpunt, ECB verlaagt rente niet
kop 3
Inflatie in EMU landen stijgt tot boven de grens van 2 procent
kop 4
Euro zwak tegenover dollar
FED: centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika (VS)
ECB: Europese Centrale Bank
EMU: Europese Monetaire Unie
1. Zal kop 1 zorgen voor een verdere stijging van de inflatie (kop 3)? Geef uitleg!
2. Is de informatie in kop 4 gunstig of ongunstig voor de economieën van de EMU landen? Leg uit.
3. Leg uit dat de informatie in kop 2 over de ECB Duitsland niet helpt om uit de economische recessie
te komen (kop 1).
4. Zal de renteverlaging door de FED (kop 2) de dollar zwakker of sterker maken (kop4).
Leg
uit
5.
Crisis
De huidige crisis is in 2007 ontstaan in de V.S. Economen onderscheiden een duidelijk verloop in de
crisis. Het begon als een kredietcrisis met een bankencrisis tot gevolg. Vervolgens ontstond een
economische crisis door het inzakken van de bestedingen bij gezinnen en bedrijven, welke weer een
schuldencrisis bij de overheid veroorzaakte.
Dus: kredietcrisis  bankencrisis  economische crisis  schuldencrisis.
Geef uitleg over het verloop van de crisis zoals hierboven beschreven. Ga bij elke (deel)crisis in op
oorzaak en gevolg
1. Voorbeelden van quasi-collectieve goederen zijn:
I onderwijs
II justitie
A. beide zijn goed
B. I is goed, II is fout
C. I is fout, II is goed
D. beide zijn fout
21
In een land zijn 4 producenten van koffie. De volgende gegevens zijn van toepassing (de cijfers in
de tabel betreffen procentuele veranderingen t.o.v. het vorige jaar).
Arbeidsproductiviteit
Productie
Loonkosten
Bedrijf A
Bedrijf B
Bedrijf C
Bedrijf D
-3
2
-4
5
3
-5
-1
5
2
2
1
3
2. Welk bedrijf heeft zijn concurrentiepositie het meest zien stijgen afgemeten aan de
ontwikkeling van de loonkosten per product?
a. Bedrijf A
b. Bedrijf B
c. Bedrijf C
d. Bedrijf D
3. Zie tabel bij vraag 2!
In welk bedrijf is de werkgelegenheid het meest gestegen (gebruik de gegevens over de
arbeidsproductiviteit en de productie)?
a. Bedrijf A
b. Bedrijf B
c. Bedrijf C
d. Bedrijf D
Antwoorden in de sheets les 6 – sheet 16 t/m sheet 19
22
Download