Duits idealisme - Georg W.F. Hegel ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ het ontstaan van het moderne subject loopt synchroon met het ontstaan van de burgerij (16e - 18e eeuw) de maatschappij is niet langer gebaseerd op een door God gegeven orde (feodale verhoudingen, adel, aristocratie) maar op een sociaal contract tussen "van nature" vrije en gelijke burgers maar het Duitsland waarin Hegel opgroeide leek nog sterk op de feodale tijd het bestond uit vele kleine staatjes die geen politieke, sociale of militaire eenheid vormden de koningen van de staten waren op z'n best verlicht despoten: "alles voor het volk, niets door het volk" tegen deze achtergrond maakte de Franse Revolutie grote indruk op de (dan nog) jonge Hegel die stond symbool voor de ontwikkeling van de moderne staat, gebaseerd op de vrijheids-idealen van de verlichting na de periode van terreur (jegens vijanden van de revolutie) werd Napoleon in 1799 1e consul van de republiek dat hij formeel geen staatshoofd was oogstte internationale sympathie onder revolutionairen en republikeinen maar in 1804 wordt de Franse Republiek een keizerrijk, en groeit de argwaan jegens Bonaparte (zo verandert Beethoven de titel van zijn 3e symphonie van "Buonaparte" naar "Erocia") Hegel zag in Napoleon een hervormer, die de verlichting naar Duitsland kwam brengen, toen hij in 1806 Jena binnenviel de verlichting kwam voort uit positivisme en optimisme t.a.v. het menselijk kunnen en de vooruitgang de mens kon (en moest) de slaafse relatie tot de natuur, zijn eigen instincten, en irrationele traditie overwinnen dit riep de vraag op hoe een moderne staat eruit moest zien, en welke macht deze over z'n burgers moest hebben en ook: hoe kan de samenleving gezien worden als bestaande uit (Latijn:) individuen (Grieks: atomen)? m.a.w: hoe is sociale cohesie te rijmen met individuele vrijheid? in de 17e (& 18e) eeuw werd deze cohesie verklaard door verwijzing naar principes als: invisible hand (Smith), private vices / public benefits (Mandeville), harmonia praestabilita (Leibniz) Hobbes typeerde de mens als wolf voor zijn medemens, en vanuit dat idee legitimeerde hij de (al)macht van de staat Locke, Kant en de Franse verlichtingsfilosofen benadrukten dat de staat ten dienste staat van de burger de vrijheidsidealen van de verlichtingsfilosofie legden de nadruk op emancipatie van het individu door rationeel denken vooral Locke benadrukte daarbij de natuurlijke grondrechten van het individu, die hij wilde beschermen tegen de staat met de verlichting ontstaan er minder individualistische, meer "holistische" contract theorieën (Rousseau) het subject wordt minder gezien als van nature egoïstisch (Hobbes, Mandeville), en meer als sociaal wezen het kwaad komt niet als van nature uit de mens, maar van boven, vanuit de ongelegitimeerde macht die de mens knecht Immanuel Kant: "Verlichting betekent bevrijding van de mens uit zijn door hemzelf veroorzaakte onmondigheid." vanuit subjectivisme ontstond eind 18e begin 19e eeuw in Duitsland het idealisme en het idee Bildungsprozess op maatschappelijk vlak: nationale ontwikkeling ; Hegel (liberalisme / nationalisme) & Marx (socialisme) op persoonlijk vlak: Bildung = persoonlijke vorming / zelf-realisatie (burgerlijk ideaal; vgl. Aristoteles) als ontwikkeld persoon diende men over van alles iets te weten, en zijn competenties te ontwikkelen persoonlijke vorming / ontplooiing en sociale harmonie liggen in elkaars verlengde (Kant / Hegel) beroep is geen baan (job, werk) maar roeping (gold alleen voor de elite, het volk moest een ambacht leren); Bildung & Beruf zijn bijna synoniem: orde, punctualiteit, vlijt, spaarzaamheid zo worden arbeid & mens-zijn ook synoniem (vgl. communistische propaganda) de burger wordt drager van de subjectieve en de objectieve cultuur; en belichaming van de burgerlijke vrijheid ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ voor Hegel moeten staat en burger niet tegenover elkaar geplaatst worden, maar complementair zijn Hegel's filosofie is er één van vrijheid, zelf-beschikking, autonomie, soevereiniteit, geënt op het positieve vrijheids-begrip hij stelt: "de geschiedenis is het voortschrijdende bewustzijn van de vrijheid", maar ook: "als men het over vrijheid heeft, moeten we ervoor waken dat niet slechts het verdedigen van private belangen wordt bedoeld" Hegel vreesde voor individualisme, normloosheid, grenzeloosheid, mateloosheid en eenzaamheid hij wilde de mens in een sociaal-maatschappelijke, en historische context plaatsen dus niet het individualistische liberalisme van Locke, maar het denken vanuit de gemeenschap zoals Rousseau 1 het subject, als rationele geest en vrije burger, is sinds Spinoza doel en uitgangspunt van de moderne filosofie de eenzijdige nadruk op het subject had echter 3 tekortkomingen: 1] het subject wordt afgeschilderd als alleen op de wereld, en dus zonder sociaal-maatschappelijke dimensie 2] het subject wordt afgeschilderd als tijdloos, en dus zonder historisch-culturele dimensie 3] het subject wordt afgeschilderd als rationeel, en dus in volledige controle over zijn driften en emoties 18e & 19e eeuw: opkomst van de moderne natie-staat (natie = volk, staat = territorium onder soevereine heerschappij) als reactie op het verlichtingsdenken ontstaat als tegenbeweging (counter-enlightenment) de Romantiek, in Duitsland: de Sturm und Drang beweging en het Duits Idealisme; de rede werd aangevuld met passie Hegel: "zonder passie is nog nooit iets in de wereld bereikt" Johann Georg Hamann (1730-1788), Johann Gottfried Herder (1744-1803), Wilhelm von Humboldt (1767-1835) kritiek op de Franse Verlichting, kritiek op het gelijkheidsideaal, kritiek op objectiviteits-pretentie van wetenschap anti-rationalistisch: we kunnen ons denken nooit losmaken van andere facetten van ons mens-zijn aandacht voor geschiedenis, (volks)cultuur (folklore), antropologie avant-la-lettre Herder: "alle volkeren op aarde (...) hebben een unieke, onherhaalbare identiteit", een Volksgeist internationale ontwikkelingen, zoals de vorming van natie-staten buiten Duitsland, stimuleren Duits nationalisme natie = das Volk, de collectieve identiteit, als eenheid van geschiedenis, taal, cultuur, traditie, geloof, belangen, etc. staat = objectieve bevestiging van de identiteit en soevereiniteit van dat volk t.o.v. andere volkeren (in politiek en territorium) de idealen van de verlichting (vrijheid, emancipatie, zelf-determinatie en zelf-bewustzijn) werden toegepast op de natie het nationalisme, als ideologische strijd voor collectieve vrijheid van de natie (collectieve identiteit), was geboren daarmee was tevens het collectief bewustzijn geboren: de werkelijkheid is niet objectief, noch subjectief, maar cultureel ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Duits Idealisme (Fichte & Hegel): er bestaat geen Ding an sich, geen noumenale wereld achter de fenomenale het aannemen van een Ding an sich is dogmatisme, een irrationeel geloof in iets dat niet aantoonbaar is de werkelijkheid bestaat niet op zichzelf, maar altijd in relatie tot een bepaalde ervaring (als fenomeen) het idealisme schaft het Ding an sich (dogmatisme) af; er is alleen maar het subjectieve / ideële / geest Descartes' "ik denk dus ik ben" was vanuit een methodologische twijfel (skepsis) Fichte: het "Ik" stelt zichzelf absoluut; dus Zijn = "het er-zijn van het Ik" (romantische zelfverzekerdheid: Sturm und Drang) dit Duits idealisme verwerpt de statische, a-historische, ken-theorethische benadering van Kant & Descartes subject & object zijn niet statisch en gescheiden, maar verwikkeld in een dialectisch ontwikkelingsproces - objectief idealisme: Schelling gaat uit van de geestelijke grondstructuur van en in de natuur (vgl: Leibniz, Aristoteles) - subjectief idealisme: Fichte gaat uit van het subject (Ik, geest): door interactie van het Ik met de wereld ontstaat dynamiek - absoluut idealisme: Hegel gaat uit van de Absolute Geest = de supra-individuele Idee, het collectief bewustzijn bij alle 3 leidt de dynamiek tot een evolutie; niet in Darwiniaanse zin (divergerend), maar dialectisch (convergerend) de statische subject-object dichotomie (2-deling) wordt aangevuld met een dynamisch beginsel: dialectiek dialectiek = van oudsher redeneervorm die d.m.v. tegenstellingen tot hoger / dieper inzicht wil komen (logica): • Socrates: overtuiging → kritische ondervraging → dieper inzicht • Augustinus & Anselmus: geloofsovertuiging → filosofische reflexie → dieper inzicht dus: stelling → tegenwerping → aangescherpte stelling (in het laatste zijn stelling en tegenwerping beide nog aanwezig) in het Duits idealisme is de dialectiek metafysisch / ontologisch: heeft ook betrekking op het "Zijn" (de werkelijkheid) die dialectiek verloopt als volgt: these → antithese → synthese (geïntroduceerd door Kant, uitgewerkt door Fichte) ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) Hegel's denken en schrijven is hermetisch (& totalitair): ontoegankelijk, gesloten, geen speld tussen te krijgen zijn filosofie over de wereld en werkelijkheid heeft ook betrekking op zijn eigen werk: het geheel (absolute) verklaart het onderdeel (specifieke), en elk onderdeel reflecteert het geheel Hegel's doel is de filosofie tot voltooiing te brengen, tot een afgeronde ware wetenschap te maken hij verenigt de filosofieën van Fichte en Schelling in zijn eigen synthese: de vervolmaking van de filosofie de filosofie moet alle tegenstellingen opheffen om de Absolute Totaliteit te bereiken: "Das Wahre ist das Ganze" 2 ontologie Hegel vat de wereld(geschiedenis) op als een proces van zelf-verwerkelijking en zelf-bewustwording van de Geest de Geest is het eerste en enige principe van de werkelijkheid, en is niet alleen subjectief, maar ook objectief de Geest kan zichzelf slechts verwerkelijken en leren kennen wanneer hij zich eerst veruiterlijkt (objectiveert) en deze gerealiseerde realiteit vervolgens weer denkend in zich opneemt (zich realiseert, zelf-bewust wordt) volgens dit dialectische principe zijn er in de ontwikkeling van de Geest drie stadia te onderscheiden, waaraan de drie onder-delen van Hegel's filosofie beantwoorden: Wissenschaft der Logik = logica (meta-fysica) = wetenschap van de Idee op zichzelf (= abstract / these) Naturphilosophie = wetenschap van de Idee in zijn anders-zijn, in zijn veruitwendiging tot natuur (= negatief / anti-these) Philosophie des Geistes = wetenschap van de terugkeer van de Geest tot zichzelf (= concreet / synthese) elke van deze 3 is een gestalte (fenomenologie) van de Geest Hegel gaat uit van de complementariteit van denken & Zijn: denken & Zijn zijn niet te scheiden de werkelijkheid is als geheel, en in al zijn delen, redelijk, en dus voor de rede inzichtelijk en andersom: al wat redelijk is = werkelijk (denken is realiteit) subject & object, begrip & werkelijkheid, denken & zijn, veronderstellen elkaar Hegel's systeem = de totaliteit van de werkelijkheid = zowel substantie als subject ("Das Wahre ist das Ganze") Hegel zou in de middeleeuwse universalia-strijd de kant van de realisten kiezen voorbeeld: wat is het verschil tussen een dokers-roman en het wetboek van strafrecht? volgens de nominalist/empirist zijn beide inkt op papier, voor de realist geldt: idee (essentie, vorm) = werkelijkheid een definitie van "bestaan" is: datgene waarnaar gehandeld wordt (bijv: de wet, God, geld, taal) Kant's kritiek op Anselmus' Godsbewijs: zijn is een koppelwerkwoord; veronderstelt slechts iets - maar bewijst nix Anselmus liet zien dat ons denken over de werkelijkheid altijd door begrippen is bepaald: talig is Wissenschaft der Logik: logica / dialectiek in Wissenschaft der Logik (1812-1816) zet Hegel de structuur van de werkelijkheid uiteen: de wet van de dialectiek; de wet die zowel logica is, als het wezen van de werkelijkheid, en terug te vinden in de natuur en de geschiedenis dialectiek is een proces tussen tegengestelden, waarbij het resultaat niet "niets" is (Aristoteles, Kant), maar iets nieuws de tegenstelling is letterlijk op-geheven (aufgeheben), d.w.z. blijft op een hoger niveau aanwezig in het nieuwe begrip dit is niet alleen de logica van het denken, maar tevens de werking van de werkelijkheid zelf: zijn = niet (zo)zijn = worden = abstract = idee, algemeen begrip, onbepaald, leeg, betekenisloos (zoals Aristoteles al zei) negatief = een anders-zijn, wat het zijnde (nog) niet is, contingentie, in contrast met de idee: potentie concreet = actualisering van de potentialiteit, realisering van het ware zijn elk fenomeen kent deze triadische ontwikkeling: Kant, Fichte en Marx gebruikten: these → antithese → synthese Hegel gebruikt: abstract → negatief → concreet in het hart van alles is een contradictie tussen de idee (abstract) en het contingente (dat wat niet in de idee gegeven is) identiteit (synthese) van identiteit (zijn) en niet-identiteit is een universeel principe is dat we overal terugzien alles is gemedieerd (synthese, voortkomend uit tegengestelden), en dus contingent, maar tegelijk noodzakelijk de contradictie resulteert in een "worden", een streven naar verzoening, en is de bron van alle leven en beweging Hegel's werkelijkheidsbegrip is niet statisch (Parmenides, Plato), maar dynamisch (Herakleitos, Aristoteles: worden & proces) de werkelijkheid is een werken, d.w.z: geen statisch "ding", maar een proces dat zichzelf reproduceert maar (anders dan bij Herakleitos) niet de tegenstelling is fundamenteel, maar de wil om deze op te heffen wat iets is kan dus niet los gezien worden van dialectische wordingsgeschiedenis ervan (een evolutionaire gedachte) zoals evolutie-bioloog Ernst Haeckel (1834-1919) stelde: "Jedes Sein wird nur durch sein Werden erkannt" Naturphilosophie: God, Geest & natuur Hegel's natuur-filosofie is een puur rationele, niet-empirische constructie de natuur doorloopt namelijk logische en noodzakelijke stadia, die a priori gekend kunnen worden logica is niet slechts abstract, maar (net als het Griekse logos) een scheppend en ordenend principe natuur bestaat daardoor uit zowel noodzakelijkheid (actualisering van de idee) als contingentie (niet-zijn) 3 de idee / begrip = het onbepaalde zijn (abstract / oneindig / noodzakelijk) natuur = de externalisering van de idee (representatie / eindig / contingent / gedetermineerd / bewustloos / onvrij) de idee vindt de natuur tegenover zich als bepaald zijn (wordt geconfronteerd met een bepaald-zijn) de synthese van deze tegengestelden is dynamiek: de organische natuur (organon = Grieks voor werktuig) de idee die werkzaam is in de natuur is Geest: de natuur is de verwerkelijking / manifestatie) van de Geist de natuur moet als een proces begrepen worden waarin zij zichzelf voortdurend als werkelijkheid reproduceert Hegel gaat (anders dan Kant en Descartes) dus niet uit van de levenloze, maar van de levende natuur (vgl. Aristoteles) daarmee brengt hij de dynamiek (leven) weer in de (voorheen zo verstarde/statische) filosofie (Descartes, Kant) Hegel meent dat we de natuur als een dynamisch krachtenspel moeten begrijpen het begrip kracht (een werken) kan ons de eenheid van eenheid en veelheid doen begrijpen het "ik" is een ondeelbare eenheid (in-dividu) omdat het als eenheid opereert te midden van andere personen (sociologie), maar tevens is het "ik" een heterogeen proces van indrukken, emoties, gedachten, etc. (psychologie / neurologie) een dier(soort) is een ondeelbare eenheid omdat het als eenheid opereert in zijn ecosysteem (ecologie), maar is tevens een heterogeen samenstelsel van verschillende erfelijke eigenschappen (micro-biologie / genetica) de natuur heeft een eenheid, een zelf, dat niet van buitenaf wordt opgelegd (zoals wiskundige natuurwetten) de kosmologische modellen van Bruno, Kepler, Descartes, Spinoza e.d. waren statisch, als Plato's Vormen Hegel stelt (als Aristoteles) dat de natuur als Geest een immanent doel heeft, en streeft naar zelfbehoud in het pan-theïsme van Bruno en Spinoza werd het universum gereduceerd tot een starre oneindige wetmatigheid (God) bij Hegel is God (de Absolute Idee / Absolute Geest) niet vanaf het begin gegeven, maar resultaat van een evolutie de evolutie van de Geest die via bewustzijn en zelf-bewustzijn streeft naar Absolute Geest (absolute vrijheid) God is latent maar immanent in de natuur aanwezig om zich van daaruit als Geest te ontwikkelen (Schelling, Schopenhauer) Hegel's Geist lijkt op Aristoteles' causa formalis (eidos) en causa finalis (telos), en de Absolute Geest op zuivere act m.a.w: de Waarheid (God) staat niet aan het begin (als schepper), maar aan het einde (als onbewogen beweger) Hegel was geen wetenschapper en geen bioloog (natuur & empirie), maar historicus (geschiedenis & cultuur) Geest als natuur = vooral cyclisch & gedetermineerd (de natuur is zich niet bewust van haar natuur-zijn) Geest als cultuur = vooruitgang gericht op vrijheid (de mens is in staat "nee" te zeggen, een alternatief te willen) Philosophie des Geistes: bewustzijn & vrijheid de vraag voor Hegel is hoe de (menselijke) vrijheid met de (menselijke) natuur te verzoenen valt gebrek aan samenhang tussen vrijheid en natuur (bij Kant) is voor Hegel het probleem van het Kantiaanse denken zowel natuur als vrijheid zijn bij Kant innerlijk verbonden met de vorm van de wet: de natuur verschijnt in natuurwetten en vrijheid in de morele wet (de categorische imperatief) Hegel's filosofische project is zoeken naar de innerlijke samenhang tussen geest en lichaam, tussen vrijheid en natuur Hegel gebruikt de dialectiek om de eenheid van geest en lichaam zodanig te denken, dat dit niet tot tegenspraken leidt, of beter: dat deze tegenspraken opgeheven worden op een hoger plan het bewustzijn komt voort uit een dynamische Geest in een dialectisch proces (de natuur) bewustzijn is dus een stadium in de ontwikkeling van de Geest in de mens komt de Geest tot zelf-bewustzijn als subjectieve geest het verschijnen van de Geest als bewustzijn (Phänomenologie des Geistes) is geen eenmalige gebeurtenis, maar een doorlopend proces van ontplooiing (objectivering, verwerkelijking, realisatie) de Geest kent 3 niveau's van ontplooiing, die zich gelijktijdig voltrekken: 1] subjectief (individueel, psychisch, persoonlijk) 2] objectief (cultureel, sociaal-maatschappelijk) 3] absoluut (God) - onbewuste individuele geest (de oermens, het kind) = oorsprong - de geheel bewuste Absolute Geest (God / vrijheid) = doel - het proces daar tussen in (bewustwording van de Geest) is de geschiedenis 4 de werkelijkheid is wat het subject zich voorstelt, en tevens de omgeving waarin het ik zich realiseert (vgl: Fichte) om een bepaald Ik te worden (individu te worden), moet de subjectieve geest begrenst, beperkt worden de ontdekking van de begrenstheid maakt het ik mogelijk (de ander erkennen, jezelf bewijzen, leer-proces, trial & error) (Aristoteles: er is geen zijn zonder bepaald-heid; materie en vorm hebben elkaar nodig om werkelijkheid te worden) om een ik (een zelf-bewust persoon) te worden moet de geest zich objectiveren (realiseren, actualiseren in z'n omgeving) zelf-bewustzijn is afhankelijk van weerstand of verificatie door iets anders (of de ander) dat geen deel uitmaakt van het ik een ik (een zelf-bewust persoon) kan alleen ontstaan te midden van anderen die niet-ik (maar jij of jullie) zijn zelf-bewustzijn (persoonlijke identiteit) is dus een sociaal fenomeen: wederzijdse erkenning van rationele individuen is een voorwaarde voor het ik als persoon het ik moet zich positioneren t.o.v. een niet-ik (de ander) om überhaupt een ik te kunnen zijn (feral child Genie) implicatie: vrijheid & verantwoordelijkheid zijn 2 kanten van de medaille van het begrenst zijn - An-sich = these - Anderssein = antithese - An-und-für-sich = synthese = = = abstract subject (bijv. een peuter; nog vóór "ik denk dus ik ben") negatief (jij bent ook een ik, maar anders, niet ik, dus wie ben ik?) concreet (ik ben iemand, met een eigen mening en persoonlijkheid) meester-slaaf-dialectiek (Hegel's invulling van het sociaal contract) - ontwikkeling van het individu (van kind tot volwassenheid) - ontwikkeling van de samenleving (van natuur-staat tot republiek) het subject (ik) wil zijn omgeving (de natuur, zijn lichaam, anderen) beheersen twee subjecten (ik-ken) ontmoeten elkaar elk van beide kan de ander negeren, of in de ban raken van de ander (als zijnde hetzelfde maar dan niet ik) ze zien elkaar als bedreiging: hun beider macht kan ingeperkt worden door de ander ze zien de ander niet als ander persoon, maar als een zelfde ik buiten zichzelf (dus geen reflectie, geen respect) ze confronteren elkaar en willen de ander overheersen, controleren, hun wil opleggen ze hebben zichzelf verloren, ze zijn van zichzelf vervreemd geraakt, in de ban van de ander hun zelf-verzekerdheid en absolute waarheid zijn aan diggelen de enige manier om deze vervreemding teniet te doen, zo menen ze, is te strijden voor overheersing een strijd op leven en dood volgt: als een van de twee sterft is alles weer bij het oude maar: de één heeft meer angst voor de dood dan de ander, en geeft zich gewonnen (onderwerpt zich) meester = autoriteit zonder verantwoordelijkheid slaaf / knecht = verantwoordelijkheid zonder autoriteit wederzijdse erkenning van de meester-slaaf-relatie leidt tot hun beider zelf-bewustzijn als meester & als slaaf maar deze wederzijdse erkenning is niet duurzaam: de slaaf erkent de meester louter vanwege angst (voor straf, of om te sterven, maar niet uit vrije wil), de meester bestaat bij de gratie van erkenning door de slaaf (zonder slaaf was hij geen meester, dus is hij afhankelijk) daarbij bewerkt de slaaf de natuur tot producten voor de meester, wat de meester nog afhankelijker maakt van de slaaf op een zeker moment ziet de slaaf dat hij niet vervreemd is van zijn arbeid (voor de meester) en wordt zelfbewust, terwijl de meester in gaat zien dat hij afhankelijk (slaaf) is van de slaaf (als deze staakt staat de meester machteloos) de oplossing van deze contradictie is wanneer slaaf & meester beide erkennen dat ze van elkaar afhankelijk zijn daarin ligt de vrijheid van beiden besloten: uitbannen van asymmetrische machtsverhoudingen: pas wanneer autoriteit & verantwoordelijkheid samengaan is er sprake van zelfbewustzijn & autonomie dat betekent niet dat Hegel voor gelijkheid pleit: "Consequent toegepast verwerpt het beginsel van de gelijkheid elk onderscheid en laat op die manier geen enkele staatsvorming toe" vervreemding uit zich in de strijd van de mens tegen de natuur en de strijd tussen de mensen onderling (meester-knecht) de vervreemding wordt overwonnen wanneer de natuur (waaronder het instinct) wordt onderworpen, en de mensen zich neerleggen bij het feit dat ze allen deel uitmaken van de redelijke Absolute Geest Hegel's filosofie over individu & samenleving is een poging om: het vrijheidsdenken van Kant te verenigen met het gemeenschapsdenken van Aristoteles (en Rousseau) 5 de moderniteit die Kant vertegenwoordigde kenmerkt zich door de emancipatie van het subject t.o.v. de natuur: het subject stelt zichzelf centraal, koestert zijn vrijheid, niet gebonden door de wetten van de natuur maar de keerzijde hiervan is arrogantie, overmoed, mateloosheid, uitbuiting, normloosheid, decadentie het gevaar bestaat dan dat vrijheid omslaat in haar tegendeel (Franse revolutie → la Terreur) net als Aristoteles ziet Hegel de mens als een rationeel dier de mens reproduceert zich niet (alleen) door zijn instinct te volgen, maar is in staat om zelf wetten op te stellen; wetten die ten grondslag liggen aan zijn samenleving: m.a.w. cultuur de samenleving is een proces is waarin burgers de samenleving voortdurend voortbrengen, namelijk door te handelen volgens de wet die aan die samenleving ten grondslag ligt niet (alleen) het leven wordt gereproduceerd (nageslacht), maar het goede leven (de cultuur) dat betekent dat er meerdere culturen, en meerdere opvattingen over het goede leven bestaan de wet van de samenleving brengt aan de ene kant de menselijke vrijheid tot uitdrukking, aan de andere kant staat deze wet niet tegenover de natuur: zij is de menselijke vorm van de natuurlijke reproductie de wetstructuur zegt dus iets over de werkelijkheid zelf (vgl. evolutionaire antropologie) Philosophie der Weltgeschichte Phänomenologie des Geistes: "de wereldgeschiedenis toont ons niets anders dan het plan der voorzienigheid" Introductie tot de filosofie van de geschiedenis: "in het licht van de goddelijke idee wordt de illusie dat de wereld een chaotische en onredelijke plek is opgeheven" alles is een historisch proces, dus een geschiedenis van het worden (staat, recht, kunst, religie, filosofie) dit worden is Geest op zoek naar vrijheid, en deze ontplooit zich in de wereldgeschiedenis i.p.v. te zoeken naar het ultieme fundament / legitimatie voor ware theoretische kennis, moeten we kijken naar het ontstaan van actuele kennis in historisch perspectief filosofie is actuele kennis (verwoording) van de Geest zoals die zich in de geschiedenis manifesteert de geschiedenis van de filosofie reflecteert de geest van de tijd (vgl: pre-socraten, renaissance, romantiek) Zeitgeist (geïntroduceerd door Herder in 1769) = de Absolute Geest in een bepaald stadium van zijn ontwikkeling we moeten hierbij denken aan cultuur, moraal, ideologie, wereldbeeld, geestelijk klimaat, etc. fenomenologie van de Geest = hoe de geest (bewustzijn) verschijnt voor zichzelf op het wereld-toneel alle culturen en religies zijn fasen in de trapsgewijze ontwikkeling van de beschaving (bewustzijn) alle hebben hun eigen reden (zingeving) van bestaan, en hun bestaansrecht t.o.v. het geheel ! geschiedenis is een onomkeerbaar dialectisch proces... er is geen rechtlijnige voortgang, maar een voortdurend omslaan in het tegendeel zodra een bepaalde fase tot aan het einde toe doorlopen is geschiedenis is het drama van identiteit en niet-identiteit, van vervreemding en de drang naar verzoening uiteindelijk vinden we de waarde (waarheid) van elke fase (bewustzijn) terug op een hoger plan (zelf-bewustzijn) spiraal: elk onderdeel ontwikkelt zich zo, dat het op zijn begin-punt terugkeert, zij het op een hoger niveau Weltgeschichte: cultuur, traditie en vrijheid Hegel ziet het oude Griekenland als bakermat van de westerse cultuur het ontstaan van de Griekse democratie is de vonk van de historische vooruitgang en de moderne vrijheid de Griekse democratie sloot vrouwen, vreemdelingen en slaven uit, maar begrijpt toch al dat de wet van de samenleving een menselijk product is en niet door goden gegeven wie kan gehoorzamen aan een menselijke wet (die niet van nature geldt) moet beschikken over een innerlijke vrijheid hij moet zich losgemaakt hebben van zijn instinctieve driften, maar moet ook zelfbeheersing hebben en dan ben je in principe niet alleen in staat om te handelen volgens de normen en waarden van de heersende wet; je bent ook in staat om je vrij op te stellen tegenover heersende wet, en andere normen en waarden kunnen gehoorzamen hier ligt voor Hegel de voedingsbodem voor een historische ontwikkeling die steeds meer vrijheid mogelijk maakt de vrijheid van de Griekse polis is nog gebonden aan de lokale normen en waarden van een bepaalde traditie maar dat geldt al minder voor de vrijheid van de Romeinse burger (het Romeinse Rijk omvatte vele culturen) maar pas ten tijde van de Franse Revolutie verwierven de vrijheidsrechten een universele status (mensenrechten) 6 de Franse Revolutie ontaardt echter in de Jacobijnse terreur (Robespierre / Saint-Just) dat is het gevaar van een doorgeschoten subjectivistische vrijheids-ideologie, volgens Hegel Hegel neigt meer naar Hobbes staatsopvatting (Leviathan), dan naar Locke's bescherming van het individu tegen de staat een abstract, niet ingevuld vrijheidsbegrip ("vrij zijn van..." / negatieve vrijheid) leidt tot ontsporing en uiteindelijk terreur het vrijheidsbegrip behoeft concrete invulling (positieve vrijheid), bijv. de relatie tot verantwoordelijkheid en gemeenschap de Franse Revolutie was zodoende een these (abstract), de Jacobijnse terreur anti-these (negatief), en de burgerlijke samenleving de synthese (concreet) Hegel meent dat de ervaringen van de Franse Revolutie het mogelijk maken om de menselijke vrijheid te begrijpen de Franse Revolutie wilde elke traditie afschaffen (zoals Mao's culturele revolutie), en dat was haar mislukking de moderne vrijheid is resultaat van een ontwikkeling, die de traditionele samenleving tot haar vooronderstelling had wie de traditie volledig afschaft, snijdt ook de wortels van de moderne vrijheid door (Thomas Hobbes, Edmund Burke) met de strijd op leven en dood treedt een natuurtoestand in, waarin elke cultuur te gronde gaat de geschiedenis is het proces waarin culturen, elk op hun manier, inhoud geven aan de verwerkelijking van vrijheid ook de moderne vrijheid is alleen levensvatbaar wanneer ze te verzoenen valt met de traditie: evolutie i.p.v. revolutie de burgerlijke samenleving is de opheffing (Aufhebung / synthese) waarin de tegengestelden bewaard blijven (!) zo kunnen we begrijpen aan welke criteria een staat moet voldoen om deze vrijheid gestalte te geven Hegel komt met een institutionele transformatie van de traditionele samenleving: naast familie en staat als hoeksteen van de samenleving, moet de burgerlijke maatschappij een fundamentele institutie worden (civil society) de burgerlijke maatschappij is zelf niet aan tradities gebonden, maar staat steeds open voor nieuwe ideeën in die zin vormt zij het revolutionaire aspect van de samenleving: nieuwe inhouden die haaks staan op de traditie vrijheid als burger binnen de gemeenschap - subjectieve geest (= onderdeel van de collectieve Zeitgeist) - objectiveert zich in recht, moraal, zedelijkheid (= objectieve Geest) - komt tot zichzelf in kunst, religie, filosofie (= Absolute Geest) de Geest (these) verwerkelijkt zichzelf en wordt zo objectieve Geest (cultuur, maatschappelijke instellingen) in 1e instantie staan moraal en recht buiten en schijnbaar tegenover (antithese) de individuele mens als vrij wezen recht en moraal zijn geen beperking van buitenaf, maar de objectieve neerslag van het subjectieve streven naar vrijheid, maar dat wordt pas door het subject ingezien in het bewustzijn: "de maatschappij, dat ben jij!" wezenlijk voor de totale werkelijkheid is dus het begrip ervan, dat er zelf deel van uitmaakt zedelijkheid / moraliteit is de verzoening (synthese) van de uitwendige rechtsorde & innerlijke geweten de morele maatschappelijke orde is zo de universalisering van zelf-bewustzijn = vrijheid dialectiek van zelf-determinatie is inherent in de structuur van vrijheid, het ultieme kenmerk van de Geest de verwerkelijking van de Geest in de samenleving vereist daarom een toenemende individualiteit, die begint met de realisering door het zelf-bewustzijn van de waarheid van zelf-zekerheid ("ik denk dus ik ben") en uitmondt in de vorm van een gedeeld gemeenschappelijk leven in een geïntegreerde gemeenschap van liefde en redelijkheid, en gebaseerd op de verwerkelijking van menswording (mens = sociaal wezen) uiteindelijk is de totaliteit van alles voor zichzelf inzichtelijk geworden, door een subject dat deze totaliteit begrijpt, en zichzelf hierin herkent hij ziet vrijheid niet in termen van vrij zijn van bepaling, maar als noodzakelijkheid (vgl. Spinoza) vrijheid veronderstelt wederkerigheid in handelen (Kant's categorische imperatief) mensen zijn pas zelfbewust (vrij) als ze zichzelf herkennen als onderdeel van cultuur & geschiedenis als ze het individuele overstijgen en zich als sociaal wezen deel voelen van (niet opgaan in) het collectief vrijheid = zelf-bewustzijn = individualiteit binnen collectiviteit = is absolute verwerkelijking (synthese) Geest-zijn is leven binnen een gemeenschap, dat geldt daarmee ook voor de Absolute Geest 7 God, Absolute Geest, an-und-für-sich de Absolute Geest is een weten van de Absolute Idee, en vinden we terug in kunst, religie en filosofie een kunstwerk onthult de waarheid omtrent het Absolute in de vorm van een zintuiglijke gestalte in het geloof wordt de waarheid omtrent het Absolute niet getoond, maar voorgesteld in symbolen: bijv: Vader (these), Zoon (antithese), Heilige Geest (synthese) in het geloof is de waarheid omtrent het Absolute reeds bereikt, maar dat wordt nog niet door de Geest ingezien in (Hegel's) filosofie komt de Geest tot zichzelf: het Absolute is vertrekpunt, de weg, eindpunt, en het bewustzijn hiervan Absolute Idee / Absolute Geest = synthese tussen de subjectieve geest en de objectieve Geest, de eenheid van begrip & realiteit, oorsprong & doel, oneindig en vrij, an-und-für-sich, tot zichzelf gekomen "Zijn" het Absolute Subject, God, bevindt zich in dezelfde situatie van verdeeldheid als elk eindig subject: om te bestaan moet hij zich verwerkelijken in eindig en in eerste instantie onwetend "zijn" en toch is zijn doel om tot zelfkennis en oneindigheid te komen en dus geldt het hele verhaal van historische/dialectische stadia ook voor de Absolute Geest zodoende komt pas in mens & maatschappij God tot zelfbewustzijn (God is historisch, een product van de geschiedenis!) God = de identificatie van het subject met de geobjectiveerde Geest als uiting van de bewuste en vrije collectieve identiteit op die manier zijn Geest en de mens dus op elkaar aangewezen en volbrengen ze samen de geschiedenis ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ de vraag blijft open in hoeverre Hegel nationalist, republikein dan wel kosmopoliet was: meent Hegel dat de verwerkelijking van vrijheid altijd een specifieke, historische vorm heeft? of is er een samenlevingsvorm waarin de Absolute Vrijheid is bereikt, en dus het einde van de geschiedenis? zag hij de constitutionele Pruisische monarchie als vervolmaking van de geschiedenis? of een republiek gebaseerd op een volks-identiteit met een president aan het hoofd? of een federale Europese Unie, bestaande uit Euro-burgers, i.p.v. diverse nationaliteiten met veto-rechten? na Hegel ontstaan twee stromingen: links-Hegelianen (of: jong-Hegelianen, waaronder Feuerbach en Marx) & rechts-Hegelianen Hegel heeft invloed gehad op het historisch materialisme (ook wel: dialectisch materialisme), de fenomenologie, en het existentialisme 8