Genesis 2: 6-7

advertisement
1 Tessalonisenzen 5:23
En moge de God van de vrede Zelf u geheel en al heiligen, en
mogen uw geheel oprechte geest, de ziel en het lichaam
onberispelijk bewaard worden bij de komst van onze Heere
Jezus Christus.
Genesis 2: 6-7
Een damp steeg op uit de aardbodem en bevochtigde heel de
aardbodem. Toen vormde de Heere God de mens uit het stof van de
aardbodem en blies de levensadem (levensgeest) in zijn neusgaten; zo
werd de mens tot een levend wezen (ziel).
Genesis 2: 8-9
Ook plantte de Heere een hof in Eden, in het oosten, en Hij
plaatste daar de mens, die Hij gevormd had. En de Heere God liet
allerlei bomen uit de aardbodem opkomen, begerenswaardig om te
zien en goed om van te eten; ook de boom des levens, in het
midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad.
Genesis 3: 4-6
Toen zei de slang tegen de vrouw: U zult zeker niet sterven. Maar
God weet dat op de dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen
worden en dat u als God zult zijn, goed en kwaad kennend.
En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij
een lust was voor het oog, ja een boom die begerenswaardig was om er
verstandig door te worden; en zij nam van de vrucht en at; en zij gaf ook
wat aan haar man die bij haar was, en hij at ervan.
Romeinen 8: 15-16
Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot
angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen
ontvangen, door wie wij roepen; Abba, Vader!
De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.
Download