Artikel: Zeven lijken. Het lichaam in de retoriek van de Franse Revolutie Auteur: Alexander Lukas Krüger Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 24.4, 41-48. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Essay Zeven lijken Het lichaam in de retoriel< van de Franse Revolutie Antoine de Baecque, Glory and Terror: Seven Deaths under the French Revolution, uit het Frans vertaald door Charlotte Mandell en verschenen bij Routledge, New York en Londen 2001, 243 pagina's, 35.67 EURO. Oorspronklijk verschenen onder de titel La gloire et l'effroi: Sept morts sous la Terreur, Editions Grasset & Fasquelle, 1997. In 2001 verscheen bij uitgeverij Routledge Glory and Terror: Seven Deaths under the French Revolution, de Engelse vertaling van het vier jaar eerder in het Frans gepubliceerde boek van de Franse historicus Antoine de Baecque. Het boek schetst een uitermate levendig beeld van de nog jonge Franse Republiek. De lezer maakt kennis met zeven min of meer beroemde doden die, volgens de Baecque, bepalend zijn geweest voor het publieke en politieke discours in de periode die in de oorspronkelijke Franse titel van het boek nauwkeuriger dan in de vertaling wordt aangeduid met La Terreur: "(..jDuring the most critical moments of the French Revolution, between the summer of 1791 and the summer of Thermidor, Year U [1794, AK], (...) the corpse is the conceptual object that allows revolutionary politics to be thought out (...). Death, then, is omnipresent in the thoughts of a country that sees itself as besieged, attacked, assassinated, that defends itself by the language of the terrible; the government of the Terror installs itself little by little and a repressive politics takes hold for which "Sainte Guillotine" very quickly becomes the symbol. "Ipag.81 De weg van de Republiek naar het regime van de Terreur nu wordt aan de hand van de zeven besproken doden uiteen gezet. Het discours omtrent deze doden en de uiteenlopende betekenissen die aan deze lijken werden gehecht, worden daarbij uit tal van primaire bronnen gereconstrueerd: parlementaire redevoeringen, pamfletten, geneeskundige rapporten over de toestand van de stervenden/doden, persoonlijke herinneringen, brieven en talloze krantenartikelen komen uitgebreid aan bod. Het resultaat is een collage van intrigerende, vaak huiveringwekkend bizarre en afgrijselijke verhalen "uit eerste hand", aaneengesmeed tot een doorlopend relaas. Tegelijkertijd voorziet de Baecque zijn materiaal van duidelijk commentaar en de nodige nuances: 'ooggetuigenberichten' blijken maar al te vaak niet meer dan stoute fantasieën te zijn, en ook krantenartikelen en redevoeringen staan vol overdrijvingen die snel een vertekend beeld leveren van wat er daadwerkelijk is gebeurd. Wèl geven zij een indruk hoe er over die gebeurtenissen is gesproken en gedacht, en om dat laatste is het de Baecque voornamelijk te doen. De eerste voor het politieke discours belangrijke dode die de Baecque onder de loep neemt, is graaf Honoré-Gabriel-Victor Riquetti de Mirabeau, die stierf op 30 maart 1791. Mirabeau, voorstander van een constitutionele monarchie die in de aanloop naar de revolutie ervoor gekozen had op een kieslijst van de derde stand te staan en niet op die van de adel, was een van de vooraanstaande figuren in de nieuwe Assemblee Nationale en, mede dankzij zijn door vriend en vijand onderstreepte talent als redenaar, "(...)the first great political man of the Revolution" die Frankrijk van het oude naar het nieuwe regime had geleid. Onomstreden was hij niet - zijn tegenstanders zagen in hem een corrupte wellusteling, uit op persoonlijke macht en seksueel vermaak, ondeugdelijk en dus tot alles in staat, verraad en intriges inbegrepen. In hun aanvallen refereerden zij bij voorkeur aan Mirabeaus verleden van echtbreuk en affaires, veroordelingen wegens pornografie en rebels gedrag die hem tussen 1777 en 1782 voor in totaal drie jaar in de gevangenis hadden doen belanden. Tijdens zijn naderende dood waren er dan ook tal van geruchten in omloop: zijn dood zou het gevolg zijn van een reeds lang geleden begonnen innerlijk verval, anderen meenden dat hij aan allerlei geslachtsziektes ten onder zou gaan, en ook samenzweringstheorieën met vergiftiging als wraak voor vermeende intriges deden de ronde. Kortom, een vooraanstaande vertegenwoordiger van de Revolutie dreigde in discrediet te geraken op het moment dat hij geen weerwoord meer zou kunnen bieden, en daarmee de Revolutie in haar geheel. Het was dus zaak helderheid te scheppen over de doodsoorzaak van Mirabeau. Openbare autopsie -in Mirabeaus tuin voor de ogen van vijfenzestig onder ede gestelde getuigen verricht- moest aanwijzen waaraan hij was overleden. Werd het belangstellende publiek reeds voor Mirabeaus overlijden door diens lijfarts op de hoogte gehouden over de toestand van deze "publieke patient", nu kon voor het oog van de Republiek worden vastgesteld dat hij aan hartzwakte was overleden - bevrijd van de smet van vergiftiging of geslachtsziekte bleef de integriteit van Mirabeau overeind: hier lag geen gecorrumpeerd lichaam, en dus, zo was de redenering, kon er ook geen sprake zijn van een corrupte geest. Werd aan het lijk van Mirabeau de integriteit van het nieuwe regime verbonden, de idealen van dat regime vonden hun weerklank in de omgang met de volgende door de Baecque besproken dode: Voltaire. Dertien jaar na zijn overlijden werd de philosophe die de pech had gehad onder het Ancien Régime te overlijden met grote plomp gerehabiliteerd en werd zijn lijk overgeplaatst van het klooster Sellières in de Champagne naar het Pantheon in Parijs. Commentatoren zagen in die overplaatsing - middels een enorme, bijna zes meter hoge praalkoets, vergezeld van twee levensgrote beelden van Voltaire - een "seculiere hemelvaart" van de grote filosoof, die het onrecht dat hem dertien jaar geleden was aangedaan rechtzette. Inderdaad werd Voltaire vereerd als een heilige, een martelaar voor de rede en de vertue, de "deugd" - een begrip dat onder de Terreur een ongekende carrière zou maken. De verering ging zo ver dat er zelfs reliekwieën van Voltaire werden genomen Les prêtres ont cause tant de mal a la terre Que je garde centre eux une dent de Voltaire ("De priesters hebben de aarde zo veel slechts gedaan, dat ik me tegen hen verweer met een tand van Voltaire", geciteerd op p.46), aldus de inscriptie op een doos met daarin een tand van de denker. Bij de overplaatsing werd veel gewag gemaakt van de goede staat waarin Voltaires lijk verkeerde. Was dat niet het ultieme bewijs voor het gelijk van de filosoof? Het goed geconserveerde lichaam werd gelijk gesteld aan de deugdelijkheid van de grand homme, die zelfs dertien jaar onder de grond haast onaangetast heeft "overleefd": "Mortals are equal; it is not birth, but virtue alone that makes the difference", zo luidde een inscriptie op Voltaires sarcofaag, die bovendien eens te meer duidelijk moest maken dat de standenmaatschappij van het Ancien Régime had afgedaan. Hoe in de jonge Republiek alles wat met het Ancien Régime te maken had gehad onder druk kwam te staan en met de dood werd bedreigd komt in het derde hoofdstuk, gewijd aan de Princesse de Lamballe, naar voren. Mme de Lamballe was een hofdame en vertrouwelinge van koningin Marie-Antoinette en werd op 3 september 1792 door het "Volkstribunaal" ter dood veroordeeld wegens monarchistische samenzwering, evenals 1300 andere zogenaamde samenzweerders die gedurende vier dagen in september 1792 werden geëxecuteerd. In navolging van een wet uit 1791 die één vorm van de doodstraf voor iedere veroordeelde voorschreef, werd zij om het leven gebracht met de guillotine. In de macabere fantasie van talloze pamflettisten, radicale politici en sensatiebeluste burgers werd haar echter een vele malen gruwelijker lot ten deel, in afgrijzelijke details beschreven en verteld aan iedereen die het maar wilde horen. Op weg naar de guillotine zou zij op afschuwelijke wijze zijn gemarteld, waarbij haar pijnigers erop toe zouden hebben gezien dat zij bij bewustzijn bleef Ook na haar onhoofding kwam er volgens deze berichten geen einde aan de verminking van de prinses. Het lijk van wat voorheen een mooie vrouw was geweest - ook hierover doen de "oogetuigen" uitgebreid verslag, ter vergroting van het contrast met het verschrikkelijke gezicht dat zij nu bood - werd nu door de straten gesleurd en in een graf aan de rand van de stad achtergelaten. Pas de volgende dag zou zij zijn begraven. De gruwelverhalen omtrent de executie van de Princesse de Lamballe moeten volgens de Baecque gezien worden in de context van de taal van de Terreur en "genadeloze deugd", die zich in deze periode van het politieke discours overheerste. Het lichaam van de prinses werd daarbij als symbool gebruikt voor de gehele aristocratie: weliswaar mooi van buiten, maar van binnen corrupt en verrot en tegelijkertijd dermate sluw dat zij alleen kon worden verslagen door er niets van heel te laten. Het in gedachten en geschrift, maar niet in werkelijkheid verminkte lijk van de prinses, diende tevens als schrikbeeld en waarschuwing voor alle potentiële samenzweerders - hun zou eenzelfde lot beschoren zijn indien zij tot samenzwering zouden overgaan. Krap vijf maanden na de prinses, op 21 januari 1793, werd dè vertegenwoordiger van het Ancien Régime, koning Lodewijk XVI, op gezag van het nationale Convent onthoofd. De "argumenten" die de afgevaardigden ervan overtuigden dat zijn dood noodzakelijk was, werden op 3 december 1792 door Maximilien de Robespierre in een redevoering naar voren gebracht: "Louis was hing, and the Republic is founded... Victory and the people have decided that he alone was rebellious: Louis thus cannot be judged; he is already condemned, or the Republic is not absolved. Louis must die because the nation must live." "De natie", dat was de staat met als inwoners aan elkaar gelijke burgers. In een dergelijke samenleving was geen plaats voor een koning, ook al was het een afgedankte met de naam "Louis Capet". Lodewijks executie werd van meet af aan, en later in plechtige redevoeringen ter gelegenheid van de verjaardagen van zijn dood, als het ontstaansmoment van de Republiek naar voren geschoven, een jaarlijkse viering meer dan waardig. Werd met de Princesse de Lamballe slechts één van de hoofden van het veelkoppige monster, dat Ancien Régime heette vermoord, met de koning was die bestië in haar hart geraakt en voor altijd gedood. Pas enige jaren later werd afstand genomen van de bloedige retoriek die het ontstaansmoment van de Republiek omfloerste en werd getracht de Republiek los te zien van de Terreur, het concrete lijk van de koning waarmee de Republiek tot nog toe was verbonden, werd vervangen door het abstracte concept van de "monarchie". Voordat het zover was woedde de Republiek echter in maandenlange Terreur tegen vermeende monarchisten, samenzweerders en "vijanden van de republiek" die het op het publieke goed en de deugd hadden gemunt. Het hoogtepunt van de Terreur werd bereikt na een mislukte aanslag op de vooraanstaande leden van het Comité de süreté générale; Collot d'Herbois en Robespierre, op 4 Prairial vanjaar II. Niet zij werden door de kogel van de dader geraakt, maar de slotenmaker Geffroy die toevallig in de weg liep op het moment dat het schot werd gelost. Hij raakte zwaar gewond, maar overleefde, om uit te groeien tot een toonbeeld van de deugdzame burger en een martelaar voor het publieke goed en welzijn. Hij had toch zijn lichaam, gelijk een levende vestingmuur, in de weg van de kogel geworpen en zo een groter ongeluk ternauwernood voorkomen. Er ontstond een ware Geffroy-hype, met een stortvloed aan redevoeringen en beschouwingen die de "dappere slotenmaker" voor zijn "offerdaad" prezen - twee maanden na het ongeluk 462 stuks. Geffroy - de enige "bijna-dode" in de Baecques boek - werd in deze beschouwingen een metafoor voor de Republiek zelf; aangevallen door een schutter die men al snel als een door de Engelsen aangestelde huurmoordenaar ging beschouwen, maar dankzij zijn innerlijke sterkte en "deugd" weerbaar genoeg om die aanslag te overleven. Centraal in het discours rondom Geffroy was het idee van de regeneratie van het lichaam, en zijn genezingsproces werd nauwkeurig gevolgd en becommentarieerd. De genezing van zijn wonden werd gelijkgesteld aan het hervormingsproces waaraan de samenleving onderhevig was, de bijkomende incidentele ontsteking van zijn geraakte schouder werd een beeld voor de strijd die de Republiek tegen de vijanden van binnen moest leveren. De encyclopedie Le Néologiste francais uit 1796 onderstreept de politieke lading van de term "regeneratie": A nation that works seriously on a regeneration must necessarily purge itself of its vices and its immorality. [geciteerd op p.129] Robespierre, die alles ondergeschikt maakte aan dat regeneratieproces op weg naar de "Deugd" en over een periode van ruim twee maanden een Terreurbewind voerde, werd na de succesvolle Thermidor - coup in 1794 door het Convent ter dood veroordeeld. Op de dag voor zijn onthoofding, onder onduidelijke omstandigheden door een kogel aan de kaak geraakt, verkeerde hij voor zeventien uur in een staat van intense fysieke pijn en bood hij het publiek de aanblik van een disfigured phantom, (...) a corpse on temporary reprieve (...) promised yet another death, [p. 153] Door zijn vernielde kaak niet eens meer in staat om zich te verdedigen, schijnt hij alle waardigheid te hebben verloren nog voordat hij naar de guillotine zou worden gevoerd: "Thus we saw this man who had signed an unprecedented number of death sentences for more than a year, himself lying down, covered with blood, on the same table on which he had affixed his name to his death sentences. His jaw was broken by a pistol shot; he could not even speak to defend himself, he who had spoken so much to proscribe! May we not reflect that divinejustice does not scorn, when punishing bodies, to strike the imagination of men by all the circumstances that can most act on it." [Mme de Staël, geciteerd op p. 157]. Twee in deze passages voorkomende motieven zijn steeds terugkerende elementen in de uiteenlopende beschrijvingen van Robespierres laatste uren: het motief van het gruwelijk verminkte fantoom en dat van al dan niet goddelijke straf voor gepleegde misdaden. Teruggrijpend op het - in 1791 afgeschafte strafrechtelijke principe van het Ancien Régime, waarnaar misdaad en straf in een "evenwicht van pijnigingen" met elkaar moesten staan en de executie van een veroordelde al naar gelang de zwaarte van de misdaad vooraf werd gegaan door martelingen, werd in de veelvuldige beschrijvingen van Robespierres weg naar de guillotine de toestand tussen leven en dood eindeloos uitgemeten en verlengd. "Robespierre meurt longtemps" - "Robespierre sterft al lang", was er in heljournal Universel op de dag na zijn terechtstelling te lezen [geciteerd op p. 156]. Het moment van de dood door de guillotine scheen te kort te zijn - hier werd een man terechtgesteld die over talloze lijken was gegaan en gaandeweg, zo de conclusie van vele commentatoren in hun terugblik op de Terreur, zelf tot een levend lijk was verworden, een heerser weliswaar, maar een levend-dode heerser over een repubhek van lijken: (...) Thus eaten away inside by the cadaverous venom that he distills, (...) his complexion (..) bilious, livid, (...) he is in the proces of becoming a corpse himself, and the shadow of death has already seized hold of his mask." [Hippolyte Taine, geciteerd op p. 158-159]. De huiveringwekkende schemertoestand tussen leven en dood, door zo velen als permanente gedaante aan Robespierre toegeschreven, is een onderwerp dat in de nadagen van de achttiende eeuw menig gemoed bezighield en slapeloze nachten bezorgde. Terwijl de eerste zes hoofdstukken van de Baecques boek de rol uitmeten die het menselijk lichaam - en meer specifiek, het dode menselijk lichaam - in het politieke discours tijdens de verschillende stadia van de Franse Revolutie heeft gespeeld, laat het laatste hoofdstuk, gewijd aan Madame Necker en haar levenslange preoccupatie met haar eigen dood, zien hoe vragen over de aard van de dood en het precieze tijdstip ervan in brede kring aan de orde werden gesteld. In het verlengde hiervan lag een gegroeide belangstelling voor het menselijk lichaam als natuurlijk organisme en het goede "functioneren" ervan. Madame Necker nu was niet louter geïnteresseerd in deze kwesties, zij was er regelrecht door geobsedeerd en erop uit haar leven tot in het kleinste detail te rationaliseren en te controleren. Niet alleen maakte zij nauwkeurige aantekeningen over haar lichamelijke roeringen, zij splitste haar bestaan op in haar zeven "relaties" - met haar man, haar dochter, haar vrienden, de armen voor wie ze zorgde, haar huishouden, haar "society" en de verzorging van haar lichaam -, het onderhouden waarvan zij als haar levenstaak ging beschouwen, ledere relatie kreeg dag voor dag een "gepast" aantal uren toebedeeld, allen bij elkaar zouden een "functioneel bestaan" tot resultaat hebben. Ook haar dode lichaam werd allerminst aan het lot overgelaten. In haar testament zette zij, steunend op het persoonlijk advies van vooraanstaande artsen, nauwkeurig uiteen wat er met haar lichaam moest gebeuren om haar de gruwel levend begraven te worden een door velen in de late achttiende eeuw gedeelde angst - te besparen. Eenmaal zonder twijfel voor dood verklaard, zou haar lichaam geconserveerd en in een marmeren, open sarcofaag gelegd worden, alleen toegankelijk voor haar geliefde man, die nog jarenlang door haar aan hem van tevoren geschreven brieven naast haar open graf zou vinden - daar neergelegd door een speciaal aangestelde grafwachter. "Perhaps you do not know that my mother gave orders so singular, so extraordinary on the various wa^'s of embalming her, preserving her, setting her in alcohol under glass, so that (...) my unfortunate father might spend his life contemplating her. That is not how 1 understand the need not to he forgotten." - aldus Mme de Staël over haar moeder [geciteerd op p.200]. De obsessie van Mme Necker mag dan wel uitzonderlijk zijn, zij kon mede tot bloei komen dankzij een samenleving die, zoals de Baecque in zijn boek op indrukwekkende wijze laat zien, gëintrigeerd was door het (dode) menselijk lichaam. De lichamen van bepaalde personen kregen een symbolisch gehalte dat de betreffende persoon zelf ontsteeg en voor een groter geheel kon komen te staan. Zijn toestand kon de integriteit van een politieke beweging in het nauw drijven (voorbeeld: Mirabeau) of de waarde van een filosofisch concept onderbouwen en het bij vlagen een haast religieus karakter verlenen (voorbeeld: Voltaire). De lichamen van de Princesse de Lamballe en Lodewijk XVI kregen de haat over de monarchie in haar geheel te verduren (zij het voor een deel slechts in gedachten) en werden tevens gebruikt in de revolutionaire retoriek die het menselijk lichaam als analogie van de samenleving zag. Weer andere lichamen - die van respectievelijk Geffroy en Robespierre - konden gerbuikt worden om de politiek van de Terreur te rechtvaardigen dan wel te veroordelen. Al deze voorbeelden konden in deze bespreking slechts aangestipt worden. Wie de geschiedenis van de Franse Revolutie vanuit een fascinerend perspectief, goed onderbouwd door primair bronmateriaal dat met een originele invalshoek is gebruikt, wil bekijken, wordt het boek van Antoine de Baecque van harte aanbevolen. Alexander Krüger