www.pwc.nl Financiële sturing Onderzoek naar de externe verantwoording van woningcorporaties over hun financiële prestaties in 2012 Sectorgroep Woningcorporaties November 2013 Bij PwC in Nederland werken ruim 4300 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen en drie verschillende invalshoeken: Assurance, Tax & HRS en Advisory. We leveren sectorspecifieke diensten en zoeken verrassende oplossingen, niet alleen voor nationale en internationale ondernemingen, maar ook voor overheden en maatschappelijke organisaties. Voorwoord Uitdagingen genoeg De crisis duurt voort en de sociale volkshuisvesting in Nederland heeft het lastig. De vastgelopen woningmarkt en het financieringsvacuüm, in combinatie met de aangekondigde verhuurdersheffing, zorgen ervoor dat corporaties zich schrap moeten zetten. De nieuwbouw van woningen is op een laag pitje gezet en corporaties zoeken naar mogelijkheden om de bedrijfskosten te beperken. Zij sturen daarbij actief op het terugdringen van activiteiten en zo nodig het reduceren van het bijbehorende personeelsbestand. In het licht van de politieke wens om het takenpakket van de corporaties te beperken tot hun kerntaken, lijkt dat niet zo vreemd. Ware het niet dat er nog geen breed gedragen visie bestaat op de feitelijke omvang van de kerntaken. Gijsbert Turkenburg Michel Bakker Het is in deze turbulentie dat corporaties moeten sturen op hun maatschappelijk presteren binnen de financiële kaders van een gezonde bedrijfsvoering. Een lastige opgave, waarop ook nog eens de nodige kritiek wordt geleverd. Met deze publicatie wil PwC de woningcorporaties helpen hun financiële ratio’s scherp te stellen, zodat ze in continuïteit optimaal invulling kunnen geven aan hun maatschappelijke opgave en daarover op een goede manier verantwoording kunnen afleggen. Hier ligt wel een uitdaging voor de sector: informatie over het verdienpotentieel, de kwaliteit van het bezit en de betekenis daarvan voor de toekomstige ontwikkeling van de financiële positie (onderhouds- en investeringsopgaven) maken nu nog maar beperkt onderdeel uit van de verantwoording. Ook meetbare doelstellingen op het gebied van maatschappelijk presteren in relatie tot de financiële inspanningen zijn nog geen gemeengoed. Vanuit strategie naar inspanning en resultaat zou de rode lijn moeten zijn. Internationale initiatieven op het gebied van integrated reporting bieden hiervoor een goede handreiking. Onder het motto ‘van transparant naar relevant’ kunnen de corporaties hier belangrijke stappen zetten en zo hun legitimiteit bevestigen. 2012 was, om het positief te benaderen, voor de echte financieel specialisten in de sector een boeiend jaar. De meeste corporaties voerden een stelselwijziging door om de nieuwe verslaggevingsregels toe te passen. Dit leidde her en der tot een stevige discussie, intern maar ook bijvoorbeeld met de accountant. De nieuwe regels bleken lastig toe te passen en het kostte aanzienlijk meer tijd dan gedacht. De marktwaarde in verhuurde staat kreeg een breder toepassingsgebied. Veertig procent van de beoordeelde corporaties maakte de stap naar deze wijze van waarderen van de vastgoedportefeuille. Hiermee wordt een basis gelegd om het onderdeel vastgoed in de bedrijfsvoering transparanter en beter vergelijkbaar te maken. Corporaties moeten toestaan dat hen de maat kan worden genomen, ook op het terrein van vastgoedexploitatie. In deze vijfde publicatie op rij constateren wij dat de corporaties de afgelopen jaren een stevige groei hebben laten zien in de kwaliteit van hun financiële rapportages. De belangrijkste financiële kengetallen worden door de beoordeelde 41 grootste corporaties (op basis van aantallen verhuureenheden) meestal wel behandeld. Dat was vijf jaar geleden niet het geval. Er bestaat wel nog ruimte voor verbetering, in ieder geval waar het gaat om de toelichting maar ook om het inzicht dat corporaties geven in de beoogde ontwikkeling van hun financiële positie. In deze publicatie geven wij kort inzicht in de verhoudingen waar het de toepassing van de verschillende grondslagen betreft. Maar we staan ook stil bij de winst die nog te behalen valt in het gebruik van de nieuwe informatie. Want als de marktwaarde iets laat zien, is het wel de potentie van het bezit van de corporaties. Corporaties maken echter nog onvoldoende gebruik van de mogelijkheid te laten zien hoe ze dat maatschappelijke vermogen inzetten. We staan in deze publicatie ook stil bij de vraag hoe de sociale volkshuisvesting in de ons omringende landen is georganiseerd. Met hun bijdragen geven onze collega’s uit Duitsland en Engeland inzicht in de belangrijkste ontwikkelingen aldaar. Dit kan individuele corporatiebestuurders nieuwe inzichten geven, bijvoorbeeld in de discussie over de kerntaken. Want ten aanzien van dat vraagstuk voorzien we een stevige kentering in de sector. Als het nu zo is dat de huidige woningportefeuille voor 65-75% wordt ingezet voor de doelgroep, is het dan ook niet zo dat daarmee ongeveer de omvang van de kerntaak is geduid? Hiermee wordt tevens de omvang duidelijk van het (financierings)vraagstuk van de activiteiten die niet tot de kerntaak worden gerekend. Een majeure opgave, waarvoor de komende jaren de nodige financiële stuurmanskunst zal moeten worden ingezet. Wij hopen dat deze publicatie daaraan een bijdrage kan leveren. Uitdagingen genoeg! Sectorgroep Woningcorporaties PwC Gijsbert Turkenburg Michel Bakker Inhoudsopgave 1. Een nieuwe koers is nodig 2. Contouren van financiële sturing 12 3. Financiële sturing in verantwoordingen 16 4. Bijlagen 30 Bijlage A. Financieel sturingsmodel Bijlage B. Overzicht kengetallen 6 1 Een nieuwe koers is nodig 6 PwC De woningmarkt staat nog steeds stil Waar we vorig jaar constateerden dat het weer in beweging krijgen van de woningmarkt essentieel is voor (in feite) iedereen in Nederland, moeten we nu constateren dat er weinig is veranderd. Voor corporaties is inmiddels wel duidelijkheid over de verhuurdersheffing; die gaat er naar onze mening komen. De meeste corporaties zoeken de mogelijkheid die heffing te betalen door het terugdringen van de bedrijfskosten en het beperken van de investeringen. Maar dat zal veelal niet voldoende zijn. Een deel van de verhuurdersheffing zal dus via een huurverhoging door de huurder moeten worden betaald. Het is aan de corporaties dit op een slimme manier in het huurbeleid in te passen. De lage huurprijs van de corporatiewoningen is mogelijk een groot goed, maar het is ook een belangrijke oorzaak voor de stilstand in de woningmarkt. Zeker voor die huurders die door hun hogere inkomen niet meer tot de doelgroep kunnen worden gerekend, blijft het verschil met kopen of duurder huren te groot om uit eigen beweging een volgende stap in hun wooncarrière te zetten. De dalende woningprijzen maken dit verschil wel kleiner. De (overheids)maatregelen die worden genomen, brengen de woningmarkt (nog) niet in beweging. Er wordt gesleuteld aan onderwerpen die aan de rand van de woningmarkt een rol spelen, maar het systeem van de woningmarkt wordt niet aangepakt. Het is tijd voor een fundamentele verandering van de systemen van huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek, woningwaarderingsstelsel en huurprijzen. De consument dient daarbij voorop te staan, ongeacht de keuze die de consument maakt: huren of kopen. Ook de corporatie dient in beweging te komen. De toekomstige corporatie is een agile (wendbare) woningcorporatie die in staat is constant haar bedrijfsvoering aan te passen aan de ontwikkelingen in de maatschappij waarin ze acteert. Momenteel zien wij de corporatie als een tanker die langzaam van koers verandert. De kenmerken van een wendbare corporatie zijn lage vaste kosten, een constante afweging tussen zelf doen of uitbesteden op basis van economische principes en een expliciete verantwoording op basis van resultaten en niet op basis van bestedingen; een corporatie dus die alleen haar kerntaken tot haar eigen werkgebied rekent en voor de overige taken de maatschappij voor zich laat werken. Een corporatie dus die niet alleen in vastgoed kleiner is in omvang, maar ook in organisatieomvang kleiner is én effectiever opereert. Deze discussie zien wij als de discussie van de komende jaren, waarbij niet moet worden geschroomd om out of the box te denken en innovatieve oplossingen toe te laten. In de ons omringende landen… De stilstand in de Nederlandse woningmarkt wordt, naast de eurocrisis en het daarmee samenhangende gebrek aan vertrouwen in de economie, toch vooral bepaald door de bijzondere posities en belangen van de betrokken partijen. Er is geen land in Europa met een zo groot contingent sociale woningbouw. Corporaties beheersen 30-35% van de woningmarkt en hebben daarmee een grote verantwoordelijkheid voor een goede werking van die woningmarkt. De financiering van de sociale woningbouw is tegelijkertijd zo georganiseerd dat er een stevig staatssteundossier is opgebouwd. Aan de koopzijde van de markt is eveneens sprake van een sterke overheidsinterventie via de hypotheekrenteaftrek. Al met al een complexe situatie die vraagt om een integrale aanpak. Daarvan zijn inmiddels voorbeelden beschikbaar (Wonen 4.0). Een blik over onze landsgrenzen heen zorgt mogelijk voor inspiratie. In Duitsland zijn de woningcorporaties in de jaren negentig geliberaliseerd. Daar stellen de eigenaren van de woningcorporaties inmiddels eisen aan het rendement en wordt tegelijkertijd geprobeerd de huurders te beschermen tegen stijgende woonlasten. In beide gevallen is het de politiek die daarin het laatste woord heeft. In Engeland bestaat net als in Nederland een situatie waarin social housingcorporations, in de wens te voldoen aan de lokale woningbehoefte, meer op de markt georiënteerde activiteiten ontplooien. Ook daar bestaat zorg om het potentieel weglekken van maatschappelijk vermogen, bijvoorbeeld door het inzetten van sociaal vastgoed als zekerheid voor de financiering van commercieel vastgoed. In het toezicht op de corporaties wordt daar dan ook expliciet aandacht aan besteed. Financiële sturing 7 Rolf Wiggert Senior manager PwC Duitsland Bedrijfsmodel Sociale woningcorporaties onderscheiden zich tegenwoordig nauwelijks van commerciële woningbouwondernemingen. Sociaal zwakkeren worden door de sociale diensten voorzien van financiële middelen voor het betalen van de huur (dit binnen bepaalde grenzen zoals de hoogte van de huur en de omvang van de woning). De sociale woningcorporaties sluiten gewone huurcontracten tegen gangbare huurprijzen. Deels is het gebruikelijk dat de sociale diensten de huren direct overmaken aan de woningbouwverenigingen. Gemeenten hebben in een aantal gevallen urgentierechten; dit betekent dat de gemeente kan bepalen wie de woning mag huren. ‘In Duitsland is de situatie anders dan in Nederland. Sinds de liberalisering van de woningcorporaties in de jaren negentig, hebben de volkshuisvesters zich ontwikkeld tot vastgoedbeleggers met een bijzondere doelgroep. Het zijn de investeerders in deze bedrijven – private partijen, het Rijk en de gemeenten – die ervoor zorgen dat ze op koers blijven en toch een normaal rendement realiseren. De Duitse Financiering corporaties zijn over het geheel genomen financieel Woningcorporaties in Duitsland worden tussen de 50 en gezond. Dit wordt uiteraard mede gestimuleerd 85% (gemiddeld 67%, op basis van een discounted cashflowwaardering) met extern vermogen gefinancierd. Dit zijn door de stijgende huizen- en huurprijzen in de langetermijnfinancieringen die door de waarde van de grotere steden waar de meeste corporaties zijn onroerende zaken worden gedekt. Dit externe vermogen gevestigd.’ is gelijkelijk verdeeld over staatsbanken en particulieren Woningmarkt Duitsland Actuele situatie sociale woningmarkt Duitsland Op de woningmarkt in Duitsland zijn in de laatste drie jaar duidelijke veranderingen zichtbaar. De stijgende prijzen van koopwoningen en de stijging van de huren in de grote steden en de regio’s eromheen hebben, op basis van de stabiele economische positie van Duitsland, een groeiende interesse van investeerders gewekt. In Duitsland zijn ongeveer 40 miljoen woningen, waarvan circa 58% huurwoningen. 9,2 miljoen van deze huurwoningen is in het bezit van woningcorporaties en verhuurondernemingen. De gemeentelijke en rijkswoningcorporaties beschikken over 2,6 miljoen woningen (ca. 5% van alle woningen), voornamelijk in de steden. Commerciële woningbouwverenigingen bezitten ca. 4,1 miljoen woningen. De sociale woningcorporaties werden na de Tweede Wereldoorlog gesticht en van het nodige kapitaal voorzien. De ondernemingen in de voormalige DDR werden na de val van de muur geherstructureerd. Sinds 2003 vermindert het aantal inwoners in Duitsland licht, terwijl het aantal huishoudens stijgt (woningzoekenden); vooral het aantal eenpersoonshuishoudens wordt groter. Bronnen: Statistisches Bundesamt, GdW, PwC 8 PwC banken. De kosten van dit externe vermogen bedragen tussen de 2,5 en 4,5% (4,0% gemiddeld). Gedeeltelijk worden hedging-strategieën toegepast. In het verleden werden om belastingtechnische redenen sale-and-leaseback-methodes gebruikt. Uitdagingen en kansen 1. De eigenaren van de sociale woningcorporaties kampen in toenemende mate met een hogere schuldenlast en oefenen druk uit op de ondernemingen om winst te maken. Dit beperkt de mogelijkheden van deze ondernemingen om verder te investeren. 2. Demografische veranderingen, in het bijzonder de vergrijzing, dwingen de woningcorporaties in Duitsland ertoe het woningbestand aan te passen (hoge investeringen). 3. De meeste woningen zijn in de periode van 1950 tot 1970 gebouwd, waarbij energiebesparing nog geen rol speelde. Stijgende energiekosten en politieke eisen dwingen tot grote investeringen in energiebesparende maatregelen. 4. Beleid: In Duitsland staat het woonbeleid sinds ongeveer een jaar weer hoog op de agenda. Er wordt gediscussieerd over de vraag hoe huurders beter kunnen worden beschermd tegen de stijgende huren. Dit leidt tot een lager rendement. Richard Parker Partner PwC Verenigd Koninkrijk Woningmarkt Engeland Engeland telt meer dan 22 miljoen woningen, waarvan 65% koopwoningen, 17% sociale huurwoningen en 17% particuliere huurwoningen*. Hoewel het aantal sociale woningen (inclusief gemeentewoningen) in de afgelopen zes jaar relatief stabiel is gebleven (op 3,8 miljoen), is de vraag naar particuliere huurwoningen aanzienlijk gestegen. In 2012 had Engeland een woningtekort van 1,9 miljoen woningen. De overheid heeft een aantal beleidshervormingen doorgevoerd om het tekort in woningaanbod aan te pakken, waaronder het gebruik van garanties ter ondersteuning van investeringen in de particuliere huurwoningsector en hypotheekgaranties voor koopwoningen. Tegelijkertijd werd in de begroting van 2011 de investeringssubsidie voor sociale woningen met 60% gereduceerd. Het beschikbare kapitaal (£4,5 miljard voor de periode 2011-2015) moest worden aangewend voor nieuwe betaalbare woningen (affordable homes) – huizen die worden verhuurd tegen 80% van de huurwaarde in de vrije sector. Bedrijfsmodel De Engelse Housing Association-sector telt 1.500 aanbieders, die gezamenlijk meer dan 2,6 miljoen woningen beheren. De sector is divers: er zijn meer dan duizend woningaanbieders die ieder minder dan duizend huizen bezitten, terwijl 79 aanbieders 60% van de aangeboden woningen in deze sector in eigendom hebben. Ongeveer 75% van het aanbod wordt aangeboden aan huurders tegen sub market rents, terwijl het restant is bestemd voor ouderen, tijdelijke woninghuur en units in gedeelde eigendom. De sector bezit 77.000 eenheden in de woningsector buiten het sociale woningaanbod (huurwoningen in de vrije sector, studentenaccommodaties en verzorgingstehuizen). £ in millions English Social Housing Sector 14,000 25% 13,500 20% 13,000 15% 12,500 10% 12,000 5% 11,500 FY10 Turnover FY11 Operating surplus % FY12 Net surplus % Bron: 2012 Global Accounts of Housing Providers, Homes & Communities Agency 0% Ondanks de fiscale druk is de sector veerkrachtig gebleven en heeft deze adequaat ingespeeld op de bredere beleids- en economische hervormingen. In 2012 heeft de sector een surplus van £1,8 miljard gerealiseerd op een omzet van £13,8 miljard. De sector is gezamenlijk goed voor £94 miljard aan woningen, £65 miljard aan langlopende leningen en £30 miljard aan reserves. Financiering Het gemiddelde schuldenniveau in de sector bedraagt £18.000 per unit. En bij een gemiddelde effectieve rente van 5,2% bedraagt de operationele marge 23%. Door het niet voorhanden zijn van goedkope langlopende kredietfaciliteiten, is het gebruik van obligaties voor de financiering toegenomen. In 2012 is £1,8 miljard op de kapitaalmarkt verkregen tegen rentetarieven tussen 4% en 6,025%. Uitdagingen en kansen Onder druk van enerzijds de hervorming van het sociale zekerheidsstelsel en anderzijds reducties in de toeslagen en investeringssubsidies voor nieuwbouw, lijkt de sector een meer commerciële insteek te krijgen. De nadruk komt daarbij meer en meer te liggen op kostenbesparingen, effectiever vermogensbeheer, diversificatie van bedrijfsactiviteiten, groei in andere woningsectoren (vooral vrije huursector) en het aanbieden van diensten op het gebied van verzorging en ondersteuning. De sector wordt gereguleerd door de Homes and Communities Agency. Deze toezichthouder kijkt met toenemende interesse naar de activiteiten van de sector en de manier waarop deze haar belangrijkste vermogensbestanddelen (sociale woningen) inzet om financiering te krijgen voor meer commerciële activiteiten, waardoor de core business aan grotere risico’s wordt blootgesteld. Op dit moment lijkt de toekomst van de sector zeker, maar het is onzeker of een ondernemingsmodel dat is ontwikkeld ten tijde van historisch gezien royale subsidies voor nieuwe woningen en het sociale zekerheidsstelsel voor huurinkomen, in haar huidige vorm op de lange termijn nog wel houdbaar is. Met minder subsidie zal groei – essentieel voor elk houdbaar bedrijfsmodel binnen de sector – waarschijnlijk afhankelijk zijn van meer vrijheid rond de inzet van de woningvoorraad, het creëren van rendement door efficiëntieslagen (mogelijk met behulp van fusies) en de omschakeling naar modellen gebaseerd op nieuw woningbezit (new housing tenure models). Kortom, wil de sector verder groeien en zich ontwikkelen, dan zal deze niet alleen sociaalgevoelig moeten zijn, maar ook commercieel ingesteld. * English Housing Survey 2011 - 2012, Department for Communities and Local Government Financiële sturing 9 Focus op de kerntaak zorgt voor een majeur financieringsvraagstuk Nieuwe wetgeving geeft richting Na de goedkeuring van de Herzieningswet Toegelaten Instellingen voor de Volkshuisvesting door de Tweede Kamer in juni 2012 leek er snel duidelijkheid te komen in de regelgeving voor corporaties. Het zomerreces en de verkiezingen daarna zorgden echter voor een stevige vertraging. Met het aantreden van de nieuwe regering werd toch een andere koers gevaren en na het woonakkoord in februari 2013 was een novelle noodzakelijk om het wetsvoorstel aangepast naar de Eerste Kamer te loodsen. De novelle heeft het daglicht formeel nooit gezien, maar de conceptversie zorgde voor de nodige commotie en uiteindelijk voor aanvullende afspraken tussen Aedes en de minister (augustus 2013). Hiermee lijkt een basis gelegd voor de verdere wetgeving, met een kapstok waaraan de dossiers over het werkgebied, de staatssteun, de governance en het toezicht worden opgehangen. Door gebruikmaking van Algemene Maatregelen van Bestuur zijn de regels nog steeds wel vatbaar voor de politieke barometer. Daardoor blijft het lastig om langetermijnbeleid te ontwikkelen. De discussie over de kerntaken lijkt ook richting te kiezen. Corporaties moeten zich richten op diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en de verhuur van woningen tot de liberalisatiegrens aan huishoudens met recht op huurtoeslag (dus met een inkomen tot EUR 34.000). Dit moeten ze primair doen in één regionale woningmarkt, ter invulling van de woonvisie van de gemeenten waarin ze acteren. De positie van gemeenten wordt versterkt. Als corporaties onvoldoende invulling geven aan de gemeentelijke woonvisie, kunnen gemeenten zich (in het uiterste geval) tot de minister wenden. Daarnaast worden gemeenten in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven op de prestaties van de corporaties (zoals verwoord in het volkshuisvestingsverslag). Het toezicht op het volkshuisvestelijke en financiële reilen en zeilen van de corporaties komt bij de minister te liggen en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) krijgt een zwaardere rol bij de eventuele sanering van financieel zwakke corporaties. In deze ontwikkeling ligt ook de opgave bij corporaties om hun resultaten en voorgenomen beleid vanuit het doel van de corporatie transparant neer te zetten. Het aantonen van de legitimiteit van de corporatie in haar werkgebied ligt aan de basis van een 10 PwC goede verstandhouding met de gemeenten. Corporaties kunnen bestaande niet-DAEB-activiteiten op de huidige wijze blijven uitoefenen. Nieuwbouw van duurdere woningen kan alleen als de gemeente daarom vraagt en andere marktpartijen de uitdaging niet oppakken. Om te voldoen aan de regels rondom de aanwending van staatssteun moeten de DAEB- en de niet-DAEB-activiteiten in gescheiden organisatorische eenheden worden uitgevoerd. Die eenheden mogen administratief (binnen de toegelaten instelling) of juridisch (in separate rechtspersonen) worden gescheiden. Bij administratieve scheiding valt de toegelaten instelling onder een zwaarder toezichtsregime ter voorkoming van marktverstoring en het weglekken van maatschappelijk vermogen. Corporaties kunnen eenmalig, op het moment van scheiding, een interne financiering tussen de DAEB en niet-DAEB-eenheden organiseren. Die wordt afgelost naar rato van de herfinanciering van de geborgde leningenportefeuille. Hiermee komt eindelijk duidelijkheid in een langlopend proces. Daarmee is de wedstrijd echter nog niet gespeeld. Een van de belangrijkste vraagstukken, dat van de financiering van de niet-DAEB-activiteiten, komt nu in zicht. Door het huurprijsbeleid van de afgelopen decennia en de wens vooral goede kwaliteit te leveren, is een situatie ontstaan waarin veel huishoudens van buiten de doelgroep in sociale woningen zijn gehuisvest. Circa 30% van de corporatiewoningen wordt nu verhuurd aan huishoudens met een inkomen boven de huurtoeslaggrens (ABF Research, juni 2013). In de afspraken van Aedes met de minister is de huurprijs nadrukkelijk als grens voor de DAEB-activiteiten benoemd. Maar veel corporaties hebben, met het oog op de betaalbaarheid van de woningen, hun doelgroep ruimer gedefinieerd dan nu is afgesproken. Huishoudens met een inkomen tot EUR 43.000 worden eveneens bediend (in de tienprocentmarge van het toewijzingsbeleid). Dit is echter wel hét moment om kleur te bekennen. Als corporaties huishoudens met een hoger inkomen tot bijvoorbeeld EUR 43.000 eveneens tot hun doelgroep rekenen, zullen ze een groter deel van de activiteiten zonder staatssteun moeten uitvoeren en overbrengen naar de niet-DAEB-kant. Van de huidige woningvoorraad wordt immers krap 70% aan de doelgroep (huishoudens met een inkomen tot EUR 34.000) verhuurd (ABF Research, juni 2013). Daar hoort uiteraard een ander verdienmodel bij, met hogere financieringslasten en marktgerelateerde huurprijzen. Dit zou een majeure transitie voor de financiering van de woningcorporaties en de Nederlandse woningmarkt betekenen. Een koers waar de nodige financiële stuurmanskunst bij komt kijken. Een deel van de corporatiewoningen zal geliberaliseerd worden We staan nog even stil bij die financiële stuurmanskunst. In essentie is de discussie over DAEB- en niet-DAEB (als uitvloeisel van de spelregels voor de aanwending van staatssteun) te zien als een financieringsvraagstuk. Gesteld dat corporaties zich bezig mogen blijven houden met activiteiten naast de kerntaak, is de vraag hoe die andere activiteiten kunnen worden gefinancierd. In de overgangsperiode, na invoering van de herzieningswet, wordt daarin nog wel voorzien. Maar bij herfinanciering of bij verkoop van DAEB-woningen aan de niet-DAEBeenheid na de scheiding, zal een beroep op de markt moeten worden gedaan. Het is zaak dat corporaties zich voorbereiden op dit vraagstuk. In dit kader wordt gewerkt aan verschillende initiatieven gericht op participatie door marktpartijen (pensioenfondsen, banken, beleggers) in dit vraagstuk. Tot op heden heeft dit nog niet geleid tot structurele oplossingen. Vanuit beleggersperspectief is de woningmarkt in Nederland een interessante markt. De middeldure huur is klein en de behoefte aan meer woningen in dit segment groeit, mede als gevolg van demografische ontwikkelingen gericht op urbanisatie en kleinere huishoudens. Een belangrijk deel van de groei in dit segment zal (via huurverhoging) uit de bestaande woningvoorraad komen. De kwaliteit van de woningen is immers al op het niveau waarmee een huurprijs in het geliberaliseerde segment kan worden gerealiseerd. De voorbereidingen die woningcorporaties moeten treffen, hebben vooral betrekking op het ontwikkelen van een heldere visie op de business case van het te liberaliseren deel van hun portefeuille. Daarin zijn kennis van de lokale markt en de behoefte aan middeldure huurwoningen essentieel. Het bij elkaar brengen van partijen is nog een vraag op zich. Daarin spelen overheid, institutionele beleggers, het WIF en (samenwerkende) individuele corporaties ieder hun eigen rol. Mogelijk dat de ervaringen in Engeland met de uitgifte van bonds daarbij kunnen helpen. Samenvatting uitkomsten onderzoek Ons onderzoek heeft zich zoals altijd gericht op de verantwoording over de prestaties over het afgelopen boekjaar. Daarbij gaat het steeds om de vragen ‘hoe?’ en ‘wat?’. Hoe hebben corporaties nu verslag gedaan van hun prestaties? Hebben ze daarbij gebruikgemaakt van de belangrijkste financiële kengetallen? Dit jaar was het uiteraard de vraag wat de impact zou zijn van de nieuwe RJ645 in de transparantie van de vastgoedprestaties. En wat zijn dan de uitkomsten? Welke financierings­ verhoudingen zien we dan? En zien we de ontwikkelingen zoals hiervoor geschetst terug in de financiële resultaten? De overall conclusie is dat de toename van het gebruik van standaard kengetallen zich voortzet en voor enkele ratio’s zo langzamerhand misschien wel een optimum gaat bereiken. Goed nieuws dus. De keerzijde daarvan is dat een echte verantwoording (over de realisatie van de beoogde vermogensinzet) vaak nog niet aan de orde is. Met gebruikmaking van de nieuwe mogelijkheden tot verslaggeving op basis van de marktwaarde, is het maatschappelijk rendement van corporaties immers eenvoudiger in beeld te brengen. Enkele corporaties doen dat al; veel corporaties doen dat echter niet, die blijven er ver vandaan. Een gemiste kans die we vooral als groeipotentie zien. In termen van rendement en financiering worden de economische ontwikkelingen steeds zichtbaarder. De leningenportefeuille drukt steeds zwaarder op de balans, mede als gevolg van de waardedaling van het bezit. En de gemiddelde interestdekkingsratio neemt bij een dalend bedrijfskostenniveau (afgezet tegen de huurinkomsten) en een onverminderd lage rente, nog steeds licht toe. De jaarverslagen kunnen in waarde winnen door een stevigere focus op doelstellingen en risico’s. Hoe heeft de corporatie haar vermogen ingezet voor de maatschappelijke opgave? Welke kasstromen horen daarbij? En hoe ontwikkelen deze zich in de komende jaren? De corporatie die dan ook nog een goede vergelijking maakt met andere corporaties en commerciële vastgoedbeleggers, rapporteert niet alleen een transparant maar vooral relevant jaarverslag. Financiële sturing 11 2 Contouren van financiële sturing 12 PwC Corporaties; vastgoedbeleggers met een maatschappelijke opgave Het financieel beleid bij een corporatie dient voldoende uitgangspunten te bevatten om de financiële sturing in te bedden in de corporatie. Daarvoor is het noodzakelijk dat de corporatie doelstellingen formuleert rond de inzet en het rendement van haar maatschappelijke vermogen. Die doelstellingen vormen de basis voor de normen aan de hand waarvan de corporatie haar kasstromen en daarmee haar continuïteit bewaakt. Het gaat daarbij om de volgende belangrijkste onderdelen: a. Kasstromen b. Exploitatie en resultaats- en rendementsdoelstellingen c. Portfolio en rendement op investeringen d. Financiering, risico’s op het vlak van rente, liquiditeiten en beschikbaarheid e. Waarde- en vermogensontwikkeling Een adequaat financieel beleid dient te borgen dat een corporatie in continuïteit haar doelstellingen kan realiseren. Een corporatie dient naar onze mening hiertoe, op basis van haar eigen criteria, financiële beleidskaders te ontwikkelen die voor alle onderdelen van de financiële sturing van toepassing zijn. De financiële sturing kan enkel worden gebaseerd op de kasstromen, omdat deze niet kunnen worden beïnvloed door boekhoudkundige keuzes en daardoor een stabiele basis vormen voor sturing. Bij een adequate financiële sturing wordt de sturing op de kasstromen gekoppeld aan de resultaats- en rendementsdoelstellingen, de waardeontwikkeling van het bezit en de vermogensontwikkeling op basis van de actuele waarde. Het financiële sturingsmodel Wij hanteren een model voor financiële sturing in meerjarenperspectief dat is gebaseerd op kasstromen. De corporatie kent drie soorten kasstromen, te weten: • kasstromen uit de exploitatie van het bezit; • kasstromen met betrekking tot de mutaties in het bezit (portfolio); • kasstromen met betrekking tot de financiering van het bezit. Het verdient de voorkeur een integrale benadering te hanteren voor de diverse kasstromen. Dat wil zeggen dat er een wisselwerking bestaat tussen de exploitatiekasstromen, de portfoliokasstromen (aan- en verkoop van woningen) en de financieringskasstromen. Het financieel beleid geeft richting aan de gewenste verhouding tussen de kasstromen, de noodzakelijke buffers voor risico’s en daarmee inzicht in de ruimte die bestaat voor de realisatie van het maatschappelijk rendement. De omvang van toekomstige kasstromen kan sterk variëren en is mede afhankelijk van de door een corporatie gekozen beleidsuitgangspunten. De mate waarin de kasstromen variëren in omvang wordt volatiliteit genoemd. Om de volatiliteit een plek te geven in het financieel beleid adviseren wij in het financieel beleid een zogeheten stresstest op te nemen. Deze stresstest maakt onderscheid tussen macro-economische scenario’s en interne beleidsvarianten. Macroeconomische variabelen die niet beïnvloedbaar zijn door een corporatie kunnen hierbij worden afgeleid van algemeen geldende normen. Het verdient aanbeveling minimaal drie scenario’s te onderkennen, te weten een meest waarschijnlijk scenario, een negatief scenario en een positief scenario. De corporatie zou deze scenario’s ook moeten laten zien in haar verantwoording. Daarmee geeft zij op een relevante manier inzicht in de toekomstige ontwikkelingen. Exploitatie De exploitatiekasstroom moet over een planperiode onder normale omstandigheden gemiddeld positief zijn. Deze kasstroom moet zodanig zijn dat de rentelast hieruit kan worden voldaan. Rekening houdend met een verwachte toenemende belastingdruk achten wij een interestdekkingsratio van 1,5 - 1,6 minimaal noodzakelijk. Deze norm ligt hoger dan in het afgelopen jaar. Reden hiervoor is dat wij een grotere volatiliteit zien in de kasstromen door beleid dat nog moet worden gerealiseerd en door de afhankelijkheid van verkopen. Ook verwachten wij dat in de toekomst een hogere kasstroom nodig zal zijn voor de daadwerkelijke aflossing van financiering. Hoewel de ICR niet het instrument is om te sturen op beschikbare kasstromen voor aflossing, is wel duidelijk dat uit die exploitatiekasstroom ook een groot deel van de middelen voor aflossing beschikbaar moet komen. De daadwerkelijke normstelling is afhankelijk van de volatiliteit van de kasstroom en het meerjarenperspectief van de desbetreffende corporatie. Adequate kasstroomsturing gaat uit van een integrale benadering. Financiële sturing 13 Portfolio De corporatie dient een aantal criteria te formuleren aan de hand waarvan investeringsbeslissingen kunnen worden genomen. Dit zijn bijvoorbeeld direct rendement en de internal rate of return. Beide rendementsgetallen dienen te worden beschouwd in relatie tot de gemiddelde vermogenskostenvoet. Beleidsmatig maakt de corporatie keuzes naar vastgoedsegment (sociaal, maatschappelijk en/of commercieel). Het rendement over de gehele portefeuille dient minimaal de gemiddelde vermogenskostenvoet te evenaren. Zo niet, dan teert de corporatie in op haar vermogen. Dat kan overigens ook een bewuste keuze zijn. Het indirect rendement wordt door de corporatie gemonitord. Het laat zien in hoeverre de corporatie waarde creëert of waarde bewust opoffert voor een maatschappelijk doel. Bij het nemen van desinvesteringsbeslissingen speelt de indirecte waarde een belangrijke rol. Daar waar een corporatie een hoog indirect rendement verwacht te kunnen realiseren, kan een corporatie de hoogste kasstroom realiseren voor interne financiering. Beslissingen over de portfolio, vooral investerings­ beslissingen, zijn niet alleen afhankelijk van rendementsdoelstellingen. De totale ontwikkelactiviteit moet ook worden gestuurd op basis van risicobeheersing op portefeuilleniveau. Goed inzicht in de ontwikkel­ portefeuille is daarbij van essentieel belang. Dit ligt buiten het bereik van deze publicatie, maar is wel een punt om in de gaten te houden. Financiering De investeringsfinancieringsratio maakt deel uit van het financieringsstatuut. Deze ratio komt tot stand op basis van de vermogensdoelstellingen. Op investeringsniveau en op jaarlaagniveau over een planperiode bewaakt een corporatie met de investeringsfinancieringsratio de juiste verhouding tussen de financiering en de waardecreatie. Immers, investeringen zonder waarde dragen niet bij aan de vermogensontwikkeling. De uiteindelijke doelstelling is de continuïteit te waarborgen door een gezonde vermogensontwikkeling. Voor de beoordeling van de vermogenspositie hanteren wij in ons model het kengetal loan to value. Dit geeft aan hoeveel van de waarde van een corporatie is gefinancierd. Wij zien de financieringsverhouding als een van de indicatoren voor de beoordeling van de financiële gezondheid van een corporatie. Een corporatie zal een eigen norm moeten formuleren, op basis van het eigen risicoprofiel en de 14 PwC gewenste vermogensbuffer die daarbij hoort. Wij zien echter een loan to value (tegen de WOZ-waarde) van 25% als een indicatie van een gezonde financiële positie. Door de waardedaling van het vastgoed de afgelopen jaren staat dit percentage onder druk. Waarde Binnen de sector worden diverse begrippen gehanteerd om de waarde van het vastgoed weer te geven. PwC is van mening dat de marktwaarde in verhuurde staat de meest relevante waarde is voor de waardering van de vastgoedportefeuille van een woningcorporatie. Afgezet tegen een investering en de beleidswaarde ontstaat daarbij een duidelijk beeld van de maatschappelijk opgeofferde waarde. Voor de beoordeling van het directe rendement in vergelijking tot andere vastgoedbedrijven, verdient het eveneens de voorkeur uit te gaan van de marktwaarde. De marktwaarde in verhuurde staat is voor een toenemend aantal corporaties beschikbaar. Voor ons onderzoek sluiten wij aan bij de beschikbare openbare informatie en is voor de berekening van de loan to value en het directe rendement, bij gebrek aan beter, aansluiting gezocht bij de WOZ-waarde. Sturingsmodel Het hier gepresenteerde model is samengevat op corporatieniveau. De corporatie kent meerdere activiteiten die, met gelijke kengetallen doch met een andere normstelling, moeten worden beoordeeld. Het meest voor de hand liggend is de driedeling sociaal, maatschappelijk en commercieel vastgoed. De exploitatie- en portfoliokasstromen kunnen in deze categorieën worden beoordeeld. De financieringskasstroom zal meestal (nog) op corporatieniveau worden beheerst. In figuur 1 is een impressie van ons sturingsmodel opgenomen. In bijlage A is een grotere versie terug te vinden. Vertaald naar een dashboard heeft een corporatie met dit sturingsmodel een managementinstrument in handen waarmee zij de financiële sturing kan vormgeven en de financiële continuïteit kan bewaken. Figuur 1. Financieel sturingsmodel met een integrale benadering van de verschillende kasstromen: exploitatie van het bezit, mutaties in het bezit en financiering van het bezit. Financieel sturingsmodel (meerjarenperspectief) Portfoliobeleid Grondposities Concurrentie Schaalvergroting Landelijke toelating Verscheidenheid Portfoliomanagement Waardesturing Imago Demografie Individualisering Doelgroep Corporate Governance Visitatie Transparante verslaggeving Maatschappelijk presteren Druk op werknemers Prestatiegerichtheid Ondernemerschap Fiscalisering Financiering Juridische structuur Risk management Interne controle Efficiënte bedrijfsvoering ICT-toepassingen Internet Domotica Beleid Projectontwikkeling Financiële positie Kasstromen Benchmark versus normstelling, aeDex IPD Value Direct rendement Benchmark versus normstelling Waardering portefeuille per 1/1 Portfolio kasstroom Waardering + +/- Interest dekkingsratio = + Leningen = Medewerkers Klant Benchmark versus normstelling Loan to value Eindstand netto schuldpositie 31/12 Investeringsfinancieringsratio Planning & Control Waardering portefeuille per 31/12 Vermogensontwikkeling Operationele kasstroom Beginstand netto schuldpositie 1/1 = Loan Loan = + Benchmark versus normstelling, aeDex IPD Indirect rendement IRR/ BAR / NAR Investeringen & verkopen Value Onroerendgoedmarkt Druk vanuit Brussel Nieuw huurbeleid Woonvisie gemeente Kapitaalmarkt Treasury Toezicht Risicomanagement Kwaliteit Beleidsvariant Kengetal Uitkomsten In deze publicatie hebben wij de uitkomsten van ons onderzoek naar de financiële prestaties van de 41 grootste corporaties in 2012 opgenomen. De kengetallen zijn ontleend aan en berekend op basis van de jaarstukken over het boekjaar 2012. Wij hebben ook vergelijkende cijfers opgenomen over de boekjaren 2011, 2010 en 2009. Deze hebben wij ontleend aan ons onderzoek van voorgaande jaren, aangevuld met de nieuw beschikbaar gekomen informatie van enkele corporaties. In de bijlagen hebben wij de gegevens per corporatie opgenomen. De presentatie van het financieel beleid in de jaarverslagen lichten wij tekstueel toe. Financiële sturing 15 3 Financiële sturing in verantwoordingen 16 PwC Stelselwijziging In 2012 waren corporaties verplicht de nieuwe verslaggevingsrichtlijn 645 Toegelaten Instellingen voor de Volkshuisvesting toe te passen. Door het late moment van publicatie van deze richtlijn, was de toepassing in 2011 nog niet verplicht. Het ontbreken van een goede handreiking was voor veel corporaties dan ook reden de invoering een jaar uit te stellen. Maar in 2012 was er geen ontkomen meer aan; de jaarverslaggeving moest echt op basis van de nieuwe grondslagen en dus was een stelselwijziging verplicht. Voor bijna veertig procent (zestien) van de beoordeelde corporaties was dit aanleiding de waardering van het vastgoed op basis van de marktwaarde in verhuurde staat te doen. Drie corporaties deden dat voorheen al, tien corporaties waardeerden vorig jaar nog op de bedrijfswaarde en drie corporaties maakten de overstap van de historische kostprijs naar de ultieme actuele waarde-variant. Enkele uitzonderingen daargelaten, zijn de corporaties die waarderen op basis van de marktwaarde overwegend stedelijke corporaties met een grote transformatie-opgave. Bijna veertig procent van de beoordeelde corporaties waardeert op marktwaarde in verhuurde staat. Er zijn zes corporaties van de historische kostprijs naar de bedrijfswaarde gegaan. Totaal waarderen twintig van de 41 onderzochte corporaties op de bedrijfswaarde. Per saldo resteren vijf corporaties die waarderen op basis van de historische kostprijs. NBA kwalificatie Woningcorporaties zijn de afgelopen periode geconfronteerd met omstandigheden die een stevige impact op hun financiële positie hebben: • het voorgenomen kabinetsbeleid en dan specifiek de aangekondigde verhuurdersheffing; • de waardedaling van het bezit; • de saneringsheffing die het Centraal Fonds Volkshuisvesting(CFV) gaat incasseren. In reactie hierop heeft het WSW de communicatie over het faciliteringsvolume voor de jaren na 2013 (de mate waarin corporaties gebruik kunnen maken van geborgde financiering) uitgesteld totdat ze de Prognoseinformatie (dPi) heeft kunnen beoordelen. Hierdoor is het mogelijk dat bij het opmaken van de jaarrekening een onzekerheid bestond over de mate waarin een corporatie zonder hulp van derden zelfstandig aan de vereiste financiële kengetallen kan blijven voldoen en/ of haar activiteiten kan blijven uitvoeren. Op grond van de verslaggevingsregels is een bestuur verplicht in het jaarverslag aandacht te schenken aan bovengenoemde omstandigheden. De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft in Audit Alert 30 (april 2013), ter ondersteuning van de accountants die een oordeel moeten verstrekken bij de jaarrekeningen van de woningcorporaties, drie mogelijke situaties geschetst: Figuur 2. Waarderingsgrondslagen in 2011 en 2012. 30 24 25 20 20 16 14 15 10 5 5 3 2012 Marktwaarde verhuurde staat 2011 Bedrijfswaarde Historische kostprijs A. Corporaties die de verwachte heffingen kunnen voldoen en kunnen blijven voldoen aan de in de sector gebruikelijke financiële kengetallen zonder wezenlijke aanpassing in de bedrijfsvoering (personeel, organisatie, onderhoud en investeringsvolume) en slechts beperkt gebruik hoeven te maken van de verruiming van het verhuurbeleid. B. Corporaties die wezenlijke aanpassingen moeten doorvoeren in hun bedrijfsvoering (personeel, organisatie, onderhoud en investeringsvolume) en gebruik moeten maken van de verruiming van het verhuurbeleid om de operationele kasstroom op het vereiste niveau te kunnen houden om te voldoen aan de door externe partijen vereiste financiële kengetallen. Financiële sturing 17 C. Corporaties die ondanks wezenlijke aanpassingen in de bedrijfsvoering en ondanks gebruikmaking van het verruimde huurbeleid niet kunnen voldoen aan de door externe partijen vereiste financiële kengetallen. Deze corporaties zullen, al dan niet in overleg met het WSW en/of CFV, tot aanvullende maatregelen moeten komen. Van de 41 beoordeelde corporaties zijn er 25 die naar verwachting van het bestuur kunnen blijven voldoen aan de in de sector gebruikelijke financiële kengetallen, zonder wezenlijke aanpassingen in de bedrijfsvoering en daarbij slechts beperkt gebruik hoeven te maken van de verruiming van het huurbeleid (situatie A). Bij 11 corporaties is sprake van situatie B; daar moet wel een wezenlijke aanpassing worden doorgevoerd en gebruik worden gemaakt van de verruiming van het huurbeleid. Bij de beoordeelde corporaties zijn geen corporaties die niet zullen kunnen voldoen aan de vereiste financiële kengetallen (situatie C). Bij vijf corporaties is de kwalificatie niet als zodanig te onderkennen (mede doordat de jaarrekening eerder was opgemaakt dan dat de Audit Alert verscheen). In de jaarverslagen zijn de bestuurders overigens een stuk somberder. Bij 29 corporaties wordt gesproken over noodzakelijke ingrepen in de operationele en investeringskasstromen om de heffingen te kunnen betalen. Nu is dat op zich ook wel logisch (het is eerder vreemd dat dit niet bij alle corporaties aan de orde is), maar het gaat bij 18 van die 29 corporaties blijkbaar niet om wezenlijke aanpassingen (op grond waarvan situatie B aan de orde zou zijn geweest). Ruim 70% van de beoordeelde corporaties verwacht ingrepen in de kasstromen te moeten doen om binnen de gebruikelijke financiële kaders te blijven. Figuur 3: Benodigde ingreep in kasstromen. 35 30 25 20 15 10 5 Ingreep in kasstromen nodig volgens jaarverslag 18 PwC Ingreep in kasstromen niet nodig volgens jaarverslag Niet benoemd NBA Kwalificatie A NBA Kwalificatie B NBA Kwalificatie C NBA Kwalificatie niet bekend Relevantie in financiële verantwoording Met de toepassing van de nieuwe waarderings­ grondslagen bestond in 2012 tevens de mogelijkheid de jaarverslaggeving van de corporatie te voorzien van nieuwe relevante data. Immers, bij toepassing van de marktwaarde is de corporatie in staat te laten zien welk vermogen zou kunnen worden gerealiseerd als de corporatie zou streven naar waardemaximalisatie. Het feit dat de corporatie een andere doelstelling heeft, zorgt ervoor dat die maximale waarde niet wordt gerealiseerd. Voor corporaties is het uiterst relevant deze opoffering, het maatschappelijk rendement of dividend, gekwantificeerd in beeld te brengen. Dit gebeurt echter maar zelden. Er zijn slechts vijf corporaties die op enige wijze inzicht proberen te geven in de omvang van het vermogen en de aanwending daarvan voor de maatschappelijke opgave. Een gemiste kans! Waar het gaat om de feitelijke aanwending van het maatschappelijke vermogen, de belegging in de woningvoorraad, valt eveneens nog veel te winnen. Er zijn nog steeds weinig corporaties die echt informatie beschikbaar stellen over de woningbehoefte waarin ze willen voorzien, afgezet tegen de huidige woningvoorraad, de benodigde transitie in de portefeuille en de kasstromen die dat met zich meebrengt. Per saldo zijn er eveneens vijf corporaties (maar niet dezelfde) die dit wel doen. Enkele corporaties leggen een verband of maken een vergelijking met de commerciële/residentiële vastgoedbeleggers. Dat zijn er zo weinig (hoe goed ook) dat we dit niet verder hebben beoordeeld. Een hernieuwde oproep om integrated reporting echt een plek in de jaarverslaggeving van woningcorporaties te geven lijkt ons hier dan ook op z’n plaats. Ten aanzien van de kasstromen zijn we vooral afhankelijk van het kasstroomoverzicht in de jaarrekening. In ieder geval staan de belangrijkste kasstromen (de exploitatiekasstroom, de operationele kasstroom, de investeringskasstroom en de financieringskasstroom) hier keurig onder elkaar. Wij zouden verwachten dat in het jaarverslag daarvan dan ook gebruikgemaakt zou worden. Dat blijkt nauwelijks het geval. De toepassing van de nieuwe modellen (in verband met de nieuwe verslaggevingsregels) zou een goede gelegenheid zijn geweest ook dit element in de jaarverslaggeving op te frissen. Dat is helaas niet gebeurd. In de praktijk blijken vooral veel verschillen te bestaan in de definitie van de exploitatiekasstroom. Allereerst uiteraard als gevolg van de keuzemogelijkheid tussen de directe en de indirecte methode. Maar uiteindelijk zouden verbanden tussen het bedrijfsresultaat in de winst-en-verliesrekening en het kasstroomoverzicht wel te leggen moeten zijn. Dat blijkt vaak niet het geval. Dit komt vooral door verschillen in eliminatie van mutaties in de voorziening voor onrendabele top, mutaties in voorraden bestemd voor verkoop en de mutaties in een eventueel bankkrediet. De laatste is wel vermeldenswaardig. Wij constateren geregeld dat de toename in de rekeningcourantschuld bij de bank (via mutaties in de kortlopende schulden) als een hogere exploitatiekasstroom wordt beschouwd. Dan worden de berekening en duiding van de interestdekkingsratio wel een ingewikkelde opgave. De marktwaarde, als informatiemiddel in het kader van relevante verslaggeving, wordt nog onvoldoende gebruikt. We houden daarom hier een pleidooi bij de sector over te stappen naar de directe methode voor het kasstroomoverzicht op basis van eenduidige definities. Dit laatste vergt ook van de externe toezichthouders een inspanning om zich aan te sluiten bij de richtlijnen voor de jaarverslaggeving in definities. Daarmee worden kasstromen beter vergelijkbaar en kan ook de aansluiting met instrumenten als dPi beter worden gerealiseerd. Dit vraagt wel dat de externe toezichthouders de sector de tijd geven te wennen door een tijdige aankondiging. Het is namelijk niet alleen een proces voor dit jaar, ook vergelijkende cijfers dienen opgebouwd te worden. Integrated reporting is een nieuwe vorm van verslaglegging waarbij een koppeling wordt gemaakt tussen enerzijds de strategie, governance en de financiële prestaties van een onderneming en anderzijds de sociale, duurzame en economische context waarin zij opereert. Zo krijgen investeerders en andere belanghebbenden beter inzicht in de wijze waarop de onderneming haar strategie uitvoert en wat de impact daarvan is op de maatschappij. Deze nieuwe verslagleggingsvorm vraagt echter om een wezenlijke herziening van het systeem van corporate reporting. Iets waar PwC zich hard voor maakt. Lees meer op www.pwc.nl/integratedreporting. Financiële sturing 19 De Interest Coverage Ratio wordt berekend door de exploitatiekasstromen te delen door de financieringslasten. Interest Coverage Ratio De Interest Coverage Ratio (ICR) wordt berekend door de winst-en-verliesrekening te zuiveren van waarderingsvraagstukken, zichtbare non-cash en nietexploitatie-gerelateerde items, zoals afschrijvingen, verkopen en dergelijke. De leefbaarheidsuitgaven blijven in de exploitatiekasstroom achter. Deze zouden eigenlijk als maatschappelijk dividend moeten worden opgenomen, maar zijn uit de externe informatiebronnen niet te achterhalen. De totale rentelast wordt uitgedrukt in de verhouding tot het exploitatiesaldo; dit bepaalt de ICR. Indien de ICR kleiner is dan 1, genereert de corporatie onvoldoende kasstroom uit de exploitatie om de rentelast te betalen. De normstelling voor de ICR is uiteraard afhankelijk van de doelstellingen op het gebied van het rendement van het geïnvesteerde vermogen, rekening houdend met het risicoprofiel van de corporatie. Net als de Loan to Value zien wij de ICR als een van de indicatoren voor de financiële gezondheid van een corporatie. Een ICR van 1,6 - 1,7 zien wij als een indicatie voor een financieel gezonde corporatie. Wat opvalt in het onderzoek van 2012 is dat de spreiding van de winstgevendheid van de corporaties groot is, maar gedurende de jaren wel afneemt. De gemiddelde ICR kent een stijging van 1,86 naar 1,98. Maar de groep corporaties die een ICR van meer dan 1,60 weten te realiseren, neemt weer af tot dezelfde proporties als in 2010. Van de onderzochte corporaties kan de volgende verdeling worden gemaakt op basis van de spreiding van de ICR. Figuur 4: Corporaties die rapporteren over ICR. 100% 90% 80% Tabel 1: Spreiding ICR. 70% 60% 50% 2011 2010 2009 0% 0% 8% 13% 40% ICR < 1 30% 1 < ICR < 1,60 32% 26% 25% 46% ICR > 1,60 68% 74% 67% 41% 100% 100% 100% 100% 20% 10% Totaal 0% 2012 2011 2010 % Corporaties dat rapporteert over het kengetal % Corporaties dat nadere uitleg geeft over het kengetal 20 2012 PwC 2009 Wij zien (de ontwikkeling van) de ICR als een van de belangrijkste kengetallen binnen het financiële sturingskader bij woningcorporaties. Het kengetal is zuiver, het gemakkelijkst te bepalen en het laat direct zien of de exploitatie voldoende winstgevend is. Vrijwel alle corporaties hebben een operationele kasstroom die voldoende is om de rente te betalen. De lage rentestand en daarmee de dalende vermogenskostenvoet spelen hierin een belangrijke rol. Wij zien daarin een groot risico schuilen voor de sector. Een van de belangrijkste ratio’s op het gebied van financiële sturing wordt namelijk beïnvloed door een factor waarop de sector geen invloed heeft: de rentestand. Een stijging van de reële rente zal voor veel corporaties een stevige impact op de financiële prestaties hebben. Maatregelen van de overheid zorgen ook voor toenemende druk op de financiële posities van woningcorporaties. De verantwoording over de ICR heeft een sterke vlucht genomen. De meeste corporaties rapporteren expliciet over de ICR. Het aantal corporaties dat bovendien informatie opneemt over het beleid en de normstelling rond de ICR, heeft ook een stevige ontwikkeling doorgemaakt (bijna 80% in 2012 waar in 2011 nog 57% zich hierover verantwoordde). Dat is winst als het om relevante verslaggeving gaat. Goed te zien is dat de meeste corporaties ook informatie opnemen over de Debt Service Coverage Ratio (DSCR), ofwel de mate waarin de corporatie ook in staat is te voldoen aan de aflossingsfictie van het WSW. In 2012 benoemde 65% van de onderzochte corporaties deze (of een vergelijkbare) ratio. En bijna 60% nam ook een toelichting daarbij op. Wij merken op dat de gerapporteerde DSCR’s zijn gebaseerd op een aflossingsfictie van 2%. De vraag is of dit percentage nog realistisch is. In ieder geval zal voor een niet-DAEBfinanciering moeten worden uitgegaan van looptijden van financiering die aanzienlijk korter zijn dan vijftig jaar en ook daadwerkelijk moeten worden afgelost. Een scenarioanalyse hierbij is naar onze mening gewenst. De stijging in de ICR vlakt af. Wat gebeurt er als de rente gaat stijgen? Figuur 5: Interest Coverage Ratio. 6 5 4 3 2 1 0 Gemiddelde 2012 2011 Laagste 2010 Hoogste 2009 Financiële sturing 21 De efficiencyratio wordt berekend door de operationele kasstromen te delen door de opbrengsten uit de verhuur. Efficiencyratio Onderstaand is in een diagram weergegeven hoe de grote corporaties gemiddeld bezien iedere euro besteden. De corporaties geven 59% van hun inkomsten uit aan personele lasten, onderhoudslasten en overige bedrijfslasten. Aan de financieringslasten wordt 23% uitgegeven. Daarmee resteert 18% van de inkomsten voor investeren en aflossen. Door het inzicht in de afzonderlijke kasstromen van de exploitatie wordt inzichtelijk hoe het resultaat van de exploitatie kan worden beïnvloed. Dit kan bijvoorbeeld door: • inkomsten verhogen door huurstijging; • bezuinigen op de overige bedrijfslasten en de leefbaarheidsuitgaven; • onderhoudsuitgaven naar een marktconform niveau brengen; • verkopen van bestaand bezit met een laag rendement; • toevoegen van hoogrenderend vastgoed: met de dalende stichtingskosten van nieuwbouwwoningen ontstaan dus ook kansen! Duidelijk is dat corporaties de afgelopen jaren stevig hebben ingezet op kostenbesparingen en daarmee op verhoging van hun efficiency. Op alle fronten (personeel, onderhoud en overige bedrijfslasten) is in 2012 minder besteed dan in voorgaande jaren. Tezamen met de dalende rentelasten blijft per saldo meer over voor investeringen en aflossingen. Bezuinigingen en reorganisaties sorteren effect. Het kostenniveau neemt af. Figuur 6: Efficiencyratio. Figuur 7: Efficiencyratio in meerjarig perspectief. Besteding huuropbrengsten per euro in 2012 Besteding huuropbrengsten per euro 2010-2012 Personeelskosten € 0,15 Restant € 0,18 Personeelskosten € 0,15 Restant € 0,18 Onderhoudskosten € 0,21 Rentelasten € 0,23 Onderhoudskosten € 0,21 Rentelasten € 0,23 Leefbaarheid € 0,01 Overige bedrijfslasten € 0,22 22 PwC Leefbaarheid € 0,01 Overige bedrijfslasten € 0,23 Direct rendement Het kengetal direct rendement kan dienen voor bijvoorbeeld het huur- en onderhoudsbeleid van het bestaande bezit. Bij voorkeur wordt de norm voor direct rendement gekoppeld aan een verdienmodel per vastgoedsegment. Dit geeft inzicht in de winstgevendheid van de verschillende segmenten als sociale huurwoningen, geliberaliseerde huurwoningen, bedrijfsmatig onroerend goed, maatschappelijk onroerend goed, parkeerplaatsen, et cetera. Nu corporaties de mogelijkheid hebben de marktwaarde in hun jaarverslaggeving te hanteren, is een vergelijking tussen corporaties onderling en met andere vastgoedbeleggers beter mogelijk. In die zin zou het voor de hand liggen voor de beoordeling van het directe rendement de marktwaarde in verhuurde staat te hanteren. Door het ontbreken van deze informatie voor een substantieel deel van de beoordeelde corporaties, is dit echter nog niet mogelijk. Voor dit onderzoek hebben wij daarom vooralsnog de WOZ-waarde als basis voor de bepaling van het rendement gehanteerd. De WOZ-waarde hebben wij ontleend aan Corporatie in Perspectief van het CFV. De gehanteerde WOZwaarde heeft als nadeel dat deze niet actueel is. Voor het doeleinde van de publicatie zijn wij van mening dat dit jammer is, maar geen afbreuk doet aan de trendinformatie die kan worden ontleend aan deze publicatie. Direct rendement is de exploitatiekasstroom uitgedrukt in een percentage van de waarde van het onderliggende bezit. Het aantal corporaties dat over hun directe rendement rapporteert, neemt gestaag toe; een positieve ontwikkeling. Gezocht naar het soort corporatie dat over dit kengetal rapporteert, zou een relatie met de waarderingsgrondslag voor de hand liggen. Van corporaties die op marktwaarde rapporteren, zou verwacht kunnen worden dat die het directe rendement dan ook inzichtelijk maken. Die relatie blijkt minder sterk dan gedacht. De helft van de corporaties die op marktwaarde waarderen legt ook verantwoording af over het directe rendement. Van de corporaties die de bedrijfswaarde of de historische kostprijs hanteren, doet veertig procent dat. Figuur 8: Corporaties die rapporteren over direct rendement. 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% De toename in het directe rendement hangt samen met de verbeterde kasstroom uit exploitatie en de daling van de waarde van de woningen. 10% 5% 0% 2012 2011 2010 2009 % Corporaties dat rapporteert over het kengetal % Corporaties dat nadere uitleg geeft over het kengetal Financiële sturing 23 Ter bepaling van het gewenste rendement kunnen onder meer de hoogte van de rente op langlopende leningen en de strategische doelstelling(en) per complex als basis dienen. Daarbij moet dan in de normstelling rekening worden gehouden met risico-opslagen voor het soort object. Een direct rendement onder de vermogenskostenvoet duidt op het interen op het vermogen. De corporatie behaalt immers onvoldoende rendement om de inflatie op het eigen vermogen en de rente op vreemd vermogen goed te maken. Vanuit maatschappelijk oogpunt kan dit een keuze zijn; vanuit bedrijfseconomisch oogpunt zal er een onderbouwing aan ten grondslag moeten liggen waaruit blijkt dat op totaalportefeuilleniveau voldoende rendement wordt gerealiseerd. Het gemiddelde direct rendement steeg in 2012 verder van 1,6 naar 1,8% en ligt daarmee boven de normering die wij, op basis van de vreemdvermogenskostenvoet, schatten tussen de 1,3 en 1,4%. Dat betekent dat de corporaties met de exploitatie van hun bezit een vermogensgroei realiseren. Figuur 9: Direct rendement. 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% Gemiddelde 2012 24 PwC 2011 Laagste 2010 Hoogste Indirect rendement Het indirect rendement blijkt een lastig te hanteren ratio. Naar de aard van het kengetal is het voor de individuele corporaties nauwelijks te beïnvloeden, terwijl de impact ervan op de vermogensontwikkeling groot is. Voor de bepaling van het indirect rendement gaat duidelijk de voorkeur uit naar de marktwaarde. Het voordeel ten opzichte van het hanteren van de bedrijfswaarde of de beleidswaarde is dat dan beter tot uitdrukking wordt gebracht wat de corporatie kan verdienen met haar vastgoed (of wat een derde bereid zou zijn te betalen voor het vastgoed). Dit wordt vaak gebruikt voor het analyseren van vastgoedportefeuilles, bij het oormerken van te verkopen bezit (zogenaamde hold-sell-analyses) en voor investeringsbeslissingen. Voorts geeft het op basis van benchmarkinformatie handvatten om inzichtelijk te maken waar de maatschappelijke opoffering of mogelijke inefficiëntie zit in de exploitatie. Op basis van de toename van het aantal corporaties dat rapporteert over indirect rendement, concluderen we dat het belang ervan door de corporaties steeds meer wordt onderkend. 34% van de onderzochte corporaties rapporteert over indirect rendement. Ten opzichte van de 24% in 2011 is dat een significante toename. De kwantitatieve toelichting en de integratie van het kengetal als onderdeel van het totale rendement van de corporatie behoeft echter nog wel versteviging. Het indirecte rendement is de waardemutatie uitgedrukt in een percentage van de waarde van de bestaande portefeuille. Er zijn drie corporaties die het indirect rendement van hun portefeuille kwantificeren. Die rendementen varieerden van -3,3% tot -6,8%. Gezien de beperkte aantallen hebben we de uitkomsten van dit kengetal niet verder geanalyseerd. Een tegenvallende score gezien het aantal corporaties dat inmiddels wel op de marktwaarde in verhuurde staat waardeert. Figuur 10: Corporaties die rapporteren over indirect rendement. 40% 35% Corporaties rapporteren onevenwichtig over rendement. Een integrale beoordeling van direct én indirect rendement is noodzakelijk. 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2012 2011 2010 2009 % Corporaties dat rapporteert over het kengetal % Corporaties dat nadere uitleg geeft over het kengetal Financiële sturing 25 Loan to Value laat zien welke waarde van het bezit is gefinancierd, ofwel, de financiering uitgedrukt in een percentage van de waarde van het bezit. Wij zijn hierbij uitgegaan van de WOZ-waarde. Loan to Value De Loan to Value is net als de interestdekkingsratio inmiddels niet meer weg te denken uit de jaarverslaggeving van woningcorporaties. Ruim driekwart van de beoordeelde corporaties (76%) rapporteert over dit kengetal. Niet verwonderlijk, gezien het belang ervan voor de financiële sturing van een (sociale) vastgoedbelegger. De Loan to Value vormt een uitstekende indicator voor de (ontwikkeling van de) vermogenskosten die uit de exploitatie moeten worden gedekt. De waardering van het vastgoed speelt hierin uiteraard een dominante rol. In het kader van deze publicatie hanteren wij, gezien de beschikbaarheid van informatie, de WOZ-waarde. Maar in feite gaat het, zoals altijd bij het gebruik van kengetallen, vooral om de normstelling. Waar voor de bedrijfswaarde 70-75% als plafond voor de Loan to Value werd gezien, is dat 35-40% voor de marktwaarde in verhuurde staat en 25-30% voor de WOZ-waarde. Zeker in een situatie waarin sprake is van dynamiek in de waardering (een daling in de afgelopen jaren), moet de normstelling vooral indicatief worden benaderd. Een wendbare corporatie moet voldoende kasstromen genereren om nu en in de toekomst de rente en aflossing van de leningen te kunnen betalen. Daarnaast moet er ruimte bestaan om met nieuw beleid te kunnen investeren in veranderende omstandigheden in de woningmarkt. Deze afwegingen moeten aan de basis liggen van de normstelling voor de Loan to Value, ongeacht de gehanteerde waarderingsgrondslag. Figuur 11: Corporaties die rapporteren over Loan to Value. Figuur 12: Loan to Value. 80% 50% 70% 45% 40% 60% 35% 50% 30% 40% 25% 30% 20% 15% 20% 10% 10% 0% 5% 2012 2011 2010 2009 % Corporaties dat rapporteert over het kengetal % Corporaties dat nadere uitleg geeft over het kengetal 26 PwC De Loan to Value (op basis van de WOZ-waarde) heeft een gemiddelde waarde van 26% voor de onderzochte corporaties; een stevige stijging ten opzichte van het stabiele beeld van voorgaande jaren (22% in 2011). Hiermee blijven de corporaties binnen de range van wat nog als maximaal acceptabel wordt gezien. Maar de stijging is uiteraard wel een teken aan de wand. In het licht van het eerder benoemde financieringsvraagstuk is het zaak dat corporaties de verdienmodellen van hun vastgoed scherp tegen het licht houden. Voor de activiteiten waarvoor de corporaties compensatie ontvangen, spelen dan vooral de toekomstige heffingen een belangrijke rol. En voor de niet-DAEB-activiteiten is vooral de transitie naar marktconform handelen een uitdaging. Dat laatste aspect komt in de praktijk naar onze beleving nog onvoldoende aan bod. 0% Gemiddelde 2012 2011 Laagste 2010 Hoogste De investeringsfinancieringsratio geeft aan welk gedeelte van de investering extern wordt of moet worden gefinancierd. Investeringsfinancieringsratio De ratio waarvoor in de externe verslaggeving van corporaties de minste aandacht bestaat, is de investeringsfinancieringsratio, het kengetal dat de mate waarin investeringen met vreemd vermogen worden of moeten worden gefinancierd. Bijzonder, want dit is misschien wel de belangrijkste inputratio voor het financieel sturingsmodel. Deze ratio geeft immers weer hoe zeer de leningenportefeuille wordt beïnvloed door de kasstroom die samenhangt met de transitie van de woningvoorraad. Een uitstekende indicator dus voor de te verwachten ontwikkeling van de Loan to Value en de Interest Coverage Ratio, de belangrijkste outputratio’s. opgenomen. Dit leidt wel tot een andere uitkomst van het kengetal. Onderstaand is een vergelijking opgenomen. Op grond van deze definitie zien de kasstromen van de beoordeelde corporaties er op totaalniveau als volgt uit. Daarbij zijn de investeringskasstroom en de operationele kasstroom ontleend aan de kasstroomoverzichten van de corporaties en gecorrigeerd voor mutaties werkkapitaal, bankkrediet et cetera, die we in het kader van de ICR (bij de operationele kasstroom) ook eruit haalden. Tabel 3: Investeringsfinancieringsratio. Wat ons betreft zou de investeringsfinancieringsratio dan ook onderdeel moeten uitmaken van investeringsbeslissingen. Corporaties benaderen het financieringsvraagstuk echter veelal op jaarbasis en in het licht van het beschikbare faciliteringsvolume. Naast het feit dat de corporaties relatief weinig over dit kengetal rapporteren, is de informatie op basis waarvan de ratio kan worden bepaald onvoldoende gedetailleerd in de jaarverslagen voor handen. De investeringskasstromen in het kasstroomoverzicht zijn vaak gesaldeerd en blijken ‘zwaar vervuild’ te zijn met waarde-mutaties, elementen die niet thuishoren in een kasstroomoverzicht. Gezien de importantie van het kengetal hebben wij in deze publicatie toch een aangepaste berekening in EUR 2012 2011 Investeringskasstroom 1,9 miljard 2,0 miljard Operationele kasstroom 1,2 miljard 1,0 miljard Financieringskasstroom 0,7 miljard 1,0 miljard 38% 49% Investeringsfinancieringsratio Hieruit blijkt dat de investeringskasstroom in 2012 op hetzelfde (lage) niveau als in 2011 is gebleven, maar dat de operationele kasstroom (exploitatiekasstroom na aftrek van de rentelast) is toegenomen, op grond waarvan minder externe financiering noodzakelijk is gebleken. Dit ligt in lijn met de geconstateerde toename van de Interest Coverage Ratio. Tabel 2: Berekening investeringsfinancieringsratio. Gebruikelijke berekening investeringsfinancieringsratio Kasstromen uit investeringen (A) Af: Kasstromen uit verkopen Af: Operationele kasstroom Saldo = kasstroom uit financiering (B) Investerings-/financieringsratio (= B / A x 100%) Bedrag 200 40 50 110 55% Toegepaste berekening investeringsfinancieringsratio Kasstromen uit investeringen Af: Kasstromen uit verkopen Saldo (A) Af: Operationele kasstroom Saldo = kasstroom uit financiering (B) Investerings-/financieringsratio (= B / A x 100%) Bedrag ?? ?? 160 50 110 69% Financiële sturing 27 Financiële posities ultimo 2012 In onderstaande figuur hebben we de Loan to Value (op basis van WOZ-waarde) afgezet tegen de Interest Coverage Ratio van de beoordeelde corporaties. Deze verhouding geeft een indicatie van de financiële gezondheid van een corporatie. De financiële positie van een corporatie met een relatief hoge Loan to Value (hoger dan het gemiddelde van 25%) en een lagere interestdekking (minder dan 1,4) verdient aandacht. Daarbij is het uiteraard van belang te weten of er sprake is van een eenmalige situatie, bijvoorbeeld als gevolg van hogere onderhoudsuitgaven in een bepaald jaar, of dat het een structureler karakter heeft. Dat laatste is aan de orde bij die corporaties met een omvangrijke leningenportefeuille en onvoldoende renderend vastgoed. Figuur 13: Financiële posities ultimo 2012. 10% 40 15% 3 15 32 LtV 2012 20% 25% 37 8 17 11 22 35% 40% 19 12 5 41 25 21 33 31 6 29 24 27 35 1 10 30% 2 39 20 4 38 13 18 28 34 36 16 23 30 26 9 7 45% 1,00 1,20 1,40 1,60 1,80 2,00 2,20 2,40 2,60 2,80 3,00 ICR 2012 Corporaties 2012 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Ymere de Alliantie Eigen Haard Portaal Havensteder Woonstad Rotterdam Woonzorg Nederland Rochdale Woonbron De Key Stadgenoot Staedion Lefier Woonbedrijf SWS.Hhvl 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 Mitros WonenBreburg Mooiland Wonen Limburg Haag Wonen Vivare WoonFriesland Woonpunt AlleeWonen Elkien Vidomes De Woonplaats Parteon MaasDelta Groep 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 Actium Domijn Woonbedrijf Ieder1 Pré Wonen Talis Trivire Accolade Stadlander Woonwaard Noord-Kennemerland Woonmaatschappij ZoWonen deltaWonen BrabantWonen Wonen Zuid Woonbedrijf SWS.Hhvl (14) heeft een LtV van 7% en een ICR van 5,0. 28 PwC 3,20 Wij maken deze analyse nu een aantal jaar achter elkaar. Dit jaar beweegt een groter aantal corporaties zich richting de ‘gevarenzone’. De belangrijkste reden daarvoor is de toename van de Loan to Value als gevolg van de waardedaling van het bezit. Maar er zijn dit jaar ook meer corporaties met een Interest Coverage Ratio lager dan 1,4. In het algemeen zijn het steeds dezelfde corporaties die zich in het aandachtsgebied bevinden. De volatiliteit bestaat vooral (uiteraard) in de ICR. Corporaties die vorig jaar al zwaar gefinancierd waren maar nog een goede ICR hadden, komen nu met een lagere ICR in het rode vlak. Er zijn ook bewegingen de andere kant op. Havensteder (6) werd vorig jaar aangehaald als een van de corporaties in het aandachtsgebied; deze corporatie is dit jaar nog steeds stevig gefinancierd maar laat wel een betere ICR zien. Het aantal corporaties met een relatief zwakke financiële positie neemt toe. een belangrijk terrein op het gebied van transparantie en relevantie braak liggen. Een uitdaging voor de sector om te laten zien dat de financiële sturing op orde is en de sector in staat is om betrouwbare voorspellingen te doen. Daarmee bouwt de sector aan vertrouwen en daarmee ook aan legitimiteit. Na wederom een turbulent jaar continueren wij ons pleidooi voor een betere en relevantere verantwoording door woningcorporaties. De omstandigheden zijn daar inmiddels ook naar. Voor het boekjaar 2013 gelden naar verwachting dezelfde verslaggevingsregels als voor 2012. Dat betekent alle ruimte voor een bestendige gedragslijn in de toepassing ervan. De meeste winst valt te behalen in de toelichting op de jaarcijfers in het jaarverslag. Zeker die corporaties die hun vastgoed waarderen tegen marktwaarde zijn in staat hun maatschappelijk rendement te etaleren. Dit is niet alleen transparant en relevant, maar misschien ook gewoon nodig in een sector die moeite heeft de waarde van haar prestaties op een goede manier over het voetlicht te brengen. Maak gebruik van de mogelijkheden die er zijn en kijk vooruit. Geschiedenis is geweest; het gaat om de toekomst. Als we een relatie leggen tussen de financiële positie en hetgeen daarover in het jaarverslag wordt gezegd, en dan vooral in verband met het voorgenomen kabinetsbeleid en de te betalen heffingen, valt het volgende op. Van de 25 corporaties die bijsturing niet noodzakelijk achten (situatie A volgens de NBA Audit Alert), zijn er tien die een zwakkere financiële positie kennen (bovengemiddelde LtV en een lage ICR). Zoals eerder gezegd, het is mogelijk dat naar het oordeel van het bestuur (en de accountant) wel aanpassingen in de bedrijfsvoering moeten worden doorgevoerd, maar dat die niet wezenlijk zijn. Dit valt uit de jaarverslagen echter niet op te maken. Wij hadden hier ook graag een blik naar voren gericht door de ontwikkeling van de kengetallen Loan to Value en ICR in de tijd te laten zien. Die informatie is over het algemeen, uitzonderingen daargelaten, afwezig in de jaarverslagen. Daarmee blijft Financiële sturing 29 4 Bijlagen 30 PwC Benchmark versus normstelling Onroerendgoedmarkt Benchmark versus normstelling, aeDex IPD Planning & Control Kwaliteit Klant Leningen = Operationele kasstroom +/- Portfolio kasstroom = Investeringen & verkopen Kasstromen Beleid Fiscalisering Financiering Juridische structuur Medewerkers + + Druk vanuit Brussel Nieuw huurbeleid Woonvisie gemeente + = = Toezicht Treasury Loan to value Beleidsvariant Risicomanagement Eindstand netto schuldpositie 31/12 Investeringsfinancieringsratio Indirect rendement Financiële positie Risk management Interne controle Efficiënte bedrijfsvoering Corporate Governance Visitatie Transparante verslaggeving Demografie Individualisering Doelgroep Waardering portefeuille per 31/12 Vermogensontwikkeling Waardering IRR/ BAR / NAR ICT-toepassingen Internet Domotica Maatschappelijk presteren Schaalvergroting Landelijke toelating Verscheidenheid Value Beginstand netto schuldpositie 1/1 Interest dekkingsratio Waardering portefeuille per 1/1 Direct rendement Druk op werknemers Prestatiegerichtheid Ondernemerschap Portfoliomanagement Waardesturing Imago Portfoliobeleid Grondposities Concurrentie Projectontwikkeling Value Loan Financieel sturingsmodel (meerjarenperspectief) Loan Kengetal Kapitaalmarkt Benchmark versus normstelling Benchmark versus normstelling, aeDex IPD Bijlage A. Financieel sturingsmodel Financiële sturing 31 Bijlage B. Overzicht kengetallen Interest Coverage Ratio Woonbedrijf SWS.Hhvl Wonen Limburg Actium BrabantWonen MaasDelta Groep Stadlander Domijn Eigen Haard Elkien Woonmaatschappij ZoWonen Trivire Portaal Vivare Parteon Lefier Talis WonenBreburg Accolade AlleeWonen Pré Wonen Woonbedrijf Ieder1 deltaWonen de Alliantie Woonzorg Nederland De Woonplaats Vidomes Woonstad Rotterdam Rochdale Ymere Mooiland WoonFriesland Wonen Zuid De Key Haag Wonen Woonwaard Noord-Kennemerland Havensteder Staedion Stadgenoot Woonpunt Mitros Woonbron 0,00 1,00 2012 32 PwC 2011 2,00 2010 3,00 4,00 Gemiddelde 2012 (1,98) 5,00 6,00 Direct rendement Woonzorg Nederland Domijn Stadlander De Woonplaats Woonmaatschappij ZoWonen Actium AlleeWonen Trivire MaasDelta Groep Wonen Limburg Elkien Vidomes Accolade Woonpunt Lefier WoonFriesland Woonstad Rotterdam Wonen Zuid Havensteder Woonbedrijf Ieder1 Haag Wonen Ymere Parteon deltaWonen WonenBreburg Rochdale Mooiland Staedion Woonbron Pré Wonen De Key Vivare Eigen Haard Portaal Talis de Alliantie Stadgenoot Woonwaard Noord-Kennemerland Woonbedrijf SWS.Hhvl BrabantWonen Mitros 0,0% 2012 0,5% 2011 1,0% 2010 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% Gemiddelde 2012 (1,82) Financiële sturing 33 Loan to Value Woonzorg Nederland Woonbron Havensteder Woonpunt Staedion De Woonplaats Woonstad Rotterdam WoonFriesland Wonen Zuid Domijn Stadgenoot Haag Wonen AlleeWonen WonenBreburg Vidomes De Key Ymere Stadlander Trivire Woonwaard Noord-Kennemerland Lefier Accolade MaasDelta Groep Mooiland Woonmaatschappij ZoWonen Rochdale Parteon Woonbedrijf Ieder1 Actium Elkien Wonen Limburg deltaWonen de Alliantie Talis Portaal Pré Wonen Vivare Mitros Eigen Haard BrabantWonen Woonbedrijf SWS.Hhvl 0% 5% 2012 34 PwC 10% 2011 15% 2010 20% 25% 30% Gemiddelde 2012 (26%) 35% 40% 45% Efficiencyratio BrabantWonen Mitros Woonbron Woonstad Rotterdam Woonbedrijf SWS.Hhvl Portaal Haag Wonen Lefier Talis Woonbedrijf Ieder1 WoonFriesland Rochdale Wonen Limburg Eigen Haard Havensteder WonenBreburg Wonen Zuid Woonwaard Noord-Kennemerland de Alliantie Domijn Woonmaatschappij ZoWonen Staedion Parteon deltaWonen Vivare Elkien Accolade Woonpunt Mooiland MaasDelta Groep Trivire Vidomes Ymere Stadgenoot Pré Wonen AlleeWonen De Key De Woonplaats Actium Stadlander Woonzorg Nederland 0% 10% 2012 20% 2011 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Gemiddelde 2012 (60%) Financiële sturing 35 Investeringsfinancieringsratio De Key Woonstad Rotterdam Woonwaard Noord-Kennemerland Mitros -514% Staedion Woonbron Woonpunt BrabantWonen Parteon Stadgenoot WonenBreburg Vivare Talis Ymere Woonzorg Nederland Havensteder Accolade WoonFriesland Wonen Limburg Domijn Woonbedrijf Ieder1 MaasDelta Groep Vidomes Lefier Haag Wonen -431% Mooiland Elkien Wonen Zuid AlleeWonen Woonbedrijf SWS.Hhvl Stadlander Actium Eigen Haard deltaWonen Pré Wonen Trivire de Alliantie Woonmaatschappij ZoWonen De Woonplaats Rochdale Portaal -322% -559% -3.638% -300% -250% 2012 36 PwC -200% 2011 -150% 2010 -100% -50% 0% 50% 100% 150% Contactgegevens Gijsbert Turkenburg Partner - Assurance 088 792 5443 [email protected] Leon Streefkerk Senior Manager - Assurance 088 792 5614 [email protected] Gertjan Post Senior Manager - Advisory 088 792 6413 [email protected] Kees-Jan de Vries Director - Accounting and Valuation Advisory Services - Financial Instruments 088 792 4922 [email protected] Deze publicatie is uitsluitend opgesteld als algemene leidraad voor relevante kwesties en dient niet te worden geïnterpreteerd als professioneel advies. U dient niet te handelen op basis van de in deze publicatie vervatte informatie zonder nader professioneel advies te hebben ingewonnen. Er wordt geen enkele expliciete of impliciete verklaring verstrekt of garantie geboden ten aanzien van de juistheid of volledigheid van de in deze publicatie vervatte informatie, en voor zover toegestaan krachtens de wet, aanvaarden de bij deze publicatie betrokken PwC firms, medewerkers en vertegenwoordigers geen enkele aansprakelijkheid, voor de gevolgen van enige handeling dan wel omissie door hetzij uzelf hetzij enige andere persoon op basis van de in deze publicatie vervatte informatie of voor enig besluit waaraan die informatie ten grondslag ligt. © 2013 - PricewaterhouseCoopers B.V. (KvK 34180289). 2013.11.01.01.393. Alle rechten voorbehouden. In dit document wordt met ‘PwC’ bedoeld PricewaterhouseCoopers Advisory N.V., die een member firm is van PricewaterhouseCoopers International Limited. Niet bestemd voor verdere openbaarmaking zonder toestemming van PwC. ‘PwC’ is het merk waaronder member firms van PricewaterhouseCoopers International Limited (PwCIL) handelen en diensten verlenen. Samen vormen deze member firms het wereldwijde PwC-netwerk. Elke member firm in het netwerk is een afzonderlijke juridische entiteit en handelt voor eigen rekening en verantwoording en niet als vertegenwoordiger van PwCIL of enige andere member firm. PwCIL verricht zelf geen diensten voor klanten. PwCIL is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor het handelen of nalaten van welke van haar member firms dan ook, kan geen zeggenschap uitoefenen over hun professionele oordeel en kan hen op geen enkele manier binden.