Begrippenlijst Weer en Klimaat B26 Dampkring of atmosfeer – de luchtlaag om de aarde. Broeikaseffect – het vermogen om warmte vast te houden Natuurlijk broeikaseffect – de dampkring houdt een gedeelte van de warmte vast. Versterkt broeikaseffect – Door toename van CO2 in de atmosfeer kan de aarde minder goed zijn warmte kwijt (vergelijk het als een dubbele deken), gevolg: opwarming B27 Weerselementen – Weer – B28 Klimaat - B29 Poolklimaat - temperatuur, neerslag en wind de toestand van de dampkring (temperatuur, neerslag en wind) op een bepaalde plaats en een bepaald moment. de gemiddelde weerstoestand over een groot gebied en over een langere tijd (dertig à veertig jaar). Temperatuur: het gehele jaar koud (gehele jaar onder de 10 graden). Neerslag: weinig, in de vorm van sneeuw. Tropisch klimaat - Temperatuur: het gehele jaar warm (boven de 18 graden). Neerslag: veel, soms een gedeelte van het jaar droog. Zeeklimaat - Temperatuur: zomers niet echt warm, 's winters niet echt koud. Neerslag: gedurende het gehele jaar. Landklimaat - Temperatuur: strenge winters en warm zomers. Neerslag: gehele jaar, maar kleine hoeveelheid. Droog klimaat - Temperatuur: soms heet, soms koud. Neerslag: weinig. B32 Temperatuurfactoren - B33 Breedteligging - Hoge breedte - De factoren waardoor temperatuursverschillen op aarde veroorzaakt worden (breedteligging, hoogteligging, landzeeverdeling, wind- en zeestromen, ligging van gebergten). De kortste afstand van een punt tot de evenaar, gemeten in graden. Een plaats ver van de evenaar. Lage breedte - Een plaats dicht bij de evenaar. Poolstreken - Gebied rond de Polen waar de gemiddelde temperatuur in geen enkele maand boven de 10 graden Celsius uitkomt. B35 kreeftskeerkring - keerkring op 23½ ° NB steenbokskeerkring – keerkring op 23½ ° ZB keerkring – een plek op de aarde tot waar de zon een loodrechte stand ten opzichte van de aarde kan halen (tussen de keerkringen in staat de zon tweemaal per jaar loodrecht). B36 Hoogteligging - B38 Aanlandige wind - Aflandige wind - B39 Zeestromen - het aantal meters dat een plek zich boven (of onder) de zeespiegel bevindt. wind vanuit zee (zeewind, zorgt voor minder warme zomers en minder koude winters). wind vanaf land (landwind, zorgt voor hete zomers en koude winters). een stroming met warm of koud zeewater. De zeestroom heeft invloed op de temperatuur op het land. B41 Isotherm – een lijn die plaatsen met gelijke temperatuur met elkaar verbindt. B42 Luchtstreken – temperatuurzones (poolstreken, gematigde zone en tropen) Poolstreken - Gebied tussen de poolcirkel (66½° NB of ZB) en de pool (90° NB of ZB). Zie ook: B33, B42, B43, B73, B74 Gematigde zone - Gebied tussen de keerkringen (23½° NB of ZB) en de poolcirkel (66½° NB of ZB). Tropen – gebied tussen de keerkringen (23½° NB en 23½° ZB) Wiskundige begrenzing – luchtstreken begrenzen met behulp van breedtecirkels. B43 Thermische begrenzing - luchtstreken begrenzen met behulp van isothermen. Palmgrens – De isotherm (lijn van plaatsen met gelijke temperatuur) van 18° C in de koudste maand. (De kokospalm groeit alleen op plekken waar de gemiddelde temperatuur het gehele jaar boven de 18° C blijft). Boomgrens - De isotherm (lijn van plaatsen met gelijke temperatuur) van 10° C in de warmste maand. (Bomen stoppen met groeien als de gemiddelde temperatuur het gehele jaar onder de 10° C blijft = naaldboomgrens, loofbomen stoppen al met groeien als de gemiddelde temperatuur het gehele jaar onder de 15° C blijft = loofboomgrens ). B44 Waterdamp – onzichtbare waterdeeltjes (gasvormig) Wolken – zichtbare, zwevende, zeer kleine waterdeeltjes Neerslag – water dat in vaste vorm (sneeuw, hagel) of vloeibare vorm (regen, mist) uit de dampkring op aarde neerslaat. B45 Stijgingsregen - Regen die ontstaat door het stijgen van warme lucht. Bij de evenaar stijgt de lucht door opwarming van de zon. De stijgende lucht koelt af. Door de afkoeling ontstaan wolken en uiteindelijk regen. (B45, fig. 3.16) Stuwingsregen - Regen die ontstaat door het opstuwen van lucht tegen een berg. De opstuwende lucht stijgt en koelt af. Door de afkoeling ontstaan wolken en regen. (B45, fig. 3.17). Loefzijde - de windkant van een gebergte. Door opstuwende lucht valt aan deze kant de neerslag. Lijzijde - De kant van de berg die uit de wind ligt. Door dalende lucht wordt de lucht warmer, zet uit en kan meer waterdamp bevatten. Gevolg: wolken verdwijnen. Het is aan deze kant droog. Ook wel regenschaduw genoemd. Regenschaduw - andere naam voor de lijzijde van een berg. B46 Wind – B54 Klimaatgrafiek - De stroming van luchtdeeltjes langs het aardoppervlak, van een gebied met hoge druk (dalende lucht) naar een gebied met lage druk (stijgende lucht). Overzicht van de gemiddelde temperatuur en neerslag van een klimaat(gebied). B56 Reliëf - Hoogteverschillen in het landschap. Laagland - Land met een hoogte tot 200 meter. Heuvelland - Land tussen 200 en 500 meter. Middelgebergte - Toppen tussen 500 en 1500 meter. Hooggebergte - Gebergte met toppen boven de 1500 meter. B71 Toendra - Gebied met een temperatuur gemiddeld onder 10 graden Celsius, zodat boomgroei niet mogelijk is. Alleen mossen en struikjes. (Bodem is permanent bevroren). Taiga - Naaldboomgebied of naaldboomgordel. Gebied met een temperatuur het hele jaar onder 15°C (zomer), waardoor het te koud is voor loofbomen. Hier groeien alleen naaldbomen (homogeen bos). Permafrost - Altijd (permanent) bevroren ondergrond. heterogeen bos - Bos met verschillende soorten bomen. homogeen bos - Bos met één soort boom (bijv. taiga) Tropisch regenwoud - Miljoenen jaren oud, heterogeen bos in de tropische luchtstreek. Zeer veel soorten planten en bomen. Het hele jaar neerslag. Temperatuur het hele jaar tussen de 25 en 35°C. Savanne - Open tropisch bosgebied: afwisseling van graslanden met groepjes bomen en struiken (Parklandschap). Er is een droge tijd van drie tot vier maanden. Steppe - Boomloze grasvlakte. Er is een droge tijd van acht tot negen maanden. Oase - Plek in de woestijn waar water is. B44 Waterdamp – onzichtbare waterdeeltjes (gasvormig) Wolken – zichtbare, zwevende, zeer kleine waterdeeltjes Neerslag – water dat in vaste vorm (sneeuw, hagel) of vloeibare vorm (regen, mist) uit de dampkring op aarde neerslaat. B45 Stijgingsregen - Regen die ontstaat door het stijgen van warme lucht. Bij de evenaar stijgt de lucht door opwarming van de zon. De stijgende lucht koelt af. Door de afkoeling ontstaan wolken en uiteindelijk regen. (B45, fig. 3.16) Stuwingsregen - Regen die ontstaat door het opstuwen van lucht tegen een berg. De opstuwende lucht stijgt en koelt af. Door de afkoeling ontstaan wolken en regen. (B45, fig. 3.17). Loefzijde - de windkant van een gebergte. Door opstuwende lucht valt aan deze kant de neerslag. Lijzijde - De kant van de berg die uit de wind ligt. Door dalende lucht wordt de lucht warmer, zet uit en kan meer waterdamp bevatten. Gevolg: wolken verdwijnen. Het is aan deze kant droog. Ook wel regenschaduw genoemd. Regenschaduw - andere naam voor de lijzijde van een berg. B46 Wind – B47 Hoge druk – Lage druk – De stroming van luchtdeeltjes langs het aardoppervlak, van een gebied met hoge druk (dalende lucht) naar een gebied met lage druk (stijgende lucht). Kolom lucht is extra zwaar, de lucht is in elkaar geperst door dalende luchtstroom. (meer dan 1013 mb/hp) Kolom lucht is minder zwaar, de lucht gaat uit elkaar door stijgende luchtstroom. (minder dan 1013 mb / hp) B48 Tropisch minimum – Lagedrukgebied bij de tropen. Subtropisch maximum – Hogedrukgebied op 30° NB en 30° ZB Subpolair minimum - Lagedrukgebied op 60° NB en 60° ZB Polair maximum - Hogedrukgebied bij de polen B49 lagedrukgebied – Gebied met een tekort aan lucht (lucht stroomt toe) hogedrukgebied – Gebied met een teveel aan lucht (lucht stroomt weg) isobar – Een lijn die plaatsen met dezelfde luchtdruk met elkaar verbindt. B51 Klimaatsysteem van Köppen - Vijf klimaatzones gekoppeld aan bepaalde plantengroei (vegetatie). Zone A = Tropische plantengroei Zone B = Woestijnvegetatie Zone C = Gebied met loofbomen Zone D = Gebied met naaldbomen Zone E = Gebied met toendra's of eeuwige sneeuw A = Tropisch klimaat = B = Droog klimaat C = Gematigd zeeklimaat D = Landklimaat (Continentaal klimaat) E = Poolklimaat Onderscheid op temperatuur: klimaten A, C, D, en E Onderscheid op ontbreken van neerslag: klimaat B kleine letters: f = fehlt (er ontbreekt een droge tijd, dus gehele jaar neerslag) s = sommertrocknen (zomerdroogte, droge tijd in de zomer) w = wintertrocknen (winterdroogte, droge tijd in de winter) B54 Klimaatgrafiek - Overzicht van de gemiddelde temperatuur en neerslag van een klimaat(gebied).