Andreas Kinneging

advertisement
Verschenen in Tertio nr 295, 5 oktober 2005
Andreas Kinneging schrijft zijn bekeringsverhaal
Andreas Kinneging, Geografie van goed en kwaad. Filosofische essays, Utrecht,
Spectrum, 2005, 534 p.
Andreas Kinneging is hoogleraar rechtsfilosofie aan de Rechtsfaculteit te Leiden. Hij is (of
was) voorzitter van de Edmund Burke Stichting, een bekende conservatieve denktank in
Nederland. Hij is ook bekend als essayist vooral via zijn bijdragen in het Nederlandse
dagblad Trouw.
De titel van het boek bevat al het programma en duidt er de pretentie van aan.
“Geografie van goed en kwaad” wil een landkaart aanbieden, een leidraad voor goed en
kwaad zowel op individueel als op sociaal-politiek vlak. Een landkaart is geen fantasie,
geen subjectief verhaal, ze geeft een objectief beeld van een gebied zodat men echt zijn
weg kan vinden. Kinneging wil een objectief beeld geven van goed en kwaad. Hij denkt,
met Plato en Hartmann, dat er een echt weten mogelijk is betreffende moraal en politiek.
Morele en politieke waarden hebben een eigen objectiviteit. Waarden zijn een deel van
de werkelijkheid (vergelijkbaar met Poppers ‘Derde Wereld’). Ze vormen een eigen ideëel
werkelijkheids-domein waaraan de concrete menselijke vormgeving van individueel en
sociaal leven min of meer beantwoordt. Het weten betreffende die waardenwereld is niet
te vinden in de huidige Humane wetenschappen die berusten op een waanidee: dat het
menselijke op een analoge manier als de natuurdingen kan worden begrepen. Het ware
weten over de mens moet niet meer uitgevonden worden, het is te vinden bij de Grote
Denkers van de Westerse Traditie: Plato, Aristoteles, Augustinus, Thomas van Aquino,
Montesquieu, Tocqueville en anderen. Kinneging gelooft vast in de mogelijkheid van
objectieve argumentatie op moreel-politiek of normatief gebied. Daarin benaderen we de
waardenontologie. Die argumentatie is geleidelijk aan ontwikkeld en is vooral het product
van de samensmelting tussen het Romeins-Griekse en het christelijke denken. Ondanks
bepaalde verschillen, overlappen die denkwijzen elkaar en vullen ze elkaar op cruciale
punten aan.
Het doel van dit lijvige, ambitieuze boek is precies de toegang tot die geografie van goed
en kwaad te herstellen, contact te herstellen met de basics van moraal en politiek. Dit
contact is op intellectueel gebied in het gedrang gebracht door de Verlichting, maar op
sociaal gebied pas sinds de culturele implosie van de Jaren Zestig echt verbroken.
Kinneging citeert instemmend de uitdrukking van Edmund Burke: ‘de solide duisternis
van de Verlichting’. Het gevolg is een totale desoriëntatie op individueel en collectief
1
vlak: het einde van het Romeins-Roomse Rijk zou men kunnen zeggen. De Verlichting is
volgens Kinneging niet de basis van onze beschaving, maar het begin van het einde
ervan. De Romantiek is in zijn ogen een radicalisering van de Verlichting: het idee van
uniciteit, absolute autonomie en intrinsieke goedheid van elk individu, gemengd met het
idee dat ieder voor zichzelf bepaalt wat goed is en kwaad, is een desastreus cocktail.
Het gaat in dit boek dus niet om een politiek pamflet of partijpolitiek programma, het
gaat om iets veel fundamenteler. Kinneging wil de tegenhanger creëren van de
Encyclopédie die de omkering moest bewerken van traditie naar moderniteit. Kinneging
lijkt zo te redeneren: nu de Verlichting heeft gezegevierd, en de nood het hoogst is, is de
redding nabij. Die redding bestaat in een Renaissance van wat verloren leek: de grote
synthese van klassiek-christelijke deugdenleer en natuurrecht. Het heersen van de
Verlichting is het heersen van bepaalde ideeën. Laat ons dus een revolutie in ideeën
doorvoeren. We moeten daarbij niet het wiel heruitvinden, het bestaat al, precies in de
grootse traditie die dit boek terug onder de aandacht brengt.
Wat is de oplossing voor de beschavingscrisis die haast iedereen die niet ziende blind is,
rondom zich waarneemt? De crisis zal niet bezworen worden via politieke aanpassingen,
zelfs niet deze voorgesteld door communitaristen en republikeinen. Evenmin door nog
meer markt, technologie of globalisering, zoals het liberalisme denkt. Institutionele
veranderingen, beroep op burgerparticipatie, meer sociale warmte en solidariteit, het zal
allemaal niets uithalen als er niet iets in de geesten zelf verandert. En dat zal niet
gebeuren tenzij die individuen terug een juiste kijk krijgen op zichzelf en van daaruit op
de politiek. Geen sociale oplossingen zonder juiste, normatieve mensvisie als basis voor
voortdurende opvoeding. Die mensvisie moet dus in de praktijk worden gebracht, op de
eerste plaats door het herstel van de klassieke vorming, de Bildung in de Humaniora.
Centraal in die mensvisie is de gedachte dat de mens niet spontaan gericht is op nut en
plezier (zoals de Verlichting denkt), niet van nature goed is (zoals de Romantiek dacht),
maar van nature een woeste barbaar is, gekenmerkt door de erfzonde, door een
geneigdheid tot het kwade, die echter in de richting van het goede kan worden
omgebogen.
Dit is het boek van een bekeerling, zo zegt Kinneging zelf. Zoals andere Nederlandse en
Europese intellectuelen heeft Kinneging de weg naar het klassieke christelijke
gedachtegoed terug ontdekt. Hij werd rooms-katholiek opgevoed, maar was “iemand die
ooit heilig geloofde in de zegeningen van Verlichting en Romantiek”. Van dat geloof heeft
hij zich radicaal afgekeerd. Dit alles betekent niet dat we Kinneging een christengelovige
kunnen noemen. “Ik kan me nog altijd geen christen noemen, zeker geen orthodoxe
christen. Maar een liefhebber van het christendom ben ik wel geworden.” De situatie op
levensbeschouwelijk vlak kan niet langer worden beschreven in termen van de
tegenstelling gelovigen en vrijzinnigen. Kinneging kan men wellicht eerder een christelijk
2
Platonist dan een gelovige noemen. Dat waarden realiteit hebben en argumenten erover
objectief waar of onwaar zijn, wordt in dit boek nergens verbonden met het bestaan van
een persoonlijke God, bron van moraal en recht.
De eerste helft van het boek gaat over de geografie van het moreel goede en kwade en
over de morele opvoeding tot de deugd. Deugden zijn verinnerlijkte, zich eigen gemaakte
waarden en normen. Het boek overloopt de kardinale deugden (rechtvaardigheid,
verstandigheid, moed, gematigdheid), het onderzoekt hun onderlinge verbanden en hoe
ze zich verhouden tot andere deugden. De mens is van nature geneigd tot alle kwaad.
Vandaar de noodzaak van een behandeling van de zeven kardinale ondeugden of
hoofdzonden (hoogmoed, hebzucht, wellust, toorn, gulzigheid, afgunst en traagheid).
Deze leer van morele deugd en ondeugd is te vinden bij een traditie van denkers als
Socrates, Christus en Kant, die bestreden worden door een andere lijn, de traditie van de
sofisten, Hobbes en Nietzsche. Tot de interessantste topics in dit kader behoort
Kinnegings discussie van de complementariteit tussen de meer heidense moraal van de
eer en de christelijke moraal van het geweten (de wet); een tegenstelling die analoog is
aan de tegenstelling tussen een ethiek van de schaamte en een ethiek van de schuld.
Ook de relatie tussen rechtvaardigheid en liefde komt uitvoerig ter sprake. Vooral in het
katholicisme (bij denkers als Thomas van Aquino) is een prachtige synthese tot stand
gekomen tussen al deze verschillende visies en deugden. Dit boek biedt ongetwijfeld een
omvattend, helder en overtuigend overzicht van de (deugden-)ethiek. Het bevat ook
talrijke verwijzingen naar verdere relevante literatuur.
De laatste twee hoofdstukken over ethiek zijn gewijd aan de gezinsethiek. Opnieuw
krijgen we een aanval op moderne denkbeelden over de seksuele liefde en het huwelijk
en een herontdekking van traditionele morele denkbeelden terzake. Volgens Kinneging
wordt de duistere kant van de seksualiteit vandaag ontkend, met alle gevolgen van dien.
Even illusoir zijn de romantische ideeën over de liefde tussen man en vrouw. Deze maken
een stabiele huwelijksrelatie praktisch onmogelijk. De moderne herorganisatie van alle
menselijke relaties tot min of meer juridisch georganiseerde contractrelaties maakt de
chaos compleet en is dodelijk voor de stabiliteit van het gezin. De oude wijsheid leert dat
een relatie met kinderen gericht moet zijn op zekerheid en zorg en dus onvermijdelijk
hiërarchisch, exclusief en permanent moet zijn.
De tweede helft van het boek gaat over het nastreven van het publieke goede in de
politiek. Opnieuw krijgt de lezer een recontructie van de basics aangeboden. Wat zijn de
onontbeerlijke elementen van een rechtsstaat, d.w.z. een staat die ontsnapt aan
anarchie enerzijds en tirannie anderzijds? De rechtsstaat is een soevereine staat
geregeerd door een rule of law, een constitutie met grondrechten voor de burgers
3
(klassieke, sociale en politieke grondrechten). De politieke samenleving wordt altijd
bedreigd door twee gevaren. De burgers moeten door de staat beschermd worden tegen
geweld van buiten én van binnen; ze moeten ook tegen de staat zelf beschermd worden,
tegen mogelijke tirannie van de staat. De moderne tijd heeft een regime ingesteld, de
democratie, dat vanuit de klassieke traditie gezien haast onvermijdelijk moet vervallen in
anarchie of tirannie (de tirannie van de meerderheid). Hoe dan ook, de democratie is het
lot van de moderne mens, een soort Providentieel feit waarmee we moeten leven. De
vraag is hoe die mogelijke tirannie van de meerderheid te voorkomen. Ook hierover is
volgens Kinneging door grote auteurs van het politieke denken grondig nagedacht. Dit
nadenken is vooral te vinden bij Montesquieu, in de discussies rond de Amerikaanse
constitutie (de Federalist Papers ) en bij Tocqueville. Waarin bestaat de oplossing? In een
combinatie van safeguards: scheiding der machten, checks and balances, representatieve
democratie met wisselende meerderheden; last but not least morele opvoeding van de
burgers. Dit laatste vindt Kinneging absoluut belangrijk. Democratie betekent dat
iedereen in principe vertegenwoordiger van het volk, (in Platoonse taal) custos kan zijn:
een soort aristocratie van iedereen. Zo’n regime veronderstelt gevormde en morele
burgers. Sociale controle op basis van instituties en recht zijn onvoldoende zonder de
innerlijke controle van deugd en geweten. De cirkel met de eerste helft van het boek is
rond.
De gevaren van de democratie zijn – zoals Tocqueville al zag – niet alleen een mogelijk
despotisme van de meerderheid. Er is ook een andere vorm van despotische democratie.
Dit is het zachte despotisme van de verzorgingsstaat met zijn alles regelende,
bemoeizieke centrale overheid in handen van een oligarchische particratie die regeert
over een verzameling materialistisch ingestelde individualisten. Beide gevaren ziet
Kinneging duidelijk aanwezig in Nederland én in Europa. De perikelen rond de nieuwe
Europese constitutie tonen wat er gebeurt als leidinggevende individuen geen voeling
meer hebben met het wezenlijke van de politieke en filosofische traditie, maar alleen nog
politieke loodgieterij bedrijven. Vanuit zijn eigen terugkeer naar het klassieke politieke
denken doet Kinneging toch een aantal suggesties in verband met die toekomstige
constitutie van de Verenigde Staten van Europa. Bijvoorbeeld de noodzaak van een
tweekamerstelsel met een Lagerhuis gebaseerd op het bevolkingsprincipe (aantal
inwoners) en een Hogerhuis gebaseerd op het territoriumprincipe (elke staat, hoe klein
ook, evenwaardig vertegenwoordigd). Enkele voorstellen voor Nederland: als kiesstelsel
geen evenredigheidsstelsel, maar een districtenstelsel; verbod op een uitgebreid, te
gedetailleerd regeerakkoord; afschaffing van de particratie en haar onvermijdelijke
compagnon, de oligarchie (‘ons kent ons’); halt toeroepen aan de uitholling van de
wetgevende macht door kaderwetten; enzovoort.
4
In tegenstelling met het ethische deel van het boek, is het deel over politiek minder
overzichtelijk, meer repetitief. De hoofdstukken over Montesquieu en de Franse
royalisten en zelfs die over Burke en Tocqueville verraden teveel hun vroegere
bestemming, hoe interessant ze op zichzelf ook mogen zijn.
Kinneging omschrijft de eigen positie uitdrukkelijk als conservatief. Zijn conservatisme is
allereerst gericht tegen de illusies en dwaasheden van Verlichting en Romantiek sterk
aanwezig in liberalisme en socialisme. Maar ook communitarisme is onvoldoende. Wat
nodig is, is niet alleen een goede constitutie, politieke en civiele associaties, maar ook
Bildung en zelfs civiele religie. Zoals Tocqueville al inzag, is religie absoluut noodzakelijk
voor het goed functioneren van de democratie (maar dan, zoals in de V.S., met scheiding
van kerk en staat). Het gaat bij Kinneging dus duidelijk om een christelijk conservatisme
naar het voorbeeld van Edmund Burke, en niet om een liberaal of communitaristisch
conservatisme.
Dit is een indrukwekkende poging om een welbepaald conservatief alternatief te schetsen
voor de postmoderne ideologie, het product van Verlichting en Romantiek. De geest is
echter uit de fles en maakt zelfs het contact van velen met het traditionele
waardendiscours onmogelijk want onbegrijpelijk. Zoals de populaire term ‘waarde’ zelf
aanduidt, is het goede versplinterd in een serie waarden die via nuttigheid of
functionaliteit worden beoordeeld, die dus zelf geïnfecteerd zijn door het nuttigheids – of
marktdenken. Kinneging verwijt de communitaristen en republicanisten die wedden op
sociale verbanden en op een participatieve democratie dat ze uiteindelijk hetzelfde doen
als het liberalisme: de moral fiber verwaarlozen. Zijn eigen pleidooi voor morele en
moreel-politieke herbewapening via Bildung roept echter evenzeer vragen op. Hoe moet
die er ooit komen gezien het geestelijk klimaat en de huidige toestand van opvoeding en
onderwijs? De bekering van een paar intellectuelen en het verschijnen van hun boeken
zal hier niet het verschil maken, zeker niet als de traditie intussen praktisch verdwenen
is? En als het een kwestie is van militeren op basis van of met ideeën, is dat militeren
dan niet contradictorisch met de aard zelf van de waarden en tradities die men in ere wil
herstellen? Kan iets dat om zichzelf moet worden gezocht tegelijk onderdeel van
propaganda en van een actieprogramma worden? Kan men veel meer doen dan geduldig
pogen (institutionele) voorwaarden te creëren die hopelijk het floreren van morele en
politieke deugden zullen bevorderen op een manier die opnieuw aanstekelijk werkt voor
meerderen? Dat veronderstelt dan weer dat de traditie onderhuids voortleeft en niet
helemaal verdwenen is?
Wat zeker ontbreekt in dit boek, is adequate reflectie over die krachten die niet zonder
meer reduceerbaar zijn tot de goede of kwade natuur van de mens: de markt en de
technologie. Het zijn krachten die een dergelijke envergure hebben gekregen dat zij
5
zonder dat iemand of een of andere groep dit bedoelt, mens en samenleving verregaand
beïnvloeden. (Zelf heb ik gereflecteerd over de gevolgen van de biotechnologische
revolutie voor de ethiek in mijn boek: Taboes, monsters en loterijen. Ethiek in de laatmoderne tijd verschenen bij uitgeverij Pelckmans in 2003.)
Filosofisch gesproken bevat het boek allerlei interessante inzichten over moderne
samenleving, Verlichting, deugdenleer, politieke leer. Zo wijst Kinneging bijvoorbeeld op
een interessante (onoplosbare) paradox in de Verlichting. Enerzijds proclameert zij de
bevrijding en autonomie van de mens; anderzijds reduceert zij op naturalistische wijze
diezelfde mens tot een nutsmaximiserende machine of tot een puur biologisch
gedetermineerd wezen. Het diepste probleem in Kinnegings eigen positie lijkt me zijn
Platonisme te zijn. Dat Platonisme, de toekenning van een objectief zijnsstatuut aan
waarden, lijkt hem de enige uitweg uit subjectivisme en relativisme. Tegelijk geeft hij toe
dat wat het goede in een bepaalde sociaal-culturele setting betekent, niet zomaar valt af
te leiden uit de Platoonse ideeën. Dit is natuurlijk meest duidelijk zo op politiek niveau.
We ontkomen er dus hoe dan ook niet aan tastend te zoeken wat het goede, wat
bepaalde waarden ons nu concreet gebieden, en we moeten dat natuurlijk doen in
dialoog met de traditie en met anderen. Waar is de Platoonse affirmatie dan eigenlijk
voor nodig? Om het gevoel van zekerheid te kunnen hebben dat onze ‘oplossingen’ (in
tegenstelling tot die van alle anderen?) de objectiviteit incarneren? Kinneging heeft het
verkeerd voor wanneer hij denkt dat men moet kiezen tussen objectivisme en
subjectivisme, absolutisme en relativisme.
Wie op korte tijd terug vertrouwd wil worden met de schitterende traditie van het
klassieke denken over ethiek en politiek leest deze kanjer rustig door. Bildung is
verzekerd, onder meer dank zij grote intellectuele helderheid en een boeiende manier
van schrijven.
Herman De Dijn
6
Download