centrum voor biomedische ethiek en recht

advertisement
CENTRUM VOOR
BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
DRIEJAARLIJKSE PRIJS VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK
“PROFESSOR ROGER BORGHGRAEF”
Het Centrum voor biomedische ethiek en recht bestaat dit jaar twintig jaar. Het werd
in 1986 officieel geopend met de toekenning van een eredoctoraat aan Richard
McCormick, één der meest invloedrijke moraaltheologen van deze eeuw. Dat het
Centrum er kwam, was mede te danken aan de grote ethische bewogenheid van de
toenmalige Vice-Rector Biomedische Wetenschappen, Roger Borghgraef. Bij zijn
emeritaat werd een fonds opgericht met als opzet een driejaarlijkse prijs uit te reiken
voor de biomedische ethiek.
Deze prijs zal dit jaar voor de vierde keer worden toegekend. Vorige laureaten
waren Xavier Bossuyt, Johan Menten en Cécile Bolly. De prijs gaat naar een werk dat
een waardevolle bijdrage levert tot de biomedische ethiek. Dit dient een verhandeling
te zijn van maximaal 50 pagina’s, opgesteld in één van de drie landstalen of het
Engels. De kandidaten zijn houder van een universitair diploma, met belangstelling
voor de biomedische ethiek, en zijn bij voorkeur jonger dan 45 jaar.
De prijs zal dit jaar worden uitgereikt op 29 september tijdens de Academische
Zitting naar aanleiding van het internationaal congres “New Pathways for European
Bioethics”. Dit congres vindt plaats naar aanleiding van het 20-jarig bestaan van het
Centrum voor biomedische ethiek en recht.
Voor meer inlichtingen kan men zich wenden tot het Centrum voor biomedische
ethiek en recht, Kapucijnenvoer 35, B-3000 Leuven. Tel. 016 33 69 51. Website:
www.cbmer.be
Email: [email protected]
Ethische Perspectieven 16 (1), 86-91. doi : 10.2143/EPN.16.1.2005896
© 2006 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
MIJN BIJZONDER BREIN
Neurowetenschappen en Ethiek
Studiedag op vrijdag 21 april 2006
Situering
De voorbije honderd jaar zijn we meer over de menselijke hersenen te weten gekomen dan de tienduizend jaar daarvoor. We krijgen inzicht in de manier waarop die
menigte van honderd miljard zenuwcellen zich ontwikkelt en zich structureert. En
toch blijven de hersenen een mysterie. We begrijpen nog steeds niet goed hoe elektrische stromen en chemische reacties leiden tot gevoelens als verdriet, woede en
blijdschap. Hoe kan een orgaan van anderhalve kilogram herinneringen ophalen, ziek
worden, of ethische keuzes maken? En bovenal, wat is de relatie tussen onze hersenen en ons bewustzijn en identiteit?
Naarmate we meer over de structuur en de functie van onze hersenen te weten
komen, dagen nieuwe vragen op. Weten we wat een depressie werkelijk is? Als ik mijn
ADHD-kind een neurostimulerend middel geef, drogeer ik het dan? Is de geheugencapaciteit oneindig oprekbaar? Beïnvloeden onze hersenen ons moreel gedrag? Wat
zijn de ethische implicaties en uitdagingen van neurowetenschappen en hoe kunnen
we daar mee omgaan?
Deze en andere vragen vormen de rode draad doorheen deze studiedag.
Deskundigen verkennen de ethische aspecten van de toenemende kennis over onze
hersenen en gaan in gesprek met de deelnemers.
Doelgroep
Iedereen die begaan is met de ethische aspecten van neurowetenschappen of de zorg
voor mensen met een neurologische aandoening ter harte neemt zoals neurologen,
huisartsen, psychologen, ethici, psychiaters, leden van CLB’s en commissies medische
ethiek, families en patiënten(verenigingen).
Accreditering (ethiek) werd aangevraagd.
Ethische Perspectieven 16 (2006)1, p. 87
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
Programma
Het volledige programma en de inschrijvingsmodaliteiten vindt u op www.cmber.be
Waar? Campus Gasthuisberg, Onderwijs en Navorsing 2 (04.0230)
Wanneer? Vrijdag 21 april 2006
Meer informatie nodig? Prof. dr. Kris Dierickx, Centrum voor biomedische ethiek en
recht, Faculteit Geneeskunde, K.U.Leuven, Kapucijnenvoer 35/3, 3000 Leuven.
E-mail: [email protected] Tel.: 016 33 69 51
ZORG. EEN WIJSGERIG- EN THEOLOGISCH-ETHISCH GRONDSLAGENONDERZOEK
MET TOEPASSING OP DE ZORG VOOR SUÏCIDALE OUDEREN
Proefschrift Linus Vanlaere
Op 11 januari 2006 verdedigde Linus Vanlaere zijn proefschrift tot het bekomen van
de graad van doctor in de godgeleerdheid. De promotor was professor dr. C.
Gastmans, Faculteit Geneeskunde, K.U.Leuven.
Zorgethiek maakt als (relatief) nieuw perspectief dat de waarden van zorg, verbondenheid, aandacht en vertrouwen in het brandpunt van het ethische reflectieproces plaatst,
vooral opgang in de gezondheidszorg. Toch kan zorgethiek uitgerekend hier rekenen
op flink wat kritiek. De notie ‘zorg’ is goed voor een groot deel van deze kritiek. Critici
wijzen erop dat ‘zorg’ bijzonder ‘vaag’ en ‘ambigu’ is. Zo zou onvoldoende duidelijk
zijn wat het concept ‘zorg’ als uitgangspunt van een ethische benadering inhoudt, wat
de waarde van zorg is en hoe belangrijk die waarde is ten opzichte van andere waarden. Wanneer onduidelijk is wat we onder ‘goede’ zorg verstaan en hoe we via zorg
menselijk gedrag kunnen evalueren en vervolgens laten evolueren in het licht van
menswaardigheid – het doel van ethiek – kan er volgens deze critici amper sprake zijn
van een ‘zorgethiek’. In een poging om aan deze fundamentele kritiek tegemoet te
komen, ondernemen we in dit proefschrift een wijsgerig- en theologisch-ethisch
grondslagenonderzoek van zorg. Het proefschrift is daartoe opgebouwd uit drie delen.
Ethische Perspectieven 16 (2006)1, p. 88
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
In het eerste deel staat de vraag centraal ‘Wat is het algemeen karakter van zorg?’.
Het eerste hoofdstuk is een verkenning van het verschijnsel zorg in het menselijke
bestaan. Zorg is in de eerste plaats een alom aanwezig bestanddeel van het dagelijkse
bestaan dat typisch is voor mensen. Pas vanuit deze ‘brede’ betekenis leggen we het
verband met ethiek. Aan de hand van een ‘conceptanalyse’ komen we uit op vier definiërende kenmerken van zorg: zorg – in de tweeledige structuur van zorg-voor-anderen en zorg-voor-zichzelf – is een fundamentele bestaanswijze, maar meteen ook een
ethische opgave (1); zorg is een praktijk waarin houding en activiteit samengaan (2);
zorg is wederkerig (3); en zorg is tevens een belangrijke zingever in ons bestaan (4).
In het tweede hoofdstuk gaan we na in hoeverre de ‘brede’ betekenis van zorg die we
in het eerste hoofdstuk op het spoor zijn gekomen, een ‘ethiek’ van de zorg voorbereidt. We bespreken drie auteurs die zorg als uitgangspunt nemen van een ethisch perspectief dat ook ‘zorgethiek’ is gaan heten. Deze zorgethiek neemt haar aanvang in
het werk van Carol Gilligan die vanuit het concept zorg een ‘vrouwelijke moraal’ ontwikkelt, die gekenmerkt wordt door contextualiteit en gerelationeerdheid. Daarna
brengen we de zorgethiek van Joan Tronto aan bod. Tronto koppelt de morele
gerichtheid op zorg los van vrouwen en werkt zorg uit als een centrale morele waarde die als basis kan dienen voor de ‘goede samenleving’. Stan Van Hooft – de derde
auteur die we bespreken – werkt veeleer een filosofisch-ethisch model uit dat berust
op ‘deep caring’, een ontologische structuur van het morele handelen. Op het einde
van dit tweede hoofdstuk brengen we de kritiek op zorg als uitgangspunt van een
ethisch perspectief aan bod. Deze kritiek stelt dat het concept ‘zorg’ naar een emotie
verwijst die moet worden aangevuld met universele ethische normen en principes,
zoniet mist zorgethiek normativiteit. In het derde hoofdstuk proberen we deze kritiek van antwoord te dienen door zorg te enten op de aristotelische deugdethiek.
Zorg als deugd verklaart niet alleen hoe mensen door opvoeding en ‘oefening’ zorgzame mensen worden, maar ook hoe zorg een morele sensibiliteit is waarin aanvoelen en inzicht samengaan. Een deugd is een karakterhouding die het deugdelijk gedrag
betreft op basis van voelen én denken. Een deugdelijke actor ‘voelt juist’ en ‘denkt
juist’; zorg als deugd reduceert zorg niet tot een emotie.
Zorg als deugd is echter nog niet voldoende om de vaagheid omtrent de normativiteit van zorg op te helderen. De vraag naar een normatieve grondslag van zorg
betreft de vraag naar wat het menselijk wenselijke is. Omdat deze vraag zelf op een
relatie wijst – ‘wenselijk volgens wie en ten opzichte van wat of wie?’ – zal de ‘nor-
Ethische Perspectieven 16 (2006)1, p. 89
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
matieve structuur’ van zorg steeds betrekking hebben op de relatie tussen de zorgverlener en het object van zorg (diegene of datgene waarop de zorg zich richt). In de
zorgverlening gaat het om een relatie tussen mensen. Dit betekent dat de normatieve
grondslag van zorg in het domein van de gezondheidszorg voornamelijk wordt uitgemaakt door een bepaalde antropologie, door een specifiek mensbeeld. In het tweede
deel van dit proefschrift stellen we ons de vraag ‘Wat is het normatief karakter van
zorg?’ en stellen we ons tot doel om een relationele antropologie die onderliggend is
aan de zorg-ethische benadering, expliciet uit te werken en te verbinden met de wijsgerig-theologische inzichten van het Leuvense personalisme. Daartoe werken we in
het vierde hoofdstuk de antropologie van het Leuvense personalisme uit als grondslag voor zorg. Door ons te baseren op Louis Janssens – grondlegger van het
Leuvense personalisme – en de verankering van zijn persoonsbegrip in het Scholastieke denken van Thomas van Aquino, leren we dat de mens wezenlijk relationeel is
van aard. Persoon-zijn betekent persoon-worden en is een intersubjectief gebeuren.
Zorg wordt geduid binnen deze wezenlijke intersubjectiviteit. Dit laat ons toe om in
het vijfde hoofdstuk te verduidelijken wat we onder ‘goede’ zorg kunnen verstaan.
Zorg verschijnt als ‘goede’ zorg wanneer deze gericht is op de capaciteiten en vermogens van personen en op de ontplooiing ervan. Meer specifiek wordt ‘goede’ zorg
geduid als de verantwoordelijkheid die de zorgverlener neemt voor de verantwoordelijkheid die de zorgontvanger opneemt voor zichzelf en – in de mate van het mogelijke – voor anderen (cf. Burggraeve).
In het derde deel van dit proefschrift wordt nagegaan of zorg als normatief concept – namelijk door haar ‘personalistische grondslag’ – oriëntaties biedt voor de klinische praktijk en hoe ze dit kan doen. De vraag waar we ons dus in dit deel op concentreren, luidt: ‘Is zorg als normatief concept hanteerbaar bij de evaluatie van de klinische praktijk?’. Om deze vraag te beantwoorden, richten we ons – bij wijze van
‘casus’ – concreet op de problematiek van zelfdoding bij ouderen (75+). Onderzoek
heeft aangetoond dat zelfdoding bij voornamelijk mannen van 75 jaar en ouder een
ernstig maar onderschat probleem vormt in vele westerse landen, waaronder niet in
het minst België. In het zesde hoofdstuk zoomen we in op de epidemiologische
aspecten van zelfdodingsgedrag bij ouderen, en pogen we om een beeld te vormen
van de factoren die dit gedrag kunnen verklaren. Zelfdoding is vaak het resultaat van
het gelijktijdig voorkomen van factoren die permanent onderliggend aanwezig zijn
(zoals bijvoorbeeld bepaalde persoonlijkheidskenmerken) en van toestandsgebonden
Ethische Perspectieven 16 (2006)1, p. 90
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
factoren, waaronder voornamelijk depressie, verlieservaringen, gebrek aan sociale
steun en/of lichamelijke aandoeningen. Bij zelfdoding spelen echter niet alleen verschillende factoren, maar ook een veelheid aan intenties en motieven bij de persoon
zelf. Met het oog op het uittekenen van goede zorg voor suïcidale ouderen – die altijd
ontoereikend blijft wanneer we zelfdoding bij ouderen niet (beter) begrijpen – pogen
we in het zevende hoofdstuk een aantal belangrijke intuïties te verhelderen die er
mede toe leiden dat sommige ouderen hun situatie als ‘ondraaglijk’ ervaren en tot
zelfdoding overgaan. Volgens ons houden deze intuïties voornamelijk verband met
onafhankelijk leven, waardigheid en verantwoordelijkheid, zaken die in hun beleving
in het gedrang komen door de ervaringen van het ouder-worden en die hun zelfbesef aantasten. We diepen deze intuïties verder uit en plaatsen ze in een zorgethisch
perspectief. Hiermee wordt het achtste hoofdstuk ingeleid, waar we voorstellen doen
die aantonen hoe zorgzaamheid ten aanzien van suïcidale ouderen zich kan vertalen
in de klinische praktijk. Aan de hand van het veerkracht-denken maken we inzichtelijk hoe interventies op het vlak van relaties, zingeving en verantwoordelijkheid van
ouderen – net die elementen die de personalistische grondslag van zorg uitmaken –
kunnen ‘doorgroeien’ in nieuwe levensomstandigheden. Het veerkracht-denken
maakt concreet hoe zorg als normatief concept – namelijk zorg als de verantwoordelijkheid voor de verantwoordelijkheid van de ander – naar suïcidale ouderen toe kan
worden aangewend.
Ethische Perspectieven 16 (2006)1, p. 91
Download