Fatale zuiverheid R. SCURR, Fatale zuiverheid. Robespierre en de Franse revolutie, Amsterdam, De Bezige Bij, 439 blz. Maximilien de Robespierre (1759-1794), één van de hoofdrolspelers van de Franse revolutie, hoort in de ogen van velen thuis in de galerij van massamoordenaars zoals Stalin, Pol Pot of Idi Amin. De geschiedenis heeft streng geoordeeld over de machtigste man van Frankrijk tijdens de jaren 1793-94. Met uitzondering van enkele schaarse historici en extreemlinkse (meestal Franse) denkers van de voorbije eeuw die in hem de wegbereider zagen van het latere socialisme, wordt Robespierre vooral herinnerd als de genadeloze tiran die duizenden mensen naar de guillotine stuurde. De cijfers liegen er natuurlijk niet om: 2217 geguillotineerden tijdens de laatste vijf maanden van zijn tiranniek bewind in Parijs. In het beste geval wordt in zijn biografieën gewezen op zijn rechtlijnigheid en integriteit (zijn bijnaam was niet toevallig l’Incorruptible) en zijn sociale bewogenheid. De Britse historica Ruth Scurr verzet zich tegen dit gepolariseerd (negatief of positief) beeld. Het uitgangspunt van haar boek is ‘noch eenzijdige bewondering, noch overdreven vijandigheid, maar in de eerste plaats de onbevooroordeelde belangstelling waarop Robespierre recht heeft’. Niets liet vermoeden dat deze jonge advocaat uit Arras zo’n stempel zou drukken op de geschiedenis. De weinige bronnen uit deze periode omschrijven hem immers als introvert, gereserveerd en ernstig, maar ook als rancuneus en koppig. Op jonge leeftijd kwam hij reeds in contact met de ideeën van de philosophes. Vooral de vroeg-democratische opvattingen van Jean-Jacques Rousseau over de gelijkheid en de verantwoordelijkheid van het individu voor de maatschappij konden hem bekoren. Wanneer in 1788 plannen werden gemaakt voor de bijenroeping van Staten-Generaal (de eerste sinds 1614!) stelde hij zich kandidaat als vertegenwoordiger van de derde stand. Zijn verkiezing bracht hem een jaar later naar Parijs. Daar evolueerde hij van een jonge en verlegen provinciaal tot een welbespraakt en radicaal politicus. Zijn opvallende interventies in de grondwetgevende vergadering (Assemblée Nationale) en later in de Nationale Conventie maakten van Robespierre een bekend figuur in de politieke clubs van dat ogenblik. Het verhaal van de Franse revolutie is al tot op het bot geanalyseerd en beschreven, maar het boek brengt door de ogen van Robespierre de verschillende (dramatische) momenten (de bestorming van de Bastille, de instelling van de constitutionele monarchie, de vlucht en de terechtstelling van de koning,…) toch wel op een bijzondere manier tot leven. We zien hoe de hoofdfiguur steeds meer naar het epicentrum van de politieke macht wordt gezogen. Zelf opteerde hij nochtans niet voor een lange politieke carrière. Nadat zijn werk binnen de grondwetgevende vergadering (1789-91) afgerond was, koos hij er immers aanvankelijk voor om zich terug te trekken en zich niet kandidaat te stellen voor het eerste parlement. Het kwam zijn reputatie van onkreukbaarheid en oprechtheid bij de radicaliserende Parijse bevolking enkel maar ten goede. Scurr voert aan dat Robespierre in 1789 nog geen radicale republikein met dictatoriale ambities was. Het zal wellicht ook verwondering wekken dat l’Incorruptible aanvankelijk een tegenstander van de doodstraf was. En bij het begin van de revolutie was hij zeker niet vòòr de afschaffing van de monarchie. Meer nog, bij de discussie over de invoering van de republiek in 1792 toonde hij zich (uit opportunistische overwegingen?) zelfs voorstander van de constitutionele monarchie. Evenmin was hij de grote atheïst waarvoor hij soms wordt gehouden. Hij geloofde namelijk sterk in de morele noodzaak van een goddelijke orde. Zijn invoering van een Culte de l’Être Suprême in 1794 past perfect in de plaatje. Toont dit alles aan dat Robespierre een windhaan was die meedraaide met het buikgevoel van de Parijse bevolking? Ruth Scurr meent van niet. Zij geeft wel toe dat er in zijn zo geroemde rechtlijnigheid heel wat inconsequenties zaten. Toch maakten radicaal-democratische opvattingen over de rijkdom van de clerus, het kiesrecht, de onrechtvaardige belastingen, het onderwijs, de organisatie van de staat,… al in 1789 deel uit van zijn maatschappijbeeld. Robespierre had een duidelijk doel voor ogen: de hervorming van de samenleving waar de mensen als gelijke en vrije burgers hun lot in eigen handen namen. De revolutie was voor hem hoe langer hoe meer een abstract begrip waarvoor elk individueel belang (ook dat van hemzelf) moest wijken. Dergelijke totalitaire opvattingen leiden op termijn onvermijdelijk tot dictatuur en terreur door een zelfverklaarde elite van behoeders van de absolute waarheid. De liquidatie van politieke tegenstanders was in de ogen van Robespierre dan ook noodzakelijk: ‘De terreur is niets anders dan snelle, strenge en onwrikbare justitie. De terreur komt daarom voort uit de deugd en is het resultaat van de toepassing van het beginsel van de democratie voor de dringendste noden van het land’. Hij wist dat hij door zijn onbuigzaam optreden vijanden kweekte. Meer dan eens werd hij met de dood bedreigd. In de slangenkuil van politiek Parijs waar geen enkele revolutionair zeker was of hij/zij de volgende dag nog zou leven, meende hij dat hij de revolutie (en zichzelf) enkel door een ongemeen hard optreden kon redden. Achterdocht en de permanente angst voor complotten waren zijn onafscheidelijke levensgezellen en inspiratiebronnen tijdens zijn laatste levensmaanden. Hij had zijn arrestatie en terechtstelling (1794) dan ook meer dan eens voorspeld. Het boek heeft de verdienste dat het Robespierre niet a priori als een abstract monster van een verderfelijk regime benadert. Door zijn geschriften als voornaamste historische bron te gebruiken komt Robespierre naar voor als een mens van vlees en bloed. Wie in het boek op zoek gaat naar het precieze wanneer en waarom van zijn omslag naar een bloeddorstig tiran, blijft deels op zijn honger zitten. Maar misschien is dit ook niet zo belangrijk. Robespierres ‘ommezwaai’ gebeurde op het tempo van de Franse revolutie. Ruth Scurrs aandacht voor de interactie tussen de radicaliserende dynamiek van de revolutie en zijn ideeën toont aan dat het vaak de historische context is die een mens tot extreme daden verleidt. Men hoeft geen dieptepsychologisch onderzoek te verrichten om te weten dat een onopvallend of middelmatig persoon zich door deze omstandigheden kan ontpoppen tot een verschrikkelijke moordenaar. Patrick Praet