Toelichting: Bewijs dat de subsidie een stimulerend effect heeft (voor grote bedrijven) Grote ondernemingen zullen moeten aantonen dat de gevraagde subsidie een stimulerend effect heeft. Dit is een vereiste uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, het Europese goedkeuringskader waarop de regeling Topsector energieprojecten gebaseerd is. De Europese Commissie heeft aangedrongen op een goede controle hiervan en aangegeven dat er minstens nodig is dat: de begunstigde in een intern document de levensvatbaarheid van het gesteunde project of de gesteunde activiteit heeft onderzocht in een scenario mét en een scenario zonder steun, en dit interne document is overgelegd en een geloofwaardige analyse alsook bewijs van het stimulerende effect bevat. Een eenvoudige verklaring dat de subsidie de reikwijdte of omvang van een project helpt vergroten, is dus niet voldoende. Om te voorkomen dat er onterechte staatssteun wordt verleend die later mogelijk teruggevorderd moet worden, vragen wij u goed onderbouwd – indien mogelijk met kwantitatieve gegevens – aan te tonen dat door de subsidie aan ten minste één van de drie volgende criteria is voldaan: een wezenlijke toename in omvang of reikwijdte van de gesteunde activiteit; een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de aanvrager voor de gesteunde activiteit; een wezenlijke verhoging van de snelheid waarmee de gesteunde activiteit wordt voltooid. Het bewijs bestaat dus uit een onderbouwing, aangevuld met interne documenten die de onderbouwing staven. Geef aan, aan welke criteria u denkt te voldoen. Projecten die al gestart zijn voor de subsidieaanvraag, kunnen geen subsidie krijgen. Toelichting O&O-projecten: Om te kunnen nagaan of de subsidie de begunstigde onderneming ertoe aanzet zijn gedragingen zodanig te veranderen dat hij zijn volume O&O&I-activiteiten uitbreidt, is er een analyse nodig waarbij een situatie waarin geen subsidie wordt verleend, wordt vergeleken met een situatie waarin wel steun wordt verleend. Daarbij kan worden gebruikgemaakt van de volgende criteria: verruiming van de projectomvang: verhoging van de totale projectkosten (zonder dat de begunstigde zijn uitgaven vermindert ten opzichte van een situatie zonder steun); uitbreiding van het aantal personen dat voor O&O&I-activiteiten wordt ingezet; uitbreiding van de reikwijdte: uitbreiding van het aantal van het project te verwachten deliverables. Dat een project ambitieuzer is, blijkt uit een grotere kans op een wetenschappelijke of technologische doorbraak of een hoger risico op mislukking (met name in verband met het hogere risico dat aan het onderzoeksproject is verbonden, het feit dat het een langlopend project betreft en de onzekerheid in verband met de resultaten ervan); stijging van de totale O&O&I-uitgaven: stijging van de totale O&O&I-uitgaven van de begunstigde van de steun; veranderingen in het voor het project vastgelegde budget (zonder een overeenkomstige daling in het budget van andere projecten); stijging van O&O&I-uitgaven door de begunstigde van de steun als aandeel in de totale omzet. verhoging van de snelheid: er is minder tijd nodig om het project af te ronden dan wanneer het project zonder steun zou plaatsvinden; Het gaat dus niet om de effecten op de onderneming als gevolg van het project (dus na afloop), maar om de effecten op het project zelf. Dat zonder O&O activiteiten en zonder subsidie de concurrentiepositie verslechtert, hoort bij de normale ondernemersrisico's. Ook het feit dat de omzet in de toekomst kan toenemen, evenals de werkgelegenheid die gecreëerd kan worden door toekomstige producten, zijn effecten als gevolg van het project en voldoen niet als bewijs dat de subsidie een stimulerend effect heeft. Toelichting demonstratieprojecten: Om het stimulerende effect aan te tonen, moet het bedrijf bewijzen dat zonder de subsidie, dat wil zeggen in de referentiesituatie, niet voor het milieuvriendelijkere alternatief zou zijn gekozen. Daarvoor moet(en): 1. de referentiesituatie geloofwaardig zijn; 2. de extra investeringskosten juist berekend zijn, gebruik daarvoor de begroting 3. aangetoond worden dat de investering niet voldoende rendabel is zonder subsidie, rekening houdend met de voordelen die de investering zonder subsidie meebrengt, met inbegrip van de waarde van de verhandelbare vergunningen die beschikbaar zouden komen voor de betrokken onderneming na de milieuvriendelijke investering. De volgende zaken kunnen bij de beoordeling ook meegenomen worden: productievoordelen; wanneer aan de investering andere voordelen zijn verbonden wat betreft toegenomen capaciteit, productiviteit, kostenverminderingen of kwaliteit, is het stimulerende effect doorgaans geringer. Dit is met name het geval wanneer de voordelen gedurende de levensduur van de investering substantieel zijn, en mogelijk in die mate dat de extra milieukosten zelfs zonder subsidie kunnen worden terugverdiend; marktsituatie: op sommige markten kan er, met name door het productimago en het op het etikettering vermelden van de productiemethoden, concurrentiedruk bestaan om een hoog niveau van milieubescherming aan te houden. Wanneer kan worden aangetoond, dat het door de subsidie veroorzaakte niveau van milieubescherming verder gaat dan het normale marktgedrag, is de kans groter dat de subsidie een stimulerend effect heeft; eventuele toekomstige verplichte normen: wanneer er op communautair niveau wordt onderhandeld over nieuwe of hogere verplichte normen die door de betrokken maatregelen zouden worden nagestreefd, is het stimulerende effect van de subsidie doorgaans geringer; risiconiveau: wanneer er een bijzonder risico bestaat dat de investering minder productief zal zijn dan verwacht, zal het stimulerende effect van subsidie doorgaans groter zijn; mate van winstgevendheid: wanneer de mate van winstgevendheid van de nagestreefde activiteit negatief is over de periode waarin de investering volledig wordt afgeschreven of waarin de exploitatiesubsidie in werking moet treden, zal subsidie, rekening houdend met alle in dit punt vastgestelde voordelen en risico’s, doorgaans een stimulerend effect hebben.