Periode wereldsystemen

advertisement
Inleiding; de regenworm
"Slechts weinig andere dieren hebben een zo grote betekenis
voor de geschiedenis van de aarde als deze
zo eenvoudig georganiseerde wezens."
(Charles Darwin)
Wie over de grond loopt, beseft nauwelijks dat er honderden wormen onder
onze voeten bezig zijn met spitten, graven en wroeten.
't Is jammer, dat we dit hele kleine, dit stille diertje niet vaak kunnen zien.
Wormen zwoegen niet voor niets door de aardkost. Ze moeten ook eten.
Organisch materiaal zoals half vergane blaadjes, zaden, micro-organismen en
resten van allerlei dieren die ze tegenkomen, worden door de regenworm (of
gewone aardworm) verslonden. Als dank scheiden wormen een grote
hoeveelheid uitwerpselen uit.
Goed verteerd voedsel, dat luchtig van samenstelling is en nog voedzaam
voor planten ook. De grond wordt er beduidend beter van structuur van,
kruimelig en goed luchtig. Precies wat elke boer en tuinier zich wenst.
Bij regen als de grond te nat wordt voor de worm, dan kruipt hij z'n gang uit en
waagt zich even bovenin of boven de grond. Merels en lijsters staan de
wormen dan al op te wachten. Andere vijanden zijn de mol en de egel.
Dit voorbeeld van de mol maakt duidelijk waar de periode over gaat.
Deze periode gaat over de relatie tussen dieren, met de planten, die weer
relaties hebben met de bodem, water, klimaat.
Om deze relaties goed te kunnen bestuderen wordt de aarde verdeeld in vier
“sferen”
• Lithosfeer Aardkorst; het vaste gesteente
• Hydrosfeer Water (hydro = vloeibaar)
• Atmosfeer Lucht (gas)
• Biosfeer
Het leven (organische materiaal)
1
Hoofdstuk 1 Biosfeer
Biosfeer zijn alle levende processen die op de aarde plaats vinden. De aarde
kun je beschouwen als één groot ecosysteem. Een ecosysteem is een
systeem waarin de wisselwerking centraal staat van planten en dieren
onderling en met de niet levende elementen (water, lucht, aarde,
zonnewarmte) die hen omgeven.
Een ecosysteem is geen statisch geheel. Doordat het ritme en intensiteit van
wind, water, zonnewarmte en andere factoren steeds wisselt, ontstaat een
dynamisch (beweeglijk) geheel. In een gebied waarin dieren, planten, lucht,
bodem en water elkaar nodig hebben ontstaat een ecosysteem dat in
evenwicht is.
Het ecosysteem van een bos.
• Het bos gebruikt zonnewarmte, water, voedingsstoffen (bodemmineralen)
om te groeien. De eik kan als het ware de zonnewarmte opslaan in de
stam, wortels en de bladeren. Dit wordt ook wel fotosynthese genoemd.
Alle groene planten die door fotosynthese groeien noemen we
producenten.
• Het bos heeft nog iets nodig om te kunnen leven: wortelbacteriën. Deze
bacteriën halen de voedingstoffen uit de grond en geven die aan de
boomwortels. Als dank geven de wortels suikers terug aan de bacteriën
waarvan zij kunnen leven.
• De planten die groeien worden gegeten door dieren: de primaire
consumenten. Bijvoorbeeld de beukennootjes door een eekhoorn en de
Vlaamse gaai. Ook kan een muis met de nootjes aan de haal gaan.
• Nu kan het gebeuren dat een bosuil of een andere roofvogel de muis in
het oog krijgt. Dieren die leven van andere dieren worden secundaire
consumenten genoemd.
• Na verloop van tijd worden bomen ziek en gaan uiteindelijk dood. Het
hout van de bomen wordt afgebroken door een zwavelkopje of
tonderzwam. Het hout wordt door schimmels afgebroken tot
bodemmineralen die daardoor weer ter beschikking komen van de
producenten.
Schimmels en bacteriën worden reducenten genoemd. Zij breken dood
organische materiaal af tot bodemmineralen.
Binnen een ecosysteem eet het ene dier het andere dier. Zo ontstaat een
voedselketen. Een voedselketen beschrijft één enkele weg van producent tot
secundaire consument. Een voedselweb omvat meerdere voedselketens die
schakels gemeenschappelijk hebben.
2
De meeste voedselketens in een ecosysteem zijn op deze wijze met elkaar
verweven. Dit komt doordat de meeste organismen niet slechts één
voedselbron maar een min of meer gevarieerd dieet hebben. Op hun beurt
kunnen de organismen ook meer dan één andere soort tot voedsel dienen.
Figuur 1Voedselweb
3
Hoofdstuk 2 De zon
Elk jaar ontvangt de aarde ±180 miljard mega watt (10-6) zonne-energie.
Zonder deze zonne-energie kan er geen leven op aarde zijn.
Daarom is het niet verwonderlijk dat in oude culturen de zon aanbeden werd,
als de brenger van het leven. Ter ere van de zon zijn vele bouwwerken
verrezen. Bijvoorbeeld Stonehenge, dat meer dan 4000 jaar geleden werd
opgericht, en vermoedelijk werd gebruikt voor het bijhouden van de loop van
de zon.
De zon is een ronde bol met een diameter van 1,4 miljoen kilometer en is 150
miljoen kilometer van de aarde verwijderd. Binnen in de zon loopt de
temperatuur op tot 15 miljoen graden Celsius, als gevolg van de kernfusie die
hier plaats vindt. Aan de buitenkant van de zon ligt de temperatuur rond de
6000 °C. De gloed om de zon, de Corona (de zonne-atmosfeer), heeft een
temperatuur van ± 1 miljoen graden Celsius. De Corona is alleen te zien bij
een totale zonsverduistering.
Wanneer je de zon bekijkt d.m.v. speciale filters om oogbeschadiging te
voorkomen, dan zie je donkere vlekken op de zon. Die noemen we
zonnevlekken en deze zijn het gevolg van een lagere temperatuur (4000°C)
aan de oppervlakte. De zonnevlekken hebben een cyclus van 11 jaar. Aan het
begin van een zonnevlekkencyclus zijn er slechts enkele zonnevlekken
waarneembaar. Ruim vijf jaar later bereikt de cyclus het zogeheten
zonnevlekken-maximum.
Evenals de zonnevlekken hebben zonnevlammen een cyclus van 11 jaar. Een
zonnevlam is een tong van gas, die meer dan 100.000 kilometer de ruimte in
schiet. Dan heb je nog de zonnewind, een stroom kleine geladen deeltjes,
vooral elektronen en protonen, die door het magnetische veld van de zon
heen weet te breken en met een snelheid van 450 kilometer per seconde door
het heelal raast. Ook richting de aarde. Maar als zich tegelijk ook erupties dus zonnevlammen- voordoen op het zonsoppervlak, wordt die snelheid nog
eens verviervoudigd. De zonnewind veroorzaakt het poollicht.
De aarde beschermt zich tegen de schadelijke gevolgen van de zonnewind
door de magnetosfeer. De buitenste laag van de atmosfeer. De magnetosfeer
buigt de zonnewind af. Alleen bij de polaire trechters komt de zonnewind in
aanraking mat de ionosfeer en ontstaat het poollicht. Meer over het poollicht
is te vinden op de website van het KNMI.
4
Hoofdstuk 3 Natuurlijke plantengroei en
het klimaatsysteem van Köppen
Wereldwijd komen een aantal grote ecosystemen voor op het land. Elke van
deze ecosystemen heeft gemeenschappelijke fauna en vegetatie. Dit komt
overeen met de kaart natuurlijke plantengroei in de Grote Bosatlas
We onderscheiden de volgende grote natuurlijke ecosystemen:
- Tropische regenwouden
- Savanne
- Steppe
- Woestijn
- Altijd groene mediterrane vegetatie
- Zomer groenloofbos
- Naaldbos/taiga
- Toendra
- (Mangrove bossen)
De meest bepaalde factor voor deze grote ecosystemen is het klimaat.
Het klimaat is de gemiddelde temperatuur en neerslag over de laatste dertig
jaar. Het klimaat kan dus veranderen. Het klimaat is iets anders dan het weer.
Het weer is de dagelijkse toestand van de atmosfeer (lucht). Het weer kan
zeer snel veranderen. Dit in tegenstelling met het klimaat.
Voor het krijgen van het klimaat heb je temperatuur- en neerslaggegevens
nodig van de laatste 30 jaar. Rond 1900 waren er zeer veel gebieden op
aarde waar geen weerstations stonden. Dus waren er van die gebieden geen
gegevens voor het bepalen van het klimaat. Maar van de gebieden waar zich
wel weerstations bevonden waren er nog geen gegevens over de laatste
dertig jaar.
Een Duitse meteoroloog, Wladimir Köppen kwam op het idee dat je voor het
bepalen van het klimaat helemaal geen gegevens nodig had. Voor het
bepalen van het klimaat kun je ook kijken naar de natuurlijke plantengroei.
Köppen liet de klimaatgrenzen samenvallen met de grenzen van bepaalde
planten. Bijvoorbeeld de palmen en koralen.
Hoofdindeling klimaatclassificatie van Köppen
 A-klimaten of tropische klimaten: Gemiddelde temperatuur van de koudste
maand is niet lager dan 18 °C.
 B-klimaten of droge klimaten (aride klimaten): Te weinig neerslag voor
boomgroei en permanente rivieren kunnen hier niet hun oorsprong hebben.
 C-klimaten of gematigde maritieme klimaten: Gemiddelde temperatuur van
de koudste maand is niet lager dan -3 °C en niet hoger dan 18 °C,
gemiddelde temperatuur van de warmste maand is hoger dan 10 °C.
 D-klimaten of gematigde landklimaten: Gemiddelde temperatuur van de
koudste maand is lager dan -3 °C, gemiddelde temperatuur van de
warmste maand is hoger dan 10 °C.
 E-klimaten of poolklimaten (polaire klimaten): Gemiddelde temperatuur van
de warmste maand is niet hoger dan 10 °C. Het hele jaar is het iedere
maand dus (gemiddeld over 30 jaar) kouder dan 10 °C.
5
De A-, C- en D-klimaten krijgen een extra (kleine) letter die een eventuele
droge periode aangeeft:



s: sommertrocken, Duits voor droge zomer.
w: wintertrocken, Duits voor droge winter.
f: 'fehlt" Duits voor het ontbreken van een droge periode, dus neerslag
in alle jaargetijden.
A-klimaten
- As Droge periode in de zomer (komt bijna niet voor)
- Aw Savanneklimaat (droge periode in de winter)
- Af Tropisch regenwoudklimaat (het gehele jaar door neerslag)
C-klimaten
- Cs Droge periode in de zomer (Middellandse Zeeklimaat)
- Cw Droge periode in de winter (China klimaat)
- Cf Het gehele jaar door neerslag
D-klimaten
- Ds Droge periode in de zomer (komt bijna niet voor)
- Dw Droge periode in de winter
- Df Het gehele jaar door neerslag
De B-klimaten krijgen een extra hoofdletter
- BS Steppeklimaat. De hoofdletter S staat voor Steppe = steppe.
- BW Woestijnklimaat. De hoofdletter W staat voor Wüste = woestijn
Ook de E-klimaten krijgen een extra hoofdletter
- ET Toendraklimaat (Tundra = toendra ) De gemiddelde temperatuur in de
warmste maand ligt tussen de 0 en de 10 graden Celsius.
- EF Vorstklimaat (Frost = vorst ) De gemiddelde temperatuur in de warmste
maand ligt onder de 0 graden Celsius.
- EH Hooggebergte klimaat
maanden
6
dec
nov
okt
sep
aug
jul
jun
mei
apr
mrt
Graden Celsius
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
feb
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
jan
Neerslad (mm)
Klimaatgrafiek van de Bilt
neerslag
temp.
Samenvattende opmerking naar aanleiding van de posterpresentatie over landschapszones
Klimaatgebieden
Klimaat van Klimaatkenmerken
Köppen
EF
Natuurlijke plantengroei (flora)
Polaire klimaten
Continentale
klimaten
Gematigde klimaat
Subtropische
klimaat
Droog klimaat
Droog klimaat
Tropische klimaat
7
Kenmerkende fauna
Hoofdstuk 4 De atmosfeer
De atmosfeer betekent lucht of gas. Omdat de lucht niet overal het zelfde is in de
atmosfeer is de atmosfeer opgedeeld in verschillende lagen (sferen). Elke sfeer heeft
een belangrijke functie die ervoor zorgt dat leven op aarde mogelijk is. In dit
hoofdstuk worden de verschillende sferen besproken. De eerste laag die grenst aan
de aarde is de troposfeer en de laatste sfeer die grenst aan het heelal is de
magnetosfeer.
De troposfeer
Een ander woord voor troposfeer is dampkring, omdat dit de enige sfeer is waar
water(damp) voorkomt. Dit is ook de sfeer waar ons weer wordt bepaald.
De luchtsamenstelling:
78 % stikstof
21 % zuurstof
2% andere gassen, waarvan 0,03% koolstofdioxide
De luchtdruk boven de troposfeer is 230 millibar, dicht bij de aardoppervlak is deze
rond de 1000 millibar.
Wanneer je 1000 meter stijgt dan daalt de temperatuur met 6 graden Celsius bij natte
lucht en 10 graden Celsius bij droge lucht. Dit is goed waarneembaar aan de
plantengroei op de bergen. Ook als je in het vliegtuig zit wordt de buitentemperatuur
en de hoogte aangegeven. De relatie tussen temperatuur en hoogte is dan
overduidelijk.
De stratosfeer
Hier bevindt zich de ozonlaag tussen de 20 en 40 kilometer boven het
aardoppervlak. De temperatuur in het midden van de ozonlaag loopt op tot +10
graden Celsius. De functie van de ozonlaag is het filteren van de ultraviolette straling
van de zon. Indien de ozonlaag niet zou bestaan dan bereikte zoveel UV-straling de
aarde dat leven zoals wij dat nu kennen niet mogelijk is.
Ozon wordt gevormd door UV-straling en zuurstof, vervolgens wordt de ozon
gesplitst in zuurstof door de UV-straling. Hier is sprake van een cyclisch proces
waarbij warmte ontstaat.
Een milieuprobleem van de afgelopen jaren is het gat in de ozonlaag. Dit betekent
dat de concentratie ozon sterk is verminderd. Elk jaar na de winter doet dit
verschijnsel zich voor boven Antarctica en in mindere mate boven de Noordpool. De
veroorzaker van het ‘gat’ zijn de Chloor-Fluor-koolwaterstoffen (Cfk’s) afkomstig uit
o.a. de koelkasten en spuitbussen.
In de zomer zorgt de UV-straling ervoor dat de huid van de mens bruin wordt.
Wanneer de huid te veel UV-straling ontvangt dan neemt de kans op huidkanker toe.
8
De mesosfeer
De ionosfeer
In deze sfeer verbrandt de schadelijke zonnewind afkomstig van de zon. Aan de
hemel ontstaat dan het poollicht of noorderlicht. Ook de meteorieten uit de ruimte
verbranden in de ionosfeer.
De magnetosfeer
De magnetosfeer is de buitenste laag op 550 tot 2000 kilometer hoogte. De
magnetosfeer beschermt de aarde tegen de zonnewind.
9
Hoofdstuk 5 Het natuurlijk en versterkt broeikaseffect
Het natuurlijk broeikaseffect is een natuurlijk verschijnsel en werkt als volgt. De
dampkring werkt min of meer als een broeikas. Als dit niet zou gebeuren dan zou de
temperatuur in de dampkring tientallen graden lager zijn dan dat nu het geval is. Het
broeikaseffect van de dampkring is te vergelijken met wat er in een plantenkas
gebeurt. Het grootste deel van de zonnestralen bestaat uit kortgolvige straling. Dit
bestaat uit onzichtbare UV straling en zichtbaar licht. Het grootste deel van deze
straling gaat ongehinderd door glas.
De zonnestralen warmen de aarde en de planten in de kas op. De warme aarde en
warme planten stralen deze warmte uit in de vorm van langgolvige straling, zoals
infrarood licht. Infrarood kan niet door het glas van de kas, waardoor als de zon door
het glas schijnt het in een kas warmer wordt dan buiten de kas.
Bij de atmosfeer gebeurt iets soortgelijks: de zonnestalen warmen het oppervlak op.
Het aardoppervlak zendt warmtestraling (infrarood) uit. Deze straling word
gedeeltelijk geabsorbeerd door een aantal gassen in de atmosfeer, zoals waterdamp,
methaan, koolstofdioxide.
Het normale broeikaseffect zorgt ervoor dat de temperatuur op aarde gemiddeld ruim
30°C hoger is dan zonder deze werking.
Het versterkt broeikaseffect wordt veroorzaakt door de mens. Door de verbranding
van fossiele brandstoffen, zoals kolen, aardgas en aardolie neemt de koolstofdioxide
in de dampkring toe. Hierdoor word de warmte beter vastgehouden en stijgt de
temperatuur.
Het gevolg van het stijgen van de temperatuur is dat de zeespiegel gaat stijgen
omdat het zeewater warmer wordt en daardoor uitzet. Ook komt er meer water in de
oceaan door het smelten van het ijs op Antarctica en Groenland. Ook het weer
verandert. Door de klimaatveranderingen worden de extremen groter, dus vaker
hittegolven en periode met zeer veel neerslag.
10
Hoofdstuk 6 De verdeling van warmte op de aarde
De temperatuur is op elke plaats op de aarde anders. In dit hoofdstuk bestuderen we
welke factoren de temperatuur op aarde bepalen. In dit hoofdstuk worden vijf
verschillende factoren besproken.
Waarom is het op de evenaar warmer dan op de polen?
Dit heeft twee oorzaken:
I
De zonnestralen vallen evenwijdig aan elkaar in. De aarde is een ronde bol,
met als gevolg dat één straal loodrecht kan invallen. Alle andere hoeken zijn
kleiner dan 90°. Naar de polen wordt die hoek steeds kleiner, dus moet een
groter oppervlakte worden opgewarmd, dus wordt het kouder. Zie ook
afbeelding 1.
II
In de zomer draag je liever witte kleding dan zwarte? Waarom? De witte
kleding weerkaatst het zonlicht beter en wordt daardoor minder warm dan de
zwarte kleding. De zwarte kleding neemt het zonlicht op en zet het om in
warmte. Dit is ook zo op de polen. Door de ijskappen worden de zonnestralen
beter teruggekaatst. De tropen worden gekenmerkt door grote groene
oppervlakten. De zonnestalen worden beter omgezet in warmte.
Hoe ontstaat het verschil tussen zomer en winter bij ons?
De aarde beweegt in een elliptische baan rond de zon in 365,24 dagen. De aarde ligt
scheef op de baan, onder een hoek van 66,5 graad met de aardbaan. Bij zijn tocht
rond de zon blijft de as voortdurend dezelfde hoek maken. Bovendien blijft hij steeds
in dezelfde richting wijzen. Zie afbeelding 2. Dat laatste is erg belangrijk, omdat dit de
temperatuur verschillen veroorzaakt.
Het gebied tussen de 23,50 NB en ZB is heel bijzonder, want in die zone staat de
zon twee maal per jaar loodrecht op de aarde. De zonnestand beweegt zich heen en
weer tussen de breedtecirkels van 23,5 graad. Deze breedtecirkels worden ook wel
keerkringen genoemd.
Tussen de keerkringen is het altijd warm, daar liggen de tropen. Binnen de
poolcirkels op 66,5 graad breedte, komt de zon één of meer etmalen niet boven de
horizon, zodat het daar het koudste moet zijn. Dit noemen we de poolstreken.
Tussen deze warme en koude gebieden in bevinden zich de gematigde luchtstreken.
In de zomer is de hoek van de zonnestralen groter dan in de winter in Nederland. Dit
zorgt er voor dat het warmer is in de zomer dan in de winter.
Het verschil tussen land en water
Een dag in het zwembad. Lekker koel in het water, op de tegels branden je voeten.
‘s-Avonds neem je nog even een duik, het wordt al koud maar je merkt dat het water
nog lekker warm is.
Conclusie: Land warmt snel op, maar koelt ook snel af. Water warmt langzaam op,
maar koelt ook langzaam af.
11
Hoogte ligging
Hoe hoger, hoe kouder. De algemene regel: Een stijging van 1000 meter zorgt voor
een temperatuurdaling van 6 graden Celsius.
Het systeem van Köppen kent speciaal een code voor het hooggebergte klimaat: EH.
Wind- en waterstromen
Door de ongelijke opwarming van de aarde door de zon ontstaan de temperatuur
verschillen. Het gevolg van deze temperatuur verschillen is de grote circulatie van
wind- en waterstromen. Deze stromen brengen de warmte van de evenaar naar de
polen en de koude van de polen naar de evenaar. Hoe dit werkt is het thema van de
volgende twee hoofdstukken.
12
Hoofdstuk 7 Het grote windsysteem
Via luchtbewegingen op aarde wordt veel energie van warme naar koude gebieden
verplaatst. Voor de luchtbewegingen is het ontstaan van verschillen in temperatuur
van het aardoppervlakte tussen gebieden nodig.
Dit principe vindt ook plaats in het klaslokaal waarbij deur en ramen zijn gesloten.
Vervolgens wordt de verwarming aangezet en er ontstaat een luchtcirculatie (zie
afbeelding 1).
Afbeelding 1: circulatie van luchtbewegingen in een klaslokaal
De radiator verwamt de lucht. Warme lucht is lichter dan koude lucht en stijgt op naar
het plafond. De lucht koelt langzaam af wordt zwaarder en zakt naar beneden. Bij de
radiator ontstaat een te kort (L) aan lucht. Aan de koele kant van het klaslokaal is te
veel lucht (H). Zo stroomt er lucht over de vloer van de plek waar te veel lucht (H) is
naar de plek waar te weinig lucht is (L).
Hetzelfde principe vindt ook plaats bij een stilstaande aarde. Er zou op beide
halfronden één circulatiecel ontstaan tussen de gebieden rond de evenaar met een
energieoverschot en de gebieden rond de polen met een energietekort. Aan het
aardoppervlakte zou er op het noordelijk halfrond sprake zijn van een continue koude
noordenwind van het hoge druk naar het lage druk. Zie ook afbeelding 2.
Maar de aarde draait om haar eigen as en dit zorgt voor een meer gecompliceerde
werkelijkheid.
Afbeelding 2: circulatie van lucht bij stilstaande aarde
13
De draaiende aarde zorgt voor een meer ingewikkelde werkelijkheid. De aardrotatie
zorgt dat de wind niet via een rechte lijn van een hoge druk naar een lage druk gaat.
Er is sprake van een afbuigende kracht. De Nederlander Buys Ballot formuleerde dit
in een wet: wind is een horizontale beweging van lucht van een hoge druk naar lage
druk. Op het noordelijk halfrond krijgt de wind een afwijking naar rechts. Op het
zuidelijk halfrond een afwijking naar links. Gezien met de wind in de rug.
Daarnaast ontstaat bij een draaiende aarde drie circulatiecellen. Zie afbeelding 3.
Afbeelding 3: algemene luchtcirculatie bij een draaiende aarde
14
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
15
Hoofdstuk 8 De oceaanstromen
Bij het transport van warmte speelt de oceaanstromen een belangrijke rol. Hierbij kan
onderscheid gemaakt worden in bovenstromen en onderstromen.
De bovenstromen van het oceaanwater worden aangedreven door het grote
windsysteem en de ligging van de continenten. Globaal gezien stroomt warm water
van de tropen naar de polen en retour.
De onderstroom ontstaat bij de diepwaterpomp bij IJsland. Hier zakt de bovenstroom
de diepte van de Atlantische Oceaan in en komt duizenden kilometers verder weer
aan de oppervlakte. Dit water blijft gedurende ruim tweeduizend jaar verborgen en
worstelt zich op een diepte van vier kilometer zuidwaarts naar Antarctica en komt in
de Indische en Grote oceaan weer aan het oppervlak.
De afzinkgebieden bij IJsland functioneren als een diepwaterpomp en werken als
volgt. De Atlantische Oceaan verliest op tropische en subtropische breedten door
verdamping meer water dan zij via rivieren terug krijgt. Door dit verlies van water
heeft de oceaan ter hoogte van de Azoren een zoutgehalte van 3,75 %, het hoogste
van alle oceanen. Doordat het oceaanwater afkoelt, maar vooral door het zout is het
water zwaarder dan het omliggende water bij IJsland en zakt naar grote diepte. Dit is
de diepwaterpomp.
Zou het zoutgehalte dalen met 0,2% dan valt de diepwaterpomp stil en dus de
Golfstroom. Dit zal ook grote gevolgen hebben voor het klimaat in Europa.
Een mogelijk oorzaak voor het dalen van het zoutgehalte is de toestroom van extra
zoet water. Deze toestroom kan komen door het smelten van de ijskap op Groenland
als gevolg van het versterkt broeikaseffect.
Bovenstromen en onderstromen in de oceanen
16
Hoofdstuk 9 Wolken en neerslag
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
17
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
18
Hoofdstuk 10 Het weer bij ons
Het weer wordt gevormd door een aantal onderdelen: de weerselementen. Met deze
weerselementen, die met elkaar te maken hebben, kan het weer op een bepaald punt op aarde
beschrijven. Maar ook voorspellen. Het belangrijkste is dagelijks goed de weerselementen te
bestuderen als je buiten bent.
De weerselementen die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn: temperatuur, luchtdruk,
windrichting, windsnelheid, bewolking en neerslag.
Temperatuur
Naast de gevoelstemperatuur die voor ieder individu verschillend is kan je de temperatuur
meten met een thermometer. Dit lijkt simpel maar is toch lastig. Leg een thermometer maar
eens in de zon. Deze gedraagt zich net als planten en grond; hij absorbeert zonlicht en zet dit
om in warmte. De thermometer wordt daardoor warmer dan de lucht. Je moet er voor zorgen
dat de zon er niet op kan schijnen. De beste oplossing is een thermometer te plaatsen in een
weerhut. Een weerhut staat 1,5 meter boven een grasveld en is wit geschilderd. De wanden
bestaan uit jaloezieën die instraling van de zonvoorkomen en de doorstroming van de lucht
mogelijk maakt.
Luchtdruk
De luchtdruk is één van de belangrijkste weerselementen voor het voorspellen van het weer.
Het meten van de grootheid luchtdruk kan met een barometer. De eenheid is kilopascal (kpa)
of millibar. Op een weerskaart in de krant worden wordt de luchtdruk van een gebied
weergeven in isobaren. Dat zijn lijnen met dezelfde luchtdruk.
De relatie tussen de temperatuur en de luchtdruk kan het best worden weergeven aan de
hand van de kachel in de kamer. Daarbij wordt vooral gelet op wat er op verschillende
plaatsen gebeurt met de luchtdruk.
Boven de kachel wordt de lucht opgewarmd. De lucht zet uit en wordt lichter. De lichtere
lucht zal gaan stijgen (hete luchtballon principe). Op deze plek komt er dus minder lucht. De
druk van de lucht (het gewicht van de lucht) wordt daardoor ook minder. Vlak boven de
kachel wordt de luchtdruk lager (1).
De lucht boven de kachel stijgt op naar het plafond
(2), waar het verder langs de zoldering naar het
andere eind van de kamer kan gaan. Op weg daarheen
zal de lucht een heleboel warmte verliezen. Als de
lucht de andere kant van de kamer (3) bereikt, is deze
zo afgekoeld dat deze gaat dalen. Immers warme
lucht stijgt op en koude lucht gaat dalen. Aan het
andere eind van de kamer (4) komt de lucht terecht
die bij de kachel is weggegaan. Er komt hier dus lucht
bij. De druk van de lucht neemt hier toe. Er heerst
hier dan een hogere luchtdruk dan vlak boven de kachel. Als op de ene plaats in de kamer te
weinig lucht of een lagere luchtdruk is en op een andere plaats in de kamer een hogere
luchtdruk, dan zal de lucht van de plaats met veel lucht naar de plaats met minder lucht
stromen. Deze bewegende lucht noemen we wind.
19
Uit de veranderingen van de luchtdruk kan een weervoorspelling gemaakt worden.
Hier volgen enkele vuistregels:





De barometer daalt gestadig of snel: we kunnen regen en wind verwachten.
Hij daalt 10 a 14 mbar in minder dan 12 uur: er komt storm.
Een langzame stijging: Het weer wordt standvastiger, in de wintermaanden kans op mist
en kouder weer.
Een langzame daling: kans op weersomslag met regen en onweer in de zomer. In de
winter kans op regen na mist of sneeuw die later mogelijk over gaat in regen.
Als flinke stijgingen en dalingen elkaar opvolgen in enkele uren is er onstandvastig weer
te verwachten, regen met tussenpozen en veel wind.
Windrichting
Voor het bepalen van de windrichting kan je kijken naar de richting van de lage wolken,
rookpluimen en vlaggen. Zelfs met door het nat maken van je vinger en die in de lucht te
steken kan je de wind bepalen. De kant waar de vinger koud wordt is de wind afkomstig.
Voor een meer nauwkeurige meting moet een windvaan (windhaan) gebruikt worden. De
wind wordt altijd genoemd naar de richting van waaruit de wind waait.
De windrichting is een goede mogelijkheid om het weer te verklaren. Maar als de wind draait
kan je soms ook het weer voorspellen. Als je de kennis van het hoofdstuk over
temperatuursverschillen toepast met de kaart van Europa dan lukt het vast wel.
20
Windsnelheid
De windsnelheid geef grote invloed op ons dagelijks leven. Een harde tegenwind op de fiets
zorgt ervoor dat er een grotere kracht inspanning moet worden geleverd. Een koude harde
wind zorgt voor guur weer. Waarbij de gevoelstemperatuur laag is terwijl het kwik in een
thermometer voor je gevoel te hoog staat (geef een verklaring)
De snelheid van de wind kan bepaald worden met een anemometer. Deze moet op 10 meter
hoogte worden opgesteld en niet in de buurt staan van grote obstakel, zoals bomen en
flatgebouwen.
Hieronder is een windkrachttabel opgenomen met de schaal van beaufort, de benaming in het
weerbericht en een beschrijving.
Windkracht
beaufort
Gem. windsnelheid
Km/h
M/s
0
<1
0-0,2
1
1-5
2
Benaming
Beschrijving
Windstil
Stil; rook stijgt recht of bijna recht
omhoog
1-5
Zwak
5-11
1,5-3,0
Zwak
3
11-19
3,0-5,5
Matig
4
19-28
5,5-8,0
Matig
5
28-38
8,0-11
Vrij krachtig
6
38-49
11-14
Krachtig
7
49-61
14-17
Hard
Windrichting goed herkenbaar aan
rookpluimen
Wind begint merkbaar te worden in
je gezicht; bladeren beginnen te
ritselen en windvanen kunnen gaan
bewegen
Bladeren en twijgen zijn
voortdurend in beweging; de vlag
begint te wapperen
Kleine takken beginnen te
bewegen; stof en papier beginnen
van de grond op te dwarrelen
Kleine bebladerde takken maken
zwaaiende bewegingen; er vormen
zich gekuifde golven op meren en
kanalen
Grote takken bewegen; paraplu’s
kunnen slechts met moeite
vastgehouden worden
Gehele bomen bewegen, de wind is
hinderlijk wanneer men er tegen in
loopt
8
61-74
17-21
Stormachtig
9
74-88
21-24
Storm
10
88-102
24-28
Zware storm
11
102-117
28-32
Zeer zware storm
12
>117
>32
Orkaan
21
Twijgen breken af; het voortgaan
wordt belemmerd
Veroorzaakt lichte schade aan
gebouwen (schoorstenen en
dakpannen worden afgerukt)
Ontwortelde bomen; aanzienlijke
schade aan gebouwen enz. (komt
op land zelden voor)
Veroorzaakt uitgebreide schade
(komt op land zelden voor)
Komt – door het ontbreken van
windremmende objecten –
uitsluitend op zee voor
Bewolking
Wolken vormen een vertrouwd beeld aan de Nederlandse hemel. Vrijwel dagelijks zijn ze
zichtbaar. De wolken zijn een verzameling uiterst kleine, nauwelijks met het blote oog
waarneembaar, waterdruppels of ijskristallen. Maar het kan ook vaste deeltjes zijn van stof,
zout of roet.
In de verschillende afbeeldingen zijn een aantal belangrijke wolken weergegeven met hun
kenmerken en eigenschappen.
Aan de hand van de wind en de wolken kan je een eigen weersverwachting maken. Gebruik
hier voor de tabel waarin de waarnemingen kunnen worden omgezet in een voorspelling.
Neerslag
Neerslag is een verzamel naam voor regen, sneeuw, hagel of ijzel. De neerslag kan je
opvangen in een regenmeter.
22
Evaluatie
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
………
23
Bronnenlijst
Inleiding; de regenworm



http://www.angelfire.com/ny5/natuur/wormen/regenwormen.html , geraadpleegd 3
september 2013.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Regenworm , geraadpleegd 3 september 2013.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Systeem_Aarde , geraadpleegd 3 september 2013.
Hoofdstuk 1 Biosfeer

Alle begrippen zijn terug te vinden op www.wikipedia.nl . De informatie heeft de docent
gecontroleerd op juistheid.
Hoofdstuk 2 natuurlijke plantengroei en het klimaatsysteem van Köppen


Goede uitleg over het systeem van Köppen
http://nl.wikipedia.org/wiki/Klimaatclassificatie_van_K%C3%B6ppen
Klimaattoets voor de bovenbouw.
http://oud.digischool.nl/ak/2efase/toetsen/2efase/aarde/klimaat/index.html
Hoofdstuk 3 De zon

Je krijgt al snel een lekker kleurtje als je op wintersport bent maar op het strand kan je
ook snel verbranden. Waar word je het snelst bruin en hoe komt dat eigenlijk?
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20071113_bruin01
Hoofdstuk 4 De atmosfeer

Denk goed na voordat je een spuitbus gebruikt, want de gevolgen zijn groot! Deze clip
laat heel precies zien wat het drijfgas met de ozonlaag doet en wat dát weer voor
gevolgen heeft op de aarde.
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051109_ozonlaag01

Hoofdstuk 5 De verdeling van warmte op de aarde


Geo Geordend Topboek tekstnummer 231, aanwezig in de mediatheek.
Hoe warm het ergens is, wordt voor een deel bepaald door hoe zonnestralen op het
aardoppervlak vallen. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20110212_zon01
Hoofdstuk 6 Het natuurlijk en versterkt broeikaseffect
Hoofdstuk 7 De wind



http://www.keesfloor.nl/weerkunde/ , geraadpleegd 14 november 2013
http://www.youtube.com/watch?v=aZt6XVFNmrU
Kroll, Erwin, De wereld van het weer, KNMI, 1995
Hoofdstuk 8 De oceaanstromingen



http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20101212_oceaanstromingen01
https://www.youtube.com/watch?v=xusdWPuWAoU#t=112
Grote Bosatlas
Hoofdstuk 9 Wolken en neerslag


http://www.knmi.nl/cms/content/36123/wolkensoorten
Kroll, Erwin, De wereld van het weer, KNMI, 1995
Hoofdstuk 10 Het weer bij ons

J.Nijman (red.), Weer-wijzer,Hogeschool Midden Nederland, juli 1990.
24
Download