complete uitspraak

advertisement
Uitspraak: 4 februari 2005
Rolnummer: 03/817
Zaaknr. Rechtbank: 426765.02
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. [werknemer 1]
woonplaats: [woonplaats] en
2. [werknemer 2]
woonplaats: [woonplaats] en
3. [werknemer 3]
woonplaats: [woonplaats] en
4. [werknemer 4]
woonplaats: [woonplaats] en
5. [werknemer 5]
woonplaats: [woonplaats] en
6. [werknemer 6]
woonplaats: [woonplaats] en
7. [werknemer 7]
woonplaats: [woonplaats] en
8. [werknemer 8]
woonplaats: [woonplaats] en
9. [werknemer 9]
woonplaats: [woonplaats] en
10. [werknemer 10]
woonplaats: [woonplaats] en
11. [werknemer 11]
woonplaats: [woonplaats] en
12. [werknemer 12]
woonplaats: [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen (in mannelijk enkelvoud:) [werknemer],
procureur: mr. R.H. Steensma,
tegen
MEBIN B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Mebin,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het geding
Bij exploot van 12 mei 2003, hersteld bij exploot van 12 juni 2003, is [werknemer] in hoger
beroep gekomen van het vonnis van 13 februari 2003 door de rechtbank te Rotterdam, sector
kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen [werknemer] en nog 17 andere personen enerzijds
en Mebin anderzijds. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [werknemer] één grief
tegen het vonnis aangevoerd, die door Mebin bij memorie van antwoord (met productie) is
bestreden. Vervolgens hebben beide partijen de zaak nog schriftelijk bepleit met repliek en
dupliek en hebben zij onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 2 "Enkele vaststaande
feiten" van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die vaststelling als zodanig in hoger
beroep niet wordt bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1 Appellanten zijn na 1993 als werknemers in dienst getreden bij Mebin. Tot 1989/1990
werden door (de rechtsvoorgangers van) Mebin aan haar toenmalige werknemers allerlei (niet
op de toen geldende CAO gebaseerde) toeslagen betaald. Deze toeslagen zijn om redenen van
efficiency in 1989 vervangen door een vaste (prestatie)toeslag van ƒ 110,- en per 1 januari
1990 door een vaste toeslag van ƒ 180,- (€ 81,68) per maand.
2.2 Rond 1993 heeft Mebin besloten nieuw aan te nemen werknemers nog slechts
overeenkomstig de geldende CAO uit te betalen. Sedertdien aangenomen werknemers
ontvangen genoemde (prestatie)toeslag niet. De voordien aangenomen werknemers ontvangen
deze nog steeds, terwijl zij daarnaast volgens de CAO worden uitbetaald, ook indien op grond
van deze CAO een toeslag moet worden betaald die oorspronkelijk viel onder de toeslagen die
in 1989/1990 zijn vervangen door een vaste toeslag. In de huidige situatie wordt een deel van
de werknemers betaald overeenkomstig de CAO vermeerderd met de toeslag, terwijl een
ander deel van de werknemers slechts het CAO-loon ontvangt.
2.3 Appellanten hebben per persoon verschillende bedragen gevorderd bestaande uit de sedert
de datum van hun respectievelijke indiensttredingen tot 1 juli 2002 berekende
(prestatie)toeslag ad € 81,68 per maand en vanaf 1 juli 2002 een bedrag ad € 81,68 per maand,
dan wel enig ander bedrag aan (prestatie)toeslag als in de toekomst mocht worden vastgesteld,
en telkens zolang de afzonderlijke arbeidsovereenkomsten zullen duren, een en ander te
vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
2. De grief strekt ten betoge, dat het Mebin niet vrij staat om personeelsleden die later dan een
bepaalde datum in dienst zijn gekomen bij voortduring en over een lange periode substantieel
anders te belonen dan collega's met een gelijke functie in gelijke omstandigheden.
3. In de toelichting op de grief stelt [werknemer] - samengevat - het volgende.
Het tijdstip waarop Mebin heeft besloten om nieuwe werknemers niet meer een toeslag uit te
betalen is willekeurig. Werknemers, die dezelfde werkzaamheden uitvoeren, moeten op
gelijke wijze worden beloond. Er is geen rechtvaardiging voor het verschil in beloning, zeker
niet gezien de EG-richtlijn nr. 1999/70/EG. De reden voor de wijziging van de
beloningssystematiek is gelegen in kostenbesparing en de door Mebin gewenste
vereenvoudiging van die systematiek. Een dergelijke maatregel moet getoetst kunnen worden,
terwijl daarvoor ook het advies van de ondernemingsraad gevraagd had moeten worden,
hetgeen is nagelaten. Voor zover het streven naar harmonisatie van arbeidsvoorwaarden
gerechtvaardigd is, geldt dit slechts voor een korte periode. Indien deze periode te lang duurt,
neemt dat de rechtvaardiging van het onderscheid weg, aldus [werknemer]
4. Het hof overweegt als volgt.
4.1 Het staat Mebin vrij om met nieuwe (vanaf 1993 aangenomen) werknemers
arbeidsovereenkomsten aan te gaan met een inhoud, die zij vrijelijk met deze werknemers
mag bepalen met als financiële ondergrens een van toepassing zijnde CAO. In het feit dat aan
vóór 1993 aangenomen werknemers voor 1993 een toezegging is gedaan tot betaling van een
vaste toeslag van ƒ 180,- per maand en aan vanaf 1993 aangenomen werknemers niet, is een
objectieve rechtvaardigingsgrond gelegen voor verschillen in beloning, die daarna zijn
ontstaan. Daarbij is niet van betekenis hoe lang die verschillen dientengevolge blijven
voortduren.
Welke beweegredenen Mebin heeft gehad bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarden bij het
sluiten van arbeidsovereenkomsten met nieuwe werknemers, zoals genoemd zijn harmonisatie
van de arbeidsvoorwaarden of bezuiniging, is voor de beslissing evenmin relevant.
4.2 Tussen partijen staat vast, dat Mebin bij het sluiten van arbeidsovereen-komsten met
nieuwe werknemers de CAO niet heeft overtreden.
Er is geen rechtsregel, die Mebin als werkgever verplicht om haar werknemers voor hetzelfde
werk op gelijke wijze te belonen, anders dan wanneer sprake zou zijn van discriminatie op
grond van geslacht, ras, geloofsovertuiging en seksuele geaardheid. Dat van dergelijke
discriminatie geen sprake is, staat tussen partijen eveneens vast.
Voor zover [werknemer] zich beroept op een ongelijke behandeling vanwege de arbeidsduur
onder verwijzing naar het zogeheten Agfa-arrest is het hof van oordeel, dat de in dat arrest
behandelde situatie zo afwijkend is, dat geen sprake is van enigszins vergelijkbare situaties.
Het gaat immers niet om arbeidsduur, maar om arbeidsovereenkomsten met nieuwe
werknemers.
Evenzeer faalt het beroep op genoemde EG-richtlijn, nu het daar bedoelde geval van
arbeidsovereenkomsten met een tijdelijk karakter zich hier niet voordoet.
Of Mebin ten onrechte geen advies zou hebben ingewonnen van de ondernemingsraad is niet
van belang nu dat [werknemer] niet regardeert.
5. De conclusie van het voorgaande is, dat de grief faalt.
Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk
gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 13 februari 2003 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton,
locatie Rotterdam, voor zover gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep tot deze uitspraak aan de zijde
van Mebin bepaald op € 205,- aan verschotten en € 3.262,- aan salaris voor de procureur;
Dit arrest is gewezen door mrs. Schuering, Beyer- Lazonder en Husson en is uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 4 februari 2005 in aanwezigheid van de griffier
Download