De relevantie van Tocqueville Tocqueville verbleef van 1831 tot 1832 in de vroege jaren van de Verenigde Staten, in die tijd zowat het enige land dat gebaseerd was op politieke en sociale gelijkheid, zeg maar op een democratie. Volgens Tocqueville was de democratie zoals hij die in de VS had gezien en bestudeerd de onvermijdelijke staatsvorm die uiteindelijk alle westerse landen zouden moeten aannemen. In die zin zou je hem als een verre voorloper van Francis Fukiyama die in zijn boek het einde van de geschiedenis en van de laatste mens stelde dat de liberale democratie het ideologisch gevecht definitief gewonnen had. Fukuyama schreef dit in 1992, dus na de val van de Berlijnse Muur toen de communistische dictaturen verdwenen en plaats maakten voor prille en nog bijzonder kwetsbare democratieën, al weten we nu dat hij totaal ongelijk had. De democratie is immers een samenlevingsvorm die voortdurend moet verdedigd en geactiveerd worden. De beste omschrijving van de democratie vind ik dan ook bij de Franse filosoof Claude Lefort die het volgende stelde: “De democratie is de enige samenlevingsvorm die het onophefbare sociale conflict dat aan de basis van elke maatschappij ligt, erkent. Meer nog, ze leeft van dat conflict. Het is haar bron van energie en vernieuwing. De conflictualiteit kan in een democratie noch worden opgeheven, noch te boven gekomen.” Alleen al met dit citaat van Claude Lefort is duidelijk dat de ideeën van Tocqueville, zoals hij die neerschreef in zijn hoofdwerk De la démocratie en Amérique, nog steeds brandend actueel zijn. Zo wees hij al vroeg op de inherente zwakheden van een democratische samenleving, namelijk de spanning die steeds bestaat tussen vrijheid en gelijkheid. Een te grote vrijheid gaat ten koste van de gelijkheid, maar een teveel aan gelijkheid gaat dan weer ten koste van de vrijheid. En hij waarschuwde voor de mogelijke tirannie van de meerderheid, of nog erger, voor het nastreven van een soort algemeen belang dat eenmaal vastgelegd en omschreven, tot een regelrechte dictatuur kan leiden. In die zin begreep hij heel goed dat de macht niet voortdurend in handen mocht blijven van dezelfde leiders die dan beweerden dat ze in naam van het hele volk spraken, zoals gebeurde tijdens de Franse Revolutie. Tocqueville heeft die revolutie zelf niet meegemaakt, maar verschillende van zijn aristocratische familieleden waren wel geëindigd onder het slachtmes van de guillotine. En hij wees op het belang van een onafhankelijke rechterlijke macht als een tegengewicht voor al te grote politieke macht. 1 Eén van de redenen van de ontsporingen die zich volgens Tocqueville tijdens de Franse Revolutie voordeed, was het loslaten van geloof en traditie. In die zin sloot hij nauw aan bij het conservatieve gedachtegoed van Edmund Burke. In de Verenigde Staten stelde Tocqueville vast dat democratie en religie elkaar juist versterkten in plaats van elkaar te bekampen zoals dit het geval was geweest tijdens de terreurdagen van de Franse Revolutie. Sterker nog, Tocqueville was ervan overtuigd dat er geen publieke moraal morgelijk was zonder geloof in een almachtige God. Samengevat gaat de redenering van Tocqueville als volgt: (1) zonder moraal kan er geen goede democratie bestaan, (2) en zonder religie geen moraal, (3) daarom is religie het belangrijkste fundament van de democratie. Christendom en vrijheid zijn daarom zo sterk met elkaar verweven in de VS, aldus Tocqueville. In de rest van mijn betoog zal ik ingaan op deze kerngedachte van Tocqueville. Ik besef dat ik hiermee een groot deel van zijn ideeën onbesproken laat, maar dat kan gezien mijn beperkte spreektijd ook niet. En ik vind de kerngedachte van Tocqueville dat religie het belangrijkste fundament van de democratie is, misschien wel de meest controversiële, zeker in het licht van onze huidige westerse samenlevingen die niet alleen steeds meer multicultureel, maar vooral ooksteeds meer multireligieus geworden zijn, en dat in de toekomst nog in toenemende mate zullen zijn. Laat mij onmiddellijk ook zeggen dat veel van de opmerkingen die ik ga geven, voortkomen uit mijn kritische lezing van het werk van de Nederlandse filosoof Paul Cliteur die naar mijn persoonlijk oordeel, de meest scherpe denker is op het vlak van de impact van religie op onze samenleving. Veel van wat ik hier verder vertel, ontleen ik aan zijn geschriften terzake. Zelf heb ik trouwens over die impact ook al heel wat gepubliceerd, onder meer in mijn boek ‘De derde feministische golf’ waarin Naema Tahir, onz volgende spreekster, een belangrijke rol speelt, en in mijn boek ‘In gesprek met Etienne Vermeersch. Een zoektocht naar waarheid’ waarin we de vermeende toegevoegde waarde van religie voor een harmonische samenleving kritisch en rationeel hebben besproken. Maar terug nu naar Tocqueville. Was hij een overtuigde christelijke gelovige? Volgens Paul Cliteur moeten we dat betwijfelen. Hij omschrijft Tocqueville eerder als een agnost die overeenkomstige de weddenschap van Pascal geloofde in God. Die weddenschap komt erop neer dat het eerder veiliger is om in God te geloven dan niet in hem te geloven. Wanneer je immers in hem gelooft, en achteraf blijkt dat hij niet bestaat, heb je niets verloren. Maar als je De la démocratie en Amérique leest, moet je toch vaststellen dat het geloof in een almachtige God voor Tocqueville verder gaat dan een weddenschap. Hij bestudeerde de Bijbel en 2 beschouwde het geloof in God zelfs als een noodzaak, waarmee hij Voltaire achterna ging die stelde ‘Si dieu n’excistait pas, il faudrait l’inventer’. Hiermee keerde Tocqueville zich, net als Burke, tegen het atheïsme van een d’Holbach, Diderot en andere Verlichtingdenkers. Laat mij nog vermelden dat de Franse Revolutie helemaal niet atheïstisch was. Artikel I van het Decreet van 18 floréal an II (7 mei 1794) erkent “l’existence de l’être suprême et de l’immortalité de l’âme”. Boven de ingang ven de kerk van Saint-Sulpice in Parijs, die ten tijde van de revolutie werd omgevormd tot een tempel van de rede, staat nu nog de tekst van dat decreet. Robespierre was geen atheïst, had het in zijn toespraken over het ‘Opperwezen’ en beschouwde zichzelf als de Opperpriester. Een religie, aldus Tocqueville, en bij hem gaat het steeds over de christelijke religie, is een noodzaak om een democratische orde te handhaven. Dat lees je niet alleen in zijn De la démocratie en Amérique maar ook in zijn beruchte briefwisseling met Arthur de Gobineau. De twee vragen die nu relevant zijn, zijn de volgende: (1) Is religie een noodzaak voor een democratie? en (2) Is religie een noodzaak voor moraal? In de ontwikkeling van de VS in de 19de eeuw heeft het christendom inderdaad een belangrijke factor gespeeld. Alhoewel er tal van christelijke strekkingen bestonden, boden de teksten van de Bijbel zeker houvast en verbondenheid die noodzakelijk waren om tot eenheid te komen inzake normen en wetgeving. Toch hadden de Founding Fathers ervoor gezorgd dat het geloof geen beperkende impact mocht hebben. Dat lees je onmiddellijk in het eerste amendement van Amerikaanse grondwet. Dit verbiedt het Congres om wetten aan te nemen die een staatsgodsdienst creëren of één godsdienst boven een ander plaatsen, het recht op vrijheid van godsdienst verbieden, de vrijheid van meningsuiting of de persvrijheid belemmeren of de vrijheid van samenkomst hinderen. De Founding Fathers waren er dus juist beducht waren dat religie een dominante kracht zou worden en plaatsten ze het buiten de spelregels om hun democratische staatsvorm goed te laten functioneren. Ook in de preambule werd niet verwezen naar een godsdienst: “Wij, het volk van de Verenigde Staten, verordenen en vestigen deze Grondwet voor de Verenigde Staten van Amerika, met als doel een meer perfecte unie te vormen, gerechtigheid te vestigen, de binnenlandse rust te verzekeren, in de gemeenschappelijke verdediging te voorzien, het algemeen welzijn te bevorderen en de zegeningen van de vrijheid voor onszelf en ons nageslacht te beveiligen.” 3 Dit alles is natuurlijk een louter formele benadering. Tocqueville erkende wel dat er al voor het christendom morele normen bestonden, maar dat het christendom er juist een eenheid had van gemaakt met duidelijke regels die door ‘iedereen’ aanvaard werden, wat ook het geval was aangezien zowat alle toenmalige Amerikanen christelijk waren. Zijn voornaamste argument was evenwel dat de Amerikanen inzagen dat de zin van het leven niet in het hier en nu liggen, maar in een later leven. ‘Il plaça le but de la vie après la vie’. Nu waren en zijn er heel wat Amerikanen die op basis daarvan rechtschapen geleefd hebben en leven, maar de VS was duidelijk niet minder gewelddadig als samenleving dan andere westerse landen. Het leven voor het hier en nu is misschien zelfs één van de belangrijkste drijfveren geworden in de VS. Tocqueville volgde evenwel een meer theoretische benadering. Door de vrees voor Gods toorn in het hiernamaals zou het individu een grotere verantwoordelijkheid nemen. Elk individu moet dan immers zelf oordelen hoe hij of zij moet leven. Als elk individu deugdzaam leeft dan wordt dat ook verondersteld van de ander. En individuen zullen dit ook daadwerkelijk doen omdat goed samenleven met anderen ook nuttig is voor henzelf. Het lijkt op Adams Smiths stelling dat het nastreven van eigenbelang leidt tot een algemeen belang. Even cruciaal was voor Tocqueville de rol van het christendom dat alle mensen in de ogen van God gelijk zijn, en derhalve allen ook gelijk voor de wet. En juist dat laatste, namelijk gelijkheid voor de wet zonder uitzondering of privilegie, vormt de basis van de democratie. Zelfs de vrijheid zag Tocqueville enkel mogelijk binnen een religieuze context. Nu kan dit voor de ontwikkeling van de VS binnen de monoreligieuze context van de 19de eeuw wel aannemelijk zijn, toch is dit nu een achterhaalde gedachte. De multireligieuze samenleving, zowel in de VS als in Europa, zorgt er immers voor dat religie niet langer een cement voor de samenleving betekent, maar een oorzaak van verdeeldheid en geweld. In De VS leven vandaag christenen naast moslims, joden, boeddhisten, hindoes en ongelovigen. Elk van hen gelooft in waarden die volgens de meest orthodoxe heilig zijn en dus onaantastbaar. Religie is vandaag dan ook geen noodzaak voor een democratie, maar een probleem dat alleen kan aangepakt worden door te vermijden dat religies doordringen in het publieke domein, en vooral te verhinderen dat het recht één of ander geloof zou bevoordelen. Alsnog houdt het eerste Amendement van de Amerikaanse grondwet stand maar wie bijvoorbeeld het boek Uw Koninkrijk Kome van Michele Goldberg leest, zal inzien dat de druk van vooral christelijke nationalisten in de VS toeneemt. Die pleiten voor een vervanging van de staatswetten door bijbelse wetgeving, voor de afschaffing van openbare scholen, en de invoering van de doodstraf voor homoseksuelen, godslasteraars en onkuise vrouwen. De belangrijkste en 4 tegelijk ook meest fundamentele strijd die christelijk rechts in de VS voert is die tegen het rechtssysteem. Dit kwam duidelijk aan bod bij de zaak Terry Schiavo, een vrouw die hersendood werd verklaard en waarvan de man eiste dat de stekker zou worden uitgetrokken, iets wat na goedkeuring van de rechtbank ook gebeurde. Voor christelijke nationalisten is de rechterlijke macht het voornaamste obstakel in hun doel om allerlei ‘liberale’ praktijken zoals abortus en homoseksualiteit onwettig te laten verklaren. ‘Daardoor zou de herinvoering van het schoolgebed, het onderwijzen van het creationisme en de steeds verder doorgevoerde kerstening van het welzijnswerk gelegitimeerd kunnen worden’, schrijft Goldberg. Religie is dus zeker geen noodzaak voor een democratie. Maar ook de stelling dat religie een noodzaak zou zijn voor de moraal klopt niet. En Tocqueville is zich daar deels ook van bewust. Zo schrijft hij: “De Voorzienigheid heeft elk individu, wie hij ook is, de redelijkheid geschonken in een mate die nodig is om zichzelf te kunnen besturen in aangelegenheden die uitsluitend hemzelf aangaan. Dat is het belangrijke maxime waarop in de Verenigde Staten het civiele en constitutionele bestel berust.” Hiermee plaatst Tocqueville de rede bewust of onbewust boven de religie, alhoewel hij in de rest van zijn werk toch wijst op de religie als basis voor de moraal. Dit laatste is in onze hedendaagse samenleving niet langer houdbaar en is ook filosofisch hoogst betwistbaar. Laat mij eerst dat laatste punt uitwerken. Ik vind dat een moraal van het goede die gebaseerd is op een religie en religieuze bepalingen inferieur is aan een moraal van het goede die stoelt op de menselijke rede. In tegenstelling tot Tocqueville, maar veel andere denkers en politici tot de dag van vandaag, lijkt het me moreel hoogstaander te vertrekken van een autonome moraal, een aantal rechten en plichten die we niet afleiden uit goddelijke bepalingen maar die we afleiden uit de rede en ons menszijn. Zo mogen we een andere mens niet doden omdat de rede ons dat zegt en niet omdat een of andere God ons dat zou hebben verboden. In die zin getuigde de houding van Abraham die zijn zoon mee de berg opnam om hem te doden, maar dat op het ultieme moment niet deed op vraag van een engel, van een morele wandaad. Hij had onmiddellijk moeten zeggen: wat voor een wrede God zijt gij die mij vraagt mijn kind te doden. Godsdienst kan een mens blijkbaar blind maken, juist door de gehoorzaamheid. Goed doen moet voortvloeien uit ons menszijn zelf, en niet omdat men er later voor beloond – of bij gebreke ervoor – gestraft wordt. Sam Harris stelt in zijn boek Van God los terecht dat er geen garantie bestaat dat ‘mensen die zich op de ratio baseren het altijd eens zullen zijn; wel is zeker dat mensen die dat niet doen en zich op dogma’s baseren, het met elkaar oneens zullen blijven’. 5 Maar er is nog een andere reden waarom ik denk dat de moraal zich beter niet baseert op een religie. We leven of we dat nu graag hebben of niet in een multireligieuze samenleving, dus met mensen die er uiteenlopende, vaak tegengestelde meningen op nahouden. Denk bijvoorbeeld aan de al dan niet acceptatie van ethische kwesties zoals abortus, euthanasie en stamcelonderzoek. Dank aan de al dan niet acceptatie van homoseksualiteit. Denk aan de zogenaamd goddelijke bepalingen die in de diverse heilige boeken staan, maar niet met elkaar overeenstemmen. Om harmonisch te kunnen samenleven moeten we juist afstand nemen van religie als basis voor de moraal. Dat betekent niet dat men niet gelovig mag zijn, maar wel dat men zijn geloof niet mag opdringen aan anderen. Want als we dat aanvaarden dan geven we vrij baan aan diegenen, vooral mannen, die anderen, vooral vrouwen, onderdrukken. Laat me een voorbeeld geven dat ik haal uit het laatste indrukwekkende boek van Naema Thair onder de titel Bruid van de dood. Het is een roman over gedwongen huwelijken binnen de Pakistaanse gemeenschap in onze contreien. Meisjes die onwillig zijn en niet gehoorzamen worden vaak teruggestuurd naar het land van oorsprong waar ze als het ware gevangen zitten binnen de regels van de clan. Vaak zijn ze bang om verstoten te worden of erger nog, om vermoord te worden. De zinnen die Tahir hierover neerschrijft, zijn als naalden die door de huid van de lezers worden gestoken. Het is een roman maar wel gebaseerd op echte feiten. In een nawoord schrijft Tahir: ‘Niets is overdreven en nergens geef ik opzettelijk een vertekend beeld van de werkelijkheid’. Hier bestaat maar één antwoord op: de grondwet moet in alle gevallen boven religie staan. En we moeten geen groepsrechten erkennen, maar enkel rechten voor individuen. Een autonome moraal bevat een aantal bepalingen die voortvloeien uit de rede, die universeel of kosmopolitisch zijn. Het gaat om grondrechten zoals de gelijkwaardigheid van elke mens, de onaantastbaarheid van de fysieke integriteit en het recht op zelfbeschikking, zaken die werden opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Sommigen zullen vragen: maar hoe weet gij dat die zaken universeel geldig zouden moeten zijn? Mijn antwoord is dat als we één van die zaken niet aanvaarden, elke moord verantwoord is. Als we de gelijkwaardigheid van elke mens niet aanvaarden, dan vervallen we in barbarij. Dan vallen we terug op de heilige teksten die aan de ene kant wel zeggen ‘Gij zult niet doden’, maar anderzijds tal van passages bevatten dat deze en gene groep moet uitgemoord worden omdat ze de toorn van God hebben opgewekt of zich weigeren te onderwerpen aan God. Het wordt tijd voor een strijdvaardig atheïsme waarbij we duidelijk zeggen dat een aantal opvattingen 6 die in de Bijbel en de Koran staan moeten worden verworpen, bijvoorbeeld die teksten die schadelijk zijn voor vrouwen, homoseksuelen en ongelovigen. In die zin is het ook een goede zaak dat in een mogelijke Europese grondwet geen verwijzing staat naar een God of een religie, en is het ook bijzonder betreurenswaardig dat de rechts-conservatieve regering van Hongarije dat nu juist wel heeft gedaan in haar nieuwe grondwet. Is daarmee alles wat Tocqueville geschreven heeft achterhaald? Helemaal niet. Hij besefte dat de essentie van de democratie de onmogelijkheid is voor welke partij of persoon dan ook om definitief de macht te verwerven en zijn ideeën blijvend door te drukken. Dankzij de democratie is in feite elke koerswisseling mogelijk. Geen enkele macht is absoluut en steeds wordt het beleid getoetst aan het oordeel van de burgers of kiezers. In die zin zijn verkiezingen nog echt ‘feesten’ van de democratie. Waarbij bestaande partijen onverwacht worden afgestraft en nieuwe kandidaten kansen krijgen. Om dan, na enkele jaren tijd, zelf het oordeel van de kiezers te moeten ondergaan. Dirk Verhofstadt Toespraak voor deBuren in Brussel 28 april 2011 7