Atmosfeer is de omgeving waar weer en klimaat een belangrijke rol

advertisement
Ons zonnestelsel ; Maak Voort Aardig Meisje, Jan Spuit U Nat…..(Plons)
Spectaculair beeld van ons zonnestelsel
Het Zonnestelsel
De banen van de planeten zijn (bijna) cirkelvorming
 Alle planeten draaien in dezelfde richting rond de Zon
 De rotsachtige planeten zitten aan de binnenkant en de
gasreuzen buiten

De Gasreuzen
Jupiter
Saturnus
Neptunus
Uranus
Mercurius
Venus
Mars
De aarde “Adembenemend blauw!”
De Aarde
Basis gegevens:






Straal: 6380 km*
Massa: 5.98 x 1024 kg
Aantal mensen: 7 miljard
Land oppervlak: 29%
Water oppervlak: 71 %
Atmosfeer is de
omgeving waar
weer en klimaat
een belangrijke rol
spelen.
Maak de eerste drie vragen over de aarde als hemellichaam.
Daarna vraag 1 t/m 4 over weer en klimaat.
1. DE AARDE MAAKT ONDERDEEL UIT VAN HET ZONNESTELSEL. LEG UIT WAT MEN VERSTAAT
ONDER HET ZONNESTELSEL EN MAAK DUIDELIJK WAT HET VERSCHIL IS TUSSEN DE ZON
(EEN STER) DE PLANETEN EN MANEN.
Zie B55.
Het zonnestelsel bestaat uit de zon en de daaromheen draaiende planeten en
manen. De zon is een gloeiende gasbol, de planeten draaien rond de zon in een
vaste baan en de manen draaien rond de planeten.
Zie fig. 4.1 blz. 42. (OOK VOOR VRAAG 2)
3. WELKE TWEE BEWEGINGEN MAAKT DE AARDE ROND DE ZON EN WELKE GEVOLGEN HEBBEN
DEZE TWEE BEWEGINGEN?
De aarde draait in 24 uren om de eigen as. (Aardrotatie) Het gevolg daarvan is de
afwisseling van dag en nacht. Ook de verschillen in tijd hebben hier mee te maken.
Zie B24.
De aarde legt in 365 dagen en 6 uren een baan rond de zon af. Daarom hebben wij na
elke 3 jaren een schrikkeljaar. Omdat de aardas schuin staat verandert de invalshoek
van de zon op het aardoppervlak en worden de seizoenen veroorzaakt.
Draaiïng van de aarde om de zon (EENVOUDIG)
Draaiïng van de aarde om de zon (LASTIG)
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060208_zon01
B26.
1.Leg uit wat de dampkring is en waarom het leven op aarde zonder dampkring
onmogelijk is?
De dampkring is de schil van lucht die de aarde omgeeft.
De dampkring bevat noodzakelijke gassen voor het leven op aarde.
Beschermt de aarde tegen meteorieten, schadelijke straling, zoals UV straling (de
ozonlaag) en tegen extreme temperatuurschommelingen.
De atmosfeer werkt als een broeikas en dat is een zeer belangrijke functie. Omdat de
atmosfeer van samenstelling verandert door menselijke activiteiten, (het versterkte
broeikaseffect) veranderen weer en klimaat en dat heeft gevolgen voor het leven op
aarde. Zie B90 tm 92.
B27 EN 28.
2. Geef de definitie van het weer en het klimaat.
Het weer is de toestand van de dampkring op een bepaald moment op een bepaalde
plaats.
Het klimaat is de gemiddelde weerstoestand gemeten over een lange tijd (30 of 40
jaren) en gemeten over een groot oppervlak. Het weer kan dus sterk verschillen zowel in
de tijd als per plaats.
3.Geef een aantal voorbeelden, waaruit blijkt dat het weer invloed heeft op het
.
dagelijkse leven.
Het weer beïnvloedt o.a. de kleding, die je draagt, de consumptie, het vervoer, en jouw
vrije tijdsbesteding.
4.Op welke manieren beïnvloedt het klimaat het leven van de mensen?
Het klimaat heeft invloed op flora en fauna en op het landschap. Ook de cultuur van
mensen wordt mede bepaald door het klimaat. Hoe mensen leven en wonen wordt in
sterke mate bepaald door het klimaat. De moderne mens kan bepaalde
klimaatsinvloeden uitschakelen. Denk maar aan de productie van allerlei gewassen in
de kassen of van de irrigatie van droge gebieden. Deze activiteiten hebben altijd weer
gevolgen voor de natuur en het milieu.
Als jij het weer bestudeert, heb jij te maken met de volgende onderdelen of elementen;
1. DE TEMPERATUUR.
2. DE NEERSLAG.
3. DE WIND.
4. DE HOGE EN LAGE DRUKGEBIEDEN.
Deze elementen staan niet los van elkaar maar beïnvloeden elkaar.
Maak dat duidelijk. Geef aan hoe bijvoorbeeld de wind de temperatuur beïnvloedt.
noordenwind
Meestal heerst er in
Nederland een westenwind…
maar af en toe komt de wind
uit een andere richting en
dat merk je direct in het weer.
Maar hoe?
westenwind
oostenwind
zuidenwind
DE TEMPERATUUR. (B30 TM 43).
5.De thermometer meet de temperatuur van de lucht. Waar moet jij de thermometer
hangen en waarom daar?
De thermometer moet in de schaduw hangen, op een bepaalde afgesproken hoogte en
mag niet nat worden. Bij weerstations hangen de thermometers in een kastje waar de
lucht door kan stromen, beschermd tegen regen en directe zonnestraling.
6.Wat betekent K.N.M.I. en hoe bepalen zij daar de gemiddelde maandtemperatuur?
Het Koninklijk Meteorologisch Instituut. Elk uur wordt de temperatuur opgenomen en dat
gedurende de gehele maand. Daarvan wordt het gemiddelde berekend.
7.Welke factoren bepalen de temperatuur op aarde?
De breedteligging en de schuine stand van de aardas.
De hoogteligging. Dit is de ligging t.o.v. het N.A.P..
De verdeling van land en zee.
De wind en zeestromen.
De ligging van gebergten.
8 Maak samenvattingen van de basisboek nummers 33 tm 40. zie ook dvd 262.
9.Wat wordt er bedoeld met breedteligging, wat met hoge breedte en lage breedte?
Breedteligging is de afstand van een plaats tot de evenaar in graden, hoge breedte is in
de richting van de polen en lage breedte is in de richting van de evenaar.
10.Teken op een horizontaal vlak twee bundels zonlicht van twee centimeter breed, een
bundel heeft een invalshoek van 90 graden en de tweede bundel heeft een invalshoek
van 45 graden. Meet van elke bundel het oppervlak dat beschenen wordt. Wat blijkt er
uit jouw meting?
De bundel met een invalshoek van 900 beslaat 2 cm. Als de invalshoek kleiner wordt, de
zon staat dan lager aan de hemel, beslaat 2.5 cm. Dus moet deze bundel licht een
groter oppervlak beschijnen.
11.Geef de tweede oorzaak dat een bundel met een grote invalshoek meer energie
geeft.
De tweede oorzaak, dat de bundel met een grotere invalshoek meer energie geeft heeft
te maken met de kortere weg door de dampkring. Zie fig. 3.4.
12.Bestudeer fig. 6 en 7 van het stencil. Tussen welke breedtecirkels komen er
loodrechte zonnestanden voor en op welke data?
Tussen de breedtecirkels van 23.5° Noorderbreedte en 23.5° Zuiderbreedte. OP 21 juni
staat de zon om 12.00 uur loodrecht te schijnen op een plaats op de noorderkeerkring.
Een half jaar later op 21 december staat de zon loodrecht te schijnen op de
zuiderkeerkring.
13 Noteer de vier seizoenen op figuur 6 op het noordelijk en op het zuidelijk
halfrond en geef een verklaring voor het ontstaan van de seizoenen.
21 maart. Zon loodrecht boven
de evenaar. In Nederland lente.
21 juni.Zon
loodrecht boven de
kreeftskeerkring. In
Nederland zomer
21 december De zon
loodrecht boven de
steenbokskeerkring. In
Nederland winter
23 september Zon
loodrecht boven de
evenaar. In Nederland
herfst
14.Meet de invalshoek bij A ( afbeelding 7 ).op 21 juni en op 21 december. Geef aan op
welke datum het in plaats A warmer is en waarom? ( 2 oorzaken )
Op 21 juni is de invalshoek bij A 90° en op 21 december 43°. Op 21 juni is het in A veel
warmer. Zie vragen 10 en 11 en B 34 en 35.
15.In de zomer tot 21 juni zijn de dagen veel langer dan de nachten. Hoe kun je dat
zien? Bereken de lengte van dag en nacht op 21 juni en op 21 december op 23.5 graad
noorder-en zuiderbreedte en trek conclusies.
Op 21 juni duurt de dag op 23.5° Noorderbreedte ongeveer 15 uren en de nacht dus 9
uren. Op 23.5° Zuiderbreedte is de duur van de dag 9 uren en de duur van de nacht dus
15 uren. Op 21 juni is de periode van verwarming op het noordelijk halfrond dus veel
langer dan de periode van afkoeling. Op het Noordelijk halfrond begint de zomer en op
het zuidelijk halfrond begint dan de winter.
16.Leg uit wat keerkringen zijn en waarom het daar zo warm is?
De keerkringen zijn de breedtecirkels van 23.5° NB en ZB. Allen tussen deze
breedtecirkels komen loodrechte zonnestanden voor. En dat betekent dus dat de
temperatuur tussen deze breedtecirkels erg hoog kan worden. Hier liggen de tropen.
17.Op welke breedtecirkel zijn dag en nacht altijd even lang?
Op de evenaar.
18.Tussen welke breedtecirkels blijft het op 21 juni 24 uren licht, hoe noemt men dat
verschijnsel en hoe noemt men dat gebied?
Tussen 66.5° en 90° noorderbreedte gaat de zon niet onder. Het verschijnsel noemt
men pooldag en het gebied tussen deze twee breedtecirkels heet het poolgebied. Dat is
dus niet hetzelfde als de Noordpool.
19.Hoe is de situatie op 21 december en leg jouw antwoord uit.
Op 21 december kent het noordelijk poolgebied het verschijnsel poolnacht. De zon is
dan niet te zien. Tussen 66.5° en 90° zuiderbreedte gaat de zon dan 24 uren niet onder.
Het is daar pooldag.
20.In de poolgebieden heb jij het verschijnsel pooldag. Toch is het daar niet erg warm.
Hoe komt dat?
De zon heeft een kleine invalshoek en het poolgebied wordt gedurende de winter niet of
nauwelijks beschenen. Dus gedurende de winter is her poolgebied zeer sterk afgekoeld.
21.Leg in het kort nog eens uit hoe de seizoenen ontstaan?
Doordat de aardas niet loodrecht staat op de baan rond de zon veranderen de
invalshoek en verschillen de duur van dag en nacht tijdens het jaar.
22.Behalve de breedteligging is de hoogteligging van invloed op de temperatuur.
Wat is hoogteligging en leg uit waarom het hoog in het gebergte kouder is dan aan het
aardoppervlak ,terwijl jij dichter bij de zon bent.
Het aardoppervlak wordt door de zon verwarmd. Het aardoppervlak verwarmt de lucht,
de lucht wordt dus van onderaf verwarmd. Bovendien is de luchtdruk aan het
aardoppervlak hoger.
23.Een berg heeft een zonnehelling en een schaduwhelling. Wat wordt daarmee
bedoeld?
Het zonlicht kan vaak slechts een gedeelte van de berg beschijnen en wel de zuidhelling
ontvangt de meeste zonnestralen. Deze helling wordt de zonnehelling genoemd. De
schaduwhelling is kouder, daar ligt meer sneeuw en sneeuw weerkaatst het zonlicht.
24.In een dal op 100 meter boven NAP is het 20 graden Celsius. Hoeveel meter moet jij
klimmen om de boomgrens te bereiken? En op welke hoogte ligt de eeuwige sneeuw?
De boomgrens ligt op 10 graden in de warmste maand. Jij moet dus 10 graden in
temperatuur dalen om de boomgrens te bereiken. Jij moet dus 1666 meter stijgen om de
boomgrens te bereiken, in dit geval zit jij dan op 1766 meter hoogte. 10:0.6 x 100=1666.
25.Probeer met behulp van jouw natuurkundeboek uit te vinden waarom waterheel
langzaam warm wordt en ook heel langzaam afkoelt? Water heeft een grote
warmtecapaciteit.
Water is in beweging.
Water laat het zonlicht gedeeltelijk door.
Een flink gedeelte van de zonnewarmte draagt bij tot de verdamping van het water en
wordt dus niet gebruikt voor de verwarming van het water.
26.De wind heeft veel invloed op de temperatuur en de neerslag. Welke gevolgen
hebben de volgende windrichtingen voor de temperatuur en de neerslag in de zomer
en inde winter.
a. Noordenwind: In de zomer en in de winterkoud, de wind komt van hogere breedte.
b. Zuidenwind brengt warme lucht naar Nederland, de wind komt van lagere breedte
dus vanaf de evenaar.
c. Oostenwind komt vanaf het land. Een landoppervlak is in de zomer warm en in de
winter koud t.o.v. een zeeoppervlak, dat op vergelijkbare breedte ligt.
d. Westenwind komt vanaf de zee en brengt in de zomer vochtige, koele lucht en in de
winter vochtige en zachte lucht. Zeewater wordt langzaam warm en koelt ook
langzaam af.
27.Wat zijn zeestromen (zie bosatlas) en zoek op welke zeestroom langs West-Europa
stroomt en welke gevolgen die stroom heeft in de zomer en in de winter.
Door de wind ontstaan de zeestromen. Zie BA klimaatgebieden en zeestromen. Langs
de kust van West-Europa stroomt een zeestroom die afkomstig is vanuit de Golf van
Mexico. Deze golfstroom, ook bekend onder de naam de Noord-Atlantische Drift, neemt
altijd relatief warm water mee naar ons land. Het oppervlaktewater in de Golf van
Mexico is altijd hoger dan 20 graden.
28.De aarde kun jij indelen in luchtstreken in drie verschillende gebieden.
Maak een cirkel met een straal van 5 cm en teken daarin de evenaar, de keerkringen, de
poolcirkels en de polen. Teken of geef aan waar de tropen, de poolgebieden en de
gematigde zone zich bevinden. Geef voor elke luchtstreek aan wat het verschil is met de
andere luchtstreken.
29.Jij kunt de aarde ook indelen in luchtstreken volgens de isothermen. Geef de
thermische luchtstreken indeling en verklaar de overeenkomst met de wiskundige
indeling. Toch zijn er ook verschillen met de wiskundige indeling. Leg dat uit.
Zie bord en BA Luchtstreken. In de tropen wordt de gemiddelde temperatuur niet lager
dan 180C , d.i. het gebied waar de kokospalm voorkomt.
In de poolgebieden wordt het in de zomer niet warmer dan 10oC , d.i. de boomgrens, het
gebied waarbinnen het te koud is voor bomen.
De gematigde zone ligt hiertussen, dus is het in de zomer warmer dan 10° maar in de
winter is het kouder dan 18°.
Bij de laatste indeling gaan wij uit van alle factoren, die de temperatuur bepalen. Bij de
wiskundige indeling kijken wij naar de invalshoek van de zon en dat is één van de
factoren die de temperatuur bepaalt. Het is wel een zeer belangrijke factor, vandaar de
overlap van deze gebieden.
VRAGEN BOSATLAS
1.Toon aan m.b.v de Bosatlas dat de breedteligging invloed heeft op de temperatuur in
Europa.
Zie kaart Europa klimaat. In het noorden is het gemiddeld veel kouder dan in het zuiden.
2.Nederland is een klein land. Toch heeft ook in ons land de breedteligging invloed op
de temperatuur. Geef drie voorbeelden (kaarten), waaruit dit blijkt en geef korte uitleg.
Zie Nederland klimaat/klimaatschommelingen. De gemiddelde jaartemperatuur is in het
noorden lager dan in het zuiden. Het aantal ijsdagen is in het noordoosten van ons land
hoger dan in andere delen en deze verschillen komen ook naar voren als jij kijkt in naar
de temperatuut in juli en januari.
3.Maak met enkele kaarten uit de Bosatlas duidelijk dat de hoogteligging invloed heeft
op de temperatuur. Geldt dit ook voor het vlakke Nederland en geef korte uitleg.
Zie kaart Europa klimaat. In Zuid-Europa is de gemiddelde temperatuur hoger dan in het
noorden. In de Alpen is het echter kouder. Dat geldt ook voor Zuid-Limburg. Ondanks de
zuidelijke ligging is her daar gemiddeld iets kouder door de heuvels in Zuid-Limburg.
4.Aan de isothermen kun jij zien dat de zee grote invloed heeft op de temperatuur. Hoe
zie jij dat aan de isothermen in januari op het noordelijk halfrond?
Zie BA 71b. De isothermen lopen meer noord-zuid in plaats van oost-west.
5.Als jij in Nederland de temperatuur in januari bekijkt, dan zie dat de zee van invloed is
op die temperatuur.Hoe zie jij dat
Zie BA 43c. De isothermen bijv. van 2.5o strekt zich uit van noord naar zuid en dat komt
door de invloed van de zee. Het zeewater is in het noorden van ons land niet kouder
dan in het zuiden en dit beïnvloedt de temperatuur.
B44 EN 45, DE NEERSLAG.
1.Geef de definitie van neerslag.
Neerslag is water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op de aarde neerslaat.
2.Leg uit hoe stijgingsregen, stuwingsregen en frontale regen ontstaat?
Stijgingsregen ontstaat door het opstijgen van de lucht door verwarming van de lucht.
Dit gebeurt o.a. bij de evenaar maar ook in de zomer als het oppervlak sterk wordt
verwarmd.
Stuwingsregen ontstaat door het opstijgen van lucht tegen een gebergte en frontale
regen ontstaat doordat twee luchtstromen elkaar ontmoeten. Dat gebeurt vaak boven
West-Europa waar koude lucht uit het noorden warme lucht uit de subtropen tegenkomt.
De weerman heeft het vak over frontale depressies, gepaard gaande met regen en
wind.
3.
Waarom is het bij de evenaar zo nat en in de subtropen zo droog?
Zie figuur 3.16 van het BB. Bij de evenaar is het erg heet, de lucht met veel waterdamp
stijgt, koelt af en er treedt condensatie op van de waterdamp. Het gevolg is dat er
stapelwolken ontstaan met heel veel regen.
In de subtropen daalt de leeg geregende lucht van de evenaar. Dalende lucht wordt
warmer en de eventuele waterdamp verdampt. De hemel is onbewolkt en er valt dus
geen neerslag. De luchtdruk in de subtropen is hoog
4.Waar in Europa komt stuwingsregen voor? Nederland kent ook gebieden met
stuwingsregen .Waar en waarom daar?
In de berggebieden, zoals de Alpen, de Pyreneeën, de westkust van Schotland en van
Noorwegen. In Nederland zie jij een verhoogde neerslag in Zuid-Limburg en boven de
Veluwe.
5.Volg een aantal keren het weerbericht en maak duidelijk waarom lage druk gebieden
meestal samen gaan met bewolking en neerslag.
Lage druk betekent altijd stijgende lucht en in deze lucht treedt afkoeling en condensatie
en bewolking op. Dit gebeurt ook bij de evenaar.
6.Hoge drukgebieden gaan gepaard met onbewolkt weer, overdag veel zon maar nachts
koelt het flink af. Hoe komt dat?
In een hoge drukgebied daalt de lucht en dalende lucht wordt warmer. Water verdampt
en bewolking lost op.
Omdat er geen wolken zijn, dus overdag kan de zon onbelemmerd schijnen. ‘s Nachts
zijn er geen wolken en verliest het aardoppervlak veel warmte en wordt het koud.
7.Hoe ontstaan sneeuw, hagel, dauw, rijp en mist?
Sneeuw ontstaat als de ijskristallen uit de wolken tijdens het vallen niet smelten. De
lucht moet dus koud zijn. De ijskristallen smelten een beetje en worden dus wel zachter.
Hagel ontstaat als de lucht hel sterk stijgt en er sterke afkoeling plaatsvindt. Er ontstaan
dan veel ijskristallen in de wolk die met grote snelheid naar beneden vallen. De
ijskristallen smelten niet of nauwelijks en vallen als stenen op het aardoppervlak.
Dauw ontstaat in hoge drukgebieden. Overdag is het warm en verdampt er veel water in
de vorm van waterdamp. In de avond koelt het flink af en de waterdamp condenseert
tegen sterk afgekoelde voorwerpen zoals gras, auto’s in de vorm van druppels.
Rijp komt onder dezelfde voorwaarden tot stand, met dit verschil dat de temperatuur
lager is waardoor waterdamp wordt omgezet in ijskristallen.
Stralingsmist ontstaat onder dezelfde condities. Alleen vindt de condensatie plaats in de
onderste luchtlaag bijv. boven sloten.
B46 TM 51 DE WIND
Bestudeer de basisteksten en het natuurkundeboek, het hoofdstuk over luchtdruk. Jij
kunt ook de encyclopedie raadplegen en de boeken die in het aardrijkskundelokaal
aanwezig zijn. Ook het internet verschaft informatie over dit onderwerp.
1.Leg uit wat luchtdruk is, hoe luchtdruk gemeten wordt en wat men verstaat onder hoge
en lage luchtdruk?
Luchtdruk is de druk van de atmosfeer. De atmosfeer oefent door haar gewicht een druk
uit op het aardoppervlak. De druk wordt berekend over een bepaald oppervlak bijv. over
één cm2.en uitgedrukt in milibar of hectopascal. Zie jouw natuurkundeboek. De luchtdruk
op het aardoppervlak varieert meestal tussen de 950 en 1050 hectopascal. Men spreekt
van hoge luchtdruk als de luchtdruk hoger is dan de druk in een ander gebied.
2.Teken een cirkel met een straal van 10 cm. Teken daarin de evenaar, het subtropisch
maximum, het subpolair minimum en het polair maximum. Pas de wet van Buijs Ballot
toe. Geef met pijlen aan welke winden er waaien tussen de hoge en lage drukgebieden
als de aarde stilstaat.
Teken de winden in die waaien bij een draaiende aarde en benoem die winden. Let op
de wind benoem jij naar de richting waar de wind vandaan komt.
3.De zeilschepen van de V.O.C. lagen vaak stil in het subtropisch maximum. Leg uit
waarom?
Het subtropisch maximum is een hogedrukgebied, dat zich bevindt bij de subtropen. In
dat maximum daalt de lucht die bij de evenaar is opgestegen. Deze lucht maakt een
dalende beweging en wordt dus steeds warmer. In een hogedrukgebied is het windstil,
de lucht daalt en het is erg droog. Deze subtropische maxima staan bekend onder de
naam paardebreedten, omdat schepen eigenlijk paarden nodig zouden hebben om
verder te komen.
4.Deze schepen lagen ook vaak stil op de evenaar, hoe kun jij dat verklaren? Waar kun
jij beter stilliggen bij de evenaar of in de subtropen en waarom?
Op de evenaar stijgt de lucht heel erg sterk door de instraling van de zon
(stijgingsregen) en de botsing van de passaten. Een stijgende luchtbeweging is een
verticale beweging en heeft dus geen invloed op de beweging van het zielschip.
Jij kunt het beste stilliggen op de evenaar omdat daar veel neerslag valt, terwijl het in de
subtropen kurkdroog is.
5.Welke wind overheerst aan de westkust van Europa en dus ook in Nederland? Zie
kaarten BA.
6.Welke gevolgen heeft die wind voor de temperatuur en neerslag in zomer en winter?
5 en 6. Een zuidwestenwind. De wind is afkomstig van het Azorenmaximum. Zoek op
aar dit maximum ligt. Vanuit dit maximum wordt lucht aangevoerd. In de meteorologie
spreekt men van een brongebied. In de zomer is het zeewater bij de Azoren kouder dan
de luchttemperatuur in ons land. De lucht is dus relatief koud, maar wel vochtig. In de
winter is het zeewater bij de Azoren warmer dan de luchttemperatuur in Nederland en
brengt de zuidwestenwind dus vochtige en zachte lucht mee. De zuidwestenwind en de
warme Golfstroom zorgen voor zeer zachte wintertemperaturen.
7.Bestudeer de BA kaarten de Aarde Klimaat en leg met behulp van de ligging van de
hoge en lage drukgebieden uit welke wind er in Nederland waait en de gevolgen van die
wind voor temperatuur en neerslag.
Kaart E1. Het hogedrukgebied ligt in het zuiden. De wind komt vanuit de zee en brengt
warme (zachte) lucht mee.
Kaart E2. Het Hoge drukgebied ligt in het noorden en de wind komt uit het oosten. De
lucht is dus koud.
Kaart E3. De lucht stroomt naar het centrum van het lagedrukgebied en komt nu uit het
noordwesten. De lucht is koel en vochtig.
Kaart E4. De lucht stroomt van uit het zuiden naar het lagedrukgebied in het noorden.
Deze lucht komt van lage breedte en is dus warm.
HET KLIMAATSYSTEEM VAN KÖPPEN. (BB.51-54).
1.Vul schema in klimaatsysteem Köppen.
Zie de ELO!!!!!!!
2.Welke vijf hoofdklimaten worden er onderscheiden?
Zie de ELO!!!!!!!
3.Welk klimaat komt in Europa niet voor en leg uit waarom niet?
De tropische klimaten, omdat Europa op hogere breedte ligt dan voor een tropisch
klimaat nodig is.

Indeling Köppen (BB 51 en 52 !!!!)
A
tropisch
Af Aw

B
droog
BW BS

C
gematigd/zee
Cf Cw

D
continentaal/land
Df Dw

E
polair/hooggebergte/toendra
EH EF ET
Beredeneren vanuit Europa

f = fehlt = droge periode ontbreekt

w = wintertrocken = droge periode in
de winter.
.
s = sommertrocken = droge periode
in de zomer
Teken de klimaten schematisch in:
As
Cs
Indeling Köppen
Welk klimaat volgens Köppen?
A=tropisch klimaat
========== 18°C in de koudste maand
C=(gematigd)zeeklimaat
========== -3°C in de koudste maand
D=landklimaat
========== 10°C in de warmste maand
E=poolklimaat
B=droog klimaat
Dit klimaat wordt ingedeeld op grond van het gebrek aan neerslag.
BW minder dan 200 mm neerslag
BS tussen de 200 en de 400 mm neerslag.
4.Welk klimaat heeft Nederland, Polen en Portugal?
Geef van elk klimaat de kenmerken en verklaar de verschillen tussen de klimaten in de
drie landen. Nederland kent het Cf-klimaat. De temperatuur in de warmste maand is
boven de 100C. In de koudste maand is de gemiddelde temperatuur hoger dan -30 C. De
neerslag valt gedurende het gehele jaar met een maximum in de zomer.
Polen kent een landklimaat. In de zomer ligt de temperatuur boven de 100 en in de
winter wordt het kouder dan gemiddeld -30.. De neerslag valt gedurende het gehele jaar.
Portugal heeft een zeeklimaat net als Nederland met dit verschil dat de zomers warmer
zijn en de winters ook. In de zomer valt er heel erg weinig regen. Dit klimaat noemen wij
het Middellandse klimaat of ook wel het Mediterrane klimaat.
5..Waarom is het Middellandse zeegebied voor veel landgenoten een zeer aantrekkelijk
vakantie gebied?
Dat komt door de warme en droge zomers. De laatste jaren worden deze landen minder
populair omdat het in de zomer vaak te heet is en de gebieden worden geteisterd door
bosbranden. De vraag is of dit te maken heeft met de klimaatverandering. Of is het een
tijdelijk verschijnsel? Niemand weet…………..
Download