Beleidsregel Subsidiëring sociale veiligheid openbaar vervoer 2007 In de Verordening Regionaal Mobiliteitsfonds SRE 2007, vastgesteld door de Regioraad op 20 september 2007, zijn de hoofdlijnen voor de regionale middeleninzet voor verkeer en vervoer vastgelegd. Deze verordening blijft onverkort van kracht. Deze beleidsregel is een uitwerking van de verordening. Artikel 1 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. SRE: Samenwerkingsverband Regio Eindhoven; b. SRE gebied: gebied waarbinnen het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven de bevoegdheden heeft voor de exploitatie van het openbaar vervoer; c. Het Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van het SRE; d. de minister: de minister van Verkeer en Waterstaat; e. projecten: project of projecten gericht op de bevordering van de sociale veiligheid van het openbaar vervoer in het SRE gebied; f. projectplan: plan met daarin een beschrijving en financiële begroting van de voorgenomen project(en); g. openbaar vervoer: omschrijving zoals vermeld in artikel 1 sub h Wet personenvervoer 2000; h. concessie: omschrijving zoals vermeld in artikel 1 sub l Wet personenvervoer 2000; i. concessiehouder: omschrijving zoals vermeld in artikel 1 sub n Wet personenvervoer 2000; j. aanvrager: concessiehouder of wegbeheerder die de subsidie aanvraagt voor de uitvoering van projecten gericht op de bevordering van de sociale veiligheid van het openbaar vervoer in het SRE gebied; k. taakstelling: de taakstellende vervoeropbrengsten van openbaar vervoer zoals deze jaarlijks door de minister worden vastgesteld en door het Dagelijks Bestuur van het SRE worden doorberekend naar de verschillende concessies. Artikel 2 inleidende bepaling Voor per boekjaar verstrekte subsidies, als bedoeld in deze beleidsregel, is afdeling 4.2.8. van de Awb van toepassing. Artikel 3 subsidie voor verbetering sociale veiligheid openbaar vervoer 1. Het Dagelijks Bestuur kan subsidie verlenen aan een vervoerder aan wie door het Dagelijks Bestuur een concessie is verleend voor de exploitatie van openbaar vervoer en daarmee gelijkgesteld vervoer als bedoeld in de WP2000, of wegbeheerder voor de uitvoering van projecten ter bevordering van de sociale veiligheid van het openbaar vervoer. 2. Een subsidie zal in ieder geval worden geweigerd ten behoeve van projecten gericht op niet-gesubsidieerd vervoer. 3. Voor concessiehouders is in het laatste jaar van hun concessietermijn geen subsidiering mogelijk voor projecten als bedoeld in artikel 5, tweede lid, en onder b en d. Artikel 4 aanvraag voor subsidie 1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend op uiterlijk 1 december voorafgaande aan het jaar waarvoor een bijdrage wordt gevraagd. 2. In afwijking van het gestelde onder lid 1, wordt een aanvraag voor subsidie voor het jaar 2007 ingediend op uiterlijk 1 februari 2007. 3. Rekening houdend met artikel 2 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt: a. een projectplan met de naam en adres van de aanvrager en een duidelijke omschrijving van het voorgenomen project(en) en de concessie waarop het projectplan is gericht; b. een voldoende gedetailleerde project(plan)begroting; c. een omschrijving van de verwachte effectiviteit van het project(en) op de sociale veiligheid; 1628/4146/GH/IvG/-1 d. aangevraagde en/of reeds verkregen subsidie van overige subsidiënten; e. indien het project(plan) niet exclusief betrekking heeft op het SRE-gebied dienen bovenstaande gegevens in het projectplan te worden uitgesplitst naar de mate van gerichtheid op het SRE-gebied. Artikel 5 beoordeling van de subsidieaanvraag 1. Projecten moeten aantoonbaar leiden tot een toename van de sociale veiligheid van: a. OV-voertuigen en/of; b. Haltevoorzieningen. 2. Slechts de projecten die aansluiten op het meerjarenplan Sociale Veiligheid van het SRE komen voor subsidiëring in aanmerking. Dit zijn projecten die betrekking hebben op: a. menselijk toezicht; b. technische hulpmiddelen; c. opleiding en training personeel; d. aanpassing voertuig of halteomgeving; e. voorlichting en communicatie; f. samenwerkingsverbanden. 3. BTW komt niet voor subsidiëring in aanmerking. 4. Bij de beoordeling van aanvragen sluit het Dagelijks Bestuur aan bij gangbare publicaties. Artikel 6 hoogte subsidie 1. In het bestedingsplan Regionaal Mobiliteitsfonds wordt jaarlijks het totale subsidie bedrag vermeld. Dit bedrag wordt aangevuld met eventuele restanten uit de voorafgaande jaren. Dit wordt gezamenlijk het jaarlijkse budget, dit jaarlijkse budget wordt als volgt verdeeld: a. Concessiehouders: tachtig procent van het budget naar rato van de taakstelling uitgesplitst over de concessies; b. Wegbeheerders: twintig procent van het budget naar volgorde van ontvangst van de projectplannen. Bij gelijktijdige ontvangst en een niet toereikend budget, beslist het Dagelijks Bestuur welk project subsidie krijgt. 2. De subsidie bedraagt maximaal 100% van de voor subsidiëring in aanmerking komende kosten mits het budget, zoals bedoeld in lid 1, daarvoor toereikend is. Artikel 7 subsidieverlening 1. Het Dagelijks Bestuur beslist op de subsidieaanvraag uiterlijk binnen 13 weken na de data genoemd in artikel 4 lid 1 en 2. 2. Indien als gevolg van de complexiteit van de subsidieaanvraag het Dagelijks Bestuur niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kan beslissen, dan kan de termijn éénmaal met ten hoogste 13 weken worden verlengd. Het Dagelijks Bestuur doet hiervan binnen de eerste termijn schriftelijke mededeling aan de aanvrager. Artikel 8 bevoorschotting Bevoorschotting is niet mogelijk. Het SRE verricht alleen betalingen na de formele vaststelling van het subsidiebedrag. Artikel 9 verplichtingen subsidieontvanger 1. De subsidieontvanger draagt zorg voor uitvoering van de projecten in overeenstemming met het projectplan. 2. Projecten worden gedurende het kalenderjaar gerealiseerd. 3. De subsidieontvanger is verplicht het Dagelijks Bestuur onverwijld te informeren over wijzigingen in en afwijkingen van het projectplan die leiden tot wijzigingen in de uitvoering van de projecten. 4. De subsidieontvanger verstrekt alle informatie, die het Dagelijks Bestuur nodig heeft voor het afleggen van financiële verantwoording aan de minister met betrekking tot de besteding van de BDU. 1628/4146/GH/IvG/-2 Artikel 10 aanvraag tot subsidievaststelling 1. De subsidieontvanger dient uiterlijk 1 juli na afloop van het jaar, waarvoor de subsidie is verleend, bij het Dagelijks Bestuur een aanvraag tot subsidievaststelling in. 2. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat minimaal: a. een overzicht van de gerealiseerde projecten; b. een daarop gerichte eindrapportage, indien het totale subsidiebedrag meer dan 10.000 euro behelst moet de eindrapportage voorzien zijn van een accountantsverklaring omtrent de kosten en baten; c. een verslag van de resultaten van de projecten. Artikel 11 subsidievaststelling 1. Het Dagelijks Bestuur stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de definitieve subsidie vast. 2. Indien als gevolg van de complexiteit van de aanvraag niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kan worden beslist, kan de termijn met ten hoogste 13 weken worden verlengd. Het Dagelijks Bestuur doet hiervan binnen de eerste termijn schriftelijke mededeling aan de aanvrager. 3. Indien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het Dagelijks Bestuur de subsidie ambtshalve vaststellen. Artikel 12 betaling subsidie 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling door het Dagelijks Bestuur betaald. 2. Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald. Artikel 13 slotbepaling 1. Deze regeling treedt in werking 1 dag na bekendmaking. 2. Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregel Subsidiëring sociale veiligheid openbaar vervoer 2007. 1628/4146/GH/IvG/-3